Albus
Perkamentus over
“De Tovenaar en de
Hinkelpan”
Een vriendelijke oude tovenaar besluit zijn hardvochtige zoon een lesje te leren door hem kennis te laten maken met de misère van de plaatselijke Dreuzelbevolking.
De jonge tovenaar krijgt uiteindelijk gewetenswroeging en gebruikt dan zijn magie om zijn niet-toverende buren te helpen.
Een simpel en hartverwarmend sprookje, zou je kunnen denken –maar dat is hetzelfde als toegeven dat je een naïeve sukkel bent.
Een positief verhaal over Dreuzels, waarin een vader die van Dreuzels houdt beter kan toveren dan zijn Dreuzelhatende zoon?
Het is een wonder dat er nog exemplaren van het oorspronkelijke sprookje ontsnapt zijn aan de vlammen waaraan ze zo vaak werden toevertrouwd.
Baker liep, met zijn boodschap dat broederliefde ook voor Dreuzels gold, niet geheel in de pas met zijn tijdgeest.
Begin vijftiende eeuw kwamen de heksenvervolgingen overal in Europa goed op gang en veel leden van de tovergemeenschap waren – begrijpelijkerwijs – van mening dat aanbieden om het zieke varken van je buurman met een toverspreuk te genezen, ongeveer gelijkstond aan het hout sprokkelen voor je eigen brandstapel’.
‘Laat de Dreuzels hun eigen zaakjes maar opknappen!’ was in die tijd een veelgehoorde kreet, terwijl de kloof tussen tovenaars en hun niet-magische broeders steeds groter werd en in 1689 ten slotte uitmondde in het Internationaal Statuut van Magische Geheimhouding, waarbij de tovergemeenschap vrijwillig onderdook.
Maar kinderen blijven uiteraard kinderen en de bizarre Hinkelpan had hun verbeelding geprikkeld.
De oplossing was om de pro-Dreuzelmoraal weg te laten maar de wrattige pan te behouden, zodat midden zestiende eeuw een totaal andere versie van het sprookje populair was onder toverfamilies.
In dat herziene verhaal beschermt de Hinkelpan een onschuldige tovenaar tegen zijn met fakkels zwaaiende en hooivorken bewapende buren door hen eerst weg te jagen, dan te achtervolgen en ten slotte met huid en haar te verslinden.
Aan het eind van het verhaal, als de Pan de meeste dorpelingen verorberd heeft, laat de tovenaar de weinige overgebleven Dreuzels beloven om hem met rust te laten en gewoon te laten toveren.
In ruil daarvoor draagt hij de Pan op om zijn slachtoffers terug te geven en die worden dan ook braaf opgeboerd, zij het hier en daar een beetje verminkt.
Tot op de dag van vandaag krijgen sommige tovenaarskinderen alleen die herziene versie van het sprookje te horen van hun (meestal fel tegen Dreuzels gekante) ouders en ze zijn dan ook hogelijk verbaasd als ze het origineel onder ogen krijgen.
Zoals ik al heb laten doorschemeren, is de positieve benadering van Dreuzels niet de enige reden waarom “De Tovenaar en de Hinkelpan” zoveel woede opwekte. Naarmate de heksenvervolgingen feller werden, begonnen steeds meer toverfamilies een dubbelleven te leiden en verhullende spreuken te gebruiken om zichzelf en hun gezin te beschermen.
Begin zeventiende eeuw werd iedere heks of tovenaar die vrijwillig met Dreuzels omging als verdacht beschouwd of zelfs uit de eigen gemeenschap verstoten.
Tot de vele beledigingen die van Dreuzelsympathieën verdachte heksen of tovenaars naar hun hoofd geslingerd kregen (zulke beeldende verwensingen als ‘Druilneus’, ‘Zakdoekenwasser’ en ‘Dropsnur’ dateren uit deze periode), behoorde ook de beschuldiging dat iemands toverkracht zwak of ondermaats was.
Invloedrijke tovenaars uit die tijd zoals Brutus Malfidus, hoofdredacteur van het anti-Dreuzelblad De Militante Magiër, versterkten het stereotype dat een Dreuzelvriend ongeveer evenveel toverkracht had als een Snul 2. In 1675 schreef Brutus:
Eén ding kunnen we met zekerheid stellen: een tovenaar die gaarne verkeert met Dreuzels is behept met een lage intelligentie en zijn toverkracht is zo armzalig dat hij zichzelf alleen maar superieur kan voelen door zich te omringen met onderkruipsels als Dreuzels.
Niets wijst duidelijker op zwakke toverkracht dan een zwak voor niet-magisch gezelschap.
Dit vooroordeel hield uiteindelijk geen stand, gezien het overweldigende bewijs dat men sommige van de briljantste tovenaars ter wereld 3 zou kunnen indelen bij wat in de volksmond ‘Dreuzelvriendjes’ heten.
Het laatste bezwaar tegen “De Tovenaar en de Hinkelpan” leeft nog steeds in bepaalde kringen voort en werd misschien het treffendst verwoord door Clara Klefkens (1794-1910), schrijfster van het beruchte Zwammen op mijn Paddestoel. Mevrouw Klefkens vond De Vertelsels van Baker de Bard schadelijk voor kinderen vanwege hun, in haar eigen woorden, ‘ongezonde preoccupatie met de gruwelijkste onderwerpen, zoals dood, ziekte, geweld en verdorven magie, terwijl we ook nog eens de meest afstotelijke personages en weerzinwekkende lichaamssappen op ons bord krijgen.’
Mevrouw Klefkens bewerkte perse oude sprookjes, waaronder verschillende Vertelsels van Baker, zodanig dat ze beantwoordden aan haar ideaal, namelijk ‘de lieve hoofdjes van onze kleine engeltjes vullen met pure, zuivere gedachten, zodat ze op hun zoete reis door dromenland niet geplaagd worden door akelige dromen en de kostbare bloem van hun reine onschuld beschermd wordt.’
De laatste alinea van mevrouw Klefkens’ pure en reine bewerking van “De Tovenaar en de Hinkelpan” luidt:
Toen danste de kleine gouden pan van geluk — hinkeldepinkeldepankel! — op zijn lieve roze teentjes!
Kleine Jannemans had de zere buikjes van álle poppen weer beter gemaakt en ons pannetje was zó blij dat hij opeens tot de rand toe volzat met heerlijke snoepjes voor Kleine Jannemans en de poppen!
Maar niet vergeten om je tandjes te poetsen!’ riep de pan.
En Jannemans kuste en knuffelde de hinkelpan en beloofde om de poppen voortaan altijd te helpen en nooit meer zo’n knorrepotje te zijn.
Generaties toverkinderen hebben de sprookjes van mevrouw Klefkens op dezelfde manier ontvangen: met onbedwingbare braakneigingen, gevolgd door de eis dat het boek onmiddellijk wordt verwijderd en tot pulp wordt vermalen.
1 {Uiteraard waren echte heksen en tovenaars redelijk bedreven in het ontsnappen aan de brandstapel, de strop en het hakblok (zie ook mijn opmerkingen betreffende Lisette de Lapin in het commentaar op ‘Knabbeltje Babbeltje en de Schaterende Stronk’). Desondanks viel er toch een aantal doden. Heer Hendrik van Malkontent tot Maling (tijdens zijn leven tovenaar aan het hof en tijdens zijn dood geest van de toren van Griffoendor) werd van zijn toverstok beroofd voor hij in de kerker werd gegooid en was daardoor niet in staat met behulp van magie aan zijn executie te ontsnappen. Binnen toverfamilies liepen vooral de jongere leden gevaar, omdat ze hun toverkracht nog niet onder controle hadden en daardoor eerder opvielen aan — en kwetsbaar waren voor — heksenjagende Dreuzels.}
2 {Een Snul is een kind van toverouders dat zelf niet over magische krachten beschikt. Zoiets is zeldzaam. Het omgekeerde — heksen en tovenaars met Dreuzelouders — komt veel vaker voor. JKR}
3 {Zoals ikzelf.}