Het zadel
Met zijn tweeën trekken Koen en Erik de fiets
op
het gras naast het elektriciteitshuisje.
„Moet je dat zadel zien,” zegt Koen opgewon-
den. Erik knikt. Het is geen gewoon
fietszadel.
Het lijkt meer op het zadel van een brommer!
,Joh, je kan er makkelijk met zijn tweeën
op,”
zegt Erik.
„Zeker! En het stuur! Moetje dat eens zien!”
Ze gaan op hun knieën zitten om het van
dicht-
bij te kunnen bekijken. Het stuur is hoog en
breed, met geribbelde zwarte handvatten en twee
glimmende stangen, die vlak boven het kleine
voorwieltje bij elkaar komen. En daar, net boven
het voorwiel, zit om beide stangen een ijzeren
spiraal.
„Dat is voor de vering,” fluistert Koen.
„Dat
heeft mijn broer ook op zijn brommer.”
Als ze naar het achterwiel kijken, fluit Koen
vol
bewondering tussen zijn tanden. Het is een breed
wiel, met een zwarte band waar dikke rubber
noppen op zitten.
„Dat achterwiel is veel te groot,” zegt Erik
en hij
krabt peinzend door zijn blonde haren.
„Nee.” Koen schudt zijn hoofd en knijpt in
het
zwarte rubber. „Dat is normaal.”
„Maar toch niet bij zo’n voorwiel?”
Koen komt overeind en schopt tegen het
kleine
voorwiel. „Lek,” zegt hij. „Help eens.”
Samen pakken ze de fiets bij zijn zadel en
zetten
hem overeind tegen het elektriciteitshuisje.
Wanneer hij daar zo staat, zien ze het pas. Alles
klopt gewoon. Het kleine voorwiel met het
lange
stuur erboven. Het grote zadel waar zelfs een
soort leuninkje achterop zit. Het zware achter-
wiel met de rubber noppen. En de vering.
Ze hebben nog nooit zo’n fiets gezien.
Maar
tegelijk is het de mooiste die er te bedenken valt.
„Die is van ons,” zegt Koen.
Erik knikt en kijkt stil voor zich uit.
„We moeten hem meenemen,” zegt Koen
weer.
„Kom op, voor iemand hem inpikt!” Hij pakt de
fiets bij het stuur en duwt hem door het gras naar
de stoep. Het gaat niet makkelijk. De lekke voor-
band blubbert telkens de verkeerde kant op.
„Duw jij achter.”
,Ja, ik kom eraan,” zegt Erik. „Waar gaan we
er
eigenlijk mee naar toe?”
Met een plop zakte de voorband in een kuil.
„Kan het bij jou?” vraagt Koen.
„Kan het niet bij jou dan?”
„Nou, ja, ik weet niet. Mijn moeder wil
altijd
alles precies weten.”
„Mijn vader ook.”
Koen sjort het voorwiel uit de kuil. „Neem
jij
het zadel,” zegt hij tegen Erik en hij duwt weer
verder tegen het stuur.
„Bij mij wordt niks,” besluit Koen wanneer
ze
de fiets de stoep langs het park opduwen. „Is
jouw vader thuis?”
„Ik denk van wel.” Erik duwt tegen de
leuning
achter op het gladde zadel. Het lijkt gewoon wel
een stoel. Of een troon. „Zullen we hem probe-
ren?” vraagt hij aan Koen.
„Dat kan niet met die lekke band.”
„Niet fietsen, gewoon even op het zadel.”
„Okee.”
Koen houdt de fiets bij het stuur vast. „Ga
jij
maar eerst.”
Erik legt zijn hand op het lange zadel en tilt
zijn
been eroverheen. „Achterlangs gaat niet,” zegt
hij en hij wijst op het leuninkje. Hij wipt een
beetje omhoog en dan zit hij. Het zadel is breed
en zacht. Het zit ook als een troon. Wanneer Erik
voorzichtig beweegt, veert de hele fiets met een
zacht piepje naar beneden. En weer terug.
,Je kunt er nog makkelijk bij,” zegt hij
tegen
Koen en hij laat zich een stukje naar voren glij-
den. Koen houdt het stuur met één hand vast en
schuift achter Erik op het zadel. Even zitten ze zo
stil. Dan laten ze samen de fiets met een piepje
naar beneden zakken.
En weer terug.
„Het moet gewoon wel,” besluit Erik.
„Wat?”
„Bij mijn vader.”
Koen knikt. Ze klimmen allebei van het
zadel.
Samen duwen ze de fiets, waarvan het voorwiel
onhandig slingert, naar Eriks huis.