VIER

Geloof het of niet, in die tijd was school een van mijn lievelingsplekken. Daarbuiten leek alles uit zwaar werk te bestaan, dus was school een soort ontspanning. Ik hoefde me geen zorgen te maken over waar Stroma was. Ik hoefde me niet verantwoordelijk te voelen voor mam. Ik hoefde niet te denken aan wat het meest voor de hand lag tenzij ik dat wilde.

Het gat dat Jack op school had achtergelaten, werd behoorlijk snel weer ingevuld door een ander slim iemand die goed was in atletiek en een beetje een flirt was. School was net een vrije dag. Want dat had ik thuis natuurlijk nooit. Daar was helemaal geen tijd voor. Soms dacht ik dat áls Jack op ons allemaal zou neerkijken, hij zich behoorlijk geremd zou voelen, helemaal niet vrij om van het hiernamaals te genieten.

Ik denk dat pap en mam elkaar er op het laatst gek mee maakten. Ongeveer drie maanden voor pap vertrok, zeiden ze geen woord meer tegen elkaar. Er hing zo’n rare geladen stilte om hen heen. We bleven uit hun buurt.

Misschien gingen ze uit elkaar vanwege Jack, omdat ze, als ze naar elkaar keken, alleen hem zagen.

Misschien gaven ze elkaar de schuld van allerlei dingen.

Misschien was het er sowieso van gekomen. Misschien bleven ze door zijn dood nog een tijdje langer bij elkaar. Ik heb geen idee.

Toen pap er eindelijk mee voor de dag kwam dat hij wegging, vertelde hij ons niks nieuws. Hij had al een tijdje bij andere mensen op de bank geslapen onder het mom dat hij op kantoor bleef, voornamelijk om ons uit de weg te gaan. Hij had geen moed hoeven te verzamelen om ons oud nieuws te vertellen. Zelfs Stroma had het, met haar vijf jaar, zien aankomen.

Hij was allang vertrokken voor hij wegging, als je snapt wat ik bedoel. En toen hij wegging, werd alles alleen maar erger. Omdat we nu ook nog hem moesten missen.

Dus, nou ja, hoe dan ook, school was een soort vakantie, als je je dat kan voorstellen.

Ik weet niet hoe ik voor die tijd over Bee heen had gekeken, omdat de dag nadat ze me had aangesproken, haar gezicht me overal als eerste opviel. Het maakte niet uit met wie ik was, ineens werd ik me ervan bewust dat ze in de buurt was. Alsof er een speciaal lichtje aanging waardoor ik haar makkelijk kon vinden.

Het punt is dat als je eenmaal naar Bee begint te kijken, je bijna tegen jezelf moet zeggen dat je daarmee moet ophouden. Feitelijk verschillen we niet zoveel van elkaar: dezelfde lengte, misschien wel dezelfde huidskleur, desnoods. Maar Bee heeft iets wat ik niet heb. Haar huid en haar haar zijn verschillende tinten van dezelfde honing. Haar houding en manier van bewegen zijn zo precies goed, moeiteloos en sierlijk dat ik me nog steeds afvraag hoe ze dat doet. En ik ben niet de enige die dat vindt. Ik zie andere mensen voortdurend naar haar kijken en zo proberen erachter te komen wat zij heeft dat zij niet hebben.

Toen ik haar de keer daarop tegen het lijf liep was het na school en ze deed net alsof ze verrast was, maar stilletjes had ik het gevoel dat ze op me had staan wachten. Ik moest Stroma ophalen en Bee vroeg of we soms zin in een ijsje hadden.

We gingen naar die winkel aan het eind van Chalk Farm Road, een winkel die daar al ik-weet-niet-hoe lang is. Via een straatloket kan je ijsjes kopen, maar je kan ook naar binnen gaan voor ijscoupes in grote glazen of schepijs in een zilveren kom. Stroma zat op Bees schoot, ook al waren er daarbinnen zo’n negenendertig lege stoelen. Ze kletste honderduit over een of andere jongen in haar klas die Carl Dean heette en die expres met een schaar een gat in zijn trui had geknipt, omdat hij precies die kleur nodig had voor zijn collage. Ze kreeg ons aan het lachen zonder dat ze er zelfs maar moeite voor deed.

Ik had zitten denken aan de verjaarspartij die Jack en ik daar hadden gehad, toen hij negen werd en ik zeven. Ik dacht aan alle kinderen die waren gekomen en waar die nu zouden zijn, en of iemand van hen zich Jack nog zou herinneren of zou weten dat hij dood was of daar zelfs maar om zou geven. Ik vroeg me af op welke stoel hij toen had gezeten en of het de stoel was waar ik nu op zat.

Het was koel, rustig en leeg in de winkel. Ik zag een zwerm meiden uit mijn klas langs het raam slieren, gillend, dansend en aandacht trekkend. Nog niet zo lang geleden was ik ook zo, maar op dat moment was ik blij dat ik verborgen zat achter een marmeren tafel in het gezelschap van een meisje dat dingen zei die ik niet al tien keer eerder had gehoord. We aten het restje Mint Choc Chip op van Stroma toen die genoeg had. Bee probeerde een origamizwaan van haar servet te vouwen maar moest het opgeven. We bekeken de foto’s aan de muur: gesigneerde foto’s van beroemdheden van wie niemand ooit had gehoord. Toen de serveerster Stroma meenam voor nog meer gratis wafeltjes, vroeg Bee of ik nog aan het negatief had gedacht.

Dat was me totaal ontschoten. Ik had één seconde nodig om erachter te komen waar ze het over had. Omdat het haar leek te interesseren, zei ik dat ik het ging laten afdrukken, gewoon uit nieuwsgierigheid, om te zien wat het voorstelde. Ik wilde de juiste dingen zeggen om langer bij haar in de buurt te kunnen blijven. Ik wist dat het negatief nog in Jacks prullenmand lag omdat ik de enige was die op dinsdagavond de vuilnis deed. En dat was trouwens alles wat er in zijn prullenmand zat, wij gebruikten die nooit. Maar evengoed bedacht ik dat ik gewoon een ander negatief zou nemen als het vorige op de een of andere manier was verdwenen. Kwam ze toch nooit achter.

Na een tijdje zei ze: ‘Als je het wilt afdrukken, kan ik je wel helpen. Ik weet hoe zoiets moet.’

Ze zei het op een aardige manier, niet opdringerig, en ze zei dat ik Stroma mee mocht nemen, dus ging ik akkoord.

==

Later die week gingen we naar haar huis. Bee woonde met haar vader en haar kleine broertje op de bovenste verdieping van een flat in de Ferdinand Estate, met een speelplaats aan de voorkant en een uitzicht over heel Londen. Langs de galerij naar haar voordeur stonden geraniums en margrieten, en je kon de Telecom Tower zien. Bees vader heette Carl, hij had een wilde bos vaal haar en ingevallen wangen en als je naar hem keek wist je gewoon meteen dat hij gitaar speelde. Haar broer was ongeveer twee. Hij scharrelde rond in een Snoopy-T-shirt zonder broek, wat Stroma meteen aan het lachen maakte. Zijn haar had dezelfde kleur als dat van Carl, maar dan samengeklit en met krullen.

‘Ik wist niet dat je een broer had,’ zei ik.

‘Je weet helemaal niks van mij,’ zei ze lachend. ‘We hebben elkaar net ontmoet.’

We keken hoe dat mollige kontje de gang door trippelde, met Stroma er als een schaapshond achteraan.

‘Hoe heet hij?’

‘Sonny.’

Carl nam Stroma en Sonny mee naar de keuken om jamtaartjes te maken. Stroma giechelde aan één stuk door. Ik dacht dat ze het bijna in haar broek zou doen van het lachen.

Bee haalde kasten overhoop in de badkamer. Ze zei dat het veel sneller zou gaan als ze het negatief in Photoshop zou scannen, waardoor je meteen een beeld op je scherm kreeg, maar ze had geen scanner en ze drukte foto’s trouwens af in het bad omdat Carl het haar zo had geleerd en de fotospullen allemaal van hem waren. Ze zei dat de ouderwetse manier beter was omdat ze hield van de spanning, van de tijd die het kostte voor je resultaat zag. De kranen stonden open en ze zat met haar hoofd onder de wastafel. Ze had het over slow movement, wat zoiets scheen te betekenen als je eigen brood bakken in plaats van naar de dichtstbijzijnde winkel rennen, en een hele dag doen over het klaarmaken van een lunch, en een boot nemen en een trein en weer een boot in plaats van vliegen, omdat de reis het voornaamste is, niet alleen maar een manier om van de ene plek naar de andere te komen. Ze vertelde me dingen waar ik nooit over na had gedacht en ik had nog niet eens mijn jas uit, maar ik geloof dat ik het meeste kon vatten. Bees hersenen werken net zo precies en snel en bijzonder als de rest van haar; ze heeft een bijzondere manier om je naar dingen te laten kijken.

Terwijl ik een beetje rondhing, pakte ik een boek op en begon het door te bladeren. Een van de foto’s in het boek was de allereerste foto ooit, zei Bee. Hij was meer dan honderdvijftig jaar geleden genomen door een Fransman die Daguerre heette. Ze vertelde dat ze in die tijd van die enorme plaatcamera’s hadden en iedereen heel lang moest stilzitten als ze op de foto wilden. Ze hadden van die speciale hoofdsteunen waar je jezelf in vastklemde om je portret te laten maken, want anders zou je alleen een vage vlek worden.

De foto die ze liet zien was geen portret, in elk geval niet met opzet. Daguerre had zijn camera uit het raam gehouden om een foto te nemen van de straat waar hij woonde. Het was een drukke straat in Parijs, overal mensen, behalve dat er op de foto niemand te zien is, zoals bij spoken in een spiegel. De enige twee mensen op de foto, de enige twee levende wezens tussen al die spoken, zijn een man en de jongen die zijn schoenen poetst. Alleen zij waren lang genoeg op één plaats gebleven om levensecht over te komen.

Ik vond het een geweldige foto. Ik keek naar die twee wazige figuurtjes tamelijk dicht bij de voorgrond en zei bij mezelf dat mensen soms worden opgemerkt, herinnerd en gewaardeerd zonder dat ze iets heldhaftigs of buitengewoons doen, zonder zelfs maar te weten dat iemand naar hen kijkt.

De spullen die Bee uit verschillende kasten rukte, waren een soort grote microscoop, een rode lamp, drie van die bakjes waar je zaadjes in laat opkomen, een zaklantaarn, een pincet en een paar zwarte flessen. De hele tijd dat ze tegen me praatte zette ze dingen neer, legde de bakjes in bad, goot er spul in, schroefde de douchekop van de slang zodat het water eruit liep als bij een tuinslang, en verwisselde het naakte peertje aan het plafond voor een rode lamp. Ze trok het rolgordijn omlaag en deed de houten luiken dicht met de dwarsbalk erop om ze dicht te houden. Daarna schoof ze de knip op de badkamerdeur en deed het rode licht aan, dat alle kleur uit ons en uit de kamer liet verdwijnen, behalve zijn eigen kleur. Alle contouren werden zacht en Bees oogwit werd net zo kleurloos rood als haar haar, haar lippen en haar huid.

‘Waar is het negatief?’ vroeg ze en terwijl ik het uit mijn tas haalde, stak ze haar haar op met twee potloden. Ik gaf het aan haar en ze liet het boven in de grote microscoop glijden die ze op een stuk triplex over de wastafel heen had opgesteld. Toen draaide ze een knop om en mijn negatief, niemands negatief, lichtte op in A4-formaat op een witte plaat daaronder.

Toen had ik het moeten herkennen, maar dat was niet zo.

Bee stelde de microscoop bij, dekte dingen af en gaf de afbeelding rechte hoeken. ‘Het negatief is erg beschadigd,’ zei ze. ‘We zullen niet alle krassen eruit krijgen.’

Het was de enige witte lichtbron in de kamer. Ze was iets aan het afstellen en liet het beeld in- en uitzoomen zodat het golfde, het ene moment wazig, het volgende moment scherp; als een verschijning, als de geest van een foto, of de foto van een geest. Ik bleef maar naar die ogen kijken, net als die plasma globes die van binnenuit bliksemende vonken schieten als je ze aanraakt. Bee ging helemaal op in de techniek en maakte geluiden in zichzelf over de kwaliteit van de opname, de lensopening, dingen die me boven mijn pet gingen. Ze zei dat ze een strokentest ging doen om de beste belichtingstijd te berekenen en ze begon te tellen: ‘Eén, twee, drie, vier – één, twee, drie, vier’, alles bij elkaar vier keer, voor ze iets van de vloeistof in de bakjes goot en met haar speciale pincet het papier in het eerste bakje deed. De kamer stonk, een scherpe, zure, giftige stank die mijn longen weigerden toe te laten.

‘Let op,’ zei Bee, en het papier begon donker en troebel te worden. ‘Het is maar een stukje, misschien een hapje van de wang of van de kin.’

Ze pakte het op, dompelde het in bakje twee en schoof het weer door de vloeistof heen en weer. ‘Dat is de fixeer,’ zei ze. ‘Dan verbleekt de foto later niet.’

Ik knikte, maar ze keek me niet aan. Ze deed de deur van de knip en schoot even de helverlichte gang op. ‘Tien seconden,’ zei ze toen ze weer binnenkwam. ‘Tien seconden moet genoeg zijn.’

De fotogeest klikte weer aan en Bee telde tot tien, en toen ging het papier weer in het bakje met de ontwikkelaar en ik hield mijn adem in. Ik geloof dat ik tot twintig telde voor er iets begon te verschijnen. Bee had gelijk over het wachten en de spanning. Ik had het benauwd en haalde snel en oppervlakkig adem vanwege de stank, en alles concentreerde zich op dat witte papier dat op het punt stond te veranderen in het rode licht.

Toen het gebeurde, ging het veel te snel.

Plotseling was hij daar en keek ons recht aan met zijn hand om zijn keel, stralende ogen en zijn mond wijd open in een lach.

Jack.

De vloeistof golfde en rimpelde over zijn gezicht, dat heen en weer schoof in het bakje. Het was alsof hij erin verdronk. Ik zat op mijn knieën met mijn wang tegen de koude badrand. Ik wist niet precies hoe ik daar terechtgekomen was. Ik slikte en slikte, maar er bleef maar speeksel in mijn mond lopen.

Bee tilde mijn broer op met het pincet en liet hem in de fixeer glijden. Ze zei geen woord. Jack keek me aan en lachte. Hij lachte tot de fixeer klaar was en terwijl ze hem onder stromend water hield om de chemicaliën eraf te wassen. Hij lachte terwijl ze om me heen opruimde en de lampen weer verwisselde en het raam openzette.

Hij lachte de hele tijd dat hij met knijpers aan de waslijn hing, druipend in het bad.