Cola

„Au!” roept Koen. Steeksleutel nummer vijftien
(‘bij fietsen is het altijd nummer vijftien, Erik,
geloof me nou maar’), stuitert op de tegels van de
garage. Koen kijkt hoe de lange witte schaaf-
streep op zijn hand zich langzaam vult met
bloed. Veel bloed.

„Lukt het niet?” vraagt Erik.

Koen schudt van nee. Hij zuigt op zijn hand. Bij
bloed mag je niets verloren laten gaan.

Erik raapt de sleutel op en zet hem op de moer
waarmee het kleine voorwiel vastzit.

„Dat red je niet,” zegt Koen, terwijl hij tussen-
door aan zijn wond zuigt. „Ik ben sterker dan jij
en bij mij ging het ook niet. Die moer is helemaal
rot, de steeksleutel schiet er zo weer af.”

Erik duwt de sleutel er toch op, maar wanneer
hij een klein beetje kracht zet, klettert het ding
meteen op de grond.

„Ik zei het toch.”

„Draaien we wel de goede kant op?”

„Altijd naar links voor los,” zegt Koen en hij
slikt wat van zijn eigen bloed door.

„Wat moeten we dan doen?”

„Cola,” zegt Koen, „heb je cola in huis? Met
cola krijg je alles los.”

„Hoe weetje dat?”

„Van mijn broer. Cola is daar perfect voor. Weet
je: als je zo’n moer een nacht in een glas cola laat
liggen, is er de volgende morgen niets meer van
over. Zegt hij. Maar kruipolie kan ook.”

„Wij hebben nooit cola in huis, en jullie?”

„Altijd.”

„Dan moeten we naar jouw huis.”

„Daar is mijn moeder.”

„Nou en? We kunnen toch wat te drinken vra-
gen.”

Koen zuigt nog wat bloed uit zijn schaafwond
en kijkt peinzend voor zich uit. „Dat we een
picknick hebben of zo?”

,Ja, zoiets.”

Koen probeert wat antwoorden van zijn moeder
te verzinnen, maar een picknick moet kunnen.
Sinds wanneer mogen twee vrienden die vakan-
tie hebben niet meer samen een picknick hou-
den? Alleen een wrede stiefmoeder zou dat niet
goed vinden.

„Okee,” zegt hij tegen Erik.

Als ze bij Koens huis komen, even verderop in de
straat, is het allemaal nog veel makkelijker dan
ze dachten.

‘Ben even boodschappen doen’, leest Koen op
een briefje, dat zijn moeder met een plakbandje
op de keukendeur heeft geplakt. „Mooi,” zegt hij
en hij vist met de hand die niet gewond is zijn
huissleutel uit zijn broekzak. „Pak jij de koek-
jes,” zegt hij tegen Erik, wanneer ze in de keuken
staan, „bij een picknick horen koekjes.”

„Waar vind ik die?”

„In de kast bij de eettafel.”

„Hoeveel zal ik er meenemen?”

„Neem de trommel maar. Je kan moeilijk losse
koekjes op de grond leggen, en een picknick is
altijd op de grond.”

 

Erik loopt naar de kamer en Koen doet de deur
van de koelkast open. Het lampje schijnt op een
stuk kaas in een plastic doos. Er zitten zweet-
druppeltjes aan de binnenkant van het plastic.
Verder zijn er drie pakken melk, een pak yoghurt
met een opgedroogde druipsliert en een halve
citroen, omgekeerd op een schoteltje. Geen cola.
„Shit,” zegt hij zachtjes.

„Ik zie geen trommel,” klinkt het vanuit de
huiskamer.

„Ergens nogal bovenin,” roept Koen terug.

„O, die. Die is leeg.”

„Verdomme! Wat is dit voor een waardeloos
huis?”

„Heb je de cola?” Erik komt de keuken binnen
en laat het lege blik zien.

Koen haalt zijn schouders op. „Er is hier ook
nooit wat in huis.”

„En jullie hadden altijd cola?”

,Ja! Behalve als ik eens een keer een picknick
wil houden!” zegt Koen en hij geeft een flinke
slinger aan de deur van de koelkast. Bij het
dichtploppen hoort hij binnenin iets omvallen.
„Eigen schuld,” mompelt hij.