15
Juli 1999
Het was mijn eerste bezoek aan de set waar Tommy’s soap werd opgenomen en de veiligheidsmaatregelen waarmee ik werd geconfronteerd toen ik toegelaten probeerde te worden, waren absurd. Ik kwam te voet bij de studio aan en daar werd eerst door iemand van de beveiliging mijn naam vergeleken met een bezoekerslijst. De man nam me van top tot teen op met een blik die naar onverholen minachting neigde en bevestigde vervolgens met een knor dat ik inderdaad werd verwacht. Toen ik tot de receptie was doorgedrongen werd ik door een detectiepoort geduwd, opdat kon worden vastgesteld of ik geen bandrecorder of fotoapparatuur of eventueel machinegeweren bij me had. Vervolgens moest ik mijn handtekening zetten onder een verklaring die over hetzelfde ging en moest ik beloven dat ik elke scène of handeling die ik op de set gespeeld zag worden niet buiten die ruimte openbaar zou maken of bespreken. Ik mocht geen financieel voordeel behalen uit enig aspect van het televisiebedrijf waarmee ik door mijn toegang bekend zou raken, noch mocht ik er met derden over spreken. Even vroeg ik me af waarom wij bij onze eigen televisiezender niet zulke veiligheidsmaatregelen hadden, maar toen realiseerde ik me waarom niet: ze waren belachelijk en men had ze alleen maar ingevoerd om het ego van de acteurs aan de andere kant van de barrière te strelen.
“Allemachtig,” zei ik tegen de jonge, verveeld kijkende man van de beveiliging die me van tevoren op de hoogte stelde van alle bovengenoemde voorschriften, “zie ik er echt uit als iemand die jullie belachelijke geheimpjes aan de roddelbladen zou verkopen? Zie ik er echt zo uit? Ik weet amper hoe het programma heet.”
“Ik zou niet weten hoe zo iemand eruitziet,” antwoordde hij stuurs en hij keek me nauwelijks aan toen hij een paar aantekeningen op zijn klembord maakte. “Ik weet alleen dat ik mijn werk moet doen en dat doe ik. Wat komt u doen, trouwens? Auditeren?”
“Nee,” zei ik, beledigd door de suggestie alleen al.
“Ik heb me namelijk laten vertellen dat ze een nieuwe liefde voor Maggie zoeken.”
“Nou, ik ben het in elk geval niet.”
“Ik zat erover te denken er zelf voor op te gaan, maar mijn agent zei dat als ik bekendheid kreeg doordat ik een man van middelbare leeftijd speelde, ik het mezelf moeilijk zou maken als er jongere rollen zouden komen.”
“O,” zei ik. Mijn god, zelfs de jongens van de beveiliging hadden hier een agent! “In elk geval kom ik niet auditeren, dank je feestelijk. En ik ben niet van middelbare leeftijd. Ik ben uitgenodigd door mijn neef om naar de opnamen te komen kijken. Hij denkt dat ik er iets van zal opsteken, maar dat betwijfel ik. Ik heb in mijn leven al genoeg opgestoken.”
“Wie is uw neef dan?” vroeg hij, terwijl hij me mijn horloge en sleutels teruggaf die enkele ogenblikken eerder het alarm van de metaaldetector in werking hadden gesteld.
“Een van de acteurs,” zei ik snel. “Tommy DuMarqué. Dank u wel.” Ik deed mijn horloge weer om.
“Bent u Tommy’s oom!” riep de man van de beveiliging uit en op zijn gezicht verscheen een brede lach toen hij een stap achteruit deed en mij van top tot teen opnam, ongetwijfeld op zoek naar een familiegelijkenis. Dat had nauwelijks zin: elke gelijkenis tussen een van de Thomassen en mij was al vele generaties geleden verwaterd. Elke volgende Thomas is veel knapper dan ik ooit in mijn stoutste dromen kan hopen te zijn, al is mijn lichamelijke onverwoestbaarheid een kenmerk dat geen van hen ooit heeft kunnen bereiken. “Wat een verrassing, meneer…”—hij keek op zijn klembord—“Zelly.”
“Zéla.”
“Eerlijk gezegd dacht ik dat hij helemaal geen familie had. Alleen maar meisjes. Een hele hoop meisjes, die geluksvo—”
“Hij heeft mij,” zei ik snel en ik keek om me heen om te zien waar ik vervolgens heen moest, en of een ontkleding of intiem onderzoek de volgende onwaardigheid zou zijn. “Ik ben zijn familie. Wij met ons tweeën zijn de enigen die nog over zijn.”
“U loopt die gang door en dan komt u aan het eind bij de volgende receptie,” zei hij, vooruitlopend op mijn volgende vraag nu de formaliteiten over mijn identiteit achter de rug waren. “Er zit daar een meisje achter het bureau en u kunt haar vragen Tommy om te roepen. Hij weet dat u komt?”
Ik knikte en bedankte hem en liep de gang in die hij had aangewezen. Links en rechts van me hingen grote, ingelijste foto’s van mensen die, nam ik aan, de acteurs en actrices in de soap moesten zijn, zowel de huidige als de vroegere. Onder elke lijst stonden twee namen gedrukt, hun echte naam en de naam van hun personage, en verder nog de jaren dat ze in de serie hadden gespeeld. Ik kende hen nauwelijks, met uitzondering van een of twee die ik wel eens in sitcoms van zo’n twintig jaar terug of in de huidige roddelbladen had gezien. Aan het eind van de gang hing een donkere, stemmige foto van mijn neef, met de tekst: TOMMY DUMARQUÉ—SAM CUTLER—1991-HEDEN. Ik bleef er even naar kijken en was toch trots, om maar te zwijgen van het feit dat er een lichte glimlach op mijn gezicht verscheen om het succes van mijn neef. De foto was een gestileerde en professionele opname—niemand, zelfs mijn neef niet, kon er zo knap uitzien—maar het was leuk hem daar te zien hangen. Ik duwde de deur open en noemde mijn naam bij het meisje achter het bureau. Ze pleegde een snel telefoontje en verwees me naar de fauteuils waar ik in afwachting van zijn komst even op plaatsnam. Ik merkte dat ze bijna de hele tijd dat ik er zat onafgebroken naar me keek en luidruchtig op haar kauw-gum bleef malen, een gewoonte die me elke keer weer met afschuw vervult.
Een andere deur zwaaide open en ik moest twee keer kijken toen mijn neef verscheen en schaapachtig in mijn richting keek, met ogen die hij vrijwel voortdurend op de grond gericht hield. De receptioniste ging rechtop zitten toen hij binnenkwam, plakte haar kauwgom achter haar oor en begon verwoed op haar computer te hameren, terwijl ze uit haar ooghoeken de hele tijd naar de ster bleef kijken.
“Tommy,” zei ik toen hij op me afkwam en ik vroeg me af welke nieuwe gruwelen zich nu weer zouden aandienen. “Mijn god, wat is er in hemelsnaam met je gebeurd?” Hij droeg een verschoten spijkerbroek en een klein, zwart T–shirt dat zowel zijn borstspieren als de driehoeksspieren in zijn nek beter deed uitkomen. Zijn onderarmen waren sterk en gebruind en ik vroeg me af hoe iemand die zo gespierd was, zo erg toegetakeld kon worden, want zijn linkeroog vertoonde de sporen van een recent pak slaag—het zat half dicht en erboven zwollen lelijke paarse vlekken als een onaangenaam gekleurde heuvel op. Zijn wang zag rood en zijn bovenlip was in de hoek ingescheurd en een opgedroogde baan bloed kleefde heel onaantrekkelijk aan zijn kin. Ik schudde ontzet mijn hoofd. “Hoe is dat…”
“Het is niet erg, oom Matthieu,” zei hij, terwijl we door de deur liepen waardoor hij zojuist binnen was gekomen. “Niets aan de hand. Het is vanochtend gebeurd. Carl is erachter gekomen wat er tussen Tina en mij is en hij stond me op te wachten toen ik thuiskwam en heeft me verrot geslagen. Dus geen paniek, het gaat allemaal weer over.”
“Carl…?” zei ik en ik vroeg me af of het misschien een van zijn kennissen was die ik een keer had ontmoet maar was vergeten, want hij liet de naam heel terloops vallen. “Heeft Carl dat gedaan?”
“Tina is zwanger, namelijk,” ging hij verder, net of het de gewoonste zaak van de wereld was. “Uiteraard weten we niet wie de vader is, Carl of ik of die nieuwe barman van het café en we kunnen ook geen test doen, want Tina heeft een rare genetische toestand waardoor de baby een soort trauma zou kunnen oplopen als we het proberen uit te zoeken. Dus we moeten gewoon afwachten tot het kind er is. Wat je noemt een echte cliffhanger, dus.”
Ik keek hem aan, me afvragend waar hij het over had. Maar toen viel het muntje. “O Carl,” zei ik opgelucht en ik lachte. “Is hij familie van je?”
“Een soort van. Hij is de geadopteerde zoon van de tweede vrouw van mijn moeders gewezen man. We zijn niet echt familie van elkaar, maar we hebben wel dezelfde achternaam. Sam Cutler. Carl Cutler. De mensen denken dat we meer familie van elkaar zijn dan echt het geval is. We hebben nooit goed met elkaar kunnen opschieten. Hij neemt me kwalijk dat ik—”
“Ik moet je programma echt eens zien,” zei ik voor de zoveelste keer, terwijl ik de familiegeschiedenis van zijn personage afkapte. “Ik weet nooit wie wie is.”
“En daarom bent u vandaag hier,” zei hij en we kwamen nu bij eeh vertrouwde set, een set die ik een paar keer had gezien, de huiskamer van het kleine rijtjeshuis in de Londense arbeiderswijk East End waar het gezin Cutler woonde.
“Twee minuten, Tommy,” zei een kleine man met een baard en een oormicrofoontje terwijl hij ons passeerde en hij klopte mijn neef enigszins familiair op zijn biceps.
“Als u nou daar ging zitten,” zei mijn neef en hij wees op een stoel in de hoek. “En heel stil zijn. Ik moet alleen deze scène afmaken en dan ben ik helemaal tot uw dienst.”
Ik knikte en liep naar de plaats die hij aanwees. Op verschillende punten om de set stonden vier camera’s en een stuk of vijftien technici. Aan de tafel in de huiskamer, waar haar make–up werd bijgewerkt door een meisje dat twaalf jaar leek te zijn, zat een vertrouwde figuur, Tommy’s televisiemoeder, een vrouw die in de jaren zestig enige naam had gemaakt als komische filmster. In de jaren zeventig en het midden van de jaren tachtig was het met haar carrière bergafwaarts gegaan, maar vanaf de eerste dag dat de serie werd uitgezonden stond ze weer in de schijnwerpers en nu werd ze amicaal publiekslieveling nummer één genoemd. Haar televisiefiguur heette Minnie en Minnie Mauw was de troetelnaam die de roddelbladen haar gaven. Aan de tafel zat verder een jongen van een jaar of vijftien die ik niet kende en die, vermoedde ik, het nieuwe tieneridool was, aangetrokken om het kijkcijfer bij een bepaald kwart van het publiek op te krikken. Terwijl zij haar schouders snel op en neer bewoog om het figuur van haar personage aan te nemen zat hij over een tijdschrift gebogen en beet op zijn nagels, met zijn rechterhand halfweg zijn keel, leek me.
De regisseur riep om stilte op de set, het tijdschrift van de jongen werd ondanks zijn protesten uit zijn handen gerukt, alle technici stapten uit beeld en de playback begon. Minnie en de jongen gingen rechtop zitten en zeiden wat tegen elkaar, terwijl we allemaal zaten te wachten tot de regisseur ‘Actie!’ riep. Toen het klonk kwam de scène tot leven.
“Het kan me niets schelen,” zei Minnie, terwijl ze een sigaret opstak. “Je mag zeggen wat je wilt over die Carla Jenson, maar ze is zo slecht als katoen van een cent per el en ik wil niet dat je met haar omgaat, heb je me goed begrepen?” Ze praatte heel plat Londens, terwijl ik wist dat ze in werkelijkheid praatte als iemand met zuiver blauw bloed. Waarschijnlijk had niemand het flauwste idee hoe haar stem echt klonk.
“Hè, tante Minnie!” riep de jongen wanhopig uit, net of de hele volwassen wereld de handen in elkaar had geslagen en tegen hem samenspande om hem voor altijd aan de korte broek en de lollie te houden. “We deden niets verkeerds. We speelden enkel met mijn nieuwe Nintendo, meer niet.”
“O,” zei tante Minnie, “dat zal dan wel. Maar dan snap ik niet waarom ze haar blouseje tot haar navel open moest hebben en met haar hele hebben en houwen te koop moest lopen, zodat de hele wereld gratis inkijk had.”
“Zo gaan de meisjes tegenwoordig toch allemaal gekleed?” antwoordde hij, walgend van haar traditionele opvattingen. “U weet ook niets.”
“Ik hoef ook niets te weten, Davy Cutler, behalve dat je die del niet meer ziet. Heb je me goed begrepen?”
“Ze is geen del, tante Minnie. Was ze het maar!”
Tijdens deze dialoog draaiden twee van de vier camera’s langzaam op hun dollies rond, terwijl de twee andere de beide personages over elkaars schouder filmden. Toen dat deel van de scène klaar was zwenkte een van de camera’s om ter voorbereiding van het volgende shot en richtte hij zich op de deur. Achter me—en niet achter hen, de plaats waar hij direct zou opkomen—klonk het geluid van een deur die hard werd dichtgeslagen en toen verscheen mijn neefin de huiskamer. Met een luide kreun zakte hij in elkaar.
“Godallejezus!” schreeuwde Minnie en ze sprong op en liep naar de plaats waar haar ‘zoon’ lag. In de een a twee minuten die er waren verstreken sinds ik hem had verlaten, had hij zelfs nog meer bloed opgebracht gekregen. “Wat is er in godsnaam met je gebeurd, Sam?”
“Het zal Carl wel zijn geweest,” zei Davy en hij keek opvallend tevreden nu hij en zijn del eventjes niet onder vuur lagen. “Hij zal wel hebben ontdekt dat onze Sam het doet met zijn vrouw.”
“Hou jij dat ding erbuiten,” riep Minnie uit, terwijl ze op de neus van de jongen wees. “Het is toch niet waar, hè Sam?” vroeg ze zacht aan haar zoon en haar gezicht ging in drie goedgetrainde bewegingen langzaam over van ongeloof naar teleurstelling.
“Hou je bek jij,” zei Tommy kreunend tegen Davy, die mogelijk een jongere broer of een neef of een adoptiekind was, of misschien gewoon een straatschooiertje dat bij hen was ingetrokken.
“Het is de kif,” zei Davy verdedigend.
“Ik zei…” lange stilte van Tommy, “bek dicht.” Weer een stilte. “Hoor je me?”
Terwijl ze Tommy’s hoofd in haar handen nam keek Minnie van de ene jongen naar de andere en toen keek ze om de een of andere mysterieuze reden naar mij—of althans, naar iets waarvan ik alleen maar kon aannemen dat het ‘de verte’ was—en haar gezicht vertrok opeens toen het verdriet haar te machtig werd. De tranen sprongen haar in de ogen, ze liet Tommy’s hoofd op de grond vallen waar het, zoals we allemaal konden horen, met een plotselinge bonk op terecht kwam en rende huilend de woonkamer uit. Even later sloeg achter me de man van de geluidseffecten weer een deur dicht.
“Cut!” riep de regisseur. “Prima, mensen. Echt prima.”
Ik was blij dat Tommy me had uitgenodigd een middag bij hem op de set van zijn programma te komen kijken, want mijn eigen besognes namen me zo in beslag dat ik hard toe was aan een adempauze. Tussen Caroline en mij groeide een enigszins stormachtige werkrelatie en ik begon spijt te krijgen van haar aanwezigheid. Gebrek aan inzet kon ik haar niet verwijten. Ze kwam ‘s-morgens op haar werk voordat ik er was en ze zat er altijd nog wanneer ik naar huis ging—al was het natuurlijk best mogelijk dat ze gewoon bleef zitten tot ik vertrok voordat ze het zelf voor gezien hield. Ze begroef zich onder rapporten over de vrij korte geschiedenis van onze zender en onder vrij lijvige over de situatie in omroepland in het algemeen. Wanneer ze iets tegen me zei gebruikte ze woorden als ‘marktaandeel’, ‘demografische aantallen’ en ‘doelgroep’, net of die nieuw voor me waren, en sprak zij ze langzaam en nadrukkelijk uit voor het geval ik haar niet kon volgen, terwijl ik al tweehonderd jaar eerder in die termen dacht—zij het dan zonder dezelfde woorden te gebruiken. Ze had op haar bureau drie pockettelevisies staan met het geluid zacht, de ene afgestemd op onze eigen zender, de tweede op de BBC en de derde op een concurrent. Om de zo veel tijd wierp ze er een blik op, keek van de ene naar de andere en besliste welk programma haar het meest zou aanspreken wanneer ze thuis met haar benen op de bank zat en van plan was een middagje televisie te kijken. Ze noteerde hoe vaak onze programma’s wonnen en gaf me aan het eind van elke week de resultaten.
“Kijk eens,” zei ze, “alleen maar in twaalf procent van de gevallen is hier iets wat ik wil zien. De twee andere zenders halen met hun tweeën achtentachtig procent.”
“Twaalf procent is een heel stuk meer dan ons huidige marktaandeel, Caroline, dus ik vind het erg bemoedigend.”
Ze fronste haar wenkbrauwen en keek me aan, niet zeker of ze, na dat antwoord, onze programmering niet ten onrechte veroordeelde en ze keerde naar haar bureau terug om nog meer analyses te maken. Ik merkte dat ik ervan genoot haar te stangen (om de tegenwoordige uitdrukking te gebruiken) en dat haar verregaande enthousiasme haar een gemakkelijk doelwit voor grapjes maakte. Ze leek elke minuut van de dag aan werken te besteden en hoewel dat over het algemeen geen minpunt voor een stafmedewerker is moet ik zeggen dat ik persoonlijk nooit het soort man ben geweest dat onafgebroken en meedogenloos werken als de ultieme test van iemands karakter beschouwt. Caroline probeerde mij ervan te overtuigen dat ze de juiste vrouw voor James’ baan was, terwijl ze in werkelijkheid niets anders deed dan bewijzen hoever ze op dat moment nog van die positie af zat.
Ondertussen bleef ik zes, soms wel zeven dagen per week zwoegen. Ik begon genoeg te krijgen van al dat werken, en het feit dat ik niet de minste belangstelling had voor de dagelijkse leiding over ons bedrijf maakte de situatie er niet eenvoudiger op. Ik belegde nog steeds elke week een vergadering met Alan, en Caroline woonde ze bij in haar functie van vertegenwoordiger van P.W., maar ik breidde ze nu uit en vroeg ook onze verschillende afdelingshoofden naar hun mening. Tijdens die vergaderingen zat Caroline altijd rechts van me en ze had de neiging het verloop van het gesprek te sturen. Ik gaf haar meestal de vrije hand, want al waren haar meningen niet altijd juist, ze waren over het algemeen wel de moeite waard en we waren het erover eens dat Caroline een frisse wind door het bedrijf liet waaien.
“Het is logisch,” verklaarde ze tijdens een van die regelmatige vergaderingen toen we discussieerden over een daling van vijf procent van onze kijkdichtheid tussen zes en zeven uur ‘s-avonds, “dat jullie grootste fout was Tara Morrison te dumpen. Ze was de volmaakte trekker voor de tieten-en-kontenkijkers.”
“We hebben haar niet gedumpt,” beet ik terug en ik merkte hoe graag ze zich in deze mannenvergaderingen wilde profileren door zich als een haantje te gedragen. “Ze is uit eigen vrije wil opgestapt.”
“Tara Morrison was een van het handjevol echte sterren dat dit station had,” zei ze.
“We hebben Billy Boy Davis nog,” zei Alan voorspelbaar. “De Kid.”
“O, spaar me alsjeblieft,” zei ze. “Ik heb grootouders die jonger zijn. Oké, hij heeft een naam en hij heeft een soort van geschiedenis, maar daar is alles mee gezegd. We moeten nieuw, vers bloed hebben. Talent dat niet is voorgeprogrammeerd. Als we Tara nou eens terug zouden kunnen lokken…” zei ze kalm, maar ik schudde mijn hoofd.
“Ik denk niet dat het lukt,” zei ik. “Ze schijnt het best naar haar zin te hebben bij de Bieb. Roger?” Ik keek naar Roger Tabori, het hoofd van onze nieuwsredactie, een man die er met zijn zwarte, Italiaanse uiterlijk en geplakt zwart haar uitzag of hij tot Michael Corleones familie behoorde.
“Ik heb het een en ander gehoord,” zei hij en hij haalde licht zijn schouders op. “Ze is niet zo jubelend over hoe het er toegaat, maar ze staat bij ze onder contract, dus…”
“Ze stond hier ook onder contract,” zei Caroline.
“Nee,” zei ik krachtig, nu geïrriteerd over de manier waarop ze over iets sprak waar ze het fijne niet van wist. “Haar contract liep af. Ze wilde het niet verlengen. Ze had een betere aanbieding.”
“Dan hadden jullie haar meer geld moeten bieden, toch?” zei ze poeslief. Ik keek haar strak aan, bijna zonder met mijn ogen te knipperen, en mijn glimlach verdween.
“Naar het schijnt wilde ze het nieuws van zes uur hebben,” ging Roger verder en hij verjoeg de spanning enigszins. “Maar dat wilden ze haar niet geven, omdat Meg dan zou zijn opgestapt. Dus toen vroeg ze het nieuws van één uur, maar ze zeiden nee. Ik weet niet waarom, want ze had er best kunnen werken. Ze wilden haar voor Ontbijt-tv, maar dat weigerde ze uiteraard. Ze hebben wat documen-taire-achtige dingetjes voor haar op de plank liggen, een paar presentaties, dat soort spul. Nog niets wat zeker is.”
“Ze had die dingen uitgezocht moeten hebben voordat ze bij ons wegging,” mompelde ik en ik glimlachte nu naar Caroline. “Wie weet gaat ze daar wel weg en komt ze met hangende pootjes hier terug.”
“Ik betwijfel het,” zei Caroline en eerlijk gezegd ik ook. Ik merkte dat ik haar een beetje miste, al was het maar omdat ze altijd leuk gezelschap was. Net als James. Maar die was dood en zij zat bij de concurrentie. “Maar goed, er is nog een andere kwestie waarover we het moeten hebben. We moeten Martin Ryce-Stanford dumpen. En snel ook.”
Iedereen in de kamer hield hoorbaar de adem in toen ze dat zei en ik leunde achterover en tikte met mijn potlood zacht tegen de rand van de vergadertafel. Martin Ryce-Stanford bewoonde de begane grond en de twee verdiepingen van het pand waarvan ik het souterrain had. Hij was in de middelste periode van Margaret Thatchers schrikbewind minister geweest, maar was zijn baan kwijtgeraakt toen hij het aan de stok kreeg met zijn bazin tijdens een debat over de toekomst van de kolenmijnen. Martin vond dat ze allemaal gesloten moesten worden, en de pot op met de consequenties. Mevrouw T. vond hetzelfde, maar wist dat het te gevaarlijk was dat zomaar te doen. Het was beter de sluiting van een heleboel mijnen aan te kondigen, dan een beetje water bij de wijn doen na de onvermijdelijke verontwaardiging en enkele open te houden, maar het ondertussen voor elkaar te krijgen de mijnen te sluiten waar ze van meet af aan al vanaf had gewild. Gezien Martins eigen opvatting was het vreemd dat hij dit het toppunt van politiek cynisme vond en hij deed op een avond vernietigend verslag van Thatchers plannen in het actualiteitenprogramma Newsnight. Tegen middernacht had ze hem opgebeld, ontslagen en met castratie bedreigd en nadien bleef hij in de resterende jaren dat ze aan het bewind was een soort béte noir voor haar. Hij behoorde tot de figuren die in 1998, na Thatchers val, John Major aan de macht hielpen, ondanks het feit dat het tweetal elkaar niet kon luchten of zien, maar hij had gehoopt dat zijn onverwachte steun hem zou verzekeren van een zetel in het Hogerhuis. Maar helaas is de ene dienst niet altijd de andere waard en dus werd hij gedegradeerd tot het schrijven van vernietigende stukjes over de politieke leiders in elke krant die hem maar wilde hebben. Hij ontwikkelde een tot dusver onaangeboord talent voor spotprenten en begon zijn stukjes te illustreren met pentekeningen van ministers in allerlei hybridische gedaanten: hun lichaam was het lichaam van een toepasselijk dier en hun gezicht dat van henzelf. Zo verplaatste John Major zich met de waggelgang van een eendje, toonden de gespreide armen van Michael Portillo het verenkleed van een pauw en krabbelde Gillian Shepard over de pagina met het lijf van een kleine rottweiler. Op den duur werd het duidelijk dat Martins stukjes een beetje eenzijdig waren—hij leverde kritiek op alles en nog wat, of het nu een goed idee was of niet. Hij was de ultieme zuurpruim. Men vond hem politiek ondeugdelijk, verschrikkelijk vooringenomen en belachelijk rancuneus tegen iedereen die nog een machtspositie bekleedde. Sommigen geloofden dat hij geestelijk niet in orde was. En uiteraard kon het moment van zijn promotie naar het medium televisie niet uitblijven.
Ik leerde Martin vrij goed kennen toen ik in de flat in de Londense wijk Piccadilly trok. Van tijd tot tijd nodigde hij me voor het eten uit en deze avonden, in gezelschap van zijn jonge, kijfzuchtige vrouw Polly en de tafeldame die ik voor de avond voor mezelf had kunnen optrommelen, waren altijd hilarisch, op het absurde af. Zijn rechtse opvattingen waren zo vergezocht dat ze alleen maar gespeeld konden zijn. Hij maakte de indruk het heerlijk te vinden mensen op de kast te jagen met de dingen die hij zei; Polly luisterde nauwelijks naar hem. Ik geloofde dat ik hem doorhad en niet in zijn spelletjes trapte, maar elke vrouw die ik als mijn tafeldame had uitgenodigd werd in de loop van de avond steeds razender, zo zelfs dat ze hetzij opstond en vertrok, hetzij hem op haar beurt aanviel, een vreselijke sociale faux pas en precies de extreme reactie waartoe hij zijn gasten juist wilde verlokken.
Kort na de lancering van onze zender bedacht ik dat het misschien wel leuk zou zijn die idiote en provocerende tafelgesprekken te vertalen naar de televisie en ik vroeg Martin als presentator voor een eigen politiek praatprogramma dat drie keer per week werd uitgezonden. De formule was simpel: een dertig minuten durend programma, vierentwintig als je de reclameboodschappen en aftiteling ervan aftrok, met twee gasten per aflevering, doorgaans iemand van een van de grote politieke partijen en een figuur van de Woedende Oppositie. De politicus zou bij de dingen die hij zei, voortdurend zijn eigen carrière in de gaten houden. De Woedende Oppositie—gewoonlijk een acteur, zanger, schrijver of zoiets—zou het politiek correcte pad bewandelen. En Martin zou er grove botheden tussendoor werpen om beiden op stang te jagen. In de loop van het programma werd duidelijk dat de politicus al het mogelijke deed om het partijstandpunt te omarmen, maar niet zover ging dat hij Martins duidelijk ridicule opvattingen veroordeelde, terwijl de Woedende Oppositie alsmaar razender werd en opmerkingen maakte als: ‘Hier ga ik echt van over mijn nek’ en: ‘Jezus, man, dat je zo kunt denken’, en er was altijd kans dat de W.O. zijn glas mineraalwater-zonder-ijs-en-zonder-citroen over de wanstaltige figuur gooide die voor hem⁄haar zat. Kortom, het was een heel leuk programma en een van mijn betere ideeën.
Maar op den duur ging de leukheid er gewoon af. Martin Ryce-Stanford begon niet zozeer provocerend over te komen als wel gewoon oliedom. Hij werd overvleugeld door kwalitatief betere actualiteitenprogramma’s en de rechtse vooringenomenheid die zijn handelsmerk was deed hem nu op een man lijken die zijn tijd gewoon had gehad. Het werd steeds moeilijker geloofwaardige gasten voor zijn programma te vinden en het dieptepunt kwam toen de politicus de vrouw van een politiek secretaris van een pasgekozen woordvoerder voor Volksgezondheid van de Liberaal-Democratische Partij was en de Woedende Oppositie een jongeman die zes jaar eerder nummer drie op de hitparade had gestaan en sindsdien in de vergetelheid was geraakt, maar die nu opeens zijn carrière een nieuwe impuls had gegeven door kinderboeken te schrijven waarin een kabouter voorkwam die kon toveren. De kijkcijfers daalden niet, ze verdampten. Het programma was waardeloos en we wisten het allemaal. Maar ja…Martin was mijn vriend en ik vond hem bijvoorbeeld nog altijd aangenaam gezelschap en ik vond het geen leuk vooruitzicht hem de laan uit te moeten sturen.
“We moeten Martin Ryce-Stanford dumpen, Matthieu,” herhaalde Caroline. “Zijn programma is waardeloos.”
“Roerend mee eens,” zei Roger Tabori en hij knikte alwetend.
“Ik wist niet eens dat we dat programma nog hadden,” zei Alan en hij keek verrast bij de onthulling.
“We zijn hard aan verandering toe,” zei Marcia Goodwill, hoofd amusement, en ze tikte met haar pen op haar vloeiblad.
“Iets wat de jonge kijkers binnenhaalt,” zei Cliff Macklin, hoofd aangekochte programma’s, en hij sloot zich bij het Griekse koor aan.
“Je moet hem ontslaan. En snel ook,” zei Caroline.
Ik haalde mijn schouders op. Ze had gelijk. Ik wist dat ze gelijk had, maar toch…“Zouden we de formule van het programma niet kunnen veranderen?” vroeg ik. “Het iets meer up to date kunnen maken?”
“Ja,” zei Caroline. “We zouden de presentator kunnen dumpen.”
“Maar is er niet iets anders wat we kunnen doen? Iets anders dan hem ontslaan, bedoel ik?”
Caroline dacht na. “Nou, misschien zouden we hem kunnen doodschieten. Dan zouden de kijkers misschien terugkomen. Een beetje publiciteit maken. En dan een nieuwe presentator erop zetten. Iemand met sexappeal.” Ik keek haar verbaasd aan, niet zeker of ze het meende. “Grapje,” zei ze ten slotte toen ze mijn gezicht zag. “Het was net of je zelf auditie deed voor de rol van de Woedende Oppositie.”
“Volgens mij,” zei Roger Tabori, “zit het probleem hem niet zozeer in de formule van het programma als wel in de presentator. Ik denk dat het politieke praatprogramma nog lang niet dood is. We moeten er gewoon een nieuw gezicht voor vinden. Iemand met wat meer…Ik weet niet…aantrekkingskracht voor het publiek. Iemand met ballen, weet je.”
“En tieten,” zei Caroline. “Als we iemand met ballen en tieten kunnen vinden, zitten we goed.”
Ik lachte. “Juist,” zei ik. “Ballen en tieten. In welke uithoek van Amsterdam moeten we op zoek gaan naar iemand die aan die beschrijving voldoet?”
“Ik denk niet dat we helemaal naar Amsterdam hoeven, Matthieu,” zei Cliff Macklin.
“Niet wanneer we al iemand kennen die de kijkers bij bosjes terug kan halen,” zei Marcia Goodwill, klaar om in de aanval te gaan. Ik begon het gevoel te krijgen dat ik in een hinderlaag was gelokt, net of het hele gesprek van tevoren was gerepeteerd en alleen mijn rol door een acteur was gezegd.
“Aan wie denken jullie dan precies?” vroeg ik zuchtend. Ik keek rechtstreeks naar Caroline, de leider der opstandelingen, en ik begon me af te vragen of er misschien meer achter haar stak dan ik had gedacht.
“Dat lijkt me toch wel duidelijk, niet?” zei ze. “We moeten haar terug zien te krijgen. Wat het ook kost, we moeten haar terug zien te krijgen. Geef haar wat ze vraagt, sluit elke deal die ze wil, bouw de hele zender om haar heen als het moet. Maar probeer haar terug te krijgen, daar gaat het om. Tara zegt: Het is tijd weer naar huis terug te gaan!”
Ik schudde mijn hoofd en zuchtte, sloot mijn ogen en zette hen allemaal even uit mijn gedachten. Nog nooit had ik zo vurig gewenst dat James nog in leven was als op dat moment.
“Erg indrukwekkend,” zei ik tegen Tommy toen we in zijn kleedkamer zaten nadat de close-ups en point of view-shots klaar waren. “Nooit geweten dat er zo veel mensen nodig zijn om zo’n programma te maken. Het was vroeger een stuk makkelijker.” Om voor de hand liggende redenen had ik mijn neef nooit verteld over mijn tijd bij NB c, maar de verschillen tussen de twee maatschappijen hadden niet duidelijker kunnen zijn.
“Komt u dan nooit uw kantoor uit om te kijken hoe het bij uw eigen zender toegaat?”
“Onze meeste programma zijn aangekocht,” zei ik eerlijk, “tv-films, amusementsprogramma’s, noem maar op. Het enige wat van onszelf is, zijn journaalprogramma’s en actualiteiten. En dat zijn gewoon een stel mensen die om een tafel zitten te praten. Daar hebben we niet bar veel voor nodig.”
Ik zat te kijken toen Tommy zich afschminkte. Hij zat voor een Broadway-achtige spiegel en een rij lampen vormden een boog om het gezicht van de televisiester. Hij zag dat ik in de spiegel naar hem keek en glimlachte, draaide zich niet om toen hij tegen me begon te praten, maar richtte zich rechtstreeks tot mijn spiegelbeeld. “Afgelopen jaar gebruikte Madonna deze kleedkamer toen ze in de Nationale Loterij optrad,” zei hij met een grijns. “Ze zong ‘Frozen’ en liet per ongeluk een demo van haar nieuwste album liggen. Ik stuurde hem naar haar op en kreeg er niet eens een bedankje voor.”
“Echt waar?” zei ik droog. “Goh.”
“Ik moest deze kleedkamer van tevoren helemaal voor haar leegmaken, maar toen ze vertrok liet ze een hele hoop troep achter die ik mooi kon opruimen. Een paar dingen heb ik natuurlijk gehouden, maar niemand vertellen, hoor.”
Ik haalde mijn schouders op en keek om me heen. Er waren een heleboel spullen die met televisie te maken hadden. Foto’s, affiches, banden en filmrollen. Over de hele vloer verspreid lagen zo veel scripts, elk in een andere kleur ter aanduiding van bijgewerkte versies en revisies, dat de kamer op een montessorischool leek. Ik vroeg me af of ergens in het gebouw een klein mannetje zou zitten met een regenboog van papier om zich heen en of hij elke keer besliste welke dag met welke kleur zou worden aangeduid en of hij ze allemaal op een enorm bord invulde om zijn bestaan te rechtvaardigen. Ik bladerde ze even door, trok er hier en daar eentje uit om een blik op de inhoud te werpen, maar ik vond de dialogen zo ridicuul dat ik me genoodzaakt zag ze weer weg te smijten.
“Vind je dit leuk werk, Tommy?” vroeg ik na een poosje.
“Leuk? Hoe bedoelt u?”
Ik lachte. “Wat dacht je? Doe je dit met plezier? Doe je je werk met plezier? Kom je hier elke dag graag?”
Hij dacht er even over na en haalde zijn schouders op. “Ik denk het wel,” zei hij. “Tussen twee haakjes, draait u zich even om als u dit niet wilt zien.” Op een gebroken spiegel hakte hij iets wat ik voor een kleine hoeveelheid cocaïne hield en de concentratie waarmee hij het spul fijner maakte was enorm.
“Jezus, Tommy,” zei ik. “Hoe vaak heb ik je niet—”
“Niet doen,” zei hij snel. “Ik ben al aan het minderen, echt waar. Dus niet opnieuw beginnen, oké? Ik ben vanochtend verrot geslagen door een kwaaie stiefbroer die denkt dat ik zijn vrouw met jong heb geschopt. Ik moet nu een beetje relaxen.” Ik zuchtte en zei niets toen hij zich vooroverboog en de hele hoeveelheid door zijn neus naar binnen haalde via een dun kokertje papier dat hij in een la van zijn kleedtafel had liggen, en na een korte aarzeling schokte zijn hele lichaam alsof hij een toeval kreeg; zijn armen waren gestrekt, zijn vuisten gebald, zijn ogen stijf dicht. “Goddomme,” zei hij ten slotte, terwijl hij wild aan zijn neus trok en zijn ogen een heleboel keren open en dicht deed. “Wat een kutdag.” Hij begon al zijn spullen op te ruimen en ik draaide me van hem af, want ik wilde het niet langer aanzien. Ik vroeg me af wat de consequenties zouden zijn als iemand binnenkwam op het moment dat hij het deed; en of het hem iets kon schelen.
“Tussen twee haakjes,” zei hij, zijn gezicht nu afgeschminkt en zijn Sam Cutler-kleren vervangen door zijn reguliere Tommy DuMarqué-dracht, “ik heb een appeltje met u te schillen.” Ik keek hem verbaasd aan. Wat was er aan de hand, vroeg ik me af. Was een van mijn cheques niet op tijd op zijn rekening bijgeschreven, zodat zijn schulden niet konden worden betaald? “Ik kreeg van de week een script opgestuurd. Op uw voorspraak, blijkbaar.”
Ik deed verbaasd een stap achteruit. “Wat?” vroeg ik, want ik had geen idee waar hij het over had. “Wat voor script?”
Hij haalde zijn schouders op, roerde in zijn rommel, zocht iets. “Geen idee,” zei hij. “Ik heb het natuurlijk niet gelezen. Ik ga er mijn carrière niet voor op het spel zetten. We hebben hier een keiharde en duidelijke regel. Als iemand ons een script opstuurt moeten we het dezelfde dag retourneren met een standaardbriefje van de BBC dat noch ik, noch mijn agent, noch iemand die is aangewezen door mijn agent, noch een agent die is aangewezen door mij, noch een vertegenwoordiger van de BBC of zijn agenten, méér van het script heeft gezien dan de eerste pagina. Anders komen er allerlei juridische problemen in verband met ongevraagd opgestuurde manuscripten.”
“Maar wat heeft dat met mij te maken?” vroeg ik, want ik snapte niet wat hij wilde zeggen.
“Ik weet het niet,” zei hij weer en hij vond zijn sleutels in de rommel en pakte zijn jas. “Voordat ik het script terugstuurde las ik de brief die erbij zat, en die kwam van een vent die zei dat hij u op een feestje had ontmoet en er met u over had gesproken en dat u hem had aangeraden het naar mij op te sturen. Dat ik er misschien iets mee zou kunnen doen.”
Ik schudde mijn hoofd. “Belachelijk,” zei ik. “Ik heb zo iemand nog nooit ontmoet. Hoe heette hij?”
Hij dacht even na. “Ik ben het vergeten. Hij zei alleen maar dat jullie elkaar kort geleden op een feestje hadden gesproken en dat u goed te spreken was over wat hij—”
“O god, nee,” zei ik toen het me opeens begon te dagen, al wist ik zeker dat ik op het verkeerde spoor zat, “het was Lee Hocknell toch niet?”
Tommy knipte met zijn vingers en stak ze in mijn richting. “Ja, dat was hem,” zei hij. “De naam bleef in mijn hoofd hangen, want het was dezelfde als van die vent met wie we een paar maanden geleden te maken hebben gehad. Die vent die een overdosis had genomen. Toen u erbij werd betrokken.”
“Dat was zijn vader,” zei ik verbijsterd. “En we hebben elkaar niet op een feestje ontmoet, maar op zijn vaders begrafenis. God nog aan toe!”
“Ja, dat zei hij ook.”
“En ik heb hem nooit gezegd jou iets op te sturen. Dat is te gek voor woorden. Ik weet nog dat hij vertelde dat hij een misdaadver-haal aan het schrijven was of zoiets. Een stuk voor de tv. Op een gegeven moment viel jouw naam, maar ik heb geen moment kunnen denken dat hij het jou zou opsturen.”
Tommy haalde zijn schouders op en draaide de lichten uit toen we naar buiten liepen om ergens te gaan lunchen. “Niets aan de hand,” zei hij achteloos. “Zoals ik zei, ik heb het geretourneerd.”
“Toch is het raar dat hij het jou heeft opgestuurd,” zei ik. “En een beetje onbeschoft. Echt, ik heb hem nooit gezegd dat hij het moest doen.”
Hij lachte. “Het geeft niets, echt waar,” zei hij. “Zand erover. En?” vervolgde hij, van onderwerp veranderend, “wat hebt u voor nieuws te vertellen?”
Nu was het mijn beurt om te lachen. “Wat zal ik je zeggen,” zei ik. “Je raadt nooit wie ik volgende week met mijn charmes plat moet zien te krijgen.”