8

Zodra ik de brief zag, belde ik McGrath.

Hij zei: ‘Weet je nog hoe je hier moet komen?’

Deze keer trof ik een paar voorbereidingen en huurde ik voor de volgende dag een auto met chauffeur. Het kostte me bijna een hele middag om de dagboeken uit de stellage te halen en in te pakken, samen met kopieën van ‘de Cherubijnen’ en de krantenfoto’s die ik had gevonden. Verder kon ik niets bedenken wat nuttig kon zijn, behalve de brief zelf en die had ik in een grote plastic zak met een druksluiting gedaan. Ik verbeeldde me dat McGrath een vingerafdrukset tevoorschijn zou halen en de informatie in een databank zou invoeren die Crackes locatie en levensgeschiedenis zou ophoesten.

Maar hij grinnikte alleen maar. Hij legde het zakje met de brief op tafel en keek een poosje naar het beknopte bevel stop. Na een poosje zei hij: ‘Ik weet niet waarom ik dit nog steeds lees. Ik weet vrij zeker wat er verder gaat gebeuren.’

‘Wat moet ik doen?’

‘Doen?’

‘Hiermee.’

‘Nou, je kunt ermee naar de politie.’

‘U bent de politie.’

‘Wás,’ zei hij. ‘Tuurlijk. Je kunt ermee naar de politie als je wilt. Desgewenst zal ik ze voorbereiden. Maar je kunt je de moeite besparen: ze kunnen niets voor je doen. Je weet niet wie hij is, je weet niet zeker of hij het wel heeft geschreven, en zelfs als je die twee dingen rond hebt, heeft hij de wet niet overtreden.’ Hij glimlachte als een doodskop. ‘Iedereen kan wel zo’n brief schrijven, dat staat in de grondwet.’

‘Wat doe ik dan hier?’

‘Zeg jij het maar.’

‘U liet doorschemeren dat u iets te bieden had,’ zei ik.

‘O ja?’

‘U vroeg of ik nog wist hoe ik hier moest komen.’

‘Dat is zo,’ zei hij.

Ik wachtte af. ‘En?’

‘En, nou ja. Nu je hier bent, ben ik net zo in de war als jij.’

We staarden allebei naar de brief.

stop stop stop

De neiging tot herhalen die me eerder had geboeid, vond ik nu weerzinwekkend; waar ik eerder passie had gezien, las ik nu boosaardigheid. Kunst of bedreiging? Ik kon de brief van Victor Cracke zo in mijn galerie ophangen. Als ik wilde, kon ik hem voor een leuk bedrag aan Kevin Hollister verkopen.

‘Ik hou hem wel hier,’ zei McGrath. ‘Als er iets ernstigs gebeurt, moet je hem in het dossier hebben om aan de politie te laten zien.’

Ik zei: ‘Bovendien weet je maar nooit wat hij ooit gaat opbrengen.’

McGrath glimlachte. ‘Goed, hoe zit het met die tekening.’

Ik gaf hem de kopie van ‘de Cherubijnen’. Terwijl hij die bekeek, viel het me op dat het aantal flesjes met pillen op de eettafel de afgelopen week leek te zijn toegenomen. Ook McGrath zelf was veranderd: hij was afgevallen en zijn huid had een ongezonde teint gekregen. Ik kon de etiketten op een aantal flesjes wel lezen, maar omdat ik niets van medicijnen wist, kon ik er geen conclusies uit trekken, behalve dat hij veel pijn leek te hebben.

‘Dat is Henry Strong.’ Hij tikte licht op ‘de Cherubijnen’. ‘En dat is Elton LaRae.’

‘Ik weet het,’ zei ik. Ik haalde de fotokopieën van de microfiches tevoorschijn en liet hem de foto’s zien. ‘Die heeft hij hiervan.’ Ik hield mijn eigen bedenkingen tegen die theorie voor me, maar McGrath sprong er meteen bovenop.

‘Ik heb geen idee,’ bekende ik toen hij vroeg hoe Cracke dan in staat was geweest om Henry Strong met de rest in verband te brengen.

‘We moeten onszelf ook afvragen waarom hij van alle mensen die in de krant staan juist deze specifieke kinderen tekende.’

‘Daar heb ik over nagedacht,’ zei ik. ‘U mag niet vergeten dat hij letterlijk duizenden en nog eens duizenden gezichten heeft getekend. In zijn werk kunnen allerlei echte mensen voorkomen. De aanwezigheid van deze toont alleen maar aan dat hij grondig was.’

‘Maar dit is paneel nummer één,’ zei McGrath. ‘Ze waren belangrijk.’

‘Dat is subjectief,’ zei ik.

‘Wie zegt dat ik objectief ben?’

Het voelde bizar om met hem te redetwisten: ik de kunsthandelaar, die aandrong op een duidelijkere maatstaf voor de waarheid; hij de politieman, die beweerde dat zijn kritisch vermogen scherp genoeg was om conclusies te trekken over de bedoeling van de kunstenaar. Het was ook merkwaardig dat hij bepaalde vragen van mij had voorzien. Ik voelde een raar soort mentaal synergisme, en volgens mij voelde hij het ook, omdat we op dat moment ophielden met praten en naar de tekening keken.

‘Ik zal je eens wat zeggen,’ zei hij. ‘Hij kon echt wel tekenen.’

Ik knikte.

Hij legde zijn vinger op een van de andere cherubijnen. ‘Alex Jendrzejewski. Tien jaar. Zijn moeder stuurt hem voor het avondeten naar de kruidenier om nog een paar boodschappen te halen. We vinden een opengebarsten fles melk op de hoek van Forty-fourth en Newton. Het had die middag gesneeuwd, dus we vonden bandensporen en een voetafdruk. Geen getuigen.’ Hij wreef over zijn hoofd. ‘Dat was eind januari 1967 en deze keer gingen de kranten er wel mee aan de haal. Zijn uw kinderen nog wel veilig? en dat soort teksten. De schrik moet hem om het hart zijn geslagen, want een hele poos heeft hij niets gedaan. Of misschien hield hij niet van de kou.’

‘In de winter zijn er minder kinderen op straat.’

‘Je hebt gelijk, dat kan het ook zijn.’ Hij wees naar een andere cherubijn. ‘Abie Kahn. Zijn verhaal heb ik je al verteld. Hij was nummer vijf.’

‘Geen getuigen.’

‘Nou, dat dacht ik. Toen ik het dossier nog eens las, zag ik dat we wel met iemand hebben gepraat, een buurttype, zo’n vrouw die de godganse dag in haar portaal zit. Zij herinnerde zich dat er een vreemde auto langskwam.’

‘Meer niet?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze zei dat ze wist in wat voor auto iedereen reed. Alsof het een hobby van haar was. En die auto paste niet in de buurt.’

Had Victor een auto? Ik dacht het niet en dat zei ik ook tegen McGrath.

‘Dat zegt nog niets. Hij had er een kunnen stelen.’

‘Ik zie hem niet inbreken in een auto.’

‘Jij ziet hem helemaal niet. Je weet niets van hem. Zie je hem hiertoe in staat?’ Hij wees naar ‘de Cherubijnen’.

Ik zweeg. Ik wist een beetje door wat McGrath me over de slachtoffers vertelde; ik had de krantenberichten gelezen. Het voornaamste verschil tussen een gedrukt verhaal lezen en het uit zijn mond horen, was de vaderlijke devotie die in zijn stem doorklonk.

‘Met dat joch, LaRae, had ik erg te doen. Ik had met al die jongens te doen, maar hij… Hij was een einzelgänger, hield van lange wandelingen in z’n eentje. Volgens mij had hij weinig vrienden. Je ziet aan zijn glimlach dat hij het niet leuk vindt om gefotografeerd te worden. Hij was de oudste van die knapen, twaalf, maar hij was klein voor zijn leeftijd. Op school had hij het moeilijk omdat hij zo klein was en een alleenstaande, zwarte moeder had. Je kunt je voorstellen hoe dat joch werd gepest. En dan de moeder, mijn god, het was goddomme hartverscheurend. Blanke man ervandoor, laat haar met het kind zitten. En vervolgens wordt het vermoord. Tjongejonge, het leek wel alsof ik haar hart met mijn blote handen eruit rukte.’

Stilte.

‘Wil je een joint?’ vroeg hij.

Ik keek hem aan.

‘Ik ga er namelijk een opsteken.’ Met enige moeite kwam hij overeind en schuifelde naar de keuken. Ik hoorde hem een la opentrekken en rekte me uit over de tafel om te kijken. Ik had in mijn leven duizenden mensen een joint zien draaien, maar nog nooit een politieman, en nog nooit zo handig. Hij was klaar, drukte het zakje weer dicht en kwam terug naar de eetkamer.

‘Dit werkt beter dan al die troep die ze me voorschrijven,’ zei hij terwijl hij opstak.

Vervolgens stelde ik hem een oerdomme vraag. ‘Hebt u een recept?’

Zijn hilariteit deed kleine wolkjes uit zijn keel ontsnappen. ‘Dit is Californië niet, beste jongen.’

Afgaand op het aanplakbiljet achter het raam aan de voorkant en de gezocht-poster van Bin Laden, had ik aangenomen dat McGrath niet bepaald vooruitstrevend was. Ik informeerde naar zijn politieke voorkeur.

‘Ik ben voor vrijheid,’ zei hij. ‘Mijn dochter wordt er gek van.’

‘En zij is…?’

‘Socialer dan zij vind je ze niet.’ Hij inhaleerde en zei met verstikte stem: ‘Weerhoudt haar er niet van mensen achter slot en grendel te zetten. Vroeger rekende haar vriendje haar daarop af.’

Ik had me minder teleurgesteld moeten voelen dan het geval was toen ik hoorde dat Samantha al bezet was. Ik had haar hooguit, hoe lang was het, zo’n twintig minuten gesproken. Toch kon ik de verleiding niet weerstaan om me over de tafel te buigen en de joint van McGrath over te nemen.

Hij zag me een stevige hijs nemen. ‘Dat is strafbaar, hoor,’ zei hij.

Ik deed alsof ik de joint wilde weggooien, maar hij griste hem uit mijn hand.

‘Ik ga dood,’ zei hij. ‘Wat is jouw excuus?’

Daarna bekeken we de dagboeken. Toen ik ze opensloeg, zei ik dat ik het een zinloze bezigheid vond, tenzij het weer of Crackes eetgewoonten iets met de zaak te maken hadden. Dat vond McGrath ook, maar hij wilde toch een blik op de data van de moorden werpen.

Henry Strong werd vermist op 4 juli, 1966. Het weerlog van die dag vermeldde

zonnig

34 gr

luchtvochtigheid 90%

‘Klinkt aannemelijk,’ zei McGrath, ‘voor Queens in juli.’ De volgende paar dagen bleken even oninteressant.

zonnig

33 gr.

luchtvochtigheid 78%

zonnig

36 gr.

luchtvochtigheid 82%

h.bew.

29 gr.

luchtvochtigheid 90%

‘Kloppen die getallen?’ vroeg ik.

‘Hoe weet ik dat nou?’ Hij bladerde het dagboek door. ‘Hier schiet ik weinig mee op, jij?’

Ik schudde mijn hoofd.

roerei

appel ham & kaas appel ham & kaas

‘En dat voedingsdagboek?’

maandag 4 juli 1966

ontbijt

roerei

lunch

appel ham & kaas

avondeten

appel ham & kaas

dinsdag 5 juli 1966

ontbijt

roerei

lunch

appel ham & kaas

avondeten

appel ham & kaas

‘Dit is tijdverspilling,’ zei ik.

‘Ik denk het ook,’ zei hij. ‘Even bij Eddie Cardinale kijken.’

woensdag 3 augustus 1966

ontbijt

roerei

lunch

appel ham & kaas

avondeten

appel ham & kaas

‘Wat mij nou zo benieuwt,’ zei hij, ‘is hoe die vent goddomme dag in dag uit hetzelfde kon eten. Dat is echt een mysterie.’

zondag 22 januari 1967

ontbijt

roerei

lunch

appel ham & kaas

avondeten

appel ham & kaas

‘Tevreden?’ vroeg ik.

‘Hou je goddomme nog even koest.’

maandag 23 januari 1967

ontbijt

havermout

lunch

appel ham & kaas

avondeten

appel ham & kaas

McGrath keek me aan. ‘Dat is daags na de verdwijning van Alex Jendrzejewski.’

Ik las het dagboekfragment nog een keer.

ontbijt

havermout

‘Weet ik,’ zei ik. ‘En wat dan nog?’

‘Dus hebben we een verschil.’

‘Havermout? Wat zou dat.’ Ik merkte dat we sinds onze rookpauze losser in de mond waren geworden.

‘Het is een verschil en dat is van belang.’

‘Afwijkend eten.’

McGrath vroeg of ik het dossier van Jendrzejewski even uit de doos wilde halen. Daarin trof ik het bekende kiekje: kortgeknipt haar, vierkante tanden, kogelrond gezicht, stompe neus. Was de kleine Alex volwassen geworden en had het lot de tijd niet stilgezet toen hij nog leuk was, dan zou hij waarschijnlijk apelelijk zijn geworden.

‘We hebben met zijn moeder gepraat,’ zei hij, terwijl hij de bladzijden van het transcript omsloeg. ‘Dat weet ik nog. Ze had haar zoon naar de winkel gestuurd. Ik herinner me die melkfles nog.’

‘U zei dat u een voetafdruk had.’

‘Maar we wisten niet of die van de juiste man was. Er wonen daar een hoop mensen.’

‘Hoe kan hij de jongen dan hebben meegenomen zonder dat iemand daar erg in had?’

‘Misschien had hij hem de auto in gelokt. Misschien had hij hem een lift naar huis aangeboden. De bewuste avond vroor het. Kijk maar naar het weerlog, dan zul je het zien.’

Ik keek. Het zou de hele avond sneeuwen.

‘Waar zit je?’ zei hij tegen de doos.

‘Wat zoekt u?’

‘Ik zoe… Ha. Hier. Moet je horen, hier is de moeder aan het woord. “Ik heb Alex naar de supermarkt gestuurd.” Rechercheur Gordan: “Hoe laat?” Pamela Jendrzejewski: “Om een uur of vijf. Ik had een paar dingen nodig”.’

‘Wie is rechercheur Gordan?’

‘Mijn vroegere partner,’ zei hij zonder op te kijken. Zijn lippen bewogen toen hij het transcript doornam. ‘Hm, hm, hm. Kom nou. Ik zou toch zweren dat ik me herinnerde dat ze iets over…’ Hij maakte zijn zin niet af.

‘Waarover.’

‘Hier staat het niet in,’ zei hij. Hij pakte een ander transcript en stiet een triomfantelijk gegrom uit. ‘Hierzo.’

Ik schoof mijn stoel dichterbij om mee te kijken. Het was een transcript van een vraaggesprek van de rechercheurs L. McGrath en J. Gordan van het New York Police Department, 114th Precinct, January 25, 1967. Het was een gesprek met Charles Petronakis, de eigenaar van de supermarkt op de hoek waar de moeder van Alex hem heen had gestuurd voor een paar boodschappen.

Rech McGrath: Herinnert u zich die jongen?

Charles Petronakis: Ja ik heb hem gezien.

M: Wanneer was dat?

P: Hij kwam omstreeks kwart over vijf binnen.

M: Was er nog iemand bij hem?

P: Nee.

Rech Gordan: Was er behalve u nog iemand anders in de winkel?

P: Nee.

G: Is u nog iets ongewoons opgevallen, aan de jongen of iemand op straat?

P: Ik denk het niet. Het was die avond erg koud, ik zag niet zo veel mensen. Die jongen was de eerste klant van de hele middag. Toen hij binnenkwam, wilde ik net afsluiten. Hij moest melk, havermout en suiker hebben. Ik zei dat ik hem zou helpen dragen als hij nog even kon wachten terwijl ik afsloot. Hij zei dat hij niet kon wachten; hij moest meteen weg anders zou zijn moeder boos worden. Dus ging hij.

Ik hield op met lezen en keek naar McGrath, die een potlood pakte en een kringetje om het woord ‘havermout’ zette.