Hoofdstuk 9

Op dat ogenblik bereikte in de sectiezaal van de morgue van het Schoonselhof de autopsie van de genaamde Margaretha Kremer-Meersman, het cruciale stadium van wat professor Dr. Abbeloos 'de prelevementen met het oog op het algemeen toxicologisch onderzoek' noemde. Volgens de kleur van de lijkvlekken en de rigor mortis werd het tijdstip van het overlijden approximatief vastgesteld op maandag 6 april 1987 tussen 16 en 17 uur. Tijdens het voorafgaand uitwendig onderzoek was er geen enkel spoor van 'bijkomend geweld' vastgesteld, er waren geen 'verdedigingswonden' en onder de nagels zat geen afgekrabde huid. In de maag werd een kleine hoeveelheid 'concrementen' gevonden, ten gevolge van 'een overmaat aan afgebrokkelde geneesmiddelen'. In het duodenum werd een hoeveelheid witte brij gepreleveerd. Dat waren zogenaamd normale bevindingen, die rechtstreeks konden worden afgeleid uit de vermoedelijke doodsoorzaak. De aandacht van de anatoom-patholoog werd echter gewekt door twee andere bevindingen, die hij 'interessant' noemde: in het linkerneusgat werd een plukje watten aangetroffen en in de slokdarm had hij iets merkwaardigs ontdekt: vlakbij de huig vertoonde het slijmvlies rode irritatievlekken en wat verder stak een bijna onaangetast wit tablet, dat hij onmiddellijk identificeerde als een vesparaxpil. Dokter Abbeloos, gekleed in een groene chirurgenjas en gummihandschoenen, was gewoontegetrouw tijdens een lijkschouwing college aan het geven alsof hij voor een auditorium van studenten stond. Zijn drie toehoorders waren die nacht Goethals, die foto's nam, een bediende van de morgue, die hem assisteerde en een blond meisje in witte verpleegstersjas, die de gegevens op een blocnote noteerde. Dokter Abbeloos was klein, smal en levendig. Hij was een van die personen, op wie men moeilijk een leeftijd kan plaatsen. Hij had een bleek expressief gezicht en was vroegtijdig kaal. Het laatste probeerde hij te verbergen door twee zwarte haarklissen links en rechts over zijn schedel te kammen, zodat ze erop geschilderd leken met een versleten kwast. Tijdens zijn colleges op de universiteit, die hij met veel brio gaf zodat de auditoria altijd nokvol zaten, zelfs met studenten van andere faculteiten, gebeurde het soms dat de klissen naast zijn oren omlaag gleden, wat hem het uitzicht gaf van een orthodoxe jood. Bij de studenten had hij om die reden al jaren lang de bijnaam Jood Süss. De uitvinder van deze bijnaam was iemand wiens grootvader in het concentratiekamp van Dachau was omgekomen, maar de huidige generatie van studenten had niet de minste notie van wat de bijnaam precies betekende.

Abbeloos had veel zin voor humor, maar maakte nooit grapjes tijdens de autopsie zelf. Hiervoor had hij te veel respect voor een dood lichaam. Het was zelfs al een paar keer gebeurd dat mensen, die grapjes maakten tijdens autopsieën, door hem uit de sectiezaal werden gestuurd met het verzoek nooit meer terug te komen. In de auditoria echter, voor een dankbaar studentenpubliek, ver van het lijfelijke contact met de dood, getuigden zijn uitspraken van een soort cynisme, waarvan de draagwijdte zelden juist werd begrepen. Zijn patiënten waren van een heel aparte soort, zei hij altijd, ze beklaagden zich nooit over de behandeling. Precies daarom had hij een zekere voorsprong op zijn collega's uit andere branches van de geneeskunde: hij kon namelijk de herinnering aan zijn overleden patiënten makkelijker uit zijn geheugen wissen, zonder dat hij last had van ethische problemen. De studenten schaterden het dan uit.

Dokter Abbeloos was een goede patholoog, maar hij bezat de merkwaardige eigenschap, resultaten uit gegevens te kunnen halen, waar de meeste andere pathologen aan voorbij gingen. De reden was dat hij, in tegenstelling tot de meesten van zijn collega's, een goed stel politiehersens had. Hij benijdde oprecht mensen als Vincke, Verstuyft en Goethals, omdat die als het ware dag en nacht in contact waren met de misdaad, die voor Abbeloos steevast dood en bloedig geweld betekende. Tegen Vincke, met wie hij op vertrouwelijke voet stond, had hij eens gezegd, dat hij eigenlijk veel liever bij de Gerechtelijke Politie zou komen. Deze dubbelzinnige houding had een groot voordeel: dokter Abbeloos stond open voor alle technische gegevens die in een gerechtelijk dossier vervat waren en hij zocht ijverig in de richting, die de Gerechtelijke Politie hem suggereerde. Voor hij met de autopsie was begonnen, had hij samen met Goethals de inhoud van de pv's besproken. Tot besluit had hij op zijn gewone droge toon gezegd: 'Zozo, geen glas water in de buurt om twintig pillen vesparax door te slikken. Misschien had die dame wel het slikvermogen van een aalscholver.'

Het naakte lichaam van Margaretha Kremer-Meersman lag als een etalagepop met kaalgeschoren hoofd op de witte porseleinen autopsietafel. Onderaan de dijen en de rug waren paarse lijkvlekken. De romp was van de pubis tot aan de kin opengesneden. De huid was dun en lichtjes met vet dooraderd. De darmen, de lever en de milt lagen obsceen bloot en zagen eruit als afgietsels in polyester. Er hing een weeë slachthuisgeur in de witte, cleane zaal, waar ergens een aspirator zoemde. Met enkele forse rukken sneed dokter Abbeloos de lever los en zei: 'De lever vertoont geen spoor van vervetting of cirrose. Na weging zullen we een prelevement doen voor het algemeen toxicologisch onderzoek.' De bediende nam de lever uit de buikholte en legde 'm op de weegschaal als een slager een stuk vlees.

'Dertienhonderdvijftig gram,' zei hij opgewekt. De bediende noteerde het. Abbeloos nam een elektrisch cirkelzaagje, schakelde het aan zodat het begon te gieren als een mixer. 'Nu zullen we overgaan tot de opening van het schedeldak,' zei hij. De bediende sneed met een bistouri in twee snelle halen de schedelhuid los en trok die als een handschoen over het gezicht.

Een uur later was het halfeen in de ochtend van woensdag acht april. Dokter Abbeloos had zijn bebloede gummihandschoenen in een pedaalemmer gedumpt, zijn groene jas uitgetrokken en waste uitvoerig de handen met desinfecterende zeep. De bediende naaide het lijk met zo fijne mogelijke steken dicht opdat de aanblik 'menselijk' zou zijn tijdens de identificatie door de familie. Goethals wachtte eerbiedig, reeds gekleed in zijn demisaison.

'De uitslagen van het toxicologisch onderzoek zullen er waarschijnlijk binnen de vierentwintig uur zijn,' zei Abbeloos en keek Goethals glimlachend aan, 'ik veronderstel dat jullie wel euh... curieus zullen zijn.'

'Mag ik al enkele gegevens doorbellen naar meneer Vincke, professor?'

'Ja, maar asjeblieft geen conclusies, alleen vaststellingen. Zeg hem dat behalve de afwezigheid van vloeistof om de pillen door te slikken, er grosso modo drie verdachte indices zijn, primo het stukje watten in het neusgat, secundo de naaldprik in de regio van de rechter elleboogvouw terwijl er drie andere prikken werden vastgesteld in de regio van de linker, en tertio de aanwezigheid van een hele, onverteerde vesparaxpil in de slokdarm plus lichte irritatie vlakbij de huig.'

'Wijst het laatste volgens u op iets, professor?'

'Het wijst alleszins op de verlamming van het slikmechanisme, en dat is alleen het geval vlak voor de dood. Het is mogelijk dat het slachtoffer, vlak voor ze vergleed in de eeuwige slaap, nóg een pil heeft willen nemen, maar dat lijkt mij onwaarschijnlijk, gezien de vérgevorderde verdoving na de inname van waarschijnlijk negentien vesparaxtabletten, de inhoud van de twee gevonden lege strips, wat ongeveer overeenkomt met vier gram. Dat is voor haar gewicht een lethale dosis.'

'Wat denkt u dat het dan wél zou kunnen zijn?' drong Goethals aan.

'Een andere mogelijkheid is, dat na de intraveneuse met veertig milligram valium, het slachtoffer door iemand  anders werd geassisteerd - iets wat af en toe gebeurt bij euthanasie - en dat de vesparax, wegens de gedeeltelijke verlamming van het slikmechanisme, met behulp van een spatel kunstmatig in de maag werd geïntroduceerd, maar om dat klaar te spelen... Beschouw het laatste als niet gezegd. De meest verdachte aanwijzing is de afwezigheid van vloeistof.'

'Assisteren,' zei Goethals dromerig.

'Ja, ik moet u de oneindige gradatie van dit woord niet meer uitleggen, veronderstel ik, meneer Goethals.'

'Blijft het slikmechanisme ook tijdens een narcose functioneren, professor?'

'Haha, ik zie waar u naartoe wilt,' zei Abbeloos met opgestoken wijsvinger. Maar ik moet u teleurstellen: tijdens een narcose blijft een mens normaal slikken, daarin ben ik formeel.'

Goethals keek zorgelijk voor zich uit.

'Mag ik meneer Vincke even opbellen, professor?'

'Op mijn kantoor staat een telefoon, ga gerust uw gang.'

Goethals liep naar het kantoortje naast de autopsiezaal, ging achter het bureau zitten en tikte het privé-nummer van Vincke.