12

 


Fern ging de volgende dag in een wat uitgerekte lunchpauze naar King's Cross. Het regende op een druilerige, ontmoedigende manier, maar ondanks druipend haar, druppelende neuzen en verfomfaaide parka's waren de vrijwilligers nog steeds enthousiast aan het werk. Dane begroette haar in een klamme pullover en met een slordig loshangende paardenstaart. Zijn bruine tint was vervaagd in het grauw van een Britse zomer en hij zette zijn glimlach net iets te laat op, alsof iets aan haar hem ontstemde. Hij dacht dat ze gewicht had verloren en er duidelijk fragieler uitzag, minder zelfverzekerd dan de vorige keer. Hij zei: 'Dat gaat niet met die schoenen.' Ze droeg pumps die los aan haar voeten leken te hangen; zelfs haar enkels leken breekbaar.

'Verdomme,' zei Fern. 'Het zal wel moeten. Ik ben vergeten andere mee te nemen.'

Hij pakte haar bij de arm om haar te ondersteunen over de ruwe grond.

'Hoe ben je aan mijn nummer gekomen?'

'Je hebt die inscriptie op de achterkant van je visitekaartje geschreven,' bracht hij haar in herinnering. 'Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik heb gebeld.'

'Nee, natuurlijk niet.'

'Ik heb een paar weken geleden al geprobeerd je te bereiken,' vervolgde hij, 'maar ze zeiden dat je met vakantie was. Sindsdien hebben we het hier nogal druk gehad. Ik ben blijven proberen de projectontwikkelaars ervan te overtuigen dat deze plek belangrijk genoeg is om te worden behouden, maar we krijgen geen steun van English Heritage. Ze vinden het wel "interessant", maar zeggen dat er niet genoeg is. Wat ze bedoelen is, dat er niets is om toeristen te trekken. En niemand buiten jou was in staat de taal op de steen te ontcijferen. Kijk.'

De groeve was nu veel dieper, en de omgevallen steen was rechtgezet, zodat de inscriptie zichtbaar was op de zijkant. Dane sprong in de groeve en tilde Fern ongevraagd omlaag. Ze boog zich naar voren om de woorden te lezen die ze al in haar geest had gezien. Het schrift was Romeins, niet het veel oudere Atlantese alfabet dat daarop lijkt maar ingewikkelder is. 'Uval haadé. Uval néan-charne. ' Er ging een rilling door haar heen toen ze zich herinnerde wat Mabb over Wrokeby had gezegd. 'Ik denk... dat hier iets gebeurd is, heel, heel lang geleden, misschien wel duizenden jaren. Dat heeft zijn sporen achtergelaten. Het is geen plek voor nieuwsgierige kijkers.'

'Mijn ploeg lijkt er niet mee te zitten,' zei Dane. 'Hoewel... bij een van de meisjes werd vastgesteld dat ze depressief is, maar dat was ze waarschijnlijk toch al. Een ander is in een groeve gevallen en heeft zijn enkel verzwikt. Ook hadden we de gebruikelijke schrammen en blauwe plekken, en bij een van de jongens is zijn eczeem teruggekomen. Is dat voldoende om een vloek te rechtvaardigen?'

'Geen vloek,' zei Fern. 'Gewoon... achtergebleven kwaad. De nasmaak van leegte.'

Hij reageerde niet spottend. 'Ik geloof dat ik begrijp wat je bedoelt. Ik moet altijd iets gaan drinken als ik hier wegga. Maar dat is ook tamelijk normaal.' Hij klom weer uit de put en stak zijn hand uit om haar er ook weer uit te trekken. 'Ik heb nu wel zin in een biertje. En jij? Er is een pub hier om de hoek.'

'Ik heb om kwart over drie een afspraak.'

'Dan hebben we nog minstens een uur.'

De pub was klein en benauwd, vergeeld door de sigarettenrook en werd bevolkt door een handjevol kroeglopers, die er uitzagen alsof ze hier al waren sinds het stenen tijdperk, zoals Dane haar in het oor fluisterde. 'Het bier ook,' voegde hij eraan toe.

'Ik drink geen bier,' zei Fern. Ze vroeg een glas mineraalwater.

'Geen alcohol in lunchtijd?'

'Niet echt. Nou goed dan, een gin-tonic. Dank je.'

De kroeglopers staarden naar Fern, maar waren kennelijk gewend aan Dane. Hij betaalde voor de drankjes en ging haar voor naar een hoektafeltje. 'Als je honger hebt, je kunt hier ook broodjes krijgen, maar erg lekker zijn ze niet.'

'Ik heb geen honger.'

'Het spijt me als ik te persoonlijk ben, maar ben je pas ziek geweest? Je ziet er nogal magertjes uit.'

'Stress,' zei Fern. 'Heel veel stress.'

'Ik dacht dat heksen alleen maar met hun toverstaf hoefden te zwaaien om hun problemen weg te toveren.'

'Ik heb mijn toverstaf in de metro laten liggen,' zei Fern met de opflakkering van een glimlach.

'Dat kan gemakkelijk gebeuren, natuurlijk. Net als met paraplu's. Toen ik pas in Engeland was, had ik er altijd een bij me, maar ik liet ze overal liggen.'

'Je raakt als heks heel wattoverstakjes kwijt,' bevestigde Fern. 'Maar ik zie jou niet direct als een paraplumens. Meer als een doorregend mens. Zoals nu.'

Dane grijnsde en veegde een natte haarlok naar achteren. 'Misschien overdreef ik het een beetje. Maar als je uit Californië komt en je zoveel over de Engelse regen hebt gehoord... Tja, ik had dus een paar paraplu's in het begin. Tot ik ze kwijtraakte.'

'Het is een slechte zomer.'

'Dat hoor ik van iedereen.'

'Ben je hier allang?'

Een uur later keek ze met een schuldig gevoel naar de klok. 'Ik moet terug. De mensen van de hondenkoekjes komen. Zij sponsoren het blad en betalen voor de party, dus we moeten hen zoet houden.' Ze had hem verteld over Woef! 'Ik... vond het heel gezellig.' Ze klonk lichtelijk verlegen over haar eigen reactie. 'Ik... bedankt. Ik wens je succes met de opgravingen en zo.'

Hij stond samen met haar op.

'Bestaat er geen kans dat je telepathische vermogen daar ergens een menselijk skelet voor me vindt? Dat helpt altijd.'

'Het spijt me.' Haar glimlach flakkerde weer even op. 'Ik hou me niet met botten bezig. Daar heb je een hond voor nodig.'

'Nou, in ieder geval bedankt voor je hulp, hoe je dat ook voor elkaar hebt gekregen. Ik zal van nu af altijd in heksen geloven.' Buiten schudden ze elkaar de hand bij wijze van afscheid, en hij hield de hare net een moment te lang vast. Net een moment.

'Wat dacht je van een etentje, een andere keer?'

 


Ze ging die zaterdag met hem uit. Ze dronken eerst iets in een pub en aten daarna Vietnamees in een restaurant van zijn keus. Het was veel minder verfijnd en een stuk goedkoper dan haar avonden met Luc, maar dat interesseerde haar niet. In het stadium van de koffie-met-likeur vroeg Dane haar: 'Ga je me nog vertellen waar al die stress van de laatste tijd door is gekomen, of ben ik te nieuwsgierig?'

'Ik had iets met iemand,' zei Fern. 'Maar dat draaide op niets uit.' Ze besloot, na een korte stilte: 'Het werd tamelijk vervelend.'

Hij hoorde de trilling in haar stem. 'Ging hij vreemd?'

'Vreemd? Nee... helemaal niet. Het... het werkte gewoon niet.'

'Rijke vent?'

'Hoe weet jij dat?'

'Jij lijkt mij het soort vrouw dat rijke kerels aantrekt. Ik bedoel... Jezus, zo bedoel ik het helemaal niet. Jij ziet er... duur uit. En je ontmoet in je werk natuurlijk veel rijke mensen.'

'Dat ga ik meestal niet na,' zei Fern. 'En voor alle duidelijkheid, ik voorzie in mijn eigen onderhoud. Hoe zit dat trouwens met jou? Sommige archeologen zijn rijk. Hans Schliemann en zo.'

'Die is dood,' zei Dane. 'Voor dat soort mannen is archeologie een hobby, geen werk. Ik kan me redden. Ik geef les en in mijn vrije tijd graaf ik, en soms allebei.'

'Zoals Indiana Jones?'

'Precies. Stel je me voor met een zweep en een leren hoed, terwijl ik het groene oog van de kleine gele god van een bende misdadigers steel. Een mooie meid aan de ene arm...'

'En een dooie rat aan de andere?'

Ze lachten allebei.

'Wie je vriendje ook was,' hernam Dane nu, 'hij moet je behoorlijk hebben gekwetst. Je ziet eruit alsof je de laatste tijd niet veel hebt gelachen. Was het een dwaas of een schurk?'

'Ik denk een schurk,' zei Fern. 'We hadden een verschil van mening... ruzie. Je zou kunnen zeggen dat het een kwestie van ethiek was.'

'Dus jij hebt er een eind aan gemaakt?' zei Dane.

'Ja,' zei Fern met een flauwe glimlach. 'Ik heb er een eind aan gemaakt.'

Terug in haar flat sluimerde ze met een tevreden gevoel over het etentje, ondanks de hobbels hier en daar in hun conversatie, voor het eerst sinds weken gemakkelijk weg.

Het was donker toen ze wakker werd. Een blik op de klok naast het bed leerde haar dat het tien voor halfdrie was. Ze bleef enkele minuten met een rustig gevoel liggen, ook al ebde de slaap uit haar hoofd weg. Langzaam werd ze zich bewust van een aanwezigheid dichtbij of de nadering ervan, een ondefinieerbare druk op de atmosfeer, die niet echt vorm en vastheid kreeg. Ze bespeurde een gedempte hartslag, iets dreigends, maar ze was niet bang. 'Het is goed,' zei ze. 'Je bent welkom.' Hij ontwikkelde zich langzaam, iets van lucht en duisternis dat verdichtte tot een lichaam. Hij was nu schoon; zijn ruige manen waren verzacht tot een aureool doordat ze pas waren gewassen en zijn hete, dierlijke geur was minder nadrukkelijk dan anders. Haar heksenzicht kon net de vreselijke groeven op zijn voorhoofd onderscheiden, maar onder de benige rand ervan stonden zijn ogen bijna kalm en hun rode gloed was diep en zacht als bourgogne. 'Ik ben blij je te zien,' zei ze, en ze meende het. 'Als je even wilt wachten in de zitkamer - die kant uit - dan trek ik iets aan en kunnen we samen wat drinken.'

'Is dat wat vrienden in deze tijd doen?' vroeg Kal.

'Ja,' zei ze. 'Dat is wat vrienden doen.'

Ze deden wat vrienden doen. Ze trok een fles corton open die ze had gekocht om met Luc te delen en schonk twee glazen in. Hij zag er bizar uit, gezeten in een gewone fauteuil, gekleed in stukken bont en huid, met een been uitgestrekt en het andere ingetrokken, terwijl zijn leeuwenstaart over de armleuning hing. Het elektrische licht scheen op zijn reusachtige spieren, zijn mismaakte gezicht en zijn gedraaide hoorns. Hij keek af en toe om zich heen, als hij dacht dat zij het niet zag, half nerveus, half verbaasd, alsof hij moeilijk kon geloven dat hij hier echt was. Fern voelde dat ze vervuld was van een diepe warmte voor dit monsterlijke wezen, met wie ze ooit vriendschap had gesloten als deel van een overeenkomst, een offer dat ze had gedaan om haar eigen leven te redden, en die sindsdien een echte vriend was geworden. Het leek haar dat hij, meer dan wie ook, de persoon was met wie ze over alles wat er gebeurd was kon praten, degene die haar echt zou begrijpen. Ze vertelde hem over het laatste gevecht met Morgus, over de moed die Luc had getoond en over de breuk nadat ze eindelijk samen waren. En over de droom, het ontwaken en wat daarop gevolgd was. 'Ik heb hem gedood,' zei ze. 'Hij aarzelde - ik weet dat hij dat deed - maar ík niet. Ik heb hem gedood.'

'Dat is natuurlijk,' zei hij. 'Ik heb heel vaak gedood. Om me te voeden, om te winnen, uit wrok en uit haat. Ik heb de jankende hond gedood die mijn slaap verstoorde, de vos die wegsloop van mijn pad en de bedelaar die geen korst brood met mij wilde delen. Dat kleine moordje van jou is niets, Fernanda. Het is je geweten, ontstaan vanuit je ziel, dat het opblaast. Ik heb geen geweten, geen ziel. Ik kan dergelijke gevoelens niet vatten.'

'Waarom heb je dan nooit je moeder gedood?' zei Fern. 'Waarom hield je van haar, ondanks alles wat ze je heeft aangedaan? O jawel, dat heb je gedaan. Je hebt van haar gehouden en je hebt haar gehaat, en toen haar dood je bevrijdde, heb je getreurd in een hoekje van je hart, omdat ze nooit meer bij je terug zou komen.'

'Je ziet spoken,' zei Kal. 'Ik heb nooit van mijn moeder gehouden, en ik heb ook niet om haar getreurd.'

'Leugenaar,' zei Fern. 'Ik voel je emoties, ook de emoties die je ontkent. Ze zitten gevangen, zoals jij ook gevangen hebt gezeten, gevangen in je onbewuste. Laat ze vrij.'

'Reik me de wijn aan en laat mijn emoties rusten. We hadden het over de jouwe, kleine heks. Jouw minnaar heeft je bedrogen en bedreigd, en je hebt hem gedood om jezelf te redden. Dat is het recht van ieder levend wezen.'

'Is dat zo?' zei Fern. 'Of heb ik gedood om het doden zelf, omdat ik het kon? Omdat hij de liefde met mij had bedreven en ik wist dat ik zonder hem te doden nooit vrij zou komen van die smet?'

'Jij bent geen doder van nature, dat weet ik. Vandaar die kwellingen.'

'Ik voel me niet gekweld,' reageerde Fern. 'Ik voel me... verminderd. Ik heb altijd geloofd dat je ziel groeit als je iets doet dat goed en moedig is, iets rechtvaardigs, en dat wanneer je kwaad doet ongeacht het motief - je ziel wordt aangetast. En mijn ziel is nu kleiner. Ik voel een leegte in me. Alsof er in mijn kern een kleine heldere vlam was, die nu is uitgegaan of alleen nog maar smeult. Ik weet... weet niet hoe ik verder moet leven.'

'Maar dat lukt je wel,' zei Kal. 'Die leegte komt mij bekend voor. Die heb ik altijd gehad.'

'Jij hebt een ziel,' beweerde Fern. 'In ieder geval een ziel in aanleg. Ik zie hem.'

'Mijn vader was een onsterfelijke, die geen zaad had. Mijn geest werd uit de ether geplukt en gedwongen ondergebracht in een foetus die in elkaar geflanst was door magie vanuit een onheilige gemeenschap. Mijn erfelijkheid omvat geen ziel.'

'We zijn meer dan onze erfelijkheid,' verklaarde Fern. 'Iemand heeft pas nog tegen mij gezegd dat niets geschreven staat voordat we het zelf schrijven. Ik sta bij je in het krijt, Kal; daar herinner je me ook steeds weer aan. Daarom zal ik je iets geven. Ik geef je een ziel.'

Kals ogen vlamden rood op. 'Heb je er eentje over?'

'Wacht.' Ze ging de kamer uit en kwam tien minuten later terug met Mabbs appel, verpakt in tissuepapier. 'Alsjeblieft. Dit is een kabouterappel. De vrucht is niet zo best, maar de kern bevat een zielenzaadje. Dat moet je planten en verzorgen, en met de groei ervan groeit ook jouw ziel.' Ze had er een bezwering over uitgesproken om snelle groei te bevorderen. 'Op een dag wordt het een boom, en als de boom bloesem draagt, zal ook jouw ziel opbloeien. Maar onthoud: magie is niet genoeg. Je moet het voeden met daden, je moet proberen het...'

'Het juiste, het ware te doen?' Hij nam de appel in een getaande hand. In zijn woorden klonk achterdocht. 'Kabouters hebben maar weinig magie, alleen kleine toverkunstjes, slaapliedjes en dwaallichtjes. Ik heb nooit van zielenzaad gehoord.'

Maar hier was Fern op voorbereid. 'Mabb is een verzamelaarster van afgedankte betoveringen,' improviseerde ze ter plekke. 'Ze hamstert geheimen waarvan ze binnen een ogenblik vergeet wat ze zijn of waar ze ze verborgen heeft. Ze heeft me deze appel ongetwijfeld gegeven omdat ze niet meer wist wat het werkelijk was.'

'Waarom zou de lichtvingerige koningin van een volk van wangedrochten jou geschenken sturen?'

Fern vertelde over hun verbond en over Skuldunder - Kal had hem in Wrokeby nauwelijks opgemerkt - en over het recente bezoek van Mabb.

'Je hebt waarlijk machtige bondgenoten,' merkte hij met geamuseerd sarcasme op.

'Ik haat dat woord,' zei ze, plotseling koel. 'Machtig. Mabb noemde mij machtig. Maar ik wil helemaal niet machtig zijn.'

'Volgens mij heb jij deze appel harder nodig dan ik.'

'Ik zou er niets aan hebben,' zei ze. 'Ik word verondersteld al een ziel te hebben. Als die beschadigd is, kan geen magie haar doen groeien.'

'Volg dan je eigen raad op. Voed je ziel met daden. Ga weer leven, ga weer liefhebben, wat liefde ook mag betekenen...' - zijn houding was voornamelijk spottend, maar niet helemaal - '...dan zal je ziel weer opleven.'

'Weer liefhebben?' Fern haalde haar schouders op. 'Ik heb pas geleden iemand ontmoet, iemand die ik wel zou kunnen krijgen, misschien, maar het is niet goed. Als ik van hem zou houden, zou ik niet tegen hem kunnen liegen - ik zou hem de waarheid niet kunnen vertellen - het zal er altijd zijn, dat wat ik heb gedaan, als een grote rode wond die niemand anders kan zien. Ik zal het niet kunnen vergeten of van me afzetten. Het zal altijd deel van me blijven uitmaken, een deel dat ik niet kan delen. Ik vrees dat ik voorgoed beschadigd ben.'

'Dat is niet goed,' zei Kal. Hij pakte de fles en dronk het laatste restje wijn op. 'Bedankt voor je geschenk. Ik zal een ziel voor mezelf opkweken. Nu sta ik bij jou in het krijt, kleine heks, voor heel veel dingen.'

'Er bestaan geen schulden tussen vrienden,' zei ze.

'Ook daarvoor ben ik je dank verschuldigd. Ik zal een manier vinden om iets voor je terug te doen...'

Ze werd nu moe en ze dacht dat hij begon te vervagen en langzaam uit haar gezichtsveld verdween. Toen, als in een droom, waren er sterke armen die haar optilden en naar haar bed droegen, en op hetzelfde moment dat de slaap intrad, voelde ze het kussen onder haar hoofd en ook dat iemand het dekbed optrok tot aan haar kin.

 


Een week of drie later vond ze bij haar thuiskomst een flesje op haar toilettafel dat daar niet had gestaan. Ernaast lag een briefje, geschreven in een slecht handschrift op een velletje van haar eigen papier. Je weet wat dit is. Een enkele teug en je Gave, en al wat je daarmee hebt bereikt, goed of kwaad, zal vergeten zijn. Je kunt opnieuw beginnen, niet langer als mijn kleine heks, maar gewoon als Fernanda. Veel geluk, wat je ook kiest. Het flesje was heel klein, het formaat van een parfumflesje, en leek te zijn gemaakt uit bergkristal. Zo op het oog bevatte het ongeveer een mondvol helder water. Toen ze het tegen het licht hield, werd de inhoud opgedeeld in regenboogdruppels die langs de binnenkant dansten en flikkerden.

Ze bleef een tijdje zitten en dacht aan de grotten van de Onderwereld waar Kal haar gids was geweest, en de zilveren tinten van een fontein die nu weinig meer was dan een stroompje, al wat resteerde van een bron die ooit een grote rivier had gevoed. De naam ervan leefde voort in legendes, hoewel het helende water bijna geheel verdwenen was. De bron van de Lethe.

Ze sloot haar hand rond het flesje, maar ze raakte de stop niet aan.

 


De zomer ging over in de herfst met weinig opvallende veranderingen in het weer, behalve dat het nog natter werd. Wills productiemaatschappij verwierf zijn eerste belangrijke opdracht, wat onder meer zes weken filmen inhield in de minder toegankelijke delen van India. Als gevolg hiervan besloot hij dat hij zijn relatie met Gaynor vaste vorm moest geven door bij haar in te trekken.

'Met zo'n onstabiele baan,' zei hij, 'heb ik een stabiel huiselijk leven nodig. Bovendien wil ik dat als de een of andere ongelukkig getrouwde griezel komt aankloppen om zich een weg naar jouw medelijden te snikken, hij mijn sokken in de badkamer vindt. En ik wil foto's van ons in het hele huis. Kleffe, sentimentele foto's.'

'Straks ga je me nog vertellen dat je wilt dat ik zwanger word,' zei Gaynor.

'Dat zien we te zijner tijd wel weer.'

Ze gaven een feestje om het samenwonen te vieren en Fern bracht Dane mee die, waarschijnlijk onder haar invloed, zijn haar kort had laten knippen en iets droeg dat een pak zou kunnen zijn als het jasje en de broek bij elkaar hadden gepast. 'Het is een schatje,' zei Gaynor tegen haar vriendin in een onderonsje, wanhopig wensend dat zo iemand Fern zou kunnen leren zichzelf te vergeven en een verleden los te laten dat ze niet kon vergeten.

'Ja hè?' zei Fern, en haar gezicht verstrakte. 'Ik weet echt niet wat ik ermee aan moet. Ik verdien hem niet.'

Omdat Will weg zou blijven tot de tweede week in december, maakten ze nu alvast plannen voor Kerstmis. 'Familie, vrienden, allemaal bij elkaar,' zei Will, waartoe hij zonder meer ook Dane rekende. Fern zei niets om dit te bevestigen of af te wijzen.

'We zouden naar Yorkshire kunnen gaan,' opperde Abby, Robin Capels vaste vriendin. 'Het huis is groot genoeg.'

'Niet naar Yorkshire,' zei Fern zo krachtig dat niemand probeerde tegen haar in te gaan.

De Voddenman kwam een paar dagen later bij Will op bezoek, tijdens een van zijn schaarse uitstapjes naar Londen. Toen hij hoorde van Dane Hunter, merkte hij op: 'Ik wist dat iets bij die opgraving belangrijk was voor Fern. Ik wist alleen niet precies wat.'

'Zal zij ooit die hele toestand met Lucas Walgrim achter zich kunnen laten?' vroeg Will.

'Wie weet? Ze is wie ze is. Dat is iets wat niet kan veranderen.'

'Als die Dane maar niet de reïncarnatie van de een of andere psychotische Viking is, of van een maffe Keltische druïde.'

'Misschien is hij dat wel,' zei de Voddenman. 'Jij misschien ook. Maar als je je dat niet herinnert, wat doet het er dan toe?'

Tegen eind oktober brachten Fern en Dane een weekend door in het Peak District. Hij had haar gevraagd mee te gaan naar Amerika om kennis te maken met zijn familie, maar ze had geweigerd; ze vond dat dat ongepast zou zijn omdat hun relatie niet meer dan een vluchtige affaire was. De bergtoppen werden meestal aan het zicht onttrokken door de regen, maar hij sleepte haar mee op verkwikkende wandelingen en verwarmde haar daarna bij het haardvuur in hun hotel, en ze wou dat ze hem meer kon bieden dan alleen maar haar buitenkant. Ze reed over de snelweg naar huis, toen het gebeurde. Die plotselinge verschuiving van de werkelijkheid - er flitste een beeld van het tovervuur door haar hoofd -, een verblindend inzicht in het volgende moment. Ze reed zo'n honderd kilometer per uur en de ruitenwissers schoven de regen heen en weer over de voorruit. Aan de andere kant van de middenberm reed haar een vrachtwagen tegemoet - groot, smerig en anoniem - die ze tot in de kleinste details zag. En achter het zwaaien van een enkele ruitenwisser schrompelde het gezicht van de chauffeur weg tot een doodshoofd, waarvan de tanden vooruitstaken in een triomfantelijke grijns...

Met haar hand op de claxon keek ze achter zich en zwenkte abrupt tussen de verkeersstroom door om op de harde berm tot stilstand te komen. Dane riep: 'Wat is er verdomme...', maar zijn woorden werden afgebroken door het gegier van banden, een doffe dreun, het krassen van metaal op metaal. Op hetzelfde moment dat Fern uitweek, botste de vrachtwagen op de vangrail, steigerend als een reusachtig wild paard, voortgedreven door zijn eigen gewicht. Hij knalde recht op de auto die achter haar had gereden en drukte deze in elkaar. De twee in elkaar geschoven auto's gleden over het natte asfalt en voegden andere slachtoffers toe in een kettingbotsing die ten slotte op zo'n dertig meter afstand tot stilstand kwam.

Dane wierp er een snelle blik op, pakte zijn mobieltje en belde de hulpdiensten met zijn linkerhand terwijl hij met zijn rechterhand Fern stevig vasthield. Ze hield het stuur nog stevig omklemd en haar tanden begonnen te klapperen van de schrik. 'Hoe wist je dat?' vroeg hij. 'Hoe wist je dat je plotseling moest uitwijken?'

'Ik ben een h-heks,' zei ze, toen ze weer kon spreken. 'Ik wist het.' Het was geen ongeluk, dat besefte ze maar al te goed. De doodskop was geen hallucinatie; ze hoefde niet te luisteren naar het nieuws van de volgende dag om te weten dat de chauffeur van de vrachtwagen op mysterieuze wijze was verdwenen van de plek van de kettingbotsing, waarbij twee mensen in de auto achter haar waren omgekomen en drie andere ernstige wonden hadden opgelopen. (Mijn schuld, fluisterde een heel klein stemmetje in haar achterhoofd.) Ze stond boven aan de zwarte lijst van Azmordis; daar zou ze blijven staan.

Tot ze haar te pakken hadden.

 


Die nacht droomde ze voor het eerst sinds tijden over Atlantis. Ze was weer in het verleden; ze leefde er en was er thuis. Ze was weer zestien, en de last van haar jaren was zo licht, zo licht. De Fern die ze nu was, verbleef in de geest van Fernani, het meisje uit die lang vervlogen dagen, dat danste van vreugde in de zuiverheid van haar geest, de reinheid van haar hart. En er waren de leeuwkleurige zuilengangen, en de slaven die paardenvijgen opveegden. Er hing de geur van parfum, kruiden en stof, en de grote schijf van de zon straalde neer op de koepel van de tempel. Het geluid van trommen trilde als hitte op stenen, als bloed in de hersenen. In haar droom beleefde ze al de mooiste momenten opnieuw, samengevat in een bewegend mozaïek, een schitterende caleidoscoop van beelden en gevoelens, van smaak, tastzin en geuren. Ze zat in de kerker met Rafarl en ontsnapte over de daken. Ze dineerde in de villa van zijn moeder in de saffierblauwe avond, en ze bedreef de liefde op een strand bij zonsondergang waar het zand was gemaakt van goud en de zee van brons, en waar de grote boog van de hemel alles overkoepelde. Rafarls gezicht was duidelijk te zien, en de schoonheid die over hem kwam toen hij in een fontein de waterdruppels uit zijn haar stond te schudden, of zoals hij als een zeegod opdook uit de golven. Ze liepen samen in de verlaten boomgaard van Tamiszandre en plukten de zilveren en gouden perziken die daar groeiden, en de Fern van nu dacht dat haar hart zou breken van geluk bij het weerzien van haar stad, haar geliefde, haar zelf.

Maar het dreunen van de trommen werd luider, tot het mozaïek versplinterde als glas. Ze was nu in de tempel bij de priesters die reciteerden en waar Zohrâne de Deur opende, waarna de schaduw van de vloedgolf over hen heen sloeg en de zon wegnam. De koepel brak als een eierschaal, de zuilen kraakten en de nimfelijn Uuinarde werd meegesleurd in de maalstroom. Fern vluchtte met Rafarl door de tunnel naar de haven, achtervolgd door Ixavo de hogepriester, die de wonden in zijn hoofd dicht klemde opdat zijn hersens er niet uit zouden lopen. Ze gingen aan boord, hoewel het te laat was, maar op het laatst sprong zijzelf overboord om Ixavo op te houden. Ze zag Rafarl wegvaren in de storm en ze dacht dat hij gered was. Maar de orkaan rukte het schip uiteen, de zeemeermin nam Rafarl mee en de aardbeving verzwolg de gouden stad met iedereen erin. De Ultieme Krachten begroeven de stad heel diep en ontnamen zelfs aan heksen en sibillen het zicht erop. Maar ze kunnen me mijn dromen niet ontzeggen, dacht Fern, zelfs terwijl ze sliep, en in haar droom ontwaakte ze en huilde, huilde een vijver van tranen, net als Alice, dan een meer, en vervolgens veranderden haar tranen in sterrenlicht en zat ze op het zilveren strand aan de Rand van de Wereld, wachtend op de eenhoorn die nooit meer zou komen. Maar omdat dit een droom was, kwam hij wel en droeg haar weg, galopperend door het sterrenstof.

Waar gaan we heen? vroeg ze, en hij zei: Naar huis, en ze was blij, hoewel ze wist dat naar huis Yorkshire noch Londen betekende, en zelfs niet Atlantis. Ze draafden steeds verder voort, en de sterrenbeelden werden tot stof vermalen onder zijn hoeven. De melkwegstelsels losten rondom hen op en stroomden in linten door het vliegende universum.

Wanneer zijn we er? vroeg ze, en ze wist dat dit de verkeerde vraag was, omdat hij antwoordde: Ooit. Met dat woord verdwenen de sterren en werd de wereld zwart, en ze ging verder naar een volgend ontwaken.

Ze bevond zich in het Hol van de Wortels onder de Eeuwige Boom en tuurde in het tovervuur. Ze zag het drakenkerkhof in een bergketen buiten bereik van mens of dier. Ze zag de enorme beenderen van een lang geleden gestorven behemoth, die omhoogstaken als het skelet van een kathedraal, en ze zag de man met het donkere gezicht, die was gekomen om het laatste drakenei te stelen, onder de gebogen ribben lopen. Ze zag zijn ogen in de rook, op het moment voor zijn dood; ze waren blauw als weervlammen en schroeiden haar als brandend ijs. Ze hakte zijn hoofd van de Eeuwige Boom en bracht het terug naar de echte wereld om af te maken waar ze aan was begonnen. Hij zei haar dat hij haar niet kon helpen in die vorm, zonder ledematen om hem te dragen of een hart om lief te hebben, maar ik zal je ledematen zijn, beloofde ze hem. Ik zal je hart zijn, Maar hij verbrandde in het drakenvuur, ging door de Poort en ze kende hem niet meer.

Fern draaide zich om in haar bed en reikte naar het hoofd op het kussen waar ze het had neergelegd en deinsde terug, want het was niet de drakenbezweerder, het was Luc. Hij was zo bleek als zijn lijk, en er was bloed op zijn lippen, maar zijn ogen leefden. 'Bloed kan worden weggewassen,' zei hij, 'maar niet het sap van deze Boom. Mijn sap is op jouw kussen, op jouw handen. Kijk...' En hij spuugde een rode golf uit en glimlachte, en de glimlach werd die van Rafarl, en het hoofd rolde heen en weer langs het strand, stootte tegen rotspunten en bespatte haar met sap. Het was eb, de zeebodem lag droog en kleine visjes klapperden hulpeloos heen en weer, stervend in de lucht. Het hoofd van Rafarl lag tussen de vissen, half verzonken in het slijk, en keek haar van opzij aan. Ze worstelde om weg te komen uit de droom, maar ze ploeterde door drijfzand en de duisternis sloot zich boven haar.

Met een inspanning die voelde alsof ze reusachtige gewichten optilde, opende ze haar ogen. Maar de droom ging genadeloos voort. Ze zat gevangen in het doolhof ervan en ze zou niet worden vrijgelaten voordat ze was uitgedroomd. Ze baande zich een weg door de stad: de onwerkelijke stad van door regen benevelde lichten en mensen met dierengezichten, met snavels, bont en slagtanden. Ze bereikte de Donkere Toren, de roltrap voerde haar omhoog en ze stond in het hoogst gelegen kantoor met de druipende ganzenveer in haar hand, en Luc zei: 'Teken.' En ze moest hebben getekend, want hij glimlachte, en zijn gezicht was veranderd, het werd mooier en verschrikkelijker. Zijn vleugels ontvouwden zich als de vleugels van een engel, maar ze waren zwart. Het enorme raam verdween en hij trok haar achter zich aan op vleugels van haarzelf, zwevend door het wolkendek. De stadslichten ver beneden hen strekten zich uit, talrijk als korrels zand. Voor zich uit zagen ze hoe de onweerswolken zich torenhoog opstapelden, maar ze vlogen eroverheen, en onder hen flitsten de bliksemstralen naar de aarde. Hele stadsdelen werden verduisterd, maar Fern wist dat dat niet belangrijk was, omdat Luc dat had gezegd. Ik ben Lukastor, Heer van de Serafijnen. Ik zal je je bestemming tonen. Maar nu was het beneden hen een en al duisternis, zwarter dan een zwart gat; de laatste lichtpuntjes werden erin opgezogen, evenals de onweerswolken, en ze wist dat dit de afgrond was. Ook zij werd omlaag gezogen. Ze greep Lucs hand, maar haar vingers glipten door de zijne heen. Je bent te zwaar, zei hij. Het is je ziel die je omlaag trekt...

Ze zweefde in een lichtloos vacuüm van opperste kou. M en toe dreef er een gezicht langs, deinend als een kwal. Sommige ervan herkende ze: Morgus, Sysselore, Alimond. Andere kwamen haar alleen maar bekend voor. Een ervan bestond uit niet meer dan twee oogballen die een paar dunne zenuwdraden achter zich aan sleepten. Ze vond dit deel van de droom hoogst onaangenaam, maar het leek heel lang door te gaan, het zweven en de leegte en de kou die aan haar hart knaagden. Uiteindelijk waren er geen gezichten meer. Ze werd heel bang, schreeuwde het uit en riep God aan, hoewel ze niet wist of ze wel in hem geloofde, niet in de God van de traditionele religie met zijn eisen van aanbidding en boetvaardigheid. Maar daar was hij. Hij trok haar weg uit de duisternis en ze zat naast hem op een groene glooiing en ze praatten met elkaar. Hij zag er eerder uit als de Voddenman, alleen vriendelijker, met wit haar en een witte baard, en hij had een hemelsblauwe mantel aan.

'Hoe stop ik de droom?' vroeg ze.

'Dat weet je wel,' zei hij.

En natuurlijk wist ze het.

Ze ontwaakte in het vaal grauwe licht van de vroege ochtend en voelde zich als een reiziger die terugkeert van een lange, uitputtende reis. Ze bleef een hele tijd liggen nadenken, zich bewust van wat ze moest doen maar bang voor die laatste onherroepelijke stap. Ze zou de nodige voorbereidingen moeten treffen, elke vluchtweg moeten afsluiten. Een enkele misstap kon haar meer kosten dan haar leven. En misschien moest ze afscheid nemen: van de Voddenman, Lougarry, Bradachin... maar nee, dat zou haar te zwaar vallen, ze zou doen wat moest worden gedaan en de uitleg aan Will overlaten. (Will en Gaynor, ze moest met hen praten.) Nu ze eenmaal haar besluit had genomen, hoefde ze zichzelf niet langer te pijnigen; ze moest alleen voorbereidingen treffen en handelen. Ze had gedood - wat ook het motief en wat ook de omstandigheden waren - en er moest een prijs worden betaald. De prijs voor Lucs leven en het hare. Nu wist ze hoe die moest worden betaald.

 


December verstreek. In het centrum van Londen stonden er kerstbomen op elke mogelijke plek. Etalages waren getooid met engelenhaar, kerstlichtjes en scènes in de sneeuw, ingewikkelde collages met kribben, engelen, herders en koningen, en ook met ganzenhoedsters, feeën, boemannen en draken. Kinderen bestormden de speelgoedwinkels en eisten dinosaurussen en videospelletjes, knuffelmonsters en ranke prinsessen. De straten werden geteisterd door zangers van kerstliederen en kerstmannen. Het had pas geregend, en in de vroege avondschemering werd elk lichtje weerspiegeld door de plassen op de trottoirs en de glimmende rijweg, waar het opspattende water achter passerende auto's vonkte als glimwormen. Fern baande zich een weg door de City, langs de uitpuilende boezems van op een rij hangende kalkoenen, fazanten in heel hun gevederde glorie, ouderwetse pasteien in linnen zakken en kastanjes die werden geroosterd op een rooster dat rookte en spetterde in de nattigheid. De gezichten rondom haar waren die van stervelingen, opgewekt door de blijde stemming van de feestdagen, gelukkige gezichten die gelukwensen riepen tegen iedereen, ook tegen de mensen die ze niet kenden. De demonen waren veranderd in plastic maskers, maskers, spelletjes en speelgoed. Dit was de werkelijkheid die zij wilde: deze veilige mensenwereld. Veilig als ze het zover kon krijgen, als haar waagstuk lukte, als ze alles durfde te verliezen of te winnen, of alles wat er nog restte. Ze passeerde de ingang van een metrostation en zag de menigten krioelen in de diepte. Ze botste tegen een man die niet glimlachte, maar gewoon mopperend een stap opzij deed. En toen vond ze de doorgang, zoals ze verwacht had die te vinden, omdat hij er altijd was voor degenen die ernaar zochten. Ze wachtte heel even, een laatste moment, toen er nog tijd was om zich terug te trekken. Toen liep ze onder de boog door.

De lichten achter haar waren verdwenen; het was heel donker. Ze verscheen op het plein waar de lampen gering in aantal en zwak waren. De mensen, veel of weinig, stonden in groepjes, altijd ver weg. In het midden stond de Toren. De stad had zich in de verte teruggetrokken en de Toren stond alleen, zo hoog dat ze duizelig werd als ze erlangs omhoogkeek, bezet met zwart glas, versterkt met zwart staal, ver uitstekend boven alle andere wolkenkrabbers. Toch is het alleen maar een toren zoals mensen die bouwen, dacht ze. Azmordis heeft geen ideeën, geen eigen verbeelding, alleen wat hij van ons heeft gestolen gedurende de eindeloze eeuwen van overheersing, afgunst en haat. Ze klampte zich stevig vast aan die gedachte, in de hoop dat ze er moed aan kon ontlenen, of iets dat daar op leek. De brede trappen bevonden zich voor haar, zich naar beide zijden uitstrekkend als golven, en ook de in het rood geklede wachters met hun metalen gezichten, die maar één enkele blik op haar wierpen toen ze tussen hen door liep, en de grote deuren die automatisch vaneen weken en haar zonder geluid opslokten. Ze liep naar de receptie en hoorde het tikken van haar hakken op de marmeren vloer door de hal weerklinken. 'Ik ben gekomen,' zei ze.

'Hebt u een afspraak?'

'Hij verwacht me.' Hij verwachtte haar al meer dan veertien jaar. Ze stak de smalle brug over naar de lift zonder naar beneden te kijken. Toen gingen ze als in haar droom - in alle dromen - omhoog, eerst langzaam en toen steeds sneller, waardoor haar maag achterbleef, haar oren plopten en haar schedel werd ingedrukt door de snelle stijging. Boven gekomen stond ze te duizelen en moest ze zich even vermannen. Toen stapte ze uit. Het is dezelfde brug, zei ze tegen zichzelf, alleen de hoogte is anders. En op de een of andere manier slaagde ze erin de brug zonder merkbare aarzeling over te steken. Ze stapte op de roltrap die in een spiraalvorm rond de buitenmuur van de Toren omhoogging naar het kantoor. Zíjn kantoor. De deuren gleden open met een zacht zoevend geluid, en ze ging naar binnen.

De rode lamp scheen over het bureau, maar niet op hem. Hij was niet meer dan een in een pak gestoken duisternis. Het tapijt krulde tegen de muren op en de gordijnen hingen van boven neer. De ramen waren groot en zwart van de intense nacht. Ze liep recht op hem af en keek hem over het ebbenhouten bureau aan. Dat lopen leek lang te duren.

Hij zei: 'Dus je bent eindelijk bij me gekomen.' Zijn stem was zacht en diep als gespin van een kat, maar killer, en hij drong door tot in de diepste diepten van haar geest. 'Het document ligt klaar. Ik heb het al lang geleden laten opstellen.' Hij schoof de rood-leren map over het bureau. Haar naam was in reliëf op de omslag gedrukt: Fernanda Elizabeth Capel, genoemd Morcadis. Ze vroeg zich af hoe hij dat Elizabeth wist. Maar hij zou het altijd weten.

'Ik heb je Lukastor gestuurd, Heer van de Verschrikkelijke Engelen, om je te helpen in je strijd tegen de heksenkoningin Morgus,' vervolgde hij.

'Dat was heel vriendelijk van u,' zei ze beleefd.

'Hij was dapper en oprecht,' zei de demon. 'En hij hield van je. Toch heb je hem naar mij teruggestuurd met een speer in zijn buik. Ik achtte hem hoog. Zijn Gave was nog niet ontwikkeld, maar onder mijn begeleiding zou hij hebben geleerd haar te gebruiken, en hij zou veel hebben bereikt. Jij moet hiervoor betalen, Fernanda, en voor veel andere dingen. Schuld moet worden betaald. Daarom zijn mijn voorwaarden niet zo ruimhartig als ze hadden kunnen zijn.'

'Ik ben u niets schuldig en u acht niemand hoog,' zei Fern met alle minachting die ze wist op te brengen. 'Ik ben hier niet gekomen om uw voorwaarden te aanvaarden, ruimhartig of niet. Ik ben gekomen om u de mijne te noemen.'

Er volgde een heel lange stilte, een stilte die nooit eerder in dit kantoor was voorgekomen. Het gedempte gezoem van iets dat aan airco deed denken hield op. De hele massa van zijn wezen verplaatste zich en richtte zich op haar met een nieuwe en verschrikkelijke in tensiteit.

'De jouwe?'

'Mijn ziel is niet te koop,' zei ze. 'Maar ik wil een overeenkomst sluiten voor de uwe, als die tenminste zo genoemd kan worden, als u hem op het spel durft te zetten.'

'Ik... heb... geen... ziel.' De woorden knarsten, als molenstenen op elkaar.

'Dan zal ik genoegen nemen met wat u wél hebt,' zei Fern. 'Uw onziel, uw geest, uw onsterfelijkheid.'

'Jíj neemt, jíj biedt! Welke overeenkomst durf jij míj te bieden, minste onder de heksen? Wat doet jou denken dat je deze plek levend zult verlaten? Een woord van mij doet je botten smelten waar je staat.'

'Ik geniet bescherming,' zei Fern.

'Wat voor bescherming zou je kunnen vinden die jou hiér zou baten?'

'Ik roep de Moeder aan,' zei ze.

Weer een stilte, weer een verschuiving in zijn concentratie. Al zijn verreikende, dodelijke kracht leek zich samen te bundelen in de Schaduw tegenover haar. Ze voelde hoe de gloed van zijn onzichtbare ogen als een duistere straal haar geest aftastte.

'Zij hoort jou niet,' zei hij spottend, maar er klonk twijfel door in die spot. 'Zij Die Slaapt zal niet ontwaken door jouw gejammer.'

'Zij hoort mij,' zei Fern, en net als bij het maken van het bezwerende schild rond haar vrienden sprak er een andere stem via de hare. Toen had ze de oude krachten toevallig aangesproken, maar nu wist ze wat ze deed. Ditmaal wist ze het. 'Zij was ooit sterker dan u, Ysis-Astolantë, Pangaea Almoeder, maar de priesters knevelden haar in haar slaap, waarna de wereld werd geregeerd door mannen. Die kon u gemakkelijker naar uw hand zetten dan vrouwen, nietwaar? Maar de wereld verandert en misschien slaapt ze nu nog maar heel licht. '

'Dus jij bent háár dienares?'

'Nee. Ik ben niemands dienares, dat heb ik u al eerder gezegd. Ik ben gekomen om u te kopen, als u wilt verkopen. Zíj is mijn zekerheid.'

Hij stond op en werd langer en donkerder achter het licht. Hij leek niet langer een pak te dragen. Ze zag hoe zich achter de ramen wolken vormden, die met klamme handen tegen het glas drukten. Sterren schenen er paarsgewijs doorheen.

Zij bleef haar aandacht gericht houden op Azmordis.

'Wat heb jíj mij te bieden?'

Ze nam het flesje uit haar tas en hield het op. Zelfs in deze ruimte straalde de inhoud zuiver en helder. 'Dit is een enkele teug uit de Bron van de Lethe. Als ik het drink, zal ik de naam Morcadis vergeten en alles wat ik als heks - als de minste van alle heksen - heb gedaan. Al wat ik heb geleerd, al wat ik was en al wat ik had kunnen worden zal verloren gaan. Ik zal u niet langer last bezorgen of uw snode plannen bedreigen. Ik zal mijn leven verder leiden als een gewone sterveling, oud worden en door de Poort gaan, en niemand zal zich mij herinneren. Dat is mijn bod.'

'En wat moet ik daarvoor terugdoen?'

'Afzien van uw wraak, op mij en iedereen die met mij verwant is, ver of dichtbij. U moet zweren op uw onziel, voor u en voor allen die u dienen of naar uw gunsten streven. Het document is gereed.' Ze haalde een map uit haar tas en legde die op het bureau. Hij was rood. 'Ik heb het laten opstellen volgens de correcte procedures. Er zijn geen dubbele bodems. Het behoeft alleen nog uw handtekening.'

Er stak een huilende wind op rond de Toren. De wolken wervelden weg in een kronkelende maalstroom, een en al tastende handen en opengesperde monden. Maar in het kantoor was het doodstil.

'Als ik mijn woord zou geven en het vervolgens zou breken?'

'Dan zou de werking van de Lethe teniet worden gedaan en zou uw onsterfelijkheid zijn verbeurd.' De Schaduw was nu enorm en vulde de hele kamer. Alle winden van de wereld huilden buiten, en in de duisternis was er alleen de flauwe rode gloed van de bureaulamp als het nasmeulen van een dovend vuur en de glinstering van het flesje in haar hand. Maar haar stem werd krachtiger en haar wilskracht en het staal in haar ziel overwonnen haar angst. 'Verbreek uw gelofte en ik zweer u dat, ook al duurt het duizend eeuwen, ik de Almoeder zal wekken en alle andere grote Geesten die ooit hebben geslapen, en ik u zal vernietigen. Morgus opende de afgrond om een handjevol geesten te verbannen, maar ik zal hem voor u openen en u in de leegte storten. Dat zweer ik.'

'En als ik je document verscheur en jou piepend bij mij wegstuur, met je resterende leventje in je zwakke handjes geklemd?'

'Dat verandert niets. Ik kan het doen; u weet dat ik het kan. Onder de miljoen mogelijke bestemmingen die voor mij liggen is dat er een. Ondanks al uw macht, ondanks de hoogte van uw Toren en de diepte van uw haat, vreest u mij.' Haar hart beefde bij deze woorden, maar niet haar stem. 'Teken en u bent veilig voor mij, zo niet voor anderen. Want de mens is met velen en heeft hulpbronnen buiten de Gave, en ondanks uw dienaren en slaven, uw talloze gezichten en namen, bent u alleen.'

Er klonk gerommel in zijn keel dat zou kunnen doorgaan voor gelach, maar het klonk als een van heel ver komende donder. 'Steeds wanneer mensen hebben geprobeerd mij te verwerpen, of dat nu was door het een of andere prachtige nieuwe credo of een mildere religie, hebben intolerantie en trots hen uiteindelijk steeds weer tot mijn dienst bekeerd. Mensen zijn mijn schepselen; ze eten uit mijn hand. De afgrond zelf zal geheel gevuld zijn voordat zij tegen mij opstaan.'

Fern stond daar, zwijgend. Uitdagend. Het koor van winden krijste spottend.

'Jij wilt dat ik mijn wezen zelf vrijkoop bij een gewone sterveling? Ik, Azmordis, heerser over deze wereld en de andere! Wie zou je kunnen vinden om te willen getuigen bij een dergelijk verdrag?'

'De Ultieme Machten,' zei Fern.

Het tumult buiten verstilde plotseling. De wolken verdunden tot een mist, de gepaarde sterren verbleekten. Er was alleen duisternis binnen en buiten. De smeulende gloed van de lamp werd gedoofd en voor de eerste keer op deze avond zag ze zijn ogen, vervuld van een gloed die van de andere zijde van het licht kwam. Zijn stem leek overal en nergens vandaan te komen.

'Die bestaan niet. Of als ze wel bestaan, bekommeren ze zich weinig of niet om sterfelijke en onsterfelijke aangelegenheden.'

Zij sprak in de duisternis, in de ogen. 'Teken dan en verbreek uw gelofte, en vrees niets.'

Ze voelde hoe zijn haat en zijn woede op haar drukten. Het bloed klopte in haar oren, ademen werd een zware inspanning. Maar de woede bleef beheerst, al was dat maar ternauwernood, en onder de haat bespeurde ze zijn aarzeling en het zaad van de vrees die zij had gewaagd te noemen.

'Als ik hiermee instem,' zei hij ten slotte, en door dat 'als' wist ze dat ze had gewonnen, 'zul je dan dat flesje uitdrinken, hier, vanavond?'

De duisternis werd kleiner en werd weer een Schaduw in een pak. Hij stond in zijn kantoor en het licht van de bureaulamp scheen rood op de rode map. 'Als u hiermee instemt,' zei ze, 'dan tekent u en geef ik het document aan iemand die ik vertrouw, en op de vastgestelde tijd zal ik drinken en wordt onze overeenkomst bezegeld.'

'Wanneer is die vastgestelde tijd?'

Hier had ze zorgvuldig over nagedacht. 'Middernacht op kerstavond.'

Er volgde een stilte waarin hij leek na te denken, maar ze voelde dat hij klaar was met zijn overwegingen. En eindelijk zei hij het, dat wat zij wilde horen, en de spanning begon weg te ebben uit haar spieren, die nu verslapten en beefden. 'Goed dan. Ik aanvaard je aanbod. Jij hebt mij genoeg dwarsgezeten, Morcadis, en op deze manier kan ik me van je ontdoen zonder verdere problemen. Ik sluit een overeenkomst met je voor mijn onziel, in ruil voor alles wat je was en alles wat je bent, en voor alles wat je had kunnen zijn.'

Ze opende de map en nam er een enkel vel papier uit, dik crème-kleurig papier, stevig en duur, beschreven met puntig gekalligrafeerde letters. Haar handtekening stond er al, duidelijk en zorgvuldig onder aan het document geschreven, en daaronder was er ruimte voor de zijne. Hij nam de ganzenveer op en knipte in zijn vingers om een inktfles te laten verschijnen. 'Dat is niet geldig,' zei ze. 'Het moet worden ondertekend met bloed of met welk vocht er ook door uw onsterfelijke aderen mag stromen.'

'Er is hier geen mes om bloed aan mij te onttrekken.'

Ze pakte het mes uit haar tas - het mes waarmee Luc haar had bedreigd - en gooide het trillend in het bureaublad. Ze beschikte niet over de kracht om hard te gooien, maar de punt drong diep in het hout. Hij keek er een paar seconden naar voordat hij het lostrok. Ze zag hoe hij een schaduwachtige arm uitstrekte en de mouw - als het een mouw was - oprolde, waarna hij het mes over zijn arm haalde. Er welde een donkere vloeistof uit, die op het ebbenhout druppelde en lichtjes rookte. Hij doopte de veer erin en tekende met Azmordis, want dat was de naam waarin het document was opgesteld, de naam waaronder Fern hem altijd had gekend. Het krassen van zijn pen was het enige geluid op de hele wereld. Ze wachtte op de donderslag, de bliksemschicht, maar er was alleen die verschrikkelijke stilte. Het papier kreukte rond zijn handtekening.

'Het is gedaan,' zei hij en hij schoof het document naar haar toe alsof hij de hele zaak verachtelijk vond, maar ze liet zich daar niet door misleiden. 'Wees er zuinig op. Geen enkele andere sterveling heeft ooit een dergelijke overeenkomst met mij gesloten, en misschien verander ik toch nog van gedachten voordat op kerstavond het middernachtelijk uur slaat. Pas dan goed op jezelf en op allen die je dierbaar zijn.'

Ze pakte het document op en stopte het terug in de rode map. 'Denk niet dat u mij kunt bedriegen. De overeenkomst mag dan weliswaar niet bezegeld zijn, maar hij is getekend, en de Ultieme Machten zijn er getuige van geweest. U kent de prijs van verraad.'

'Verdwijn. Ik ben klaar met jou. Nu ben je een door jezelf uitgeroepen niemand. Verdwijn!'

Ze liep naar de deur, die voor haar open gleed - iets in haar had verwacht dat ze hem nooit meer open zou zien gaan - en ze stond op de roltrap, die als een slang rond de muren van de Toren draaide. Haar begeleider wachtte op haar bij de lift. Ze stak de brug over alsof hij breed en van leuningen voorzien was en spoedde zich naar de aarde. Haar hart bonkte toen ze naar de uitgang liep, de twee wachters passeerde en het plein overstak. Ze had het gevoel dat de groepjes mensen zich omdraaiden om naar haar te kijken, maar ze besteedde geen aandacht aan hen. Ze rende nu, en ze bleef rennen, door de doorgang onder de boog door. En toen was ze terug in de City, de echte City, krioelend van mensen, lichten en lawaai, en het was Kerstmis en ze huilde, tranen van droefheid en verlies en van opluchting en vreugde, tranen die haar zicht op de opgewekte menigten wazig maakten. Ze huilde heel de weg naar huis.