14

Hij werd zich bewust van een licht dat heel dichtbij kwam en dan weer wegging. Dit gebeurde een paar keer. Chavasse vond het hoogst irritant. Het duizelde hem en het kostte hem de grootste moeite om zijn ogen open te doen. Toen hij eindelijk wakker werd, zag hij dat hij in een eenper­soonsbed lag. De kamer was klein en smal en er hing die typi­sche, onmiskenbare ziekenhuislucht die het gevolg is van pro­perheid en ontsmettingsmiddelen.

Het was halfdonker in de kamer en er stond een schemerlamp op het nachtkastje naast zijn bed. Een jonge Chinese verpleeg­ster zat bij het licht van de lamp te lezen en toen hij zich over­eind werkte, legde ze haar boek weg en liep naar de deur. 'Ga de dokter halen,' zei ze tegen een anonieme figuur in de gang en deed de deur weer dicht.

Chavasse grijnsde bleekjes. 'Dus ik ben nog steeds in het land der levenden? Het leven is toch vol verrassingen.' Ze legde een hand op zijn voorhoofd. De hand was koel en aan­genaam en hij deed zijn ogen dicht. 'U moet rusten,' zei ze. 'U zou niet eens moeten praten.'

Hij hoorde de deur opengaan en deed zijn ogen weer open. Hij zag een bruin, vriendelijk gezicht, waarvan de huid strak over hoge jukbeenderen spande en die doorschoten was met rimpels. Zijn pols werd met een sierlijk gebaar opgetild, terwijl de dokter op zijn horloge keek en vroeg: 'Hoe voelt u zich?' 'Besodemieterd!' antwoordde Chavasse. De dokter glimlachte. 'U hebt een ijzersterk gestel. De meeste mannen zouden in een dergelijke situatie al overleden zijn.' 'Ik zou ze groot gelijk geven,' zei Chavasse. 'Na meegemaakt te hebben hoe jullie het menselijk lichaam behandelen.' 'Alstublieft!' De dokter haalde zijn schouders op. 'Ik bemoei me niet met de politiek. Het belangrijkste is dat u blijft leven.' 'Het is maar hoe je het bekijkt,' zei Chavasse. Er werd zacht op de deur geklopt en de verpleegster deed open. 'Hier is kolonel Li.'

De dokter draaide zich om toen kolonel Li de kamer binnen­kwam. 'Een kwartier, kolonel, alstublieft,' zei hij. 'Hij heeft veel slaap nodig.' Hij glimlachte tegen Chavasse. 'Ik kom morgen­ochtend terug.'

Hij verliet het vertrek met de verpleegster en Li maakte zich los uit de schaduwen en keek glimlachend op Chavasse neer. Hij zag er slank en gezond uit en zijn uniform zat hem als gegoten. 'Hallo, Paul,' zei hij. 'Hoe voel je je?'

'Als iemand die zin heeft in een sigaret,' zei Chavasse. 'Heb je sigaretten bij je?'

Li knikte. Hij trok een stoel bij, ging zitten en haalde een siga­rettenkoker uit zijn zak. Chavasse inhaleerde diep en zuchtte van genot. 'Dat is beter.'

'En dit ook, nietwaar?' vroeg Li. 'Schone lakens, een comforta­bel bed, een schoon lichaam.' 'Voor hoe lang?' vroeg Chavasse.

Li haalde zijn schouders op. 'Ja, mijn beste Paul, dat hangt hele­maal van jou af.'

'Dat dacht ik al,' zei Chavasse bitter. 'U dacht dat ik doodging, hè? Dat verklaart de luxe behandeling. Zodra ik op de been ben, is het weer terug naar mijn gezellige cel en beginnen we van voren af aan.'

'Dat klopt, Paul,' zei Li kalm. 'Dan beginnen we van voren af aan. Daar zou ik maar even bij stilstaan, als ik jou was.' 'O, dat zal ik zeker doen, geloof me,' antwoordde Paul. Li ging naar de deur en draaide zich om. 'Voor ik het vergeet, je bevindt je op de derde verdieping van het klooster en er staat een bewaker voor de deur. Probeer geen domme dingen te doen.'

'Ik zou niet eens naar de wc kunnen lopen,' zei Chavasse. Li glimlachte flauwtjes. 'Ga maar weer slapen. Ik kom morgen­ochtend weer langs.'

De deur ging zacht achter hem dicht en Chavasse staarde naar het plafond en probeerde zijn gedachten te ordenen. Eén ding was zeker. Hij ging liever dood dan dat hij weer aan deze nacht­merrie begon. Gezien dat gegeven, was het duidelijk dat hij niets te verliezen had.

Hij gooide de dekens van zich af en zwaaide zijn benen uit het bed. Hij haalde diep adem, ging staan en begon te lopen. Hij voelde zich merkwaardig licht in het hoofd en even had hij het gevoel dat hij op watten liep en toen had hij de verste muur bereikt. Hij rustte een ogenblik uit, draaide zich om en liep te­rug.

Hij ging op de rand van het bed zitten en probeerde het op­nieuw. Er stond een kast in de verste hoek en hij deed hem vol verwachting open. De kast bevatte een ochtendjas en een paar vilten pantoffels en verder niets, dus deed hij de deur weer dicht, liep op zijn blote voeten naar het raam en keek voorzich­tig naar buiten.

Toen zijn ogen aan het donker gewend waren, zag hij dat hij zich een kleine vijftien meter van de begane grond bevond. Met een moedeloos gevoel draaide hij zich om en keerde terug naar het bed. Hij was net weer gaan liggen, toen de deur openging en de verpleegster binnenkwam.

Ze schudde zijn kussens op en streek het dek glad. 'Hoe voelt u zich?' vroeg ze.

Hij kreunde zacht en antwoordde met zwakke stem: 'Niet zo goed. Ik denk dat ik maar weer ga slapen.' Ze knikte en keek hem begaan aan. 'Ik kom straks nog wel even kijken. Probeer wat te slapen.' Ze ging even stil de kamer uit als ze gekomen was.

Chavasse glimlachte. 'Houden zo.' Hij sloeg het dek open en liep naar de deur. Hij hoorde het geroezemoes van stemmen op de gang, het gelach van de verpleegster en hij hoorde haar zeg­gen: 'Je zal je een ongeluk vervelen, als je hier zo de hele nacht moet zitten.'

De stem van een man antwoordde: 'Niet als ik zo'n mooie meid als jij bij me heb om me gezelschap te houden, mijn roos.' Ze lachte weer. 'Ik kom om half twaalf nog langs om naar hem te

kijken. Als je je goed gedraagt, zal ik zorgen dat je iets warms te drinken krijgt.' Ze liep de gang in en Chavasse hoorde een licht gekraak toen de soldaat zich weer in zijn stoel liet zakken. Hij had maar één kans - verrassing. Hij wist dat als hij nu niet wegkwam, hem dat nooit meer zou lukken. Vanavond zou het toezicht laks zijn. Vanavond zouden ze denken dat hij zo ziek en zwak was dat de gedachte aan ontsnapping alleen al belachelijk zou zijn.

Hij haalde de ochtendjas en de pantoffels uit de kast, trok ze aan, knipte de schemerlamp naast zijn bed uit en liep naar het raam.

Een klein eindje rechts van hem en een meter of tien lager was de hoofdingang, waar een lantaarn aan een ijzeren haak zwaaide en een cirkelvormig licht over het pad wierp. Een fijn motregentje trok als een zilveren mist door het gele licht en hij deed de dubbele ramen open en leunde over de vensterbank. Links en rechts van hem waren rijen ramen, gele vingers van licht die zich uitstrekten in de nacht door kieren in de luiken. Naar boven was geen ontsnappingsmogelijkheid. De dakrand was buiten bereik.

Een harde wind blies regen in zijn gezicht toen hij zich ver voor­overboog en omlaagkeek. Er brandde geen licht in de kamer recht onder hem.

Hij stond niet echt stil bij de gevaren die hem wachtten toen hij zijn bed snel afhaalde en twee lakens en een deken aan elkaar knoopte. Onder de vensterbank bevond zich de ijzeren afvoer­pijp van de wastafel in de hoek. Zorgvuldig bond hij een van de uiteinden van zijn geïmproviseerde touw aan deze pijp en gooide het andere eind naar buiten, de nacht in. Hij ging met zijn voeten naar voren door het raam, greep de lakens stevig beet en liet zich omlaag glijden. De ijskoude wind sneed door de dunne stof van zijn ochtendjas en de regen ver­blindde hem. Toen raakten zijn voeten de vensterbank van het raam onder hem en was hij veilig.

Hij bleef daar een ogenblik hangen, heen en weer zwaaiend, ter­wijl hij zich met één bevende hand krampachtig aan zijn reddingslijn vasthield en de andere uitstak om te proberen het raam te openen. Dat zat op slot. Zonder rekening te houden met de gevolgen, hief hij zijn elleboog en gaf er een harde duw mee tegen het glas. Een plotselinge windvlaag wervelde om de hoek, waardoor iets van het geluid verloren ging, en hij stak zijn hand door het grillig gevormde gat en deed de knip van het raam. Even later knielde hij neer in de warme duisternis van het vertrek.

Het scheen een opslagruimte te zijn, want er zaten planken aan de muren waarop grote stapels dekens lagen. Een smalle strook licht kwam onder de deur naar binnen en hij deed hem voor­zichtig open en stapte in de verlaten gang. Hij deed de deur achter zich dicht en liep langzaam de gang in, zijn zintuigen gespitst op gevaar. Wat zijn volgende stap was, wist hij niet. Hij liet het liever aan het toeval over. Hij voelde zich kalm en fatalistisch gestemd, want hij wist nu, merkwaardig genoeg, dat het hem ging lukken.

Toen hij aan het eind van de gang kwam, hoorde hij mensen zachtjes praten. Hij keek om de hoek en zag twee soldaten, die boven aan de trap tegen de muur geleund stonden, beiden ge­wapend met machinepistolen.

Het was duidelijk dat kolonel Li geen enkel risico nam. Cha­vasse keerde op zijn schreden terug en bleef abrupt staan toen hij het geluid van stemmen aan het andere eind van de gang hoorde naderen. Er was een kleine deur achter hem en hij deed deze snel open en stapte de duisternis in. Hij bevond zich boven aan een smalle, stenen wenteltrap, die door de dikke buitenmuur omlaag leek te gaan. Hij ging de trap voorzichtig af en toen hij de deur beneden aan de trap open­deed, zag hij een lange gang.

Hij liep de gang snel in en controleerde in het voorbijgaan de kamers. Plotseling hoorde hij stemmen achter een deur aan het eind van de gang. De deur stond op een kier en hij wierp een blik naar binnen. Er zaten twee soldaten aan een houten tafel te eten en ze lachten om het een of ander. Hij ging verder en liep de hoek om, een kleinere gang in, waar maar twee deuren waren. Hij deed de eerste deur open en kwam in een wc, maar de an­dere kamer was interessanter. Er stonden vijf bedden en ver­scheidene ijzeren kastjes, duidelijk het onderkomen van een deel van de bewakers.

In alle kastjes zaten dezelfde dingen: reserve-uniformen, rub­berlaarzen en een aantal persoonlijke bezittingen. Hij greep het eerste uniform dat ongeveer zijn maat leek en een paar rubber­laarzen en begon zich snel te verkleden.

Toen hij klaar was, bekeek hij zichzelf in de spiegel. In het kleur­loze, gewatteerde uniform kon hij met een beetje geluk overal voor een Chinese soldaat doorgaan. Hij had echter nog één ding nodig om het geheel af te ronden.

Hij vond wat hij zocht in het laatste kastje. Het was een pet met de rode ster van het leger van de volksrepubliek boven de klep en hij trok de pet ver over zijn ogen om zoveel mogelijk van zijn gezicht te verbergen. Op dat moment ging de deur open en kwam er een soldaat binnen.

Hij was een jonge, gespierde plattelander, met o-benen en de handen van een boer. Zijn mond viel open van verbazing, maar hij kwam al snel op Chavasse af.

Chavasse was lichamelijk niet in staat om een eerlijk gevecht aan te gaan. Er stond een oude gebroken stoel achter hem tegen de muur. Hij greep de stoel beet en sloeg er met kracht mee op het hoofd en schouders van de onfortuinlijke indringer. De soldaat ging met een ijselijk gekreun door de knieën. Hij probeerde overeind te komen, wilde Chavasse vastgrijpen toen deze naar de deur liep. Zijn graaiende vingers klauwden in het gewatteerde uniform en Chavasse draaide zich om en schopte hem in zijn maag. De man sloeg achterover en kronkelde op de grond, terwijl zijn gezicht langzaam paars aanliep. Chavasse deed de deur dicht en liep snel door de gang. Hij ging de trap aan het eind van de gang op, deed weer een deur open en kwam in een smalle doorgang die op de entree uitkwam. Er was een klein, met glas afgeschut kantoor bij de hoofdin­gang, waar twee bewakers thee zaten te drinken. Hij liep met vaste tred door, waarbij hij zijn hoofd gebogen hield. Een van de bewakers keek over zijn schouder, riep iets en lachte een rot­tend, geel gebit bloot. Chavasse zwaaide nonchalant en ver­dween in de nacht.

Er stond een jeep voor de stoep, waarvan de kap omhoog was gezet tegen de regen. Hij aarzelde maar heel even voordat hij snel de stoep afliep en zich achter het stuur hees. Zodra hij het gaspedaal indrukte, kwam de motor tot leven. Hij gooide de handrem los en reed langzaam weg.

Hij verwachtte elk moment dat hij achter zich iets zou horen, de kreten waarmee alarm geslagen werd, maar er gebeurde niets, Er stond een soldaat op wacht onder de lamp bij de hoofdingang van het terrein, met een machinepistool over zijn arm. Chavasse ging langzamer rijden, maakte aanstalten om te stoppen, maar de man hief een arm en gebaarde dat hij door kon gaan. Hij sloeg af, het plein voor het klooster op, en reed naar het centrum van Changzhou.

Toen hij de jeep op de binnenplaats voor Hoffners huis par­keerde, viel er nog steeds een fijn regentje en was het onaange­naam koud. Het was gemakkelijk gegaan - bijna te gemakkelijk - en terwijl hij de stoep naar de voordeur beklom, voelde hij geen enkele triomf. Hij was moe, doodmoe en ervoer weer dat vreemde gevoel van duizeligheid.

Toen hij aan de ketting trok, weergalmde de bel in het donkere interieur van het huis. Hij leunde tegen de deur en toen die on­verwacht openging, struikelde hij naar binnen. En toen was hij veilig, echt veilig. Armen werden uitgestoken om hem te helpen zijn evenwicht te bewaren, zachte armen, maar toch ook sterke armen, en het gezicht van Katja Stranoff straalde hem uit het halfdonker tegemoet.