Albus
Perkamentus over
“Het Verhaal van de Drie
Gebroeders”
Dit verhaal maakte als kind diepe indruk op me. Ik hoorde het voor het eerst van mijn moeder en al gauw werd dit het sprookje waar ik het vaakst om vroeg als ze ons ‘s avonds voorlas. Dat leidde regelmatig tot aanvaringen met mijn jongere broer Desiderius, wiens favoriete verhaal dat van ‘Grommel de Groezelige Geit’ was.
De moraal van “Het Verhaal van de Drie Gebroeders” is duidelijk: iedere poging om aan de dood te ontsnappen of hem te slim af te zijn, draait onvermijdelijk op een teleurstelling uit. De derde broer uit het sprookje (`de nederigste en ook de wijste’) begrijpt als enige dat, nu hij één keer ternauwernood aan de Dood ontsnapt is, hij er alleen maar op kan hopen hun volgende ontmoeting zo lang mogelijk uit te stellen.
De jongste broer ziet in dat het uitdagen van de Dood — door geweld te plegen, zoals de eerste broer, of je in te laten met de duistere kunst van de necromantie’, zoals de middelste broer — betekent dat je het op moet nemen tegen een uiterst sluwe vijand die onmogelijk kan verliezen.
De ironie wil dat rond dit verhaal een merkwaardige legende gegroeid is, die haaks staat op de boodschap van het oorspronkelijke Vertelsel. Volgens deze legende zijn de geschenken die de Dood aan de drie broers gaf— een onoverwinnelijke toverstaf, een steen die de doden kan laten terugkeren en een onverslijtbare Onzichtbaarheidsmantel — voorwerpen die ook werkelijk bestaan in onze eigen wereld.
De legende gaat zelfs nog verder: als iemand de rechtmatige eigenaar wordt van alle drie de voorwerpen, wordt hij of zij ook ‘meester van de Dood’, een term waaronder gewoonlijk verstaan wordt dat de persoon in kwestie dan onkwetsbaar of zelfs onsterfelijk zal zijn.
Een lichtelijk meewarige glimlach is misschien op zijn plaats als we bedenken wat dit ons zegt over de aard van de mens.
‘Hoop doet leven’2 is wellicht nog de gunstigste interpretatie.
Ondanks het feit dat volgens Baker twee van de drie voorwerpen levensgevaarlijk zijn, en ondanks zijn niet mis te verstane boodschap dat uiteindelijk niemand aan de Dood ontkomen kan, blijft een heel klein deel van de tovergemeenschap hardnekkig geloven dat Baker in werkelijkheid een gecodeerde boodschap wilde overbrengen die exact het tegenovergestelde is van de boodschap die uit de tekst spreekt, en dat alleen zij slim genoeg zijn om die te begrijpen.
Hun theorie (of misschien is ‘vertwijfelde hoop’ een betere omschrijving) wordt slechts door weinig bewijsmateriaal ondersteund.
Er bestaan inderdaad Onzichtbaarheidsmantels, al zijn die zeldzaam; daar staat tegenover dat uit het Vertelsel duidelijk blijkt dat de mantel van de Dood van een unieke duurzaamheid is.3
In alle eeuwen die zijn verstreken tussen de tijd waarin Baker leefde en ons eigen tijdperk, heeft nog nooit iemand beweerd dat hij de Mantel van de Dood gevonden heeft.
Verstokte aanhangers van de theorie hebben daar de volgende verklaring voor: óf de afstammelingen van de derde broer weten niet waar hun Onzichtbaarheidsmantel vandaan komt, óf ze weten het wel maar zijn vastbesloten dezelfde wijsheid te tonen als hun voorouder door dit feit geheim te houden.
Vanzelfsprekend is de steen ook nooit gevonden.
Zoals ik al heb opgemerkt in mijn commentaar op ‘Knabbeltje Babbeltje en de Schaterende Stronk’, zijn we nog steeds niet in staat de doden tot leven te wekken en heeft het er alle schijn van dat het ook nooit mogelijk zal zijn.
Duistere tovenaars hebben daar wel weerzinwekkende pogingen toe gedaan, in de vorm van Necroten4, maar hun creaties zijn zielloze marionetten en geen werkelijk herrezen mensen.
Bovendien blijkt uit het Vertelsel van Baker dat de overleden geliefde van de tweede broer niet werkelijk terugkeerde onder de levenden.
De Dood stuurde haar alleen maar om de tweede broer in zijn armen te lokken en daarom is ze koud, afstandelijk en op een gekmakende manier zowel aanwezig als afwezig.5
Dan blijft alleen de toverstok over, en in dit geval kunnen de hardnekkige gelovers in Bakers verborgen boodschap hun fantastische beweringen met enig historisch bewijsmateriaal onderbouwen.
Want het staat buiten kijf dat tovenaars door de eeuwen heen — misschien om zichzelf op te hemelen en misschien omdat ze het werkelijk geloofden — beweerd hebben dat ze in het bezit waren van een toverstok die machtiger was dan gewone toverstokken en die zelfs ‘onoverwinnelijk’ zou zijn.
Sommige tovenaars gingen zelfs zo ver om te claimen dat hun toverstaf uit vlierenhout was vervaardigd, net als de stok die de Dood zou hebben gemaakt.
Dergelijke toverstokken dragen vele verschillende namen, waaronder ‘de Doodsstok’ en ‘de Staf van het Lot’.
Het mag geen bevreemding wekken dat in de loop der tijd allerlei bijgeloven ontstaan zijn rond onze toverstokken, die per slot van rekening onze belangrijkste magische instrumenten en wapens zijn. Bepaalde stokken (en dus ook hun eigenaars) zouden onverenigbaar zijn:
Hulst en eiken op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Of wijzen op tekortkomingen in het karakter van de eigenaar:
Essen roddelt, berken plaagt, Beuk is koppig, linde klaagt.
En inderdaad, een van die vele onbewezen zegswijzen luidt dan ook:
Vlierenhouten toverstokken brengen tegenspoed en brokken.
Het is een feit dat toverstokkenmakers zelden vlier gebruiken: misschien omdat in het Vertelsel van Baker de Dood zijn denkbeeldige toverstok van vlierenhout maakt en misschien omdat gewelddadige tovenaars vaak beweerden dat hun eigen toverstok van vlier was vervaardigd.
Het eerste goed gedocumenteerde voorbeeld van een vlierenhouten toverstok die uitzonderlijke en gevaarlijke krachten bezeten zou hebben is de toverstaf van Emeric, gewoonlijk bijgenaamd ‘de Wraakzuchtige’, een tovenaar uit de vroege middeleeuwen die tijdens zijn korte maar uiterst gewelddadige bestaan het zuiden van ons land onveilig maakte.
Hij stierf, geheel in stijl, tijdens een woest toverduel met een zekere Oswald.
Wat er van Oswald is geworden is onzeker, al was de levensverwachting onder middeleeuwse duelleerders in het algemeen niet hoog.
In de tijd voor de oprichting van het Ministerie van Toverkunst, toen het gebruik van Duistere Magie nog niet aan regels was gebonden, kenden duels meestal een fatale afloop.
Een volle eeuw later duikt opnieuw een onaangenaam persoon op, een zekere Godefroot, die de studie van de Duistere Magie vooruit probeert te helpen door een verzameling gevaarlijke spreuken samen te stellen met behulp van een toverstok die hij in zijn aantekeningen omschrijft als ‘myn snode en spitsvondige Vriend, vervaardigd uit Sporkenhout,6 en uiterst bedreven in Magie op haar Gruwzaamst.’ (Magie op haar Gruwzaamst werd ook de titel van Godefroots meesterwerk.)
Uit zijn aantekeningen blijkt duidelijk dat Godefroot zijn toverstaf als helper en bijna als instructeur beschouwde.
Kenners7 zullen beamen dat toverstokken inderdaad de expertise van hun gebruikers in zich opnemen, al is en blijft de toverstokkenleer een onvoorspelbaar en onvolmaakt soort kennis omdat men rekening moet houden met allerlei bijkomende factoren – zoals de relatie tussen de stok en zijn eigenaar — om te kunnen begrijpen hoe goed een stok waarschijnlijk zal presteren in de handen van een bepaald invidu. Desondanks zou een hypothetische toverstok die in het bezit is geweest van vele Duistere tovenaars op zijn minst een sterke affiniteit moeten hebben met de gevaarlijkste vormen van magie.
De meeste heksen en tovenaars hebben veel liever een stok die hen heeft ‘gekozen’ en niet een tweedehands toverstaf, juist omdat een tweedehands stok waarschijnlijk gewoontes heeft overgenomen van zijn eerste eigenaar die misschien moeilijk te verenigen zijn met de toverstijl van de nieuwe gebruiker.
Bovendien heeft het wijdverbreide gebruik om een toverstok te begraven (of te verbranden) met zijn eigenaar als die gestorven is, er ook toe geleid dat maar weinig toverstokken kennis overnemen van meerdere meesters.
Zij die geloven in de Zegevlier beweren echter dat, vanwege de manier waarop die stok altijd van eigenaar is verwisseld — doordat de volgende bezitter ervan de vorige overwint en meestal doodt — de Zegevlier nooit vernietigd of begraven is maar in de loop der eeuwen onnoemelijk veel meer wijsheid, vermogen en kracht heeft verzameld dan gebruikelijk.
We weten dat Godefroot gestorven is in zijn eigen kelder, waarin hij was opgesloten door zijn krankzinnige zoon Halewijn.
We moeten ervan uitgaan dat Halewijn zijn vader eerst van zijn toverstok had beroofd, anders zou die hebben kunnen ontsnappen, maar wat Halewijn daarna met de stok heeft gedaan is onduidelijk.
Het staat alleen vast dat begin achttiende eeuw een toverstok opduikt die door de eigenaar ervan, Barnabas Dastaard, ‘De Vlienderstok8’ wordt genoemd en dat Dastaard die gebruikt om een reputatie op te bouwen als een uiterst geducht magiër, tot zijn schrikbewind beëindigd wordt door de al even beruchte Simon de Slegte, die de toverstaf omdoopt tot ‘De Doodsstok’ en hem gebruikt om iedereen die hem niet aanstaat af te slachten.
De latere lotgevallen van Simons stok zijn moeilijk te achterhalen omdat zoveel mensen beweren dat ze hem een kopje kleiner hebben gemaakt, waaronder zijn eigen moeder.
Wat iedere intelligente heks of tovenaar moet opvallen als hij of zij de zogenaamde geschiedenis van de Zegevlier bestudeert, is dat iedereen die beweert de stok in zijn bezit te hebben gehad ook stug volhoudt dat hij ‘onverslaanbaar’ is, terwijl uit het feit dat de Zegevlier vele eigenaren heeft gehad niet alleen blijkt dat hij honderden keren is verslagen maar ook dat er evenveel problemen op afkomen als vliegen op Grommel de Groezelige Geit.
In feite onderstreept de speurtocht naar de Zegevlier gewoon een opmerking die ik in de loop van mijn lange leven al vaak hebben moeten maken: mensen hebben er een handje van om precies datgene te kiezen wat het slechtste voor hen is.
Maar wie van ons zou de wijsheid van de derde broer hebben getoond, als we uit de geschenken van de Dood hadden mogen kiezen?
Zowel tovenaars als Dreuzels hunkeren naar macht: wie zou weerstand hebben kunnen bieden aan ‘de Staf van het Lot’?
En wie zou, na een dierbare verloren te hebben, de verleiding van de Steen van Wederkeer hebben kunnen weerstaan?
Zelfs ik, Albus Perkamentus, zou het gemakkelijkst de Onzichtbaarheidsmantel afgeslagen kunnen hebben, wat maar weer eens aantoont dat ik, ondanks al mijn wijsheid, net zo’n grote dwaas ben als iedereen.
1 {Necromantie, of lijkenbezwering, is de kunst om doden weer tot leven te wekken. Het is een vorm van Duistere Magie die nooit heeft gewerkt, zoals dit verhaal duidelijk maakt. JKR}
2 {Dit citaat toont aan dat Albus Perkamentus niet alleen uitermate belezen was op tovergebied, maar ook goed thuis in Dreuzelspreekwoorden en -gezegden. JKR}
3 {Onzichtbaarheidsmantels zijn over het algemeen niet onfeilbaar. Ze kunnen scheuren of ondoorzichtig worden van ouderdom, of de spreuken waaraan ze hun onzichtbaarheid te danken hebben kunnen uitgewerkt raken of geneutraliseerd worden door onthullingsspreuken. Daarom nemen veel heksen en tovenaars in eerste instantie hun toevlucht tot Kameoflagespreuken als ze zichzelf willen verbergen of moeilijk te vinden willen zijn. Van Albus Perkamentus is bekend dat hij over zo’n krachtige Kameoflagespreuk beschikte dat hij geen mantel nodig had om onzichtbaar te worden. JKR.}
4 {Necroten zijn lijken die weer tot leven zijn gewekt door Duistere Magie. JKR}
5 {Veel critici zijn ervan overtuigd dat Baker, toen hij de steen verzon die de doden weer tot leven zou kunnen wekken, zich liet inspireren door de Steen der Wijzen, waarmee het onsterfelijkheid verlenende Levenselixer kan worden bereid.}
6 {Een oude naam voor ‘vlier’.}
7 {Zoals ikzelf.}
8 {Vliender’ is ook een oude naam voor ‘vlier’.}
9 {Er heeft nog nooit een heks beweerd dat ze de Zegevlier in haar bezit had. Iedereen mag daarvan denken wat hij of zij wil.}