29
De Stoute Hondenclub

Toen ik de volgende ochtend weer op mijn werk kwam, stond het rode lampje op mijn telefoon te knipperen. Ik toetste mijn toegangscode in en kreeg een bandje te horen met een waarschuwing die ik nog nooit eerder had gehoord. ‘Uw voicemail is vol,’ zei de stem. ‘Wis alstublieft alle onnodige berichten.’

Ik logde in op mijn computer en opende mijn postvak. Hetzelfde verhaal. Het openingsscherm stond vol nieuwe berichten, en het volgende ook, en het daaropvolgende en daaropvolgende. De ochtendmail was een ritueel voor me, een tastbare, zij het onnauwkeurige, barometer van de impact die de column van die dag had gehad. Sommige columns leverden maar vijf of tien reacties op, en op die dagen wist ik dat het niet overgekomen was. Anderen leverden er enkele tientallen op, een goede dag. En een paar leverden er nog meer op. Maar vanochtend waren het er honderden, veel meer dan ik ooit eerder had ontvangen. In de kopjes boven de emails stonden dingen als ‘Innige deelneming’, ‘Over uw verlies’, of eenvoudigweg ‘Marley’.

Dierenliefhebbers zijn een apart slag mensen, ruimhartig, vol medeleven, misschien een beetje geneigd tot sentimentaliteit, en met een hart zo groot als een wolkenloze hemel. De meesten die schreven en belden wilden alleen maar hun medeleven betuigen, om tegen me te zeggen dat zij dit ook meegemaakt hadden en wisten hoe moeilijk mijn gezin het had. Anderen hadden honden voor wie het onvermijdelijk einde naderde; ze waren bang voor wat ze wisten dat zou komen, net zoals wij dat waren geweest.

Een echtpaar schreef: ‘We hebben alle begrip voor u en treuren om uw verlies van Marley, en om ons verlies van Rusty. Ze zullen altijd een gemis blijven en kunnen nooit helemaal vervangen worden.’ Een lezeres die Joyce heette schreef: ‘Bedankt dat u ons aan Duncan heeft herinnerd die in onze eigen achtertuin begraven ligt.’ Iemand uit de buitenwijken die Debby heette, voegde eraan toe: ‘Ons gezin begrijpt hoe u zich voelt. Afgelopen Labor Day hebben we onze golden retriever Chewy moeten laten inslapen. Hij was dertien en vertoonde veel van dezelfde aandoeningen die u bij uw hond beschreef. Toen hij die laatste dag niet eens meer naar buiten kon om zijn behoefte te doen, wisten we dat we hem niet langer mochten laten lijden. Wij hebben ook een begrafenis in de tuin gehouden, onder een rode esdoorn die voor altijd zijn gedenkteken zal zijn.’

Een intercedente die Monica heette en de eigenaar was van Katie de labrador, schreef: ‘Ik leef en huil met u mee. Mijn hond Katie is nog maar twee en ik denk altijd: Monica, waarom heb je je hart zo verpand aan dat prachtige schepsel?’ Van Carmela: ‘Marley moet een geweldige hond zijn geweest dat een gezin zoveel van hem gehouden heeft. Alleen hondenbezitters kunnen de onvoorwaardelijke liefde die honden geven begrijpen en hoeveel pijn het doet als ze overlijden.’ Van Elaine: ‘Onze huisdieren hebben maar zo’n kort leven dat ze met ons doorbrengen, en het grootste deel ervan zitten ze iedere dag te wachten tot we thuiskomen. Het is ongelooflijk wat een hoop liefde en plezier ze in ons leven brengen en hoeveel dichter we dankzij hen tot elkaar komen.’ Van Nancy: ‘Honden zijn een van de wonderen van het leven en voegen zoveel aan het onze toe.’ Van MaryPat: ‘Tot op de dag van vandaag mis ik het gerinkel van de penningen van Max wanneer hij door het huis liep om te kijken of alles in orde was; je wordt een tijdlang gek van die stilte, vooral ’s avonds.’ Van Connie: ‘Het is ongelooflijk om van een hond te houden, hè? Daarbij vergeleken lijken onze relaties met mensen zo saai als een bord pap.’

Toen er eindelijk een paar dagen later geen berichten meer binnenkwamen, telde ik ze. Bijna achthonderd mensen, allemaal dierenliefhebbers, waren zo ontroerd dat ze contact met me gezocht hadden. Het was een ongelooflijke ontboezeming, en wat een loutering was dat voor mij. Tegen de tijd dat ik ze allemaal doorgenomen had – en er zoveel mogelijk beantwoord had – voelde ik me beter, alsof ik deel uitmaakte van een reusachtige internethulpgroep. Mijn privé-rouw was een openbare therapiesessie geworden, en onder deze grote groep mensen bestond geen schaamte om een oprechte, schrijnende pijn om zoiets schijnbaar onbelangrijks als een oude, stinkende hond toe te geven.

Mijn correspondenten schreven en belden om nog een andere reden. Ze wilden de belangrijke vooronderstelling in mijn verhaal aanvechten, het idee waar ik van uitging dat Marley de ongehoorzaamste hond van de hele wereld was. ‘Neem me niet kwalijk,’ was de doorsnee reactie, ‘maar uw hond kan onmogelijk de ongehoorzaamste hond ter wereld zijn geweest – want dat was de mijne.’ Om hun argument te onderstrepen overlaadden ze me met gedetailleerde verslagen van het trieste gedrag van hun hond. Ik hoorde over gescheurde gordijnen, gestolen lingerie, verslonden verjaardagstaarten, kapotte autobekledingen, grootse ontsnappingen, zelfs een ingeslikte diamanten verlovingsring, waarbij Marley’s voorkeur voor gouden kettinkjes tamelijk ordinair overkwam. Mijn inbox was net een talkshow op televisie, Stoute honden en de mensen die van hen houden, waarbij de gewillige slachtoffers elkaar verdringen om vol trots op te scheppen, niet over hoe geweldig hun honden waren, maar hoe verschrikkelijk. Vreemd genoeg betroffen de meeste gruwelverhalen grote, maffe retrievers als de mijne. We stonden toch niet alleen.

Een vrouw die Elyssa heette, beschreef hoe haar labrador Mo altijd uit huis ontsnapte wanneer hij alleen gelaten werd, meestal door via raamhorren naar buiten te springen. Elyssa en haar man dachten dat ze Mo’s zwerftochten verijdeld hadden door alle ramen op de begane grond dicht te doen en te vergrendelen. Het was niet bij hen opgekomen om ook de ramen op de eerste verdieping dicht te doen. ‘Op een dag kwam mijn man thuis en zag dat de hor op de eerste verdieping loshing. Mijn man durfde bijna niet op zoek te gaan,’ schreef ze. Net toen haar man het ergste begon te vrezen, ‘kwam Mo met hangende kop de hoek van het huis om. Hij wist dat hij stout was geweest, maar wij waren stomverbaasd dat hij niets mankeerde. Hij was door het raam gevlogen en op een stevige struik terechtgekomen die zijn val had gebroken.’

Larry de labrador slikte de beha van zijn vrouwtje in en spuugde hem tien dagen later in zijn geheel weer uit. Gypsy, nog een labrador met een avontuurlijke smaak, verslond een jaloezieraam. Jason, een kruising tussen een retriever en een Ierse setter, verorberde een stofzuigerslang van anderhalve meter, inclusief het verstevigingsdraad, meldde zijn baasje, Mike. ‘Jason heeft ook een gat van zestig bij honderd uit een muur van gipsplaat gegeten en een meter lange loopgraaf vanaf zijn favoriete plekje bij het raam geschoffeld,’ schreef Mike, ‘maar ik was gek op dat beest.’

Phoebe, een kruising met een labrador, was al uit twee verschillende hondenpensions geschopt met de mededeling dat ze nooit meer terug mocht komen, schreef haar vrouwtje Aimee. ‘Blijkbaar was ze de bendeleidster die niet alleen uit haar eigen ren uitbrak, maar ook die van twee andere honden openmaakte. Vervolgens deden ze zich gedurende de nachtelijke uren tegoed aan allerhande snacks.’ Hayden, een labrador van vijfenveertig kilo, at zo ongeveer alles waar hij zijn bek omheen kon krijgen, meldde bezitster Carolyn, waaronder een hele doos visvoer, een paar suède instappers, en een tube superlijm, ‘niet allemaal tegelijkertijd.’ Ze voegde eraan toe: ‘Maar zijn grootste triomf was wel toen hij de garagedeur uit de deurpost rukte omdat ik zo dom was geweest zijn riem eraan vast te maken zodat hij in de zon kon liggen.’

Tim meldde dat zijn gele labrador Ralph net zo’n voedseldief was als Marley, alleen slimmer. Op een dag zette Tim voor hij wegging, een groot tafelpronkstuk van chocolade boven op de koelkast, buiten bereik van Ralph. De hond, zo meldde zijn baasje, trok met zijn poten de laden van de kastjes open en gebruikte ze als trap om op het aanrecht te klimmen, waar hij op zijn achterpoten kon balanceren en bij de chocola kon die spoorloos verdwenen was toen zijn baasje thuiskwam. Ondanks de overdosis chocola hield Ralph er niets nadeligs aan over. ‘Een andere keer,’ schreef Tim, ‘maakte Ralph de deur van de koelkast open en at de hele inhoud op, waaronder dingen in potjes.’

Nancy knipte mijn column uit omdat Marley haar zo deed denken aan haar retriever Gracie. ‘Ik liet het artikel op de keukentafel liggen en draaide me om om de schaar op te bergen,’ schreef Nancy. ‘Toen ik me weer omdraaide, had Gracie, jawel hoor, de column opgegeten.’

Wauw, ik ging me met het moment beter voelen. Marley klonk niet langer zo verschrikkelijk. Hij had in ieder geval een hoop gezelschap in de Stoute Hondenclub. Ik nam een aantal van de berichtjes mee om ze aan Jenny te laten lezen, die voor het eerst sinds Marley’s dood lachte. Mijn nieuwe vrienden bij het Geheime Genootschap van Slecht Functionerende Hondenbezitters hadden ons meer geholpen dan ze ooit konden bevroeden.

De dagen werden weken en de winter ging over in het voorjaar. Narcissen staken hun neusjes boven de aarde uit en bloeiden rond Marley’s graf en tere kersenbloesem zweefde naar beneden en bleef erop liggen. Langzamerhand werd ons leven zonder hond wat prettiger. Er gingen dagen voorbij dat ik niet eens aan hem dacht, en dan ineens bracht een klein aandenken – een van zijn haartjes op mijn trui, het gerinkel van zijn antitrekband als ik een paar sokken uit mijn la wilde halen – hem abrupt terug. Naarmate de tijd verstreek, werden de herinneringen eerder prettig dan pijnlijk. Lang vergeten momenten flitsten door mijn hoofd, zo helder alsof het beelden waren van oude thuisvideo’s die opnieuw afgespeeld werden. Zoals Lisa, het slachtoffer van de steekpartij, zich voorover had gebogen en Marley een kus op zijn snuit had gegeven toen ze uit het ziekenhuis kwam. Zoals de filmploeg met hem gedweept had. Zoals de vrouwelijke postbode hem iedere dag bij de deur een koekje toestopte. Zoals hij mango’s tussen zijn voorpoten hield terwijl hij het vruchtvlees eraf knaagde. Zoals hij naar babyluiers hapte met die uitdrukking van door drugs opgewekte gelukzaligheid op zijn gezicht, en zoals hij om zijn kalmerende middelen bedelde alsof het heerlijke stukjes biefstuk waren. Kleine momenten die amper de moeite van het herinneren waard waren, en toch kwamen ze; op de gekste momenten en plekken speelden ze zich zomaar op het filmscherm in mijn hoofd af. In de meeste gevallen moest ik er om glimlachen; bij een paar beet ik op mijn lip en was ik even stil.

Ik zat in een redactievergadering op kantoor toen deze bij me naar boven kwam: het was in West Palm Beach toen Marley nog een puppy was en Jenny en ik nog dromerige pasgetrouwden waren. We slenterden op een frisse winterdag langs de Intracoastal Waterway, hand in hand, terwijl Marley voor ons uitliep en ons meetrok. Ik liet hem over de betonnen zeemuur lopen die zo’n halve meter breed was en een meter boven het wateroppervlak uitstak. ‘John,’ protesteerde Jenny. ‘Straks valt hij erin.’ Ik keek haar sceptisch aan. ‘Hoe dom denk je dat hij is?’ vroeg ik. ‘Wat denk je dat hij doet? Zomaar van de rand af de lucht in stappen?’ Tien seconden later was dat precies wat hij deed; hij kwam met een enorme plons in het water terecht en er was een ingewikkelde reddingsoperatie van onze kant voor nodig om hem op de muur en weer aan land te krijgen.

Een paar dagen later was ik op weg naar een interview toen er zomaar een gebeurtenis uit het begin van ons huwelijk naar boven kwam: een romantisch weekend ertussenuit naar een strandhuisje op Sanibel Island voordat we kinderen hadden. De bruid, de bruidegom – en Marley. Ik was dat weekend compleet vergeten, en nu was het er weer, in kleur afgespeeld: Hoe we de staat doorkruisten met hem tussen ons in geklemd en zijn neus die de versnellingspook zo nu en dan in zijn vrij duwde. Hoe we hem in het bad in ons huurhuisje deden na een dag op het strand en zeepsop en water en zand alle kanten opvlogen. En later, hoe Jenny en ik lagen te vrijen onder de koele katoenen lakens met een oceaanbriesje over ons heen en Marley’s otterstaart die tegen de matras sloeg.

Hij was een hoofdrolspeler in de gelukkigste hoofdstukken van ons leven. Hoofdstukken vol jonge liefde en een nieuw begin, van ontluikende carrières en kleine baby’s. Van naar het hoofd stijgende successen en verpletterende teleurstellingen; van ontdekking en vrijheid en zelfontplooiing. Hij kwam in ons leven toen we net bezig waren te ontdekken wat het zou worden. Hij kwam bij ons terwijl we worstelden met wat ieder stel uiteindelijk doormaakt, het soms pijnlijke proces van twee verschillende verledens tot een gemeenschappelijke toekomst versmelten. Hij ging deel uitmaken van ons leven. Net zoals wij hem geholpen hadden zich te ontwikkelen tot het huisdier dat hij zou worden, hielp hij ons in onze ontwikkeling – als echtpaar, als ouders, als dierenliefhebbers, als volwassenen. Ondanks alles, alle teleurstellingen en niet uitgekomen verwachtingen, had Marley ons een geschenk gegeven, onbetaalbaar en tegelijkertijd gratis. Hij leerde ons de kunst van de onvoorwaardelijke liefde. Hoe je het geeft, hoe je het ontvangt. En als dat er is, vallen de meeste andere stukjes op hun plaats.

De zomer na zijn dood lieten we een zwembad aanleggen, en ik moest denken hoe Marley, onze onvermoeibare waterhond, ervan genoten zou hebben, meer dan wie van ons ook, ook al scheurde hij de wandbekleding met zijn nagels en verstopte hij het filter met zijn haar. Jenny verbaasde zich erover hoe gemakkelijk het was om het huis schoon te houden zonder een hond die uitviel en kwijlde en met modderpoten binnenkwam. De tuin was absoluut beter af zonder een grote konijnenjager met zware poten die erdoorheen denderde. Er was geen twijfel mogelijk, het leven zonder hond was gemakkelijker en een stuk simpeler. We konden een weekend weg zonder een logeeradres te hoeven regelen. We konden uit eten gaan zonder ons zorgen te hoeven maken welk familie-erfstuk nu weer gevaar liep. De kinderen konden eten zonder hun borden in de gaten te houden. De afvalemmer hoefde niet meer op het aanrecht gezet te worden als we weggingen. Eindelijk konden we weer eens genieten van het prachtige spektakel van een mooie onweersbui. Ik genoot vooral van de vrijheid om vrij door het huis rond te kunnen lopen zonder een enorme gele magneet aan mijn hielen.

Toch waren we als gezin niet echt compleet.

Op een ochtend tegen het einde van de zomer kwam ik naar beneden voor het ontbijt, en Jenny gaf me een katern van de krant waarvan een van de binnenpagina’s opengevouwen was. ‘Je zult dit niet geloven,’ zei ze.

Eens per week zette onze plaatselijke krant een hond uit het asiel die een thuis nodig had in de schijnwerpers. Het artikel bestond altijd uit een foto van de hond, zijn naam en een korte beschrijving, geschreven alsof de hond in de ik-vorm praatte en zelf zijn goede eigenschappen aanprees. Het was een trucje dat de mensen van het asiel hanteerden om de dieren charmant en aanbiddelijk over te laten komen. We vonden de honden-c.v.’s altijd amusant, al was het maar vanwege de moeite die gedaan werd om de ongewenste dieren die al een keer pech hadden gehad hun beste beentje voor te laten zetten.

Die dag keek me vanaf de pagina een gezicht aan dat ik onmiddellijk herkende. Onze Marley. Of tenminste een hond die zijn identieke tweelingbroer had kunnen zijn. Hij was een grote labradorreu met een kop als een aambeeld, rimpels in zijn voorhoofd en hangoren die op een koddige manier achterover hingen. Hij keek rechtstreeks in de lens met een trillende intensiteit waardoor je gewoon wist dat hij seconden nadat de foto gemaakt was de fotograaf omver had geduwd en geprobeerd had de camera op te eten. Onder de foto stond zijn naam: Lucky. Ik las het verkooppraatje hardop. Dit is wat Lucky over zichzelf te zeggen had: ‘Vol levenslust! Ik kom het meest tot mijn recht in een huis waar het rustig is zodat ik kan leren mijn energie in te tomen. Ik heb geen gemakkelijk leven gehad, dus mijn nieuwe familie zal geduld met me moeten hebben en me hondenmanieren moeten leren.’

‘Mijn God,’ riep ik uit. ‘Dat is ’m. Hij is opgestaan uit de dood.’

‘Reïncarnatie,’ zei Jenny.

Het was gewoon griezelig zoveel als Lucky op Marley leek en hoe de beschrijving ook helemaal klopte. Vol levenslust? Moeite met energie in bedwang houden? Bezig zijn met hondenmanieren? Geduld hebben? We waren heel vertrouwd met die eufemismen, omdat we ze zelf ook gebruikt hadden. Onze geestelijk onevenwichtige hond was terug, opnieuw jong en sterk, en wilder dan ooit. We stonden allebei naar de krant te kijken, zonder iets te zeggen.

‘We zouden even naar hem kunnen gaan kijken,’ zei ik ten slotte.

‘Gewoon vrijblijvend,’ voegde Jenny eraan toe.

‘Precies. Gewoon uit nieuwsgierigheid.’

‘Kijken kan toch geen kwaad?’

‘Absoluut geen kwaad,’ beaamde ik.

‘Nou,’ zei ze, ‘waarom niet?’

‘Wat hebben we te verliezen?’