Sterren
„Koer,” zegt Koen.
„Koer?”
,Ja, van Koen en Erik.”
„Dat vind ik stom klinken, Koer,” zegt
Erik.
„Het is toch geen duif.”
„Weet jij iets beters dan?”
Ze zitten op hun hurken bij hun fiets, te
wach-
ten tot het vulmiddel droog is. Koen blaast er af
en toe tegen.
„Erko,” zegt Erik.
„Erko, nou ja.”
„Van Erik en Koen.”
,Ja, dat begrijp ik ook wel. Maar waarom
moet
jij eerst?” vraagt Koen op beledigde toon.
„Ik heb hem gevonden.”
,Ja, maar mijn wiel zit eronder. Zonder dat
wiel
kun je er mooi niet op rijden.”
„Erko…” zegt Erik peinzend. „Het klinkt
goed,
vind ik.”
„Onze aardappelen heten zo.”
„Erko?”
,Ja, zoiets. Dat gaat over milieu of zo. In
ieder
geval niet over fietsen.”
„Ikko dan?” stelt Erik voor.
„He?”
„Van Er-ik en Koe-h-oen.”
„Ikkoe zou het dan moeten zijn. Maar
dat
klinkt meer als een debiele stier.”
„Is het al droog?” vraagt Erik en hij wijst op
het
nummer met de streepjes vulmiddel in ieder cij-
fer.
„Ik denk het wel,” zegt Koen, „pak jij de verf.”
Erik doopt de grote kwast diep in de glazen
pot
met camouflage-verf.
„Er moet veel op, anders zie je de
ribbeltjes,”
zegt Koen.
Erik laat een flinke klodder langs het
nummer
druipen en duwt zijn kwast er dan onder om de
verf op zijn plaats te houden. „Het lukt,” zegt hij.
„Het blijft zitten.”
,Je kunt het nog wel een beetje zien,” zegt
Koen
na een tijdje. Op een of andere manier zijn de
ribbeltjes weer een soort cijfers aan het worden.
Erik doopt de kwast in de pot en doet er nog wat
extra verf op.
,Je blijft het zien,” zegt Koen, die zijn ogen
tot
spleetjes knijpt om het goed te kunnen bekijken.
„Nou, nauwelijks,” zegt Erik en hij duwt
voor
de zekerheid de kwast er nog eens tegenaan. De
modderkleur druipt langs de stang naar bene-
den. „Het wordt wel echt camouflage.”
Koen knikt. „Zo moet het maar hoor. Je
kunt
het niet echt goed meer lezen.”
Met de kwast in zijn hand kijkt Erik van
een
afstandje naar de fiets. Op het oranje zitten over-
al grijs-groenige eilandjes. Het lijkt wel een soort
roofdier. „Hij is prachtig,” zegt hij,
„volgens mij
is hij klaar.”
„Zullen we dan toch maar Koer doen?”
vraagt
Koen die naast hem komt staan. „Daar, op die
stang?”
„Koer, bleh.”
„Koer is van racefietsen jongen. Dat hoor
je
altijd op de televisie.”
„Oja?”
,Ja echt.”
Peinzend kijkt Erik naar de fiets. „Ik heb
het,”
zegt hij dan. „FivaKoer!”
„FivaKoer…” herhaalt Koen langzaam.
„Klinkt
alsof we gewonnen hebben. Wat betekent het?”
„Gewoon: fiets van Koen en Erik.”
„Dus dan mag ik eerst?”
„Nou, de fiets is eerst.”
„Oja… Okee. Schrijf jij het erop?”
Erik zet de grote kwast in de pot met verf
en
pakt het kleintje waar Koen mee gewerkt heeft.
Hij knielt voor de stang die van het zadel naar de
trappers loopt. Aan de zijkant is nog een plaatsje
open. „Het bibbert wel,” zegt hij na de eerste
twee letters.
„Dat geeft niks. Op rond kan het niet anders.”
Ingespannen werkt Erik verder. De ‘v’ is
makke-
lijk, maar de ‘a’ en de ‘e’ bibberen zowat de stang
af.
„Het gaat hartstikke goed,” zegt Koen.
Na de ‘r’ laat Erik zich met een zucht op
de
grond zakken. „Dat was moeilijk.”
„Nu nog twee sterren,” zegt Koen.
„Sterren?”
,Ja, dat hoort.”
„Doe jij ze maar,” zegt Erik en hij geeft hem
de
kwast. Hij schuift een beetje op en Koen komt
naast hem op de grond zitten. Met zo dun moge-
lijke streepjes tekent hij twee sterren. Eén voor
en één achter ‘FivaKoer’. Als het klaar is kijken
ze er samen naar. Koen had gelijk. Zo hoort het.