7

Hij deed zijn ogen langzaam open. Het duurde een paar secon­den voordat zijn brein in werking kwam, toen hees hij zich moei­zaam op één elleboog, terwijl de paniek in hem ontwaakte. Hij lag op een smal bed in de hoek van een kamer zonder ramen. Een boterlamp hing aan een ketting in het midden van het pla­fond en alle goden en duivels van het boeddhistisch godendom jaagden elkaar na op de oude wandkleden aan de muren. Grote duivelskoppen kwamen uit de duisternis op hem af. Hij deed zijn ogen een ogenblik dicht en zijn oren vingen een zachte, monotone stem op. Toen hij zijn ogen weer opendeed, zag hij in de schaduwen een eindje van zijn bed een monnik, in een geel gewaad met een punthoed, die zacht klikkend een ro­zenkrans door zijn vingers liet glijden terwijl hij bad. Toen Chavasse zich bewoog, staakte de oude man zijn gebed, kwam overeind en liep naar het bed. Hij zag er ongelooflijk oud uit, de gele perkamenten huid van zijn gezicht doorgroefd met honderden rimpels.

Plotseling glimlachte hij, schoof het wandkleed aan het voeten­eind opzij en ging door een lage boog naar buiten. Chavasse voelde zich volkomen uitgerust en zijn hoofdpijn was weg. Hij gooide de schapenvacht van zich af en zwaaide zijn be­nen van het bed. Op dat moment ging het wandkleed opzij en kwam Joro binnen.

De Tibetaan ging gekleed in het bruine gewaad en de shuba die hij in het vliegtuig had gedragen en hij glimlachte tegen Cha­vasse. Het was alsof de andere Joro, de man die het masker van de Koning van de Hel had gedragen, nooit bestaan had. 'Hoe voel je je, Paul?' vroeg hij, er snel aan toevoegend: 'Als ik je tenminste Paul mag noemen.' 'Natuurlijk, graag zelfs,' zei Chavasse. 'Het gaat vrij goed, naar omstandigheden. Ik weet niet waarom ik me zo gedroeg. Ik moet koorts gehad hebben of zo.'

'Het was de bergziekte, meer niet. Daardoor gaat iedereen zich vreemd gedragen. De abt heeft je er iets voor gegeven toen je sliep.'

'Dat was een heel slim spelletje dat jullie daar op de binnen­plaats speelden.'

Joro haalde zijn schouders op. 'Zij hadden een machinegeweer, dus we moesten voorzichtig zijn. Ik ben blij dat het lukte. Ik heb bijna de hele nacht moeten lopen om hier op tijd te zijn. Maar ik wist dat ze met je naar Changzhou zouden gaan en dat bete­kende dat ze hierlangs moesten komen.' 'Wat is er met de Rus gebeurd? Dood?'

Joro knikte. 'Uiteraard. Voor mijn volk zijn de Russen en de Chinezen gewoon van hetzelfde laken een pak. Hier is je Wal­ther, die zat in zijn zak.'

Chavasse zuchtte en een gevoel van oprechte spijt welde in hem op. 'Hij was een goed mens, hoe je het ook bekijkt.' 'Niet voor mij,' antwoordde Joro. 'Voor mij was hij de vijand en dit is oorlog. Zo eenvoudig ligt het. Trouwens, ik had die men­sen toch niet tegen kunnen houden toen ze eenmaal begonnen waren. Het was al moeilijk genoeg om je te redden toen je je ermee bemoeide.'

'Mag ik je daar hartelijk voor bedanken.' Joro schudde zijn hoofd. 'Dat hoeft niet. Gewoon een weder­dienst. Het was jouw snelheid die mij bij het meer redde.' 'Ik neem aan dat je de wapens gevonden hebt,' zei Chavasse. 'Die lagen achter in de jeep.'

Joro knikte. 'Een paar van mijn mannen maken ze gebruiks­klaar in de kamer hiernaast. Zullen we erheen gaan? De haard is daar aan en er is thee. Tibetaanse, vrees ik, maar het wordt tijd dat je daaraan went.'

Hij trok het wandkleed opzij en Chavasse volgde hem naar een veel grotere kamer met een laag, grof gepleisterd plafond en kleine ramen hoog in de muur. De geweren lagen uitgestald op een grote, houten tafel en drie Tibetaanse krijgers waren bezig om de wapens vakkundig te reinigen.

'Ze schijnen te weten wat ze doen,' merkte Chavasse op. Joro knikte. 'Ze leren snel. Dat is iets waar de Chinezen nog achter moeten komen.'

Er brandde een flakkerend vuur van jakmest in de grote, stenen open haard en Chavasse keek toe hoe Joro een handvol gepers­te thee in een pot kokend water verkruimelde en er boter en een snuifje zout bijdeed.

'Je hebt toevallig niet zoiets als een sigaret?' vroeg Chavasse. Joro knikte naar de tafel. 'Een van mijn mannen heeft de zak­ken van de Rus leeggehaald. Zijn spullen liggen daar. Ik geloof dat er drie of vier pakjes sigaretten bij waren.' Chavasse liep naar de tafel en keek een ogenblik neer op de enige dingen die er van een man overgebleven waren. Een por­tefeuille, reisdocumenten en drie pakjes sigaretten. Hij stak er langzaam een op, keerde naar het haardvuur terug met de portefeuille en de reisbescheiden en ging op een ruw­houten bank zitten.

De portefeuille bevatte een bundeltje Chinese bankbiljetten, een paar brieven, die duidelijk afkomstig waren van vrienden in Rusland, en een lidmaatschapskaart van een persclub in Mos­kou. Geen kiekjes van vrouw en kinderen, zag Chavasse tot zijn opluchting, en hij richtte zijn aandacht op de reisdocumenten. Er waren de gebruikelijke visa, plus een speciaal visum voor Ti­bet, dat in Peking was afgestempeld en medeondertekend door de militaire gezaghebber in Lhasa. Ze waren besmeurd met bloed en danig gehavend door een messteek, maar Kurbski's gezicht keek hem nog steeds van de pasfoto aan. Chavasse staarde naar de papieren, zo diep in gedachten ver­zonken, dat toen Joro aankondigde dat de thee gezet was en hem een kroes gaf, hij deze zonder erbij na te denken leegdronk. 'Lekker?' Joro glimlachte. 'De thee?'

Chavasse keek met een lichte frons op zijn gezicht naar de beker en grijnsde toen. 'Ik heb niet eens gemerkt dat er iets van naar binnen is gegaan. Je kan me beter nog maar een beker inschen­ken.'

Het was een opvallend verfrissende drank, die hem weer nieuw leven inblies. Hij stak nog een sigaret op en vroeg: 'Hoe ver is Changzhou van hier?'

'Ik denk zo'n honderdvijftig kilometer,' zei Joro. 'Twee dagen per paard, als je flink doorrijdt.' 'En als we de jeep nemen?'

'Onmogelijk,' zei Joro. 'Er zijn daar minstens tweehonderd sol­daten gelegerd en die patrouilleren regelmatig in het gebied. Zelfs als we maar bij de stad in de buurt komen, zouden we gear­resteerd worden.'

'En als we de stad gewoon zo binnenrijden?'

Joro fronste, hoogst verbaasd. 'Hoe zouden we dat kunnen

doen?'

'Als ik de autoriteiten vertel dat ik Andrei Sergejevitsj Kurbski ben, een Russische journalist die door Tibet reist op een visum van het Centrale Comité in Peking. Ik spreek vloeiend Rus­sisch, moet ik erbij zeggen.' 'En je begeleiders dan?'

'Vermoord door de bandieten die ons kamp 's nachts overvie­len. Jij kan de gids zijn die ik in Lhasa had gehuurd en die deed of hij hun partij koos en mij het leven redde door de bandieten zo ver te krijgen dat ze me vasthielden voor losgeld.' Joro knikte langzaam. 'Ik begrijp het - en ik neem aan dat we in de jeep ontsnapt zijn toen de anderen sliepen?' Chavasse grinnikte. 'Je begint het al aardig te leren.' De Tibetaan schudde zijn hoofd. 'Je vergeet één ding. De papie­ren van de Rus - daar zit zijn foto op.'

Chavasse gooide ze in de haard. De met bloed bevlekte docu­menten werden eerst bruin en krulden toen om aan de randen. Nog even keek Kurbski hem voor het laatst aan, voordat hij in een kleine vuurbal verdween.

'We zeggen dat de bandieten mijn zakken hebben leeggehaald,' zei Chavasse. 'Verder nog iets?'

Joro schudde zijn hoofd. 'Alleen dat het een heel gevaarlijke onderneming gaat worden. We hebben maar één ding mee. Een van mijn mannen is gisteravond teruggekomen uit Changzhou. Kolonel Li is schijnbaar een paar dagen weg, bezoekt de afgele­gen dorpen. De leiding berust nu uitsluitend bij ene kapitein Tsen en hij is jong en onervaren.'

'Kon niet beter,' zei Chavasse. 'Zelfs als hij via de radio contact

met Lhasa opneemt, kunnen ze weinig anders doen dan zeggen dat het ze spijt dat er zoiets vervelends is gebeurd met een Rus­sisch staatsburger in hun gebied en mijn bestaan bevestigen.' 'Stel dat Tsen ons gelooft, wat gebeurt er dan?' 'Kurbski was op zoek naar materiaal,' zei Chavasse. 'Ik zie niet in waarom hij niet naar Changzhou had kunnen gaan voor een interview met Hoffner.'

De Tibetaan glimlachte opeens en er verscheen een twinkeling in zijn ogen. 'Dat zou inderdaad een zeer goeie grap ten koste van de Chinezen zijn. Misschien vindt Hoffner het zelfs wel goed dat je tijdens je verblijf bij hem thuis logeert.' Zijn glimlach verdween even plotseling en zijn gezicht werd weer ernstig. 'Maar wat we ook doen, we zullen het wel snel moeten doen en voordat kolonel Li terugkomt. Hij is geen man die je makkelijk iets wijsmaakt, kan ik je vertellen.' 'Dan kunnen we maar beter beginnen.'

Hij liet Joro de nodige regelingen treffen met zijn adjudanten. Daarna ging hij naar buiten en bleef boven aan een stenen trap staan en keek neer op de stoffige binnenplaats. De binnenplaats lag er vredig bij en was verlaten, afgezien van de rij monniken die tegen een muur in het bleke zonlicht zaten, gewikkeld in een gemeenschappelijk gebed, waarbij hun stem­men zich als een zacht gemompel verhieven in de stilte. Dat de dood deze plek nog maar zo kort geleden had bezocht leek nu ongelooflijk, maar toen hij naar de jeep liep, kwam hij langs grote, paarse bloedvlekken die in het stof getrokken wa­ren.

Hij klom achter het stuur en moest opeens ergens aan denken. Vijfduizend jaar geleden had een profeet uit het Oude Testa­ment het niet beter kunnen samenvatten, toen hij zei: de tijd en het lot laten niemand ongemoeid!

Voor Kurbski, die zoveel gevaar had meegemaakt in zijn leven, was de dood als uit het niets gekomen op deze binnenplaats, duizenden kilometers van de bewoonde wereld, op een moment dat hij dit het minst verwacht had.

Chavasse huiverde onwillekeurig. Het was een gedachte die je tot bezinning bracht en hij was nog steeds in gepeins verzonken toen Joro vijf minuten later bij hem kwam en ze de poort uitre­den en aan hun reis begonnen.

Tijdens de eerste paar uur volgden ze de bochtige route van een oude karavaanweg door de steppen, waar de voertuigen van het Chinese leger diepe sporen hadden achtergelaten. Ze kwamen een paar maal herders met hun kudde tegen en één keer een lange karavaan, die bestond uit zwaar beladen jakken en muilezels. Het landschap was woest en onherbergzaam en de horizon werd slechts op enkele plekken onderbroken door vreemde, stenen monumenten en palen met heilige kransen en bidvlaggen.

Bijna vier uur na hun vertrek uit Jalung Gompa, remde Cha­vasse af en hij tikte Joro, die een tukje deed, op zijn schouder. Changzhou stond aan een rivier, in een brede, ondiepe vallei, en de platte daken van de gebouwen klommen in rijen tegen de helling aan de overkant op. Het indrukwekkendste gebouw was ongetwijfeld het klooster, dat pal in het midden van de met oude wallen omgeven stad stond, de muren van het gebouw beschil­derd met rode, groene en zwarte strepen. 'Is het klooster nog in gebruik?' vroeg Chavasse aan Joro, ter­wijl hij de jeep in een lage versnelling zette en langzaam de steile helling afreed.

De Tibetaan schudde zijn hoofd. 'Kolonel Li gebruikt het ais zijn hoofdkwartier. Er zijn tegenwoordig nog maar een paar kloosters over in Tibet. Het klooster van Jalung Gompa is tot nu toe alleen door zijn afgelegen ligging bewaard gebleven.' De vertrouwde tenten van de herders stonden in groepjes bij de stadsmuren en toen ze langs een karavaan kwamen, draaiden verscheidene hoofden zich nieuwsgierig naar hen om, voordat ze door de grote boog van de poort reden. Even binnen de muren viel een wit wachthuisje enigszins uit de toon en drie soldaten in gewatteerde, grauwe uniformen zaten op hun hurken in het stof, verdiept in een dobbelspel. 'Je kan wel zien dat kolonel Li weg is,' zei Joro. Chavasse nam niet eens de moeite om te stoppen. Terwijl de soldaten geschrokken opkeken, trok hij met brullende motor op, waardoor mensen en dieren alle kanten uit vlogen, reed de binnenplaats van het klooster op en kwam op een hopelijk ge­loofwaardige arrogante manier tot stilstand. De soldaat die tegen de muur naast de hoofdingang leunde, ging direct rechtop staan en nam zijn automatische geweer van zijn schouder.

'Moet ik met je mee?' vroeg Joro.

Chavasse schudde zijn hoofd. 'Nee, jij blijft hier. Dan heb jij in elk geval nog een kans als er met mij iets misgaat.' Hij beklom de brede, lage treden naar de ingang en stak onder het lopen een van Kurbski's sigaretten op. De schildwacht deed een stap naar voren, terwijl hij zijn vingers over zijn geweer liet gaan en Chavasse snauwde hem in het Chi­nees toe: 'Breng me naar kolonel Li en snel een beetje.' Hij had precies de juiste hoeveelheid gezag in zijn stem gelegd en de soldaat was er danig van onder de indruk. Hij legde haas­tig uit dat kolonel Li weg was, maar dat kapitein Tsen zich in zijn kantoor bevond en bood aan om Chavasse bij hem te brengen. Ze liepen een met plavuizen belegde gang door, gingen een trap aan het eind op en kwamen in een volgende gang met een hou­ten vloer. Aan het eind van de gang trok de schildwacht een deur open en deed eerbiedig een stap opzij om Chavasse voor te laten.

Een ernstige korporaal, die eruitzag als een student, keek ver­baasd op van zijn bureau. Toen hij Chavasse zag, sperden zijn ogen zich wijd open achter de dikke glazen van zijn stalen bril­letje en kwam hij haastig overeind. 'Waar is kapitein Tsen?' vroeg Chavasse kwaad. De korporaal deed zijn mond open om iets te zeggen, deed hem weer dicht en draaide zich onwillekeurig om naar de deur achter hem. Chavasse duwde hem met zijn schouder opzij, deed de deur open en ging naar binnen.

De jonge officier die achter het bureau zat, was ongeveer een jaar of vijfentwintig en toen hij ging staan, met een verblufte frons op zijn voorhoofd, zag Chavasse dat hij hooguit een meter vijftig lang was.

'Ben jij Tsen?' vroeg hij driftig. 'Mijn God, wat is dit verdomme voor een kamp? Soldaten die zitten te dobbelen bij de poort en

schildwachten die tegen de muur hangen, terwijl rebellen vrij rondrennen en jullie eigen mensen afslachten.' Tsen deed een poging om zijn gezag te doen gelden. Hij kwam achter zijn bureau vandaan, knoopte zijn boord dicht en zei bars tegen de korporaal in de deuropening: 'Wat is hier aan de hand? Wie is deze man?'

'Wie ik ben?' zei Chavasse, hem in de rede vallend. 'Ik ben Kurbski. Ze hebben je toch zeker wel uit Lhasa laten weten dat ik eraan kwam?'

'Kurbski?' zei Tsen, niet-begrijpend. 'Lhasa?' 'Ik ben journalist, stuk onbenul,' tierde Chavasse. 'Ik reis door Tibet om artikelen te schrijven voor mijn krant in Moskou. En ik kan je vertellen dat ik een prima artikel voor ze heb. Gevan­gen gehouden door een stel bloeddorstige moordenaars, mijn escorte afgeslacht. Dat zal me een fraai verhaal opleveren voor de Pravda. Ik weet niet wie hier de dienst uitmaakt, maar wan­neer het Centrale Comité in Peking dit te horen krijgt, gaan er koppen rollen, kan ik je vertellen.'

Kapitein Tsens gezicht was lijkbleek en hij trok snel een stoel bij. 'Gaat u toch zitten. Ik hoor dit voor het eerst.' 'Dat zal wel, ja,' zei Chavasse. 'Ik hoop dat je in elk geval wat te drinken bij de hand hebt.'

Tsen keek naar de korporaal, die naar een kast ging en terug­kwam met een donkere fles en een glas, dat hij snel vulde. 'Wat is dit in godsnaam voor spul?' wilde Chavasse weten, toen de drank zich een weg door zijn slokdarm brandde. 'Benzine?' Tsen wist een stroef glimlachje op te brengen en keerde terug naar zijn stoel. 'En als ik nu dan uw papieren mag zien, kame­raad Kurbski.'

'Papieren?' zei Chavasse, hogelijk verbaasd. 'Mijn goeie god, man, ze hebben me alles afgenomen. Ik mag van geluk spreken dat ik heelhuids ben aangekomen. Neem maar contact op met Lhasa, die vertellen je wel precies wie ik ben.' Kapitein Tsen glimlachte verzoenend. 'Maar natuurlijk, kame­raad, daar kan ik me later mee bezighouden. Misschien kunt u me nu vertellen wat er gebeurd is?'

Chavasse draaide zijn verhaal snel af en toen hij was uitgespro­ken, zei Tsen: 'Die Tibetaan die u het leven heeft gered - is die nu bij u?'

Chavasse knikte. 'Hij is buiten, in de jeep, maar ik zou niet pro­beren om een held van hem te maken. Hij heeft me alleen maar geholpen uit eigenbelang. Het is allemaal gespuis, die Tibeta­nen. Er is maar één manier om jullie probleem hier te verhel­pen, kapitein, en dat is de laars in de nek. En hard!' 'Ik ben het volkomen met u eens, kameraad,' zei kapitein Tsen uit de grond van zijn hart, 'maar het Centrale Comité heeft voor de naaste toekomst andere methoden voorgeschreven.' 'Dat is dan knap dom.' Chavasse kwam overeind. 'En als je nu verder geen vragen meer hebt, zou ik graag verder willen. Ik ben hard aan een warm bad en een fatsoenlijke maaltijd toe.' Kapitein Tsen keek hem verbouwereerd aan. 'Maar waar wilt u heen? Ik zal er uiteraard voor zorgen dat u hier onderdak kunt krijgen.'

Chavasse achtte het moment gekomen om iets te ontdooien. 'Dat is heel vriendelijk van u. kapitein, maar ik had gehoopt dat de heer Hoffner me zou onderbrengen. Dat is per slot van reke­ning de man voor wie ik gekomen ben.'

Er ging Tsen een licht op en hij sprong overeind, een en al glim­lach. 'Ah, nu begrijp ik het! U bent naar Changzhou gekomen om een artikel voor uw krant te schrijven over de goede dok­ter?'

'Ik kan geen andere reden bedenken om hier te komen,' ant­woordde Chavasse. 'Ik heb in Lhasa het nodige over Hoffner gehoord en hij kwam op mij over als een heel bijzonder mens.' 'Maar dat is hij ook. Dat is hij zeker, kameraad,' zei Tsen. 'Hij is een god voor de boerenbevolking en daar is onze zaak geweldig mee geholpen.' Hij pakte zijn pet. 'Ik breng u persoonlijk naar zijn huis.'

Er was onwillekeurig een frons op Chavasses gezicht versche­nen. 'Mag ik daaruit opmaken dat de goede dokter uw werk goedkeurt?'

Tsen knikte. 'O, zeker. Hij is een echte filantroop. Hij is zeer

goed bevriend met de kolonel. Ze schaken vaak.'

Ze bleven even in het belendende kantoor staan en Tsen zei snel iets tegen de korporaal, die zijn pet pakte en onverwijld het vertrek uitsnelde. 'Ik heb hem vooruit gestuurd om kameraad Stranoff te waarschuwen dat we eraan komen.' 'Stranoff?' zei Chavasse fronsend, terwijl ze naar beneden lie­pen.

'Dokter Hoffners huishoudster,' legde kapitein Tsen uit. 'Haar vader was een Rus, haar moeder een Chinese. Een fantastische vrouw.'

Er was opeens een warme klank in zijn stem gekomen en Cha­vasse onderdrukte een glimlach. 'Ik verheug me erop om haar te ontmoeten.'

Hij zag kans Joro een nauwelijks waarneembaar knikje te geven toen de Tibetaan achterin klom om plaats te maken voor Tsen en ze reden van de binnenplaats de smalle straatjes van de stad in.

Ze kwamen door de bazaar, waar kooplieden met hun tapijten zaten en schoenmakers en edelsmeden hun ambacht in de open lucht uitoefenden. Mensen maakten zich snel uit de voeten toen Chavasse op de claxon drukte en er werden norse, onvriende­lijke blikken in hun richting geworpen.

Hoffners huis was een van de grootste in de stad. Het bestond uit drie verdiepingen, had een plat dak en was omgeven door een hoge muur. Chavasse volgde Tsens aanwijzingen en reed door het hek naar de binnenplaats en stopte de jeep. Hij zette de motor af, klom achter het stuur vandaan en ging de trap op naar het portaal, op de voet gevolgd door Tsen. Op dat moment ging de deur open en kwam er een jonge, tengere vrouw naar buiten om hem te begroeten. Ze droeg een strakke, gewatteerde broek en een met zilver af­gezet Russisch overhemd van zwarte zijde met een hoge geslo­ten boord. Haar haar was licht van kleur, maar haar huid had die roomkleurige tint die zo karakteristiek is voor Europees- Aziatische vrouwen en haar lippen waren vrij vol, wat haar iets sensueels gaf.

Ze had de adembenemende schoonheid die men altijd met een­voud associeert en Chavasse huiverde opeens, zonder enige aanwijsbare reden, alsof er iemand over zijn graf liep.

Ze bleef voor hem staan en keek hem recht en ernstig aan en toen glimlachte ze en was het alsof er een licht in haar was ont­stoken.

'Het doet me genoegen om u hier te zien,' zei ze in het Russisch. Chavasse bevochtigde zijn lippen. 'Ik ben blij om hier te zijn,' antwoordde hij en kwam er, toen ze hem voorging naar binnen, tot zijn verbazing achter dat hij dit oprecht meende.