KNABBELTJE BABBELTJE EN
DE SCHATERENDE
STRONK
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, leefde eens een dwaze koning die besloot dat hij de enige was die mocht toveren.
Daarom gaf hij zijn legeraanvoerder opdracht een Garderegiment Heksenjagers op te richten en rustte dat uit met bloeddorstige zwarte honden.
Tegelijkertijd verkondigden herauten in ieder dorp en iedere stad van het land:
‘Gezocht door Zijne Majesteit de Koning: een Leraar Toverkunst.’
Geen enkele echte heks of tovenaar durfde te solliciteren, omdat ze het veel te druk hadden met zich verbergen voor de Heksenjagers.
Een geslepen oplichter zonder een greintje toverkracht zag echter een mooie kans om een fortuin te verdienen, reisde af naar het paleis en beweerde daar dat hij een meester in de magie was.
Nadat hij een paar simpele goocheltrucjes had gedaan, was de dwaze koning meteen overtuigd van zijn toverkracht en benoemde hem ter plekke tot Hoofdhofmagiër en Persoonlijk Tovertrainer des Konings.
De oplichter vroeg de koning om een flinke zak goud, zodat hij toverstokken en andere magische benodigdheden kon kopen, om een handje grote robijnen die hij nodig had bij het formuleren van geneeskrachtige spreuken en om een aantal zilveren bekers waarin hij zijn toverdranken kon bewaren en laten rijpen.
Zonder aarzeling gaf de dwaze koning hem alles waar hij om vroeg.
De oplichter verborg de kostbaarheden in zijn eigen huis en keerde terug naar het park rond het paleis.
Hij wist niet dat hij in de gaten werd gehouden door een oude vrouw die in een hutje aan de rand van het park woonde.
Ze heette Babbeltje, werkte als wasvrouw in het paleis en maakte alle vuile was weer zacht, schoon en geurig.
Terwijl Babbeltje stiekem toekeek vanachter haar drogende lakens, brak de oplichter twee takjes van een boom en ging het paleis binnen.
De oplichter gaf een van de takjes aan de koning en verzekerde hem ervan dat het een toverstok van ongeëvenaarde kwaliteit was.
‘Maar hij werkt pas als u getoond hebt dat u hem waardig bent,’ zei de oplichter.
Iedere ochtend gingen de oplichter en de dwaze koning naar het park, waar ze met hun takjes zwaaiden en onzinnige spreuken brulden.
De oplichter deed regelmatig een goocheltruc, zodat de koning bleef geloven in het talent van zijn Hoofdhofmagiër en in de kracht van de toverstokken die hem zoveel goud hadden gekost.
Op een ochtend, toen de oplichter en de dwaze koning weer druk met hun takjes zwiepten, in kringetjes rondhuppelden en onzinrijmpjes brabbelden, hoorde de koning opeens luid geschater.
Babbeltje de wasvrouw keek vanuit het raam van haar huisje naar de koning en de oplichter en moest zo onbedaarlijk lachen dat ze algauw niet meer op haar benen kon staan en uit het zicht verdween.
‘Ik moet er idioot uitzien als die oude wasvrouw zo vreselijk om me moet lachen!’ zei de koning.
Hij hield op met huppelen, zwaaide niet langer met zijn takje en fronste nijdig zijn voorhoofd. ‘Ik ben al dat oefenen beu!
Wanneer kan ik mijn onderdanen eindelijk eens op échte spreuken trakteren, Hofmagiër?’
De oplichter probeerde zijn leerling te bedaren en verzekerde hem ervan dat hij binnenkort de verbluffendste toverkunsten zou kunnen verrichten, maar Babbeltjes geschater had de dwaze koning erger gekwetst dan de oplichter vermoedde.
‘Morgen nodig ik mijn hofhouding uit om getuige te zijn van een demonstratie toverkunst door hun vorst!’ zei de koning.
De oplichter zag dat het tijd was om zijn buit te verzamelen en de benen te nemen.
‘Hè, wat jammer nou, majesteit! Ik was vergeten te zeggen dat ik morgen helaas voor langere tijd naar het buitenland moet
‘Als je ook maar één voet buiten dit paleis zet zonder mijn toestemming, Hofmagïer, dan zal het Garderegiment Heksenjagers je zonder pardon opsporen met hun bloedhonden!
Morgenochtend help je mij om te toveren, ter lering en vermaak van mijn hofhouding, en als iemand ook maar één keer gniffelt laat ik je onthoofden!’
De koning stormde woedend terug naar het paleis en de oplichter bleef eenzaam en geschrokken achter.
Al zijn sluwheid kon hem nu niet meer redden, want hij kon niet vluchten en de koning ook niet helpen met de toverkunsten die ze geen van beiden beheersten.
Om zijn woede en angst af te reageren liep de oplichter naar het raam van Babbeltje de wasvrouw.
Hij gluurde door het raam en zag de oude vrouw aan tafel zitten en een toverstok poetsen.
Achter haar, in de hoek, wasten de lakens van de koning zichzelf in een houten tobbe.
De oplichter begreep meteen dat Babbeltje een echte heks was, en dat de persoon die hem met dit vreselijke probleem had opgezadeld dat ook weer kon oplossen.
‘Oud wijf!: bulderde de oplichter. ‘Door jouw geschater loopt mijn leven nu gevaar! Als je me niet helpt, verklap ik dat je een heks bent en ben jij degene die verscheurd wordt door de jachthonden van de koning!’
Babbeltje glimlachte en beloofde dat ze haar uiterste best zou doen om de oplichter te helpen.
De oplichter zei dat ze zich moest verbergen in een struik terwijl de koning zijn magische voorstelling gaf en dat zij ongemerkt zijn toverspreuken moest uitvoeren. Babbeltje stemde in met het plan, maar had wel één vraag.
‘Stel dat de koning een spreuk probeert die Babbeltjes vermogen te boven gaat, edele heer?’
Jouw toverkracht is ruim opgewassen tegen alles wat die dwaas zou kunnen verzinnen,’ verzekerde hij haar en hij liep terug naar het paleis, dik tevreden met zijn eigen slimheid.
De volgende ochtend verzamelden alle hooggeplaatste dames en heren uit het paleis zich in het park.
De koning beklom het podium dat inderhaast was opgericht, gevolgd door de oplichter.
‘Eerst zal ik de hoed van deze dame laten verdwijnen!’ riep de koning en hij wees met zijn takje op een edelvrouwe.
Babbeltje, die niet ver daarvandaan verscholen zat in een struik, wees ook met haar toverstok op de hoed en liet hem verdwijnen.
De verbazing en bewondering van de toeschouwers waren groot en ze applaudisseerden luid voor de opgetogen koning.
Vervolgens zal ik dit paard laten vliegen!’ riep de koning en hij wees met zijn takje op zijn eigen strijdros.
In haar struik wees Babbeltje met haar toverstok op het paard en dat rees hoog in de lucht.
De toeschouwers waren nu helemaal verbluft en juichten hun toverende koning luidkeels toe.
‘En nu…’ zei de koning.
Hij keek om zich heen, op zoek naar inspiratie, en de Kapitein van het Garderegiment Heksenjagers stapte naar voren.
‘Majesteit,’ zei de Kapitein, ‘vanochtend is Bloedje gestorven nadat hij een giftige paddenstoel had gegeten! Wek hem weer tot leven met uw toverstok!’
En de Kapitein hees het levenloze lichaam van de grootste heksenjagende bloedhond op het podium.
De dwaze koning maakte een zwierig gebaar met zijn takje en wees daarmee op de dode hond.
Babbeltje glimlachte in haar struik en nam niet eens de moeite haar eigen toverstok te richten, want geen enkele spreuk kan de doden weer tot leven wekken.
Toen de hond zich niet verroerde, begonnen de toeschouwers eerst te mompelen en vervolgens te lachen.
Ze vermoedden nu dat de eerste twee wapenfeiten van de koning gewoon goocheltrucs waren geweest.
‘Waarom werkt het niet?’ bulderde de koning tegen de oplichter.
Die bedacht razendsnel de enige list die hem nog kon redden.
‘Daar, majesteit, daar!’ schreeuwde hij en hij wees op de struik waarin Babbeltje zich verborgen hield.
‘Ik kan haar duidelijk zien: een boze heks die uw toverkracht blokkeert met haar kwaadaardige spreuken! Grijp haar, grijp haar!’
Babbeltje sprong uit de struik en nam de benen en de Heksenjagers zetten de achtervolging in en lieten hun bloeddorstig blaffende honden los.
Maar op het moment dat de heks een lage heg bereikte, verdween ze plotseling en toen de koning, de oplichter en de rest van de hofhouding aan de andere kant van de heg waren, zagen ze de heksenjagende honden verwoed blaffend en krabbelend rond een oude, gebogen boom staan.
‘Ze heeft zichzelf in een boom veranderd!’ schreeuwde de oplichter. Hij was doodsbang dat Babbeltje zichzelf weer in een mens zou veranderen en hem erbij zou lappen en riep: ‘Hak haar om, Majesteit! Zo doe je dat met boze heksen!’
De koning liet een bijl halen en onder luid
gejuich van de hofhouding en de oplichter werd de oude boom
geveld.
Maar net toen ze aanstalten maakten om terug te gaan naar het paleis, hoorden ze een schaterlach en bleven ze stokstijf staan.
‘Dwazen!’ riep de stem van Babbeltje vanuit de stronk van de boom die ze net hadden gekapt.
‘Je kunt heksen of tovenaars niet doden door hen doormidden te hakken.
Pak de bijl maar, als jullie me niet geloven, en hak de Hofmagiër in tweeën!’
De Kapitein van het Garderegiment Heksenjagers voelde veel voor dat experiment, maar zodra hij de bijl ophief viel de oplichter op zijn knieën, smeekte om genade en biechtte al zijn wandaden op.
Hij werd afgevoerd naar de kerkers en de boomstronk schaterde harder dan ooit.
‘Door een heks in tweeën te hakken heeft u een verschrikkelijke vloek afgeroepen over uw koninkrijk!’ zei de stronk tegen de van angst verstijfde koning.
Van nu af aan zal ieder onrecht dat u mijn mede heksen en tovenaars aandoet aanvoelen als een bijlslag in uw eigen zij, tot u zult wensen dat u eraan zou kunnen sterven!’
Toen de koning dat hoorde, viel hij ook op zijn knieën en zei tegen de stronk dat hij onmiddellijk zou laten verkondigen dat alle heksen en tovenaars in het koninkrijk voortaan werden beschermd en in alle rust hun magie mochten uitoefenen.
‘Goed dan,’ zei de stronk, ‘maar nu bent u ook iets verschuldigd aan Babbeltje!’
‘Zeg het maar, het geeft niet wat!’ riep de dwaze koning handenwringend, geknield voor de stronk.
U laat een groot standbeeld van Babbeltje oprichten op deze stronk, ter nagedachtenis aan uw arme wasvrouw en om u voor altijd te herinneren aan uw eigen dwaasheid!’ zei de stronk.
Daar stemde de koning mee in en hij beloofde om de beste beeldhouwer van het land een beeld van zuiver goud te laten maken.
Vervolgens keerden de beschaamde koning en de edele dames en heren van zijn gevolg terug naar het paleis, terwijl de boomstronk achter hen nog steeds luid schaterde.
Maar toen het park weer verlaten was wrong een dik konijn, met lange snorharen en een toverstok tussen haar tanden, zich uit een hol tussen de wortels van de boomstronk.
Babbeltje hopste weg, ver weg, maar nog lang stond er een gouden standbeeld van een wasvrouw op de stronk en in dat koninkrijk werd nooit meer een heks of tovenaar vervolgd.