15

Terwijl ik met de afstandsbediening mijn pick-up van het slot deed, scheen de zon laag over het parkeerterrein van Jess. De rit naar Knoxville zou twee uur duren, en hoewel het enkel over snelweg was, verheugde ik me er niet echt op om in het donker te rijden. Al had ik na mijn vondst van de lege pop en het losgeraakte stukje huid nog steeds een restje adrenaline in mijn lijf, ook deze opkikker kwijnde nu toch snel weg, en ik was in feite doodmoe.

Ik pakte de handgreep van het portier vast en voelde een zacht maar onverwacht obstakel onder mijn vingers. Een opgevouwen stukje papier was in de holte onder de kruk gepropt. Ik vouwde het open en zag dat het een pagina was van MapQuest.com, een internetsite met kaarten en rijaanwijzingen naar elke plaats in het land. Over wat ik herkende als de locatie van het kantoor van de lijkschouwer, waar ik nu geparkeerd stond, was het woord start geprint. Het woord eindpunt stond op een woonadres in een wijk een paar kilometer hiervandaan, op de kaart gemarkeerd als Highland Park. Een dikke, helderpaarse streep – de computerversie van een tekstmarker – leidde van het ene punt naar het andere. Ik piekerde over de bedoeling van deze kaart, maar opeens viel mijn oog op twee regeltjes tekst in een klein venster er vlak boven. ‘ B., ik hoop dat het niet te laat is geworden om je voor het avondeten uit te nodigen. J.

Terwijl de betekenis tussen de regels van het korte berichtje tot me doordrong – althans, de gehóópte betekenis – viel de vermoeidheid opeens van me af. Ik klauterde de pick-up in. Mijn ademhaling werd al sneller, en friemelend met het contactsleuteltje merkte ik dat mijn hand licht trilde. ‘Rustig maar, jongen,’ zei ik tegen mezelf. ‘Rij veilig, zodat je daar in elk geval heelhuids aankomt, en verwacht er nu niet meteen te veel van.’

Highland Park bleek een alleraardigste buurt te zijn, daterend van eind negentiende eeuw, giste ik. De huizen varieerden van opzichtig versierd en oerdegelijk tot eenvoudige, lukraak neergezette cottages. De woning van Jess was een eenvoudig maar elegant, oud huis met twee woonlagen, een ontwerp dat, als ik het me goed herinnerde, ‘vierkant’ werd genoemd; boven vier kamers, beneden vier kamers, met een schoorsteen aan weerszijden van het huis en een diepe veranda langs de hele voorgevel. De buitenkant van de benedenverdieping was afgewerkt met elkaar overlappende houten planken, die frisgroen waren geschilderd; de eerste verdieping was bedekt met donkerrode dakspanen van cederhout. Onder het dak op de eerste verdieping bood een nis tussen de twee slaapkamers ruimte voor een balkon. Ik beeldde me in dat Jess daar ’s ochtends van haar koffie zat te nippen en de krant las voordat ze zich naar het lijkenhuis begaf. Dit beeld van haar, genietend van deze gezellige huiselijkheid, verraste en beviel me.

Een stenen trap leidde omhoog naar de veranda, die werd omsloten door een tot aan de middel reikende balustrade waarvan de brede leuning geheel schuilging onder varens, spinnenplanten en rode geraniums. De eenvoudige lijnen van het huis contrasteerden met de fijn afgewerkte glas-in-loodramen in de voordeur, in een paar lantaarns aan weerskanten ervan en in een brede dorpel erboven. De tientallen ruitjes, die aan de randen waren afgeschuind, bogen het gouden licht van binnen de woning en gaven elk beeldje daardoor de aura van een regenboog.

Ik belde aan en binnen enkele tellen ving ik een glimp op van een fragmentarische, afgeschuinde gestalte. De deur vloog wijd open en daar stond Jess, nu niet langer gefragmenteerd, en ze glimlachte naar me. Ze droeg een donkerblauw Harvard-sweatshirt, dat haar drie maten te groot was en waarvan de mouwen onder de stopverfkleurige verfvegen en -spetters zaten, dezelfde kleur als die van de woonkamermuren. Onder de sweater droeg ze een grijze joggingbroek, bijna net zo flodderig als het shirt; de fleece stof had een vreemde, knobbelige vleug, als de vacht van een versleten teddybeer of als een bord met havermout die een paar uur op het keukenaanrecht had staan uitdrogen. In plaats van de puntige schoenen die ik van haar gewend was, droeg ze zachte muilen van wol of vilt. Haar haren waren opgespeld en vochtig, alsof ze net onder de douche vandaan was gestapt, en haar gezicht was ontdaan van make-up. Ze zag er absoluut mooi uit.

Met mijn vinger streek ik over een van de verfvlekken op haar mouw. ‘Ik vind dat je je mooi hebt opgesmukt,’ zei ik. ‘De kleur van je muren leeft er helemaal van op.’

Ze plukte aan de mouw en glimlachte. ‘Fijn dat het je opvalt. Ik heb alle registers opengetrokken voor jou. Hoe was het op de plaats delict? Nog iets gevonden?’

Met een zwierig gebaar toverde ik beide flesjes uit mijn zakken tevoorschijn. ‘Eureka!’ zei ik. ‘Lege poppen, die op een eerder tijdstip van overlijden duiden dan de maden die jij op kantoor kweekt. En de hoofdprijs: een stukje huid van een van de handen.’

Ze klapte in haar handen. ‘Je bent geweldig. Ik wist wel dat ik je ergens om mocht.’

‘Enig bezwaar als ik dit stukje huid meeneem naar Knoxville en Art er een vingerafdruk van laat nemen? Het lab hier kan er misschien ook prima mee overweg, maar Art heeft vermoedelijk meer ervaring met ontvelde handen dan alle criminalisten in Chattanooga bij elkaar.’

‘Alles wat ons maar kan helpen bij het identificeren,’ antwoordde ze. ‘O, heb je al iets gegeten?’

‘Nee, jij?’

‘Onderweg naar huis heb ik wat Pad Thai afgehaald. Ik heb al wat naar binnen geschrokt, maar er zijn nog een paar restjes. Wil je er wat van?’

‘Graag, dank je.’ Normaal was ik niet zo’n avontuurlijke eter, maar ik wist dat Pad Thai redelijk veilig was – roergebakken Thaise mie, een oosterse versie van spaghetti – en sjouwend door de bosjes rond de plaats delict had ik aardig trek gekregen. Ik volgde Jess door een gewelfde deuropening naar de keuken, een geheel van lichtgekleurd hout, zwart graniet en roestvrij staal, verlicht door lampjes met kobaltblauwe tinten. ‘Sjonge, het voelt alsof ik de catalogus van Architectural Digest in ben gestapt,’ zei ik. ‘Ik wist niet dat je zo’n oog voor stijl had. Toch had ik het kunnen weten, vanwege de auto en de schoenen en zo.’

Ze gebaarde naar haar joggingbroek en muiltjes. ‘Fashionista: dat ben ik helemaal, ja.’ Ze schoof een afgedekte schaal in de magnetron en stelde een minuut in. ‘Eigenlijk wilde ik architect worden, maar ik kon absoluut niet tekenen. Toen ik nog studeerde, droomde ik altijd van geweldige bouwwerken – ruimtes waar Frank Lloyd Wright zijn linkertestikel voor over zou hebben gehad om te mogen ontwerpen – maar als ik dan wakker werd en ze wilde schetsen, leek het resultaat op een tekening van een kleuter. Had ik toen maar een manier kunnen bedenken om een videorecorder op mijn brein aan te sluiten terwijl ik lag te dromen, dan zou ik nu rijk en beroemd zijn.’

‘Naar wat ik hier zie te oordelen, zou ik zeggen dat het je in drie dimensies anders heel aardig lukt. Het is elegant, maar in elk geval gespeend van tierelantijntjes. Het past bij je.’

‘Dank je,’ zei ze. ‘Ik ben nooit zo’n liefhebber van franje geweest. Weet je wat een van mijn lievelingsdingen is aan dit huis?’ Ik schudde van nee. ‘Raad eens wie het heeft ontworpen.’

‘Eens even kijken,’ zei ik. ‘Die naam moet ik natuurlijk met gemak uit mijn encyclopedische kennis van architecten uit Chattanooga van begin twintigste eeuw kunnen opdiepen...’

‘Het was geen architect uit Chattanooga,’ grinnikte ze. ‘Sears.’

‘Sears? Wíé Sears? Waarvandaan? New York?’

‘Niet “Wie Sears” maar “Sears Wie”. Sears Roebuck, het warenhuis,’ zei ze, wijzend naar een muur waarop ze een ingelijste pagina uit een honderd jaar oude Sears-catalogus had opgehangen, met een advertentie voor het huis waar ik nu in stond. Deze droeg de pakkende kopregel ‘Modern Home No. 158’ en een prijskaartje van 1.548 dollar. ‘Huizen per postorder,’ legde ze uit. ‘Dit huis kwam de stad in op een goederenwagon, in onderdelen. Alles bij elkaar, voor het bouwpakket en de hele bups, was het vermoedelijk vier ruggen.’

‘Ik neem aan dat het sindsdien wel wat hoger wordt gewaardeerd.’

‘Nou, ík waardeer het in elk geval zeker,’ reageerde ze.

De magnetron piepte. Ze pakte de schaal eruit, gaf hem aan mij en viste een paar eetstokjes uit een la. Ik trok een gezicht; eten met die dingen had ik nooit onder de knie gekregen. ‘Wat krijgen we nou, heb je geen vork?’ Ze schudde haar hoofd en overhandigde me de stokjes. De mie – roodachtig bruin en geurend naar knoflook, pinda’s, sjalotjes, garnalen en pikante olie – kronkelde zo rijkelijk en verleidelijk door elkaar dat ik hem met mijn blote handen zou hebben opgegeten als het moest. Met de eetstokjes onhandig tussen mijn vingers geklemd takelde ik een hap Pad Thai omhoog naar mijn mond, maar halverwege schoten ze schuin langs elkaar en de kluwen mie plofte terug in de schaal.

‘Kom,’ zei ze lachend, ‘ik zal je even laten zien hoe je hem moet vasthouden.’ Ze nam mijn hand in een van de hare en wrikte met de andere de eetstokjes uit mijn krampachtige knuist. ‘Heel simpel,’ zei ze. ‘Een van de twee hou je vast en de andere beweeg je. Min of meer als een slagboom. Het vaste stokje rust in de V tussen je duim en wijsvinger, zo dus, en tussen de toppen van je pink en je ringvinger.’ Ze demonstreerde het. ‘Hou het andere stokje bijna zo vast als je met een potlood zou doen, alleen niet zo dicht bij de punt.’ Met de toppen van haar duim en haar eerste twee vingers greep ze het tweede stokje beet om er daarna met groot vertoon mee heen en weer te zwaaien en de puntjes als een kreeftenpoot tegen elkaar te tikken. ‘Oké, probeer maar.’ Ze legde mijn hand met de palm omhoog in haar eigen hand en plaatste de twee eetstokjes voor me op hun plek. Ik keek er even aandachtig naar. Verbaasd keek ze me aan. ‘Snap je het nog steeds niet?’

‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Ik geloof dat ik het nu snap. Ik wil alleen mijn hand nu even niet bewegen.’

Ze lachte en keek even wat verlegen weg, maar ging daarna op haar tenen staan en gaf me een snelle, warme kus op de mond. ‘Eet,’ zei ze. ‘Je zou de energie weleens nodig kunnen hebben.’ Ik keek naar haar omhoog, hopend dat ze bedoelde wat ik dacht dat ze bedoelde. In antwoord op mijn vragende blik trok ze suggestief een wenkbrauw naar me op. Met hernieuwde inspiratie hees ik met de stokjes een enorme klont mie op en het lukte me om het meeste in mijn mond te krijgen, met slechts een paar sliertjes die aan mijn kin bleven hangen. ‘Rustig aan, schrokop,’ waarschuwde ze. ‘Neem de tijd. Ik ga nergens heen, hoor. Zou slecht zijn voor de carrière van een lijkschouwer als je in haar keuken stikte.’

Ik hield me iets in, maar slaagde er toch in om de schaal in twee minuten schoon leeg te eten. Ze spoelde hem af, zette hem in de vaatwasser en ging vlak voor me staan, dichtbij genoeg om haar ademhaling op mijn gezicht te kunnen voelen. Ik legde een hand tegen haar wang, want dat leek ze eerder, in het lijkenhuis, prettig te hebben gevonden. Dat leek nu weer het geval, en dus legde ik mijn andere hand op haar andere wang. Ook daar leek ze geen bezwaar tegen te hebben – ze draaide haar hoofd iets en kuste mijn handpalm – en daarom trok ik haar gezicht naar dat van mij en kuste haar. Ze kuste me terug, en dat deed ze alsof ze er iets mee wilde zeggen.

Na een lange poos van veelzeggende kussen liet ik mijn handen langs haar nek over haar schouders glijden en langs haar zijden naar de onderkant van het sweatshirt. Daarna baanden ze zich een weg onder de ruime zoom en kropen ze langzaam weer omhoog: via de knobbelige joggingbroek, over haar heupen totdat ik de blote huid van haar taille voelde. Het leek magisch, en ergens ook wonderbaarlijk, dat er binnen deze enorme, vormeloze tent van een sweatshirt zoiets slanks, zoiets glads – zoiets vrouwelijks – kon bestaan als deze taille met zijn gebeeldhouwde rondingen en holtes. Mijn duimtoppen raakten elkaar en mijn vingers strekten zich halverwege om haar rug. Ik streek met mijn duimen langs de rand van haar navel en beeldde me het verticale kuiltje in; ik duwde tegen haar strakke buik en schoof de broeksband van haar joggingbroek omlaag om de harde welving van haar heupbeenderen te omvatten. Het was langer dan twee jaar geleden dat mijn handen de heupen van een vrouw op deze manier hadden omvat, maar ik wist nog wel hoe vrouwelijke heupen aanvoelden en ik wist dat dit prachtige heupen waren, die niet zouden onderdoen voor haar prachtige buik. Het voorspelde ook veel goeds voor de rest van haar lichaam. Gewoon om er zeker van te zijn schoof ik mijn handen iets hoger, en ik wist dat ik het goed had geraden. Haar adem stokte even terwijl ik de rondingen van haar borsten begon te volgen; ze waren bloot onder het slobberige shirt. Bijna was het alsof ik op dit moment twee levens leidde: het ene was mijn zichtbare leven, een slobberig, slordig soort leven; het andere, geleefd door mijn mond en handen, was een exotische, duizeligmakende werveling van tongen en vingertoppen, ronde borsten en harde tepels. Ik verbrak de kus zodat ik haar gezicht kon zien, en ik was blij dat ik het deed, want er straalde een combinatie van tederheid, verlangen en verwondering van af die ik nooit eerder had gezien.

‘Dat is het meest adembenemende wat ik ooit van mijn leven heb aanschouwd,’ fluisterde ik, en ze begroef haar gezicht in mijn hals en begon me zachtjes te kussen. ‘Weet je wat?’ mompelde ik ten slotte.

‘Nee, wat?’

‘Je liet me net zo goed zien hoe je met die eetstokjes overweg moet, dat ik denk dat je me misschien nog een paar andere handigheidjes kunt leren.’

‘En wat had je in gedachte?’

‘Wat is de beste manier om een joggingbroek uit te trekken – staand of liggend?’

‘Kom mee naar boven, dan zal ik het je laten zien,’ antwoordde ze.

En dat deed ik, en deed zij, en deden wij. En we vonden het allebei zo lekker dat we het daarna nog een keer deden. Ten slotte kropen we, moe maar tevreden door wat we allemaal hadden gedaan, dicht tegen elkaar aan en bleven we zo liggen. Binnen enkele minuten sliep Jess; een lief, kinderlijk gesnurk begeleidde het ritmische deinen van haar borstkas.

Ik keek naar haar terwijl ze sliep, en ik genoot van de vredige uitdrukking op een gezicht dat vaak zo geconcentreerd en intens was als een laserstraal. Uiteindelijk moet ik zelf ook zijn ingedommeld, want op een gegeven moment werd ik me vaag bewust van een ontwaken. Het klokje gaf 4.47 uur aan. Ik maakte mezelf los uit haar omhelzing, raapte mijn verspreid liggende kleren op en kleedde me aan, maar liet mijn schoenen uit om geen geluid te maken. Ik vond wat papier en een pen en schreef een briefje. ‘ Lieve Jess, sorry dat ik al weg ben. Ik heb vanmorgen vroeg een afspraak, en durfde je niet wakker te maken. Bel me zodra je wakker wordt, als je wilt .’ Ik dacht even na en voegde er toen aan toe: ‘ Je benam me de adem, en schonk me weer lucht .’ Ik dacht niet dat ik het hoefde te ondertekenen.

Ik vouwde haar joggingbroek op en legde hem op het voeteneind, met het briefje er bovenop. Daarna boog ik voorover en kuste ik haar wang. Ze slaakte een zacht geluidje, iets tussen gekir en gelach in, en ik hoopte dat ze misschien droomde van de liefde die we hadden bedreven.

Op mijn tenen liep ik de slaapkamer uit, de trap af en door de voordeur naar buiten. Zittend op de bovenste tree van Modern Home No. 158 deed ik mijn schoenen aan en daarna liep ik naar mijn pick-up. Ik had hem in de iets hellende straat geparkeerd. Hij stond met zijn neus licht naar beneden, en ik liet hem eerst even in zijn vrij lopen voordat ik de motor startte. Op het moment dat de fluwelen duisternis van de hemel begon plaats te maken voor een weelderig rode morgenstond in het oosten nam ik de I-75 in noordelijke richting naar Knoxville.

Macaber complot / druk 1
titlepage.xhtml
macaber_complot_split_0.xhtml
macaber_complot_split_1.xhtml
macaber_complot_split_2.xhtml
macaber_complot_split_3.xhtml
macaber_complot_split_4.xhtml
macaber_complot_split_5.xhtml
macaber_complot_split_6.xhtml
macaber_complot_split_7.xhtml
macaber_complot_split_8.xhtml
macaber_complot_split_9.xhtml
macaber_complot_split_10.xhtml
macaber_complot_split_11.xhtml
macaber_complot_split_12.xhtml
macaber_complot_split_13.xhtml
macaber_complot_split_14.xhtml
macaber_complot_split_15.xhtml
macaber_complot_split_16.xhtml
macaber_complot_split_17.xhtml
macaber_complot_split_18.xhtml
macaber_complot_split_19.xhtml
macaber_complot_split_20.xhtml
macaber_complot_split_21.xhtml
macaber_complot_split_22.xhtml
macaber_complot_split_23.xhtml
macaber_complot_split_24.xhtml
macaber_complot_split_25.xhtml
macaber_complot_split_26.xhtml
macaber_complot_split_27.xhtml
macaber_complot_split_28.xhtml
macaber_complot_split_29.xhtml
macaber_complot_split_30.xhtml
macaber_complot_split_31.xhtml
macaber_complot_split_32.xhtml
macaber_complot_split_33.xhtml
macaber_complot_split_34.xhtml
macaber_complot_split_35.xhtml
macaber_complot_split_36.xhtml
macaber_complot_split_37.xhtml
macaber_complot_split_38.xhtml
macaber_complot_split_39.xhtml
macaber_complot_split_40.xhtml
macaber_complot_split_41.xhtml
macaber_complot_split_42.xhtml
macaber_complot_split_43.xhtml
macaber_complot_split_44.xhtml
macaber_complot_split_45.xhtml
macaber_complot_split_46.xhtml
macaber_complot_split_47.xhtml
macaber_complot_split_48.xhtml