Intermezzo: 1944
In het huisje staat alles wat hij nodig heeft. Mevrouw Greene kookt voor hem en doet de was. Ze leert hem lezen en eenvoudig rekenen. Ze leert hem de namen van vogels en zoogdieren, ze geeft hem een groot boek, ze neemt hem op schoot en leest voor uit de Bijbel. Zijn favoriete verhaal is dat van Mozes in het biezen mandje. Hij stelt zich het mandje op de Nijl voor, omringd door krokodillen en ooievaars. Mevrouw Greene imiteert hun happende kaken met haar handen en als ze die met een klap op elkaar laat vallen, jaagt ze hem angst aan. Hap! Maar Victor weet dat het verhaal goed afloopt. De zus van Mozes houdt hem op de oever in de gaten. Ze zorgt ervoor dat hem niets overkomt.
Tekenen vindt hij het heerlijkst, en wanneer mevrouw Greene naar de stad gaat, komt ze terug met dozen kleurpotloden en papier dat zo dun is dat hij moet oppassen om er geen scheuren in te maken. Ze gaat niet vaak genoeg om zijn honger naar leeg papier te stillen, en dus tekent hij op de muur. Wanneer ze dat ziet, is ze boos. Dat mag je niet doen, Victor. Er is nooit genoeg plek om te tekenen, dus hamstert hij allerlei soorten papier: enveloppen die hij uit de prullenbak vist, de binnenkant van boeken die mevrouw Greene leest en op de plank zet. Op een keer pakt ze een boek, ziet ze wat hij heeft gedaan en dan is ze weer boos. Hij begrijpt het niet. Ze heeft ze toch al gelezen, dus wat maakt het uit? Maar ze zegt dat mag je nooit meer doen en geeft hem een pak slaag.
Maar ze slaat hem niet vaak. Meestal is ze teder en hij houdt van haar als van een moeder, al heeft hij geen moeder en mag hij mevrouw Greene niet zo noemen. Hij begrijpt niet waar hij vandaan komt, maar dat vindt hij niet erg, want hij heeft alles wat hij nodig heeft, eten, mevrouw Greene en papier.
Ze maken wandelingen over het hele terrein. Mevrouw Greene leert hem de namen van de bloemen en hij bestudeert de bloemblaadjes van dichtbij. Er zijn wel bijen, maar hij wordt nooit gestoken. Hij kijkt net zo lang naar een bloem tot hij zich die perfect voor de geest kan halen. Daarna gaat hij terug naar huis om hem te tekenen. Mevrouw Greene noemt hem een vreemd vogeltje, maar ze glimlacht wanneer ze dat zegt. Victor, je bent een raar vogeltje. Moet je die narcis eens zien. Moet je die paardenbloem zien. Vingerhoedskuid, cichorei en klaver, ze hebben allemaal andere vormen. Je bent een vreemd eendje, dat ben je, maar je kunt prachtig tekenen.
Hij is zes. Hij ziet andere kinderen op rare dingen over de straat bewegen en ze zegt dat het fietsen zijn. Ze gaan zo hard! Hij wil er ook een. Mevrouw Greene zegt, nee, je mag niet van het terrein af. Hij antwoordt dat hij echt niet van het terrein af zal gaan, maar alstublieft, o geef me alstublieft een fiets.
Nee.
Victor haat haar. Om wraak op haar te nemen, wacht hij tot ze ’s middags in slaap valt, wat dikwijls gebeurt. Daarna trekt hij een stoel naar de muur waaraan de sleutel aan een lint hangt. Hij maakt de voordeur en het tuinhek open en wandelt helemaal naar de stad. Hij is er al eerder geweest, maar altijd stevig aan de hand. Eerst vond hij de stad opwindend, maar nu is het er lawaaiig. Een auto toetert. Een hond blaft hem toe. Hij voelt zich duizelig en vlucht een winkel in. De winkelier bekijkt hem alsof hij een groot insect is. Het gaat regenen en hij kan niet weg. Hij blijft uren in de winkel. Hij krijgt honger. Hij wil iets eten, maar heeft geen geld, dus pakt hij het eerste wat hij ziet, een stuk kandij. Hij steekt het in zijn zak en holt de winkel uit. De winkelier rent hem achterna. Victor holt zo hard als zijn benen hem kunnen dragen. De winkelier glijdt uit in een plas water en valt. Wanneer Victor een blik over zijn schouder werpt, zit de man onder de moddervlekken; hij ziet bruin en wit als een koe, maar hij zit hem niet meer achterna. Hij schreeuwt nog steeds en Victor smeert hem. Wanneer hij bij het tuinhek is, doen zijn voeten pijn en brandt er vuur in zijn borst.
Mevrouw Greene is niet in haar kamer. Victor klimt op de stoel om de sleutel terug te hangen. Hij gaat naar zijn kamer om met gierende ademhaling op bed te gaan liggen. Hij betast de kandij in zijn zak. Hij heeft geen trek meer. Hij houdt niet van snoep. Hij had iets moeten pakken waar hij meer van houdt. Hij houdt hoe dan ook niet zo van eten, daarom is hij zo klein en mager. Dat weet hij omdat de man met de spiegel en het tongstokje een keer langskwam en tegen mevrouw Greene zei dat de jongen meer moest eten, want hij bleef achter in de groei. En zij antwoordde of hij soms dacht dat ze dat niet had geprobeerd. De man was dokter. Hij ging weer weg. Mevrouw Greene zei dat hij terug zou komen.
Victor haalt de kandij uit zijn zak. Hij voelt lekker. Hij speelt ermee tot de suiker in zijn hand gaat smelten. Hij legt de brok op tafel en kijkt naar de manier waarop hij het zonlicht breekt. Hij pakt een stuk papier en tekent de grillige vorm na. Hij begint de verschillende facetten in te kleuren en dan dendert mevrouw Greene naar binnen met een hoofd zo rood als een biet. Ze zegt dat ze weet wat hij heeft uitgespookt, ze is half gek geworden toen ze hem zocht. Waar dacht hij dat hij heen ging? Wat dacht hij dat hij deed? Dat mag je nooit meer doen, lelijke jongen, je lijkt wel niet wijs. Ze gooit de kandij op de grond stuk. Daarna legt ze hem over de knie en geeft ze hem een pak op zijn broek tot hij huilt. Schavuit die je bent. Ze pakt zijn half voltooide tekening en scheurt hem aan stukken.
Maar meestal is ze aardig. Ze neemt hem mee naar de kerk. Victor houdt van de ramen. Daarop staan de Annunciatie, de Bergrede en de Wederopstanding. Ze stralen van blauw en paars vuur. Victor mag ze zich graag voor de geest halen wanneer hij ’s avonds in bed ligt. Hij houdt van de kleuren, maar nog meer van de vorm. Mevrouw Greene leert hem bidden en ’s nachts ligt hij dikwijls wakker om de rozenkrans te fluisteren.
Er komt ook een andere man op bezoek. Hij komt met een lange, zwarte auto. Hij draagt een grote vilthoed zoals Victor nog nooit eerder heeft gezien. Hallo, Victor. De man weet hoe hij heet. Hij heeft een snor. Victor wil ook een snor. Hij vraagt zich af hoe het voelt om altijd een lief huisdiertje op je gezicht te hebben. Dan zou hij nooit meer zo alleen zijn. Hij is vaak alleen maar voelt zich niet dikwijls eenzaam. Maar soms voelt hij zich wel heel eenzaam. Hoe komt dat toch?
De man met de snor komt vaak. Soms maken mevrouw Greene en hij een wandeling over het terrein en wanneer ze thuiskomen, zit de man op hen te wachten en de krant te lezen. Als Victor geluk heeft, vergeet de man de krant mee te nemen wanneer hij weer weggaat. Victor scheurt hem in stroken en spaart ze op voor de toekomst.
Hij vindt de bezoekjes van de man prettig. Ze zijn maar kort en eindigen altijd met een cadeautje. De man neemt een modelscheepje voor Victor mee, en een grote handschoen met een bal en een draaitol. Victor trekt de handschoen aan en dan is het net alsof zijn hand veel groter is geworden. Hij weet niet wat hij ermee moet doen tot mevrouw Greene vertelt dat je die gebruikt om een bal mee te vangen. Maar wie gooit de bal naar hem toe? Mevrouw Greene zegt dat zij dat zal doen, maar ze doet het nooit. De handschoen wordt nooit gebruikt. De tol kan hij heel lang laten draaien.
Wanneer de man met de snor komt, besteedt hij heel veel aandacht aan de verschillende delen van het huis en steekt hij zijn hoofd in alle kamers. Hij doet deuren open en dicht. Als ze piepen, trekt hij een zuur gezicht. Hij gaat met zijn vinger over de tafels en wrijft zijn vingertoppen over elkaar. Daarna stelt hij Victor vragen. Wat is drie keer vijf. Schrijf je naam eens voor me op, Victor. Als Victor het juiste antwoord geeft, krijgt hij tien cent. Als hij een fout maakt, of als hij het niet weet, fronst de man en gaat het pluizige diertje op zijn bovenlip nijdig rechtop staan. Victor wil graag zo veel mogelijk juiste antwoorden geven, maar naarmate hij ouder wordt, worden de vragen ingewikkelder. Hij begint tegen de bezoekjes van de man op te zien. Hij schaamt zich. Hij wordt zeven en de man zegt dat we hem les moeten geven.
Een paar dagen later komt er een andere man. Hij heet meneer Thornton en is huisonderwijzer. Hij heeft een stapel boeken bij zich, die hij tot Victors verbaasde verrukking achterlaat. Victor heeft van zijn leven nog niet zo veel papier gezien. En die avond stort hij zich er met wellust op, tekent in de kantlijnen en maakt patronen, sterren en gezichten. Wanneer de onderwijzer de volgende morgen weer komt en ontdekt dat Victor niet alleen zijn huiswerk niet heeft gedaan, maar ook nog drie gloednieuwe studieboeken heeft verwoest, geeft hij hem er nog veel erger van langs dan mevrouw Greene ooit heeft gedaan. Victor schreeuwt het uit, maar mevrouw Greene is naar de stad om boodschappen te doen. De man slaat Victor zo hard op zijn billen dat ze bloeden.
De lessen zijn niet altijd erg. De man leert hem dingen wegen op een weegschaal en hoe hij naar planten onder een microscoop moet kijken. De vormen zijn net prachtige sneeuwvlokken. Ze heten cellen. Victor hoopt dat de man de microscoop bij hem laat zodat hij hem kan gebruiken, maar helaas stopt hij hem weer terug in zijn leren tas en neemt hem mee wanneer hij vertrekt. Victor tekent de cellen uit zijn hoofd. Hij durft de resultaten niet aan de onderwijzer te laten zien, want die heeft blijk gegeven van zijn afkeer van Victors tekeningen.
Op een keer wanneer mevrouw Greene naar de stad is, zegt de onderwijzer tegen Victor dat hij moet opstaan en zijn broek moet laten zakken. Victor schreeuwt het uit want hij wil niet weer een pak slaag. Hij heeft niets verkeerds gedaan! Hij schreeuwt en de onderwijzer pakt hem vast en legt zijn hand op Victors mond zodat hij geen adem meer krijgt. Victor probeert in de vingers van de onderwijzer te bijten, maar die geeft hem een lel. De onderwijzer maakt Victors riem los en trekt zijn broek omlaag. Victor bereidt zich voor op de pijn maar de onderwijzer voelt aan zijn benen en aan zijn billen en legt vervolgens zijn hand op Victors geslachtsdelen. Daarna zegt de onderwijzer dat hij zich weer moet aankleden en doen ze nog wat grammatica. Dat gebeurt wel vaker.
De volgende keer dat de dokter komt, zegt hij tegen Victor dat hij zijn broek moet uittrekken en Victor schreeuwt het uit. Hij bijt de dokter in zijn elleboog en rent door de kamer tot mevrouw Greene hem bij zijn armen pakt en de dokter bij zijn benen en ze hem met een stuk tuinslang vastbinden aan een stoel.
Wat is er in hemelsnaam in hem gevaren?
Ik weet het niet.
Lieve god, moet je hem zien.
De dokter schijnt met een lampje in Victors ogen. Doet hij dit heel vaak?
Nee.
Hm. Hm. Het lampje gaat uit. Nou, dat is heel merkwaardig.
Ze gaan naar de andere kamer. Victor hoort ze nog steeds.
Heeft hij toevallen?
Nee.
Iets anders?
Hij praat in zichzelf. Hij heeft fantasievriendjes.
Dat is heel normaal voor kinderen.
Een jongen van zijn leeftijd? Hij praat meer met hen dan met mij.
Daar kijk ik niet van op.
Hij is niet zoals zijn moeder.
Nee, maar zwakbegaafdheid neemt allerlei vormen aan.
Het is niet natuurlijk om hem hier te houden.
Dat is niet aan ons.
Zo kan het niet meer. Hoe lang nog?
Ik weet het niet.
Ik zal niet eeuwig hier blijven.
Victor wringt met zijn handen aan de slang.
Heer ontferm u, zegt mevrouw Greene. Ontferm u over ons.
Ik zal het er met meneer Muller over hebben.
Heel graag.
Ik zal hem zeggen dat er iets moet gebeuren.
Waar zit hij toch? Ik heb al maanden niets gehoord.
Hij zit in het buitenland. Hij is naar Londen gegaan. Ze bouwen daar een scheepswerf.
Lieve god. Heeft hij niemand anders in de wereld dan u en ik?
Momenteel niet, nee.
Dat is niet goed.
Nee.
O.
Mevrouw Greene.
O, o.
Ik sta tot uw beschikking.
O.
De slang komt los. Victor trekt zijn armen vrij. Daarna verlost hij zijn voeten. Hij sluipt naar de deur en ziet mevrouw Greene en de dokter heel dicht bij elkaar staan. De dokter heeft zijn handen in haar blouse. Ze doet een stap naar achteren en ze gaan samen naar een andere kamer. Ze blijven een hele poos weg. Wanneer mevrouw Greene weer naar Victor komt, lijkt ze niet verbaasd om hem al tekenend aan zijn bureau te treffen. Ze geeft hem een beker warme chocola en drukt een kus op zijn hoofd. Ze ruikt naar badwater.
Niet lang daarna ziet hij mevrouw Greenes lichaam. Hij bukt zich naar het sleutelgat wanneer ze in bad zit. Door de stoom ziet hij niet veel, maar wanneer ze uit het bad stapt, schudden haar borsten; die zijn groot en wit. Hij maakt een geluid en ze hoort hem en slaat een handdoek om. Net wanneer hij wegrent, doet ze de deur open. Je bent een vieze jongen. Hij rent naar zijn kamer en verstopt zich onder het bed. Ze komt de kamer in met een jurk die ze binnenstebuiten heeft aangetrokken. Haar haren druipen. Er spatten druppels af wanneer ze hem onder het bed vandaan trekt. Hij zet zich schrap tegen de grond maar zij is sterker. Vieze, vieze jongen. Maar ze slaat hem niet. Ze zet hem op de rand van het bed en berispt hem met luide stem. Je mag dat nooit meer doen. Dat doen nette jongens niet. Je moet een nette jongen en geen slechte jongen zijn.
Hij wil een nette jongen zijn.
De tijd verstrijkt. De man met de snor komt op bezoek. Hij kijkt niet blij.
Het kan gewoon niet langer, meneer, zegt mevrouw Greene.
De man ijsbeert door de kamer en trekt aan zijn oren. Ik begrijp het.
Victor is verbaasd. Hij trekt ook vaak aan zijn oren. Mevrouw Greene houdt er niet van, ze geeft hem een tik op de vingers en zegt dat hij niet zo’n rare vogel moet zijn. Toch trekt de man met de snor, die zo groot en vorstelijk is met die grote hoed van hem ook aan zijn oren, net als Victor. Dat geeft hem een trots gevoel.
Hij hoort op een school, meneer.
Dat weet ik. Ik heb dokter Fetchett gevraagd een betere plek voor hem te zoeken. Het is niet zo eenvoudig dat we hem naar Priestly kunnen sturen. De man met de snor blijft staan om naar een van Victors tekeningen te kijken, die mevrouw Greene aan de muur heeft gehangen. Dit is heel goed.
Daar kan ik niet de eer van opstrijken, meneer.
U bedoelt… U meent het.
Ja, meneer.
Allemaal? Lieve hemel. Ik had geen idee. Ik heb altijd aangenomen dat ze van u waren.
Nee, meneer.
Hij is heel getalenteerd. Hij moet verf hebben.
Ja, meneer.
Laten we die dan maar voor hem kopen.
Ja, meneer.
Ik kom gauw terug. Ik zal het er met Fetchett over hebben. We bedenken wel iets.
Ja, meneer.
En de lessen? Maakt hij vorderingen?
Nee, meneer. Hij doet zijn huiswerk nog steeds niet. Hij scheurt het aan stukken.
De man zucht. U moet hem straffen.
Denk niet dat ik het niet heb geprobeerd.
Denk om uw toon.
Het spijt me, meneer. Ik ben aan het eind van mijn Latijn.
Ik begrijp het. Dit is voor u.
Dank u wel, meneer.
En koop verf voor de jongen, alstublieft.
Ja, meneer.
Wees een brave jongen, Victor.
Hij ziet de man nooit meer.
De jaren verstrijken. Hij is elf. Mevrouw Greene bakt een verjaardagstaart voor hem en als ze die naar de tafel brengt, moet ze huilen. Ik kan het niet. Ik kan het domweg niet.
Victor wil haar helpen. Hij biedt haar een stukje van zijn taart aan.
Dank je wel, schat. Dat is heel lief van je.
Er komt een andere auto. Victor staat voor het raam en ziet hem dichterbij komen. Hij is grijs. Een man in een blauw jasje springt eruit, holt naar het achterportier en houdt het open voor een vrouw met een grote bos haar en een hoge bruine hoed als een paddenstoel. Mevrouw Greene haast zich om open te doen. De vrouw met de hoed stevent langs haar heen naar het midden van de kamer en kijkt met een vies gezicht om zich heen. Daarna kijkt ze naar Victor.
Hij is smerig.
Hij heeft buiten gespeeld, mevrouw.
Ik duld geen tegenspraak. De jongen is smerig en daarmee uit. Nou, heb je iets te zeggen?
De vrouw heeft het tegen hem. Hij zegt niets.
Hij is geen spraakzaam type, mevrouw.
Mond dicht, jij. De vrouw met de hoed loopt door de kamer, pakt borden op en gooit ze weer ruw neer. En dit huis is ook een varkenskot.
Het spijt me, mevrouw. Meestal doe ik ’s middags de was, na…
Kan me niets schelen. Ga hem wassen. Hij gaat hier weg.
Mevrouw?
U draagt geen schuld aan de verkeerde beslissingen van mijn man, maar u moet goed begrijpen dat hij er niet meer is en voortaan maak ik hier de dienst uit en niemand anders. Hebt u dat begrepen?
Ja, mevrouw.
En ga hem nu maar wassen, ik kan het niet meer aanzien.
Mevrouw Greene laat zijn bad vollopen. Hij wil niet in bad, hij is gisteren al in bad geweest. Hij verzet zich en ze smeekt hem. Alsjeblieft, Victor. Ze klinkt alsof ze in huilen uit kan barsten, en hij laat zich uitkleden en in bad doen.
De vrouw met de hoed zegt: De auto komt over een uur.
Waar brengt u hem heen, mevrouw?
Daar hebt u niets mee te maken.
Met alle respect… Het spijt me, mevrouw.
U mag hier zo lang blijven wonen als u wilt.
Dat zou ik helemaal niet willen, mevrouw.
Dat kan ik u niet kwalijk nemen. Mijn man was een verrekte malloot. Nou, vindt u dan niet dat dit een idioot plan van hem was?
Ik zou het niet weten, mevrouw.
Dat weet u wel, u hebt toch wel een mening.
Nee, mevrouw.
U bent heel goed getraind. Hoeveel betaalde hij u?
Mevrouw.
Ik zorg er wel voor dat u niets tekortkomt. U kunt dit nummer bellen. Hebben wij elkaar begrepen?
Jawel, mevrouw.
De idioot. Hoe lang was hij van plan dit vol te houden?
Ik zou het niet weten, mevrouw. Hij zei dat hij een school voor de jongen zou zoeken.
De vrouw met de hoed kijkt naar Victor en huivert. Nou, dat is nu achter de rug.
Ze zetten hem in de auto en rijden door de sneeuw. Hij is nog nooit zo ver van huis geweest. Mevrouw Greene zit naast hem en houdt zijn hand vast. Hij weet niet waar hij heen gaat en dikwijls is hij bang. Hij schreeuwt het uit en mevrouw Greene zegt Alsjeblieft, Victor. Kijk naar de bomen. Hoe zien die eruit? Hier heb je papier. Het hobbelen van de auto maakt tekenen lastig. Hij probeert een vaste hand te houden, maar zodra hij iets op papier heeft, wordt hij misselijk en moet hij zijn ogen dichtdoen. Hij wil naar huis. Wanneer gaan ze terug? Hij wil naar bed met een kop chocola. Hij wil zijn draaitol. Hij huilt en mevrouw Greene zegt Kijk maar naar de bomen, Victor.
De bomen zijn puntig en hoog en wit. Ze zien eruit als kandij.
Wanneer het donker wordt, komen ze bij een huis. Het is groter dan alle huizen die hij ooit heeft gezien, veel groter dan zijn eigen huis. Het huis heeft een beroete voorgevel met gele ogen. De auto stopt en mevrouw Greene stapt uit. Victor blijft zitten.
Kom, lieverd.
Victor stapt uit. Mevrouw Greene heeft een koffertje in haar hand. Ze staat er heel houterig bij. Dan hurkt ze in de sneeuw met haar nylonknieën. Ze heeft kleine, rode ogen. Je moet een brave jongen zijn, hoor je me?
Hij knikt.
Mooi, beloof me dat je een brave jongen zult zijn.
Aha, hier hebben we onze jongeheer. Boven aan de trap staat een meneer met brillantine in zijn haar. Hij glimlacht. Hallo, jongeman. Ik ben dokter Worthe. Jij moet Victor zijn. Hij steekt zijn hand uit. Victor doet zijn handen op zijn rug.
Hij is erg moe, meneer.
Dat zie ik wel. De andere jongens zitten net aan tafel. Wil je iets eten, Victor?
Hij is een stille jongen, meneer.
Dokter Worthe, die helemaal niet op de andere dokter lijkt, gaat op zijn hurken zitten zodat zijn gezicht vlak bij dat van Victor is. Heb je trek, jongeman? Hij glimlacht. Nou ja, die is zeker zijn tong verloren.
Ze gaan naar binnen. Er is een grote, houten trap en een fonkelende lamp. Mevrouw Greene zet de koffer neer. We hadden geen tijd om al zijn spullen in te pakken. Die zal ik nasturen.
Wij zorgen er wel voor dat hij alles krijgt wat hij nodig heeft, hè, Victor?
Dan zegt mevrouw Greene: Ik ga nu, Victor. Je moet naar die meneer luisteren en doen wat hij zegt. Wees een brave jongen en gedraag je. Ik weet dat ik trots op je zal zijn.
Ze gaat naar de voordeur. Victor loopt haar achterna.
Nee, jij moet hier blijven.
Kom mee, jongeman, wij gaan je iets te eten geven, goed?
Jij moet blijven, Victor.
Kom aan, jongeman. Je bent toch een grote jongen?
Victor. Nee. Nee. Victor nee. Nee.
Ze houden hem vast.
Dan is hij alleen.
Dokter Worthe legt een hand op Victors schouder en ze gaan een andere deur door. Ze lopen over een pad van steen naar een bakstenen gebouw met een rokende schoorsteen. Victor hoort een auto starten. Hij wil kijken of het mevrouw Greene is, maar dokter Worthe knijpt in zijn schouder en zegt: Kom, kom.
In het bakstenen gebouw gaan ze eerst naar de eetzaal. Victor heeft nog nooit zo’n grote kamer gezien. Hij beslaat de hele lengte van het gebouw en staat vol tafels en banken met jongens en mannen van alle leeftijden met een wit overhemd, een bruine trui en een stropdas. Wanneer de deur opengaat, kijken een paar van hen op. Ze staren Victor aan. Iedereen praat. Het lawaai doet zeer aan Victors oren. Hij slaat de handen voor de oren, maar dokter Worthe trekt ze weer los.
We gaan je voorstellen aan een paar mensen die je vrienden kunnen zijn.
Dokter Worthe laat zien waar hij zijn eten kan halen. Je gaat met een metalen dienblad naar een venster. De man met het schort geeft je een bord vol met stoofpot. Je neemt het blad mee en gaat aan de derde tafel zitten.
Jongens, ik wil jullie even voorstellen aan je nieuwe klasgenoot. Dit is Victor. Zeg eens hallo, jongens.
Hallo.
Zeg eens hallo, Victor.
Victor zegt niets.
Wees aardig voor elkaar. Het is niet duidelijk tegen wie dokter Worthe het heeft.
Victor gaat op het eind van de bank zitten. Het is vol en ongemakkelijk. Hij ziet dat er nog een tafel is met meer ruimte en gaat daarheen.
Nee, zeggen ze. Je moet terug. Een man met een lange nek pakt hem bij zijn arm. Victor gilt en bijt hem. De man stoot een schreeuw uit en dan begint iedereen te schreeuwen. Het lawaai maakt dat Victors oren knetteren. Hij krijgt hete vloeistof op zijn arm, die brandt. Het geschreeuw zwelt aan tot dokter Worthe op een stoel gaat staan. Zo is het genoeg. Victor ligt op de grond. Dokter Worthe komt naar hem toe en hij gilt het uit. Dokter Worthe tilt hem op, een andere man tilt hem op en samen dragen ze hem weg. Hij gilt. Ze leggen hem op een bed. Je moet ophouden met schreeuwen, niemand doet je iets. Dokter Worthe zegt dat ze hem moeten omdraaien, ze draaien Victor op zijn buik en dan voelt hij een prik en valt hij in slaap.
Overdag krijgt hij les. Victor pakt het potlood en papier dat ze hem hebben gegeven en tekent de andere jongens. Hij tekent hun achterhoofd, de zijkant en het gezicht van de meester. Soms stelt hij zich voor hoe de klas eruit zou zien vanaf een andere plek en tekent hij hem zo. Buiten staat een grote boom met lange takken. Die tekent hij ook. Hij tekent bladzijden vol sneeuwvlokken. Hij legt het papier in zijn lessenaar.
Hij doet zijn werk niet goed. Dokter Worthe zegt dat hij moet leren.
Het enige vak dat hij leuk vindt is aardrijkskunde. Hij houdt van de vormen. Op sommige kaarten staan landen en op andere continenten. Afrika en Zuid-Amerika zijn knikkende drakenkoppen. Hij tekent Italië als een laars. Hij tekent Spanje als een man met een grote neus die eilanden uithoest. Hij tekent Finland. Hij tekent Ceylon: een traan. Hij tekent Australië. De meester zegt dat er kangoeroes in Australië zijn. Hij weet niet wat een kangoeroe is. De meester laat hem een plaatje zien. Een kangoeroe is net een grote rat. Hij tekent de meester met bakkebaarden en een staart. Hij tekent de andere jongens in de klas als landen waarop ze lijken. George is Chili en Irving Duitsland. Victor tekent hen en legt ze in zijn lessenaar. Die is bodemloos. Hij krijgt hem nooit vol.
De oudere jongens voetballen. Victor begrijpt het spel niet. Hij kijkt niet naar de spelers maar naar de patronen die hun schoenen in de sneeuw maken. Eerst is de sneeuw nog glad, dan beginnen ze en ziet hij overal putjes verschijnen als in een borrelende pan. Ze zijn mooi, maar daarna wordt de sneeuw te modderig. Victor wou dat ze halverwege stopten zodat ze die prachtige patronen niet vernielen. Maar de volgende dag sneeuwt het weer en is de oppervlakte weer schoon.
De andere jongens praten niet met hem. Ze noemen hem Twitter. Victor denkt aan mevrouw Greene. Hij vraagt dikwijls naar haar en de meester begrijpt het niet. Dokter Worthe neemt hem mee naar zijn kantoor.
Ik begrijp dat je je oude vriendin mist. Weet je hoe je een brief schrijft?
Dat weet hij niet.
Ik ga je laten zien wat je moet doen. Dan kun je haar schrijven wanneer je maar wilt. We moedigen je aan om te schrijven en vriendelijk te zijn. Kun je het vinden met je vrienden? Weet je hoe iedereen heet? Vind je de lessen leuk?
Victor zegt niets.
Natuurlijk is het moeilijk geweest voor je. Je moet beter je best doen. Het wordt makkelijker naarmate je meer oefent. Ik zie dat je je huiswerk niet doet. Als je het moeilijk vindt, moet je iemand vragen je te helpen. Ik zal je persoonlijk helpen. Dat zeg ik niet tegen iedereen. Dat zeg ik tegen jou omdat ik je een bijzonder kind vind. Ik weet dat je tot meer in staat bent dan we van je hebben gezien. Ik wil graag dat je slaagt. Wil jij dat ook? Nou?
Hij knikt.
Mooi. Heel mooi. Dan gaan we nu die brief schrijven.
Dokter Worthe laat hem de aanhef zien. Nu mag jij schrijven wat je maar wilt.
Victor kauwt op zijn potlood. Hij weet niet wat hij moet doen. Hij maakt een tekening van België.
Dokter Worthe kijkt naar het resultaat. Is dit wat je aan haar wilt schrijven?
Victor knikt.
Ik denk niet dat ze dat zal begrijpen. Wil je haar niet vertellen hoe het met je gaat? Wil je haar niet over je vrienden vertellen? Geef dat eens even aan mij, alsjeblieft. Dokter Worthe gumt België uit. Er blijft een vage omtrek achter, waar hij overheen schrijft. Beste mevrouw Greene. Hallo, hoe gaat het met u? Met mij gaat het goed. Ik doe erg mijn best op school. Ik vind mijn huiswerk leuk. Ik heb een heleboel vriendjes. Wat kunnen we haar nog meer vertellen? Gisteren aten we aardappelsoep. Die was… Victor? Vond je de aardappelsoep lekker?
Hij heeft de soep niet opgegeten. Hij schudt van nee.
Dokter Worthe zegt: Goed. Gisteren aten we aardappelsoep. Dat was niet mijn lievelingssoep, maar toch heel smakelijk. Mijn lievelingseten is…
Dokter Worthe kijkt hem aan. Victor?
Victor is bang. Hij voelt zich dom. Havermout zegt hij.
Havermout. Uitstekend. Ik hou van havermoutpap en dat – dokter Worthe glimlacht – is maar goed ook, want dat krijgen we bijna elke ochtend voor het ontbijt.
Dat is waar. Victor heeft van zijn leven nog niet zo veel havermout gegeten. Dat vindt hij niet erg, maar hij heeft wel het gevoel dat hij het eerdaags niet lekker meer vindt.
Ik hoop dat het goed met u gaat en dat u gauw op bezoek komt. U kunt komen wanneer u maar wilt. Misschien als het niet meer zo koud is. Dokter Worthe stopt met schrijven. Is er nog iets wat je haar wilt schrijven?
Victor schudt zijn hoofd.
Nu moet je de brief nog tekenen. Hoe wil je afsluiten? Je kunt schrijven hoogachtend of met vriendelijke groet of uw vriend. Hier, pak maar aan. Jij mag het zeggen.
Victor denkt na. Hij schrijft: Uw vriend.
Nu je naam eronder zetten.
Mooi. Dokter Worthe draait de brief om. Dit is niet juist. Ik zal het even… Mag ik? Hij neemt het potlood van Victor over. ‘Vriend’ spel je zo. Zie je wel?
Victor knikt.
Heel goed. Nu moeten we nog het adres op een envelop schrijven. Zie je wel, Victor? Nu gaat hij op de bus. En nu heb je een brief geschreven. Laten we maar eens zien of ze terugschrijft.
Dat doet ze. Heel wat maanden later krijgt hij een brief van mevrouw Greene. Hij is heel kort. Dokter Worthe geeft hem aan hem in zijn kantoor.
Beste Victor, leest Victor.
Lees hem maar hardop, alsjeblieft. Zodat ik het kan verstaan.
Beste Victor, zegt Victor. Ik ben zo blij iets van je te horen. Ik denk dikwijls aan je. Ik woon niet meer in het huis, dus kreeg ik je brief pas toen ze hem doorstuurden. Ik heb een nieuw huis. Het adres staat bovenaan. Ik heb ook een nieuwe baan. Ik werk voor dokter Fetchett. Kun je je hem nog herinneren? Je krijgt de groeten. Hij denkt ook vaak aan je. Liefs, Nancy. Binnen krullende lijntjes heeft ze ‘mevrouw Greene’ geschreven.
Dokter Worthe kijkt tevreden. Dat is een heel mooie brief. En nu we haar juiste adres hebben, kunnen we haar zo vaak schrijven als we willen. Wat zullen we schrijven?
Deze keer mag Victor aan de postzegel likken. Hij smaakt raar.