De trein: nomadisch handelscentrum

 

‘Dit is een Mongoolse trein, op weg naar Mongolië’, zegt Dimitri, de lokale vertegenwoordiger van onze reisorganisatie, die ons op station Jaroslavskij Vokzal in het oosten van Moskou onze kaartjes voor de Trans-Mongolië Express komt brengen. ‘Op een trein naar Mongolië, reizen veel Mongoliërs, net zoals op een trein naar Holland veel Hollanders reizen.’ Het lijkt een tamelijk overbodige mededeling. ‘En Mongoliërs die naar huis gaan, nemen veel bagage mee’, besluit Dimitri zijn betoog.

 

Dat klopt. Op perron 4, waar de trein van Moskou naar Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië, klaar staat voor vertrek, duwen tengere Mongoolse jongens hun ruggen krom tegen meer dan manshoog opgeladen karretjes met onwillig tegenstribbelende zwenkwieltjes. Geen koffers en reistassen, wel dozen, zakken en balen, stevig dichtgeplakt en vol Chinese tekens. Door ramen en deuren gaan ze de coupés in. Net als wij, nadat Dimitri ons kaartje heeft afgegeven aan de twee provodniks, twee Mongoolse dames in uniform die de komende vijf dagen het leven in ons rijtuig nummer 9 met oplettende ogen en emmertjes sop zullen reguleren.

 

Groter dan de gangpaden breed zijn

Tijdens het rijden en op het eerstvolgende station, enkele uren buiten Moskou, blijft het beeld in de trein beheerst door Mongoliërs die druk heen en weer rennen met dozen, balen en tassen, soms groter dan de gangpaden breed zijn. Op zoek naar ruimte. Eenmaal gevonden, duwen ze die vol, met drukke gebaren, veel gelach en snelle blikken van verstandhouding met de provodniks. Eén van hen komt onze coupé binnen en wijst op onze halflege bagageruimte. ‘Try to refuse’, was het dringende advies van Dimitri. Dat doen we dus. Met uitroepen die we niet verstaan en in boosheid oplopende blikken als resultaat. Tot de te hulp geroepen provodnik het pleit beslecht door het laddertje naar onze bagageruimte op te klimmen. Daar haalt ze een stapel plastic vrouwentorso’s met een hangertje aan hun hoofd tevoorschijn en overhandigt ze aan de Mongoolse vrouw. Misverstandje, maar erg duidelijk is het voor ons allemaal niet.

 

Tot we de volgende ochtend voor een tussenstop van vijftien minuten arriveren op het station van Vjatka, bijna duizend kilometer ten oosten van Moskou. Vlak daarvoor draven onze Mongoolse medepassagiers in hoog tempo door de gangpaden om nog voor de trein helemaal stilstaat het perron op te springen. Armen vol spijkerbroeken, T-shirts, paraplus, trainingspakken, handtasjes en sportschoenen. De plastic vrouwentorso’s hangen, bekleed met naar veel kunststof ogende bloesjes, uit de ramen van de trein. Op het perron staan duizenden Russen klaar. Ze hebben brood, sigaretten, wodka, fruit, jam, wc-papier, noedels en frisdrank, maar vooral begerige ogen en een willige portemonnee voor de handel van de Mongoliërs. Omvangrijke vrouwen houden minuscule spijkerbroeken keurend voor hun buik. En kopen ze, tegen beter weten in. Een Mongoolse jongen met een tas vol elektrische tandenborstels is al na vijf minuten los. Een Russisch pubermeisje met veel roze stapt blij weg, een blinkend nieuw roze tasje met franje om haar schouder. Iedereen duwt en dringt, een Russische jongen krijgt een klap wanneer hij er met een paar sportschoenen vandoor wil. In de trein zelf worden de serieuzere deals gemaakt: spijkerbroeken verwisselen in stapels van tien van eigenaar. Wanneer die langzaam weer begint te rijden, komt het ‘nu of nooit’ op een hoogtepunt. ‘Stretch’, toont een verkopen met gehaaste gebaren aan een nog weifelende vrouw. Ze rukt snel vijfhonderd roebel uit haar portemonnee. De verkoper duwt de spijkerbroek in haar boodschappentas, het wisselgeld wordt haar vanuit de rijdende trein toegestoken. Even verderop grist een laatste verkoper met rappe gebaren zijn sportschoenen uit de handen van een te lang aarzelende koper en springt op het nippertje de trein weer in.

 

Glimlachend in een hoek gezet

Daar heeft de provodnik haar uniformjasje verruild voor een wit schort en roze rubber handschoenen. De gangen en stangen krijgen een sopje, terwijl de afdeling logistiek van de handelaren nog even op volle toeren doordraait. Nieuwe balen worden aangesleept, verraste toeristen worden glimlachend in een hoek gezet, waarna onder het goedkeurend oog van de provodnik coupéplafonds en gangluiken worden open geschroefd. Nog meer handel komt tevoorschijn. Wellicht dichtbij de bron van ‘veel voor weinig’ op hun geheime plek geduwd. Met veel gelach, geduw en gesjor wordt alles klaargezet voor het volgende station.

 

Maar eerst is er thee, slapen, geld tellen en bakken met noedels opwarmen met heet water uit de samovar die de provodnik in elk rijtuig met kooltjes brandend houdt. Op een met handen en voeten gestelde vraag van één van onze medereizigers waar de Mongoliërs eigenlijk naartoe onderweg zijn, volgt een verbaasde reactie. Ze zijn onderweg, maar nergens naartoe. Ze rijden op en neer tussen Moskou en de Mongoolse grens. Daar stappen ze over op de trein terug naar Moskou. En zo verder. Ze zijn niet op reis, ze zijn aan het werk. Een nomadisch handelscentrum, slingerend tussen de verordeningen van de Russische regelgeving.

 

Russische Dimitri had het fout. Maar dat wist hij ongetwijfeld.