Door de heg

„En?” vraagt Koen, wanneer Erik weer terug-
komt met twee opgerolde handdoeken onder
zijn arm. „Deed hij moeilijk?”

„Nee, hij was veel te druk bezig. Hij vroeg
alleen of we al hadden opgeruimd.”

„Hoe kan dat nou, zo snel?”

„Ik heb ‘zo’n beetje’ gezegd. En dat we de rest
straks zouden doen.”

„Dat was goed?”

„Ik geloof het wel.”

„Mooi.”

„En Koen… We hebben geld!” Erik rolt één van
de handdoeken een stukje uit en laat een briefje
van tien gulden zien, dat daar tussen de stof zit
gevouwen. „Voor het zwembad.”

„Krijg nou wat!” zegt Koen.

Ze staren elkaar een beetje stilletjes aan.

„Tien gulden…” zegt Koen.

„Wat zal ik ermee doen?” vraagt Erik.

,Ja, dat weet ik ook niet. Het is jouw geld. Hij
heeft het zelf gegeven, toch?”

,Ja, dat wel.”

„Nou dan?”

Erik vouwt het briefje heel klein op, datje nau-
welijks ziet dat het geld is, en duwt het diep weg
in zijn broekzak.

„We kunnen snoep kopen,” zegt Koen.

„Misschien beter niet,” zegt Erik.

„Nee, misschien beter niet.”

Erik rolt de handdoek weer op en geeft er één
aan Koen. „Laten we maar gaan.”

Samen lopen ze langs de garage naar de straat,
handdoeken onder hun arm.

„Zo!” roept Koen, hard, zodat wie er maar ach-
ter de gordijnen zit te gluren het kan horen. „Zo!
Dan gaan we maar eens lekker zwemmen!”

,Ja! Lekker zwemmen!” roept Erik terug.

„We lopen de straat uit,” sist Koen vanachter
zijn hand, „om de hoek kunnen we het gangetje
in, dat achter onze schuur uitkomt.”

„Zou het water niet een beetje koud zijn?!”
roept Erik weer.

„Vast wel! Maar dat vinden wij niet erg!”
schreeuwt Koen terug. En zachtjes tegen Erik:
„Niet te snel, dat valt op. Gewoon lopen.”

„Nee, wij zwemmen graag! Vanmorgen hebben
wij ook al de hele ochtend gezwommen!” Erik
port Koen tegen zijn arm. „Dat is een goeie he?”

„Een hele goeie!” schreeuwt Koen, en doet dan
snel zijn hand voor zijn mond. „Een hele goeie,”
fluistert hij.

Het is moeilijk om het laatste stukje niet te gaan
rennen. Om het makkelijker te maken, gaat
Koen juist heel langzaam. Met zijn handdoek
slaat hij Erik op zijn hoofd. „We hebben lol,”
fluistert hij.

Erik knikt en geeft Koen met zijn handdoek een
tik om zijn oren.

„Idioot!” sist Koen. „Niet zo hard.” En hij geeft

een klap terug terwijl ze de hoek om lopen. „Hier
kunnen we door de heg,” wijst hij.

Ze spieden rond of er niemand op de uitkijk
staat en kruipen dan op hun hurken door een
opening tussen twee struiken. Precies daarachter
is het gangetje waar het schuurtje van Koen aan
ligt. Koen legt een vinger op zijn lippen. „Hou
op!” gromt hij wanneer Erik hem nog een keer
terug wil slaan met de handdoek. Stilletjes slui-
pen ze naar het schuurtje van Koen.

„Zou je moeder al thuis zijn?” fluistert Erik.

„Ik hoop het niet. Anders moeten we iets ver-
zinnen.”

„Ik zie geen fiets in je tuin.”

„Dan is ze er nog niet.” Voorzichtig duwt Koen

het tuinhekje open en loopt op zijn tenen naar de
schuur. „We moeten snel zijn,” zegt hij, „ze komt
vast zo terug.”

„Weetje de verf te staan?”
Koen knikt. Samen glippen ze de schuur binnen.
Koen wijst zonder iets te zeggen naar een plank
aan de muur waar wel twintig verfpotjes op
staan. „Ik doe ze in de handdoek,” fluistert hij.
Hij pakt zijn handdoek, maar eerst geeft hij er
Erik nog een laatste pets mee om zijn oren. „Nu
stoppen!” zegt hij meteen. „Vrede!”