CONCLUSIE: ANATOMIE VAN ZELFVERNIETIGING

Dit boek wees om te beginnen op de buitengewone zeldzaamheid dat een land bij machte en bereid is tijdens een oorlog tot aan zijn totale vernietiging door te vechten. Het is even zeldzaam dat de invloedrijke elites van een land, en meest voor de hand liggend het leger, niet bij machte of van zins zijn een leider te verwijderen die hen met hem naar complete rampspoed voert. Toch, erkend door allen dat dit plaatsvond (en steeds onvermijdelijker), was deze gang naar een alomvattende, nationale catastrofe – een totale militaire nederlaag, fysieke ondergang, vijandelijke bezetting en, zelfs meer dan dat, moreel bankroet – precies wat er in 1945 in Duitsland gebeurde. De voorafgaande hoofdstukken hebben geprobeerd te verklaren hoe dit mogelijk was. Ze hebben het lange proces laten zien van onverbiddelijke ineenstorting van Europa’s machtigste staat onder externe militaire druk. Ze hebben ook de in de nazistaat ingebouwde zelfvernietigende dynamiek – die geenszins beperkt bleef tot Hitler – duidelijk proberen te laten uitkomen. Bovenal hebben ze aanschouwelijk proberen te maken dat de redenen waarom Duitsland ervoor koos tot het einde toe te blijven vechten, en daartoe in staat was, complex zijn, niet herleid kunnen worden tot een enkele, eenvoudige generalisatie.

De geallieerde eis tot ‘onvoorwaardelijke overgave’, die vaak opgevat is als elk alternatief voor vechten tot het einde uit te sluiten, biedt geen afdoende verklaring. De Duitse propaganda buitte de eis natuurlijk uit, in haar onafgebroken pogingen de wil om stand te houden te versterken, bewerend dat de vijand, west en oost, de bedoeling had Duitslands bestaan als natie te vernietigen. Maar tijdens de laatste maanden geloofden, zoals we gezien hebben, steeds minder mensen dergelijke boodschappen, in ieder geval wat betreft de westerse mogendheden.

Belangrijker waren de gevolgen van deze politiek voor de elite van het regime. ‘Onvoorwaardelijke overgave’ was ongetwijfeld koren op Hitlers molen, omdat hij eraan vasthield dat overgave geen punt van overweging mocht zijn. En ‘onvoorwaardelijke overgave’ maakte het onmogelijk de oorlog in het westen te beëindigen – wat de meeste Duitse leiders, maar niet Hitler, bereid zouden zijn geweest te onderhandelen – zonder deze ook in het oosten te beëindigen. Zelfs de regering-Dönitz wees, volgend op Hitlers dood, totdat Eisenhower haar hierin geen keuze meer liet, deze optie af – aangezien het betekende bijna twee miljoen Duitse soldaten te veroordelen tot krijgsgevangenschap door de Sovjets – waardoor de oorlog nog eens acht dagen van bloedvergieten en lijden langer duurde. Anderzijds leidde de eis tot ‘onvoorwaardelijke overgave’ vanaf het begin van 1943 niet tot enige heroverweging door het opperbevel van de Wehrmacht van de Duitse strategie – voor zover er enige algemene strategie bestond die verderging dan een ideologisch ingekaderd zelfvernietigend offensief om stand te houden tot aan de totale ondergang.1 Het bood nuttige rechtvaardiging om te vechten tot aan het eind. Maar het was niet de oorzaak van de vastbeslotenheid om dat te doen.

De bewering dat het de mogelijkheid voor de verzetsbeweging om bredere steun te verwerven en voor een grotere kans om Hitler ten val te brengen ondermijnde, blijft ook een twijfelachtige stelling.2 In ieder geval verhinderde ‘onvoorwaardelijke overgave’ natuurlijk niet een poging tot staatsgreep. Stauffenberg en zijn medesamenzweerders in het bomcomplot van juli 1944 handelden in volledig besef van de geallieerde eis, en, mochten ze zijn geslaagd, zouden onmiddellijk hebben geprobeerd te verzoeken om vredesvoorwaarden. En zoals we hebben opgemerkt, zouden de meesten van Hitlers paladijnen, en talrijke generaals, op enig moment bereid zijn geweest, mocht Hitler daarmee hebben ingestemd, om te onderhandelen over een vergelijk, niet afgeschrikt door de onverzettelijke positie van de geallieerden.

Dus hoewel ‘onvoorwaardelijke overgave’ ongetwijfeld een factor was die meespeelde, kan deze zeker niet beschouwd worden als het beslissende of overheersende probleem dat de Duitsers dwong door te vechten.3 Churchill zelf verwierp later de stelling dat ‘onvoorwaardelijke overgave’ een vergissing was geweest die de oorlog had verlengd. In feite ging hij zover om te beweren dat een alternatieve verklaring over vredesvoorwaarden, die de geallieerden verscheidene malen hadden geprobeerd op te stellen, schadelijker zouden zijn geweest voor alle Duitse pogingen tot vrede te komen, omdat de voorwaarden ‘er op papier zo vreselijk uitzagen en zozeer datgene wat in werkelijkheid ondernomen werd overtroffen, dat hun publicatie Duits verzet alleen maar zou hebben gestimuleerd’.4

Evenmin kunnen geallieerde vergissingen in strategie en tactiek, die hun eigen inspanningen de oorlog tot een vroeg eind te brengen verzwakten en bijdroegen tot het uitgerekte einde van het grote conflict, ook door tijdelijk het zelfvertrouwen van de Duitse verdedigers op te peppen, gezien worden als de beslissende factor. Belangrijke vergissingen werden zeker gemaakt, die bijdroegen aan het onvermogen van de geallieerden om na de landingen in Normandië in het westen en de golf van het Rode Leger door Polen in het oosten tegen kerstmis met Duitsland af te rekenen, wat ze in hun prille optimisme aanvankelijk voor mogelijk achtten.

Zoals we zagen in eerdere hoofdstukken, verhinderde in het westen het uiteenlopen in strategische doelen tussen Eisenhower en Montgomery, onderstreept door hun persoonlijke meningsverschillen (hoofdzakelijk te wijten aan de dominante persoonlijkheid van laatstgenoemde en enig diep geworteld anti-Amerikaans vooroordeel bij de Britse militaire elite), een volledig uitbuiten van de doorbraak in Frankrijk in augustus 1944, waardoor het Duitse westelijke front in grote wanorde was geraakt. Daardoor, en verergerd door het Britse falen de haven in Antwerpen te bemachtigen en de ramp in Arnhem, zag de Wehrmacht kans de westelijke defensies te verstevigen en gedurende verscheidene kostbare weken de geallieerde aanval bijna tot staan te brengen. De geallieerden herkregen nooit volledig het momentum – en leden een volgende tijdelijke tegenslag in het Ardennenoffensief – tot aan maart 1945. Aan het oostelijke front betekenden de fouten van het Rode Leger in de operationele planning ook dat de massale aanval van de zomer van 1944, hoe vernietigend deze ook was voor de Wehrmacht, de oorlog niet vroegtijdig beëindigde. Een gedurfde uitval naar de kust van Pommeren, wat Duitse defensieplanners hadden gevreesd, zou de weg hebben vrijgemaakt voor een veel eerdere aanval op Berlijn dan in werkelijkheid plaatsvond en zou mogelijk de totale ineenstorting hebben gebracht lang voor mei 1945.

Wat mogelijk zou zijn gebeurd indien de Britten en Amerikanen in het westen en de Sovjets in het oosten andere strategische beslissingen hadden genomen, kan natuurlijk slechts een zaak van speculatie zijn. Misschien zou de oorlog veel eerder afgelopen zijn geweest. Maar het is evengoed mogelijk dat andere vergissingen of aarzelingen – oorlog brengt onvermijdelijk zijn eigen herhaaldelijke verrassingen voort en verloopt zelden volgens op papier neergelegde plannen – hun rol zouden hebben gespeeld en een sneller besluit van de oorlog hebben verhinderd.

In een vergelijkbaar rijk van uiteindelijk zinloze speculatie bevindt zich de vraag wat de uitkomst van een geslaagde moordaanslag op Hitler en het overnemen van de staat door de samenzweerders achter het complot van juli 1944 zou zijn geweest. Indien ze waren geslaagd, zouden Stauffenberg en de succesvolle samenzweerders ongetwijfeld naar vrede in het westen hebben gestreefd, maar bijna zeker niet in het oosten. Hoogstwaarschijnlijk zou het westen geweigerd hebben ook maar iets te overwegen dat afweek van ‘onvoorwaardelijke overgave’ op alle fronten, aangezien iets anders de coalitie met de Sovjets, die fundamenteel berustte op de volledige vernietiging van zowel het Duitse militarisme als het nazisme, zou hebben laten scheuren. De leiders van de geslaagde coup zouden na Hitlers dood geconfronteerd zijn geweest met de keuze óf de voorwaarden van volledige capitulatie te aanvaarden, óf door te vechten. Waarschijnlijk zouden ze zich gedwongen hebben gevoeld in te stemmen met volledige overgave. De oorlog zou daarom in juli 1944 voorbij kunnen zijn geweest, met het voorkomen van het immense bloedvergieten dat zich in de daaropvolgende maanden voordeed. Maar zou het militaire leiderschap, vooral in het oosten, ermee hebben ingestemd? En zouden nazifanaten, vooral in de SS, ermee akkoord zijn gegaan? Ondersteund door een nieuwe ‘dolkstoot in de rug’-legende, gefocust op het beeld van de dode, heldhaftige Führer, afgeschilderd als gedood door zijn eigen officieren toen hij leiding gaf aan Duitslands gevecht om een nationaal bestaan, zouden machtige interne krachten zich mogelijk hebben verzet en de nieuwe regering zelfs ten val gebracht. Mogelijk zou een burgeroorlog in eigen land het gevolg zijn geweest.

Het is normaal dat de eindeloze fascinatie voor een dergelijke ‘wat als?’-speculatie geen antwoorden kan bieden. Dit boek heeft daarom niet geprobeerd te beoordelen wat mogelijk zou zijn gebeurd, maar wat feitelijk gebeurde, en om op díé basis de redenen dat Duitsland tot het einde toe doorvocht te evalueren. Op basis van het bewijs dat in eerdere hoofdstukken is gepresenteerd, wordt het tijd de draden van een antwoord samen te brengen.

Allereerst, het is duidelijk niet het geval, zoals soms wel is beweerd, dat de bevolking Hitler en het naziregime tot het einde toe steunde. ‘De mensen hebben niet langer vertrouwen in het leiderschap,’ luidde in maart 1945 een intern rapport, een van de vele die we hebben geciteerd. ‘De Führer wordt met de dag meer in de kwestie van vertrouwen en kritiek betrokken.’5 De banden met Hitler, aan de top en aan de onderkant van de samenleving, waren in juli 1944 weliswaar op de korte termijn versterkt door het mislukken van Stauffenbergs bomcomplot. Zoals we zagen was er een stijging in Hitlers verslapte populariteit onder de burgerbevolking en onder frontsoldaten, afgaande op hun brieven naar huis. En de meeste generaals, zelfs degenen die allesbehalve fans van het regime waren, waren volstrekt ontzet door de aanslag op het leven van Hitler, zoals hun privédagboeken en opmerkingen die niet voor de openbaarheid bestemd waren, aantonen. Maar afgezien van deze korte opleving was Hitlers populariteit sinds de winter van 1941 tanende en verkeerde tegen 1944-1945 in de vrije val. Aanzienlijke overblijfselen van zijn populariteit bleven bestaan onder een slinkende minderheid van de bevolking – hoewel, toegegeven, een minderheid die nog steeds aan de macht was. Aan het begin 1945 was de steun voor Hitler echter erg zwak.

Inmiddels werd de nazipartij in brede kring gehaat. Zoals Goebbels toegaf, was de partij lang voor het eind hoofdzakelijk ‘uitgespeeld’, het doelwit van bittere verontwaardiging omdat haar functionarissen in het niets oplosten en de bevolking in de steek lieten. Ondanks de verhevigde inspanningen tot propaganda, spraken de rapporten die Goebbels bereikten, heldere taal. De propaganda kon weinig of niets uitrichten om te weerleggen wat mensen met hun eigen ogen zagen. Haar geestdriftige boodschappen werden in toenemende mate veracht door een bevolking die smachtte naar een eind aan de oorlog en zich onontkoombaar keerde tegen het regime dat Duitsland dergelijke ellende had gebracht. Er valt weinig te zeggen voor de opvatting dat de ‘volksgemeenschap’ haar cohesie en samenvoegende kracht achter de oorlogsinspanning behield. De veel geroemde ‘volksgemeenschap’ was in werkelijkheid allang uiteengevallen toen het een kwestie werd van ‘red zo mogelijk jezelf’.

Toch bestonden er belangrijke deelverwantschappen die uitstegen boven steun aan het regime, maar het feitelijk toch ondersteunden. Doorslaggevend was dat het bestaan van het regime vervlochten was met verdediging van eigen regio en vaderland – een zaak die de meeste Duitsers steunden, zelfs wanneer ze Hitler en de nazi’s verafschuwden. Het overgrote deel van de bevolking, zoals talrijke interne rapporten erkenden, smachtte naar het einde van de oorlog. Maar er bestond een duidelijke ambivalentie. Weinigen wilden een vreemde bezetting, al helemaal niet door de gevreesde Russen. Maar zolang ze tot het uiterste vochten om te voorkomen door de vijand onder de voet te worden gelopen, hielpen de Duitsers, ongeacht hun motieven en wensen, het regime om te blijven functioneren. En hoe gedemoraliseerd ze ook waren, voor de grote meerderheid van de Duitsers bestond er gewoon geen ander alternatief dan door te gaan.

De rol die de terreur speelde, kan nauwelijks worden overschat. Zonder die zou een volksopstand heel goed mogelijk zijn geweest. Maar het regime vormde een ernstig gevaar voor zijn eigen burgers, en in toenemende mate na de hevige intensivering van de terreur in februari 1945. De mensen voelden zich met recht enorm geïntimideerd. De terreur, die eerder was geëxporteerd, kaatste tijdens de doodsstrijd van het regime terug op de bevolking van Duitsland zelf, en niet alleen op haar vervolgde minderheden. Onder gewone soldaten schoot het aantal deserteurs, vermengd met ‘uitvallers’, omhoog. Militaire rechtbanken reageerden, zoals we zagen, met draconische, afschrikwekkende bestraffing. De half februari geïntroduceerde standrechtbanken waren niets anders dan volksgerichten die bijna alleen maar doodvonnissen uitdeelden, en begin maart, toen dergelijke rechtbanken ambulant werden, kon de ‘reizende rechtbank’ in elk frontlijngebied opduiken en binnen enkele minuten degenen die waren aangeklaagd als lijntrekkers, defaitisten of subversieve elementen, ter dood hebben veroordeeld, waarbij het vonnis onmiddellijk werd voltrokken. Het is opmerkelijk dat de militaire rechtbanken zelfs na de Duitse capitulatie nog steeds doodstraffen velden. Ook onder burgers kon elk uit de pas lopen, zelfs uit wanhoop, helemaal tot aan het eind op brute vergelding rekenen. Hoofdzakelijk door het intimiderende effect van een dergelijke terreur was de algehele stemming somber, gelaten, oorlogsmoe en pessimistisch, maar niet opstandig. Degenen die tegen het regime hun stem durfden verheffen, laat staan actie ondernemen, werden wreed neergeslagen. De meesten waren zo verstandig van opvatting te zijn dat ze niets konden doen – behalve wachten op het einde en hopen dat de Amerikanen en Britten er eerder zouden zijn dan de Russen.

Toch verklaart de terreur niet alles. Ze functioneert als verklaring hoofdzakelijk op basisniveau. Tienduizenden soldaten deserteerden en velen kregen als consequentie te maken met standrechtelijke executie. Maar zelfs op dit niveau, daarbij denkend aan het bredere intimiderende effect van de drastische bestraffing die hun wachtte die weigerden te vechten, deserteerde de grote meerderheid niet – of dacht zelfs maar aan deserteren. Ze vochten door, vaak fatalistisch, ook met tegenzin, maar veelvuldig, zelfs in de laatste wanhopige weken, met grote betrokkenheid, zelfs enthousiasme. Dat kan niet door de terreur worden verklaard.6 En op het hogere niveau van de Wehrmacht, onder de hoge officieren die de macht hadden beslissingen te nemen en te bevelen, speelde terreur maar een kleine rol. Afgezien van degenen die betrokken waren bij het bomcomplot, werden de generaals niet geterroriseerd. Sommigen werden ontslagen. Maar ze werden niet terechtgesteld.

Voor het Duitse volk, zelfs nog meer voor de raciale en politieke slachtoffers van het nazisme, kon de verhevigde terreur naast het vreselijke lijden pas eindigen wanneer het regime zelf met militair vermogen was vernietigd. In niet geringe mate kwam dit doordat degenen die de macht uitoefenden, met name degenen op hoge posities in het regime, maar ook functionarissen en vertegenwoordigers van de partij en haar onderorganisaties op regionaal en plaatselijk niveau, beseften dat ze hun schepen achter zich hadden verbrand en geen toekomst hadden. Leiders van partij en SS waren betrokken geweest bij de ergste gruweldaden tegen Joden en anderen. Goebbels zag dit als een positieve factor om zich van hun aanhoudende fanatisme en steun voor het regime te verzekeren (vaak ondersteund door het geloof in een meedogenloze ‘Joodse wraak’). Hitler dacht er net zo over. Naarmate het nazibewind verbrokkelde, ging het regime in toenemende mate als een bezetene tekeer omdat politie, SS, regionale en plaatselijke partijfunctionarissen de zaken in de provincies in eigen hand namen. Honderden Duitse burgers werden tijdens de laatste weken van het regime het slachtoffer van onbeheerst geweld door nazidesperado’s, vaak in hun poging de zinloze verwoesting van hun steden en dorpen tijdens niet aflatende gevechten bij het naderen van de vijand te voorkomen. Gevangenen en buitenlandse arbeiders werden nu meer dan wie ook blootgesteld aan woest en onbeheerst geweld. En met de vijand vlakbij, stierven tallozen tijdens zinloze marsen van duizenden concentratiekampgevangenen, velen van hen Joden, en werden de overigen geterroriseerd en getraumatiseerd.

De ‘desperado-acties’ van vele partijactivisten tijdens de laatste weken gaven de bereidheid weer van degenen die zich terdege realiseerden geen toekomst te hebben om vijanden mét hen te laten ondergaan, wraak te nemen op oude tegenstanders, persoonlijke rekeningen te vereffenen en ervoor te zorgen dat degenen die het regime hadden afgewezen, er niet meer zouden zijn om te jubelen over zijn val. Hoewel deze fanatici een kleine minderheid vormden, waren ze een minderheid die nog steeds de macht over leven en dood uitoefende. Hun zelfvernietigende neigingen liepen parallel met die van Hitler en het leiderschap van het regime, en hielpen door hun eigen bruutheid verzekeren dat de nazimacht bestendigd werd en dat aan alle manifestaties van verzet van onderop snel een einde werd gemaakt.

De partij en haar onderorganisaties namen na juli 1944 buiten de militaire sfeer in toenemende mate alle organisatorische ruimte in en verkregen enorm uitgebreide bevoegdheden over burgers en het civiele bestuur. Martin Bormann gebruikte zijn nabijheid tot Hitler en zijn leiding over het centrale bestuur van de partij om de partij nieuwe kracht te geven en in de beleidsvorming het staatsbestuur van belang te ontdoen. Wanneer activisten werden aangespoord radicale stappen te zetten om de ‘nazirevolutie’ te voltooien, werd herhaaldelijk de ‘tijd van strijd’ van voordat de partij in 1933 aan de macht kwam opgeroepen.

Lager dan Bormann werd er een essentiële rol gespeeld door de Gauleiter. Als Rijksdefensiecommissarissen, die verantwoordelijk waren voor de civiele verdediging in hun gebieden, beschikten ze over een enorme armslag om op praktisch alle terreinen van het dagelijks leven tussenbeide te komen (en voor niet nakoming standrechtelijke vergelding op te leggen). Zij en hun ondergeschikten op districts- en plaatselijk niveau gingen onder meer over de verdeling van bijstand, verplichte evacuatie van burgers uit bedreigde gebieden, toegang tot schuilkelders tegen luchtaanvallen, opruimen van bomschade en verplichte rekrutering voor dwangarbeid bij verdedigingsinstallaties. Ze speelden ook een sleutelrol in het ‘totale oorlog’-programma van Goebbels om voor het werven van mannen voor de Wehrmacht kantoren en werkplaatsen uit te kammen op de laatste reserves aan mankracht. De groeiende dominantie van de partij deed niets om een gestroomlijnd bestuur te creëren. Maar ze versterkte haar greep op overheid en maatschappij enorm. Tijdens de laatste oorlogsmaanden was Duitsland een totaal gemobiliseerde en gemilitariseerde samenleving zo dicht genaderd als maar mogelijk is. De Duitse massa’s werden onderdrukt, gekoeioneerd en geordend als nooit tevoren. Er bestond nu nauwelijks nog een levensterrein dat verschoond bleef van de inbreuken daarop door de partij en haar onderorganisaties.

Een grote stap naar de volledige militarisering van de maatschappij was de introductie in het najaar van 1944 van de Volkssturm. Militair was die zo goed als waardeloos. Hij werd gehekeld als het verwachte ‘wonderwapen’ en algemeen bespot. En het was een teken, door allen erkend, van hoe wanhopig de zaken er nu voorstonden. Verstandige individuen deden al het mogelijke om te voorkomen dat ze er dienst in deden, met als rechtvaardiging zijn hoge verliescijfer, vooral aan het oostelijke front. Maar als controlestructuur voor het regime was hij lang niet van betekenis ontbloot. Zijn leiderschap was bovendien vaak in handen van vurige nazi’s, die in toenemende mate betrokken waren in politionele ‘acties’, waaronder wreedheden tegen andere Duitsers die gezien werden als lafaards of defaitisten.

Ondanks het onttrekken van feitelijke macht aan de staatsbureaucratie – die grotendeels gereduceerd was tot een instrument voor administratieve tenuitvoerlegging – en in toenemende mate in handen was van de partij op alle niveaus, werd het regime tot op het eind ook overeind gehouden door een verfijnde en ervaren bureaucratische machine. Deze werd een heel aantal grote moeilijkheden om te blijven functioneren de baas, zij het met meer een meer afnemende effectiviteit, vooral in de laatste maanden totdat er nog maar weinig of niets over was om te besturen. Zonder het organisatorische vermogen, dat afkomstig was van goed opgeleide en getrainde ambtenaren op verschillende niveaus, zou het bestuur ongetwijfeld veel eerder zijn ingestort. Ook het rechtssysteem, dat nog steeds draconische vonnissen uitdeelde, bleef tot aan het eind functioneren en hield zo de geradicaliseerde terreur tegen Duitse burgers en vervolgde minderheden gaande. Overal binnen de bureaucratie bestond een bijna gedachteloze loyaliteit, niet specifiek aan Hitler, maar jegens de abstractie van ‘de staat’ en betrokkenheid bij wat gezien werd als ‘plicht’. Zelfs voor ambtenaren die minachtend waren over Hitler en laatdunkend ten aanzien van nazibazen, was dit voldoende om ondersteuning te geven aan een systeem dat in terminale ineenstorting verkeerde. We zagen het bijna-onbegrip van Kritzinger, de staatssecretaris in de Rijkskanselarij, toen hem door zijn naoorlogse ondervragers gevraagd werd waarom hij zo hard was blijven doorwerken toen alles zo overduidelijk verloren was, en daarop antwoordde: ‘Als oude ambtenaar was ik plichtshalve loyaal aan de staat.’ Deze mentaliteit werd aan de top en aan de onderkant van de grote ambtenarij gekopieerd.

De wreedheid van de oorlog in het oosten leverde haar eigen motivatie om te blijven vechten en alle gedachten over overgave te verwerpen. Dit was een oorlog die in niets leek op het conflict in het westen. Militaire leiders en gewone soldaten waren zich er gelijkelijk van bewust dat ze verantwoordelijk waren geweest voor, of betrokken bij, talloze wreedheden in het oosten – in brand gestoken dorpen, massale terechtstellingen van partizanen, het doodschieten van tienduizenden Joden. De barbaarsheid van de oorlogsvoering aan het oostelijke front betekende, zoals ze goed wisten, dat ze op geen genade hoefden te rekenen, mochten ze in handen van de Sovjets vallen.

Het propagandabeeld van Nemmersdorf, het toneel van wreedheden door de Sovjets in oktober 1944, was erger dan de werkelijkheid – maar het was zeker erg genoeg geweest. Nemmersdorf vatte de angst voor het bolsjewisme samen, iets wat er door de jaren heen door onophoudelijke propaganda was ingehamerd, maar nu niet langer een abstractie was. Voor soldaten die in het oosten vochten, of voor degenen elders met families in de bedreigde oostelijke regio’s, bestond er niet gewoon een ideologische reden om door te vechten. Het ideologische gevecht tegen ‘Aziatische horden’ en ‘bolsjewistische beesten’, en zelfs de patriottische verdediging van de natie, smolten in het onderbewustzijn samen tot een wanhopige poging de zeer duidelijke bedreiging voor families en de geboortegrond af te slaan of om de gruweldaden van het Rode Leger te wreken. Naast deze motieven vochten soldaten uit groepssolidariteit met hun onmiddellijke kameraden en, in laatste instantie, om zelf te overleven.

Wezenlijk voor het vermogen van het regime om door te vechten was, niet in de laatste plaats, de rol van het officierenkorps van de strijdkrachten. De oorlog zorgde voor aantallen die een hoge vlucht namen – naar bijna 200.000, inclusief reserveofficieren, begin 1944 – en een zeer snel verloop. Het leger verloor tijdens de oorlog 269.000 officieren, van wie er 87.000 sneuvelden. In september 1944 werd een gemiddelde van 317 officieren per dag – de meeste van lage rang – gedood, gewond of gevangengenomen. De lagere officieren en het middenkader waren in de militaire machine de cruciale radertjes. Velen hadden basisprincipes van de nazidoctrine in de Hitlerjugend en de daarop volgende trainingscursussen tot zich genomen, en waren gehard door het gevecht en door betrokkenheid in moorddadige ‘pacificatie’ en daden van genocide in het oosten.7 Zoals we opmerkten, werd de nazidoordringing van het leger sterk verhevigd na het mislukte bomcomplot met de invoering van de ‘Heil Hitler’-groet in plaats van het traditionele militaire saluut en het uitgebreide gebruik maken van de NSFO om de troepen fanatisme en loyaliteit bij te brengen. De brute vergeldingen tegen degenen die betrokken waren in het Stauffenberg-complot en de herhaalde tirades met lasterpraat tegen legerofficieren door nazileiders, vanaf Hitler tot lager, bracht ook zijn eigen druk voort om niet alleen te conformeren, maar ook enthousiaste betrokkenheid te tonen.

Aan de top hadden de generaals de sleutel in handen. De meesten waren te oud om zoals de lagere officieren in het nazisme te zijn geschoold. Maar hun oudere nationalistische mentaliteit had zich gemakkelijk vermengd met nazi-idealen en ze hadden ruime ervaring met – en steun voor – de ideologische ‘vernietigingsoorlog’ aan het oostelijke front. Na de zuivering die volgde op het mislukte bomcomplot, waren er alleen nog getrouwen over. Dit verhinderde niet dat er tussen afzonderlijke generaals en Hitler serieuze discussies ontstonden over de tactiek. Talrijke generaals werden tot zondebok gemaakt voor nederlagen of voor het onvermogen om absurde bevelen uit te voeren. Maar qua temperament of organisatorisch waren ze niet in staat om Hitler uit te dagen of om een poging te doen tot een nieuwe militaire coup. De meeste generaals vatten hun eed van trouw aan Hitler zeer ernstig op en werden gekweld door de gedachte dat ze mogelijk gedwongen zouden worden orders niet te gehoorzamen. Zelfs waar de eed dienst deed als weinig meer dan een excuus tot volgzaamheid en een zich onttrekken aan elke politieke verantwoordelijkheid op grond van het feit dat ze alleen maar soldaten waren die hun plicht deden, werden de traditionele militaire geboden van bevel en gehoorzaamheid in het Derde Rijk vervormd tot een extreme bereidheid om zich neer te leggen bij de bevelen, hoe irrationeel die ook waren, van de Führer.8 Uiteindelijk verschafte een diep ingeprent, maar volstrekt geperverteerd besef van plicht de militaire leiders van het Derde Rijk zowel een motivatie als een alibi.9

De generaals waren onderling verdeeld. De afgeluisterde gesprekken van degenen in Britse gevangenschap, waar bij verscheidene gelegenheden in vorige hoofdstukken naar verwezen werd, brengen scherpe meningsverschillen aan het licht.10 Het was niet anders onder die generaals die nog steeds posities bekleedden in het opperbevel in Duitsland en langs zijn grenzen. Als vurige nationalisten gold het voor hen als een axioma om bereid te zijn voor de verdediging van het Rijk tot het uiterste te gaan, zelfs waar ze inwendig hadden gebroken met Hitler of de partij en haar vertegenwoordigers minachtten. Maar sommigen bleven in feite fanatieke volgelingen van Hitler, zoals de brute veldmaarschalk Ferdinand Schörner, wiens meedogenloosheid bij het opleggen van discipline hem zelfs berucht maakte in de hoogste rangen van het leger, of grootadmiraal Karl Dönitz, die in april 1945 eiste dat overeenkomstig de orders van de Führer elk schip en elke marinebasis tot op het laatst zou worden verdedigd, wat zijn mannen de keuze liet tussen de overwinning of de dood. De meeste hooggeplaatste officieren hielden aan de fictie vast dat ze ‘onpolitiek’ waren en dat politieke beslissingen uitsluitend en terecht het leiderschap van de staat aangingen. Maar zonder hun steun, welke hun motieven ook waren, is het duidelijk dat het leiderschap van de staat niet had kunnen doorgaan, en evenmin de oorlog.

Zelfs waar ze fundamenteel met Hitlers tactiek van mening verschilden, betwistten de generaals niet zijn recht om ze uit te vaardigen en vochten ze loyaal door. Geconfronteerd met steeds waanzinniger orders voor de verdediging van Berlijn, vond generaal-kolonel Heinrici niettemin dat ze te weigeren neerkwam op het plegen van verraad. Het voorbeeld van veldmaarschalk Kesselring, die zelfs aan het eind van april 1945 weigerde om overgave in Italië te vergoelijken zolang de Führer nog in leven was, is een verder treffend geval.

Cruciaal om het regime in staat te stellen door te vechten was ook de radicalisering van de machtsstructuur onder Hitler tijdens de laatste maanden. Na Stauffenbergs moordaanslag werd het regime snel versterkt. Er werden wijzigingen aangebracht die het tijdens de laatste maanden schraagden en elke interne ineenstorting uitsloten, waarbij de macht onder Hitler hoofdzakelijk werd verdeeld tussen de vier nazirijksgroten. Zoals we zagen breidde Bormann de mobiliserende en controlerende rol van de partij enorm uit, en vergrootte hij haar greep tot naar bijna alle facetten van het dagelijks leven. Goebbels combineerde nu de vitale terreinen van propaganda en mobilisatie voor de ‘totale oorlog’-inspanning. Zonder de miljoen extra manschappen die hij tegen het eind van 1944 op de been bracht, zou de Wehrmacht eenvoudig niet in staat zijn geweest de uitzonderlijke verliezen die zij leed, te vervangen. Met zijn overname van het bevel over het Reserveleger (uit het hoofdkwartier waarvan Stauffenberg het complot om Hitler te vermoorden had georkestreerd) breidde Himmler zijn terreurapparaat nu naar de Wehrmacht zelf uit. Slechts het Reserveleger was in 1944 in staat geweest de couppoging te plannen. Onder het gezag van Himmler werd die mogelijkheid weggenomen. En Speer bracht wonderen van management en organisatie tot stand door voldoende wapens te produceren, ondanks de groeiende crisis in productie en transport vanwege geallieerde bombardementen en territoriale verliezen, zodat de troepen nog steeds wapens hadden om mee te vechten. Als Speer, die pas erg laat toegaf dat de oorlog onherroepelijk verloren was, maar half zo hard had gewerkt, zou Duitsland het in de verste verte niet zo lang hebben kunnen volhouden.

Het viermanschap Bormann, Goebbels, Himmer en Speer – drie van hen behorend tot de meest brute en radicale fanatici, de vierde een ambitieus, naar macht hongerend organisatorisch genie – speelde een grote rol in het doorgaan van de oorlog. Maar de vier waren onderling verdeeld en wantrouwig ten opzichte van elkaar – een kenmerk van de nazistaat. En elk van hen wist dat zijn gezag afhing van een hogere autoriteit – die van Hitler.

Ten slotte, maar zeker niet op de laatste plaats, komen we bij Hitler zelf terecht. Hij week nooit af van wat het leitmotiv van zijn politiek bestaan was geweest, dat er nooit, maar dan ook nooit, een ‘laffe’ capitulatie zou komen en een interne revolutie zoals in 1918. Daaruit voortvloeiend sloeg hij rechtlijnig alle smeekbeden van zijn paladijnen af om een onderhandeld vergelijk te overwegen. Voor hem kon dat alleen maar volgen op een overwinning, niet op een nederlaag. Zodra vanaf juni 1944 na de belangrijke vijandelijke successen het net zich rond het Derde Rijk sloot, bestond daar nooit enige kans op. De geallieerde eis tot ‘onvoorwaardelijke overgave’ speelde eenvoudig in op zijn mentaliteit en overtuigingen. ‘Heldhaftige’ totale vernietiging was voor hem oneindig te prefereren boven wat hij zag als de uitweg van de lafaard, die bestond uit capitulatie. De benarde toestand van het Duitse volk interesseerde hem niet. Ze hadden bewezen in de oorlog zwak te zijn en ze verdienden het ten onder te gaan. Na de mislukking van het Ardennenoffensief was hij scherpzinnig genoeg om in te zien dat zijn laatste kaart was uitgespeeld. Maar hij klampte zich in wanhoop en onmacht om het tij te keren dat op het punt stond hem te doen ondergaan, aan de ene na de andere strohalm vast. Zelfmoord was de aangewezen en meest in aanmerking komende uitweg. In feite werd het de enige uitweg. Het was simpel een kwestie van tijd, en van timing, zodat hij niet gevangen kon worden genomen door de Russen. Het was voor hem ook de gemakkelijke uitweg, omdat hij wist dat wat er ook gebeurde, hij na de oorlog geen toekomst had. Maar zolang hij leefde, kon zijn macht – zij het over een snel krimpend Rijk – niet worden aangevochten, zoals Göring en Himmler zelfs tijdens de allerlaatste dagen van zijn leven ontdekten.

Hitlers persoonlijkheid was duidelijk verre van onbelangrijk voor Duitslands volgehouden strijd. Generaals evenzeer als politieke leiders vonden hem volstrekt onbuigzaam als ze een alternatieve koers voorstelden. Sommigen die gedemoraliseerd en wanhopig hem zelfs tijdens de laatste weken opzochten, vertrokken met nieuw enthousiasme en vastberadenheid. Onder een ander staatshoofd, bijvoorbeeld Göring (tot zijn afzetting op 23 april Hitlers aangewezen opvolger), lijkt het hoogst waarschijnlijk dat Duitsland op enig moment eerder dan mei 1945 om vrede zou hebben verzocht. Het is zelfs de vraag of in het geval van Hitlers eerdere overlijden Göring (of Himmler, de enig andere mogelijke kandidaat voor de opvolging) onder de generaals wel het interne gezag zou hebben genoten om de oorlogvoering voort te zetten. Een dergelijk niet-feitelijk scenario benadrukt nogmaals hoezeer Hitlers eis dat de oorlog moest worden voortgezet, het grote obstakel vormde om deze te doen stoppen. Dit moet echter niet opgevat worden als uitsluitend een kwestie van Hitlers overheersende persoonlijkheid – zijn onbuigzaamheid, zijn losgeraakt zijn van de werkelijkheid, zijn bereidheid om het land en het Duitse volk samen met hem volledig ten onder te laten gaan – hoe belangrijk dit ook was. Daarnaast is er de vraag waarom de machtselite bereid was hem zo rampzalig tot op het einde alles te laten dicteren.

Albert Speer overpeinsde, pseudozelfverwijtend, in zijn memoires waarom Hitler, toen duidelijk werd dat Duitsland zowel economisch als militair uitgeschakeld was, niet te maken kreeg met een gezamenlijke actie van die militaire leiders met wie hij in regelmatig contact stond, waarbij zij een verklaring eisten over hoe hij de oorlog zou gaan beëindigen (met de implicatie dat ze hem daartoe hadden kunnen dwingen). Speer dacht dat zo’n stap had moeten komen van Göring, Keitel, Jodl, Dönitz, Guderian en hemzelf.11 De stelling was, zoals hij goed wist, absurd.12 Structureel zowel als individueel was de genoemde groep verdeeld en (de toenemende vervreemding van hemzelf en Guderian daargelaten) in ieder geval aartsloyaal, met drie van hen die Hitlers ‘volhouden’-orders vurig steunden.

Hitler in een organisatie, politiek of militair, het hoofd bieden, was volstrekt onmogelijk. Het wegvallen, van vroeg af aan in het Derde Rijk en steeds uitgesprokener tijdens de oorlog, van alle structuren van collectief bestuur zorgde daar wel voor. Mussolini’s afzetting in juli 1943 was gekomen vanuit zijn eigen organisatie, de Fascistische Grote Raad. En boven Mussolini stond, op z’n minst officieel, een alternatieve bron van loyaliteit: de koning van Italië. Geen vergelijkbare structuren bestonden er in nazi-Duitsland. Hitler was staatshoofd, opperbevelhebber van de strijdkrachten, hoofd van de regering en hoofd van de partij. Hij had zich stelselmatig tegen suggesties verzet om in het Rijkskabinet een vorm van collectief bestuur te herstellen en een Senaat van de nazipartij in leven te roepen voor, onder meer, de opvolging. De Gauleiter werden periodiek bijeengeroepen, maar alleen maar om naar peptalks van Hitler te luisteren. Zelfs in de strijdkrachten bestond er een schadelijke verdeeldheid tussen het opperbevel van de Wehrmacht (verantwoordelijk voor operaties buiten het oostelijke front) en het opperbevel van het Leger (alleen verantwoordelijk voor het oostelijke front).

Het probleem werd vergroot door het feit dat Hitler niet alleen de opperbevelhebber van de Wehrmacht als geheel was, maar ook opperbevelhebber van het leger. Zelfs vergeleken met andere autoritaire regimes, die gewoonlijk een vorm van kabinet, politburo, junta of militaire raad bezaten om de leider te steunen, was de personalisatie van het bestuur in Hitlers regime extreem. Machtsstructuren, elk in verschillende mate doortrokken van nazistische ideologische waarden, waren alle met Hitler verbonden en verkregen legitimatie door zijn ‘charismatische leiderschap’. De verbrokkeling van het bestuur weerspiegelde het karakter van Hitlers absolute macht, zelfs toen dit in de allerlaatste weken begon te tanen. Hoewel Hitlers massale aantrekkingskracht als charismatisch leider sterk in verval was geweest sinds halverwege de oorlog, had de verbrokkeling van het bestuur onder hem, dat vanaf het begin een kenmerk van charismatisch bestuur was geweest, aangehouden tot op het eind. Het vormde een fundamentele reden dat een eerdere ineenstorting, of een toevlucht nemen tot een schikking door onderhandelen – elk alternatief voor de onontkoombare gang naar zelfvernietiging – niet plaatsvond.

De denkhouding van de regerende elite had zich gevoegd naar het karakter van charismatische heerschappij en de structurele determinanten die elke uitdaging van Hitler verhinderden. Onder nazileiders bleken de persoonlijke banden die op een eerder tijdstip met Hitler waren gesmeed, bijna onmogelijk te verbreken, zelfs toen het in de persoonlijkheidscultus ingebouwde aureool van onfeilbaarheid verbleekte. Dat laatste gold ook het volstrekt van Hitler afhankelijk zijn voor machtsposities. Speer distantieerde zich weliswaar, hoewel erg laat, maar zelfs hij voelde de innerlijke drang om een laatste, gevaarlijke en zinloze tocht terug naar de bunker te ondernemen om in de allerlaatste dagen de leider die hij ooit had verafgood persoonlijk vaarwel te zeggen. Ondanks het feit dat hij van Hitler de volle laag kreeg over het falen van de Luftwaffe, brak Göring nooit met hem. Zijn afzetting uit al zijn ambten op 23 april volgde op een misverstand dat door Bormann, een van de aartsvijanden van de Rijksmaarschalk, opzettelijk was uitgebuit. Bormann zelf was de loyale rechterhand van zijn meester, die Hitlers tirades en uitbarstingen omzette in bureaucratische bepalingen en orders. Himmler was de sterke arm van de repressie die, ondanks het feit dat hij in de laatste maanden heimelijk zijn eigen gang ging om een machtspositie te behouden in een wereld na Hitler, zijn afhankelijkheid bleef erkennen. De breuk met Hitler kwam op het allerlaatste moment en schijnt, net als met Göring, gevolgd te zijn op een misverstand, toen Himmler aannam dat berichten over de zenuwinstorting van de dictator op 22 april zijn feitelijke troonsafstand hadden betekend. Joseph Goebbels, de meest toegewijde van alle nazileiders aan de top, en behorend tot Hitlers meest scherpzinnige aanhangers, was als een van de zeer weinigen bereid om tot aan het einde bij hem te blijven en zichzelf op de grote lijkstapel van het Derde Rijk te werpen.

Op een lager niveau dan de hoogste partijbazen boden de Gauleiter, de provinciale onderkoningen, nog steeds een falanx van volstrekt regeringsgetrouwen, ongeacht hun persoonlijke gevoelens, die hun eigen schepen samen met Hitler achter zich hadden verbrand, ook al begonnen ze in de laatste weken toen de verbindingen met Berlijn wegvielen, noodzakelijkerwijs zelfstandig actie te ondernemen. Hun laatste collectieve ontmoeting met Hitler, op 24 februari 1945, liet zien dat onder deze belangrijke groep Hitlers autoriteit nog intact was.

Onder de militaire leiders is de houding van groot-admiraal Karl Dönitz, hoofd van de marine en bij Hitlers dood zijn aangewezen opvolger als staatshoofd, illustratief voor de blijvende banden met Hitler. In tegenstelling tot zijn naoorlogse reputatie als militaire professional die eenvoudig zijn plicht had gedaan, was Dönitz een van de belangrijkste fanatici geweest in zijn steun voor Hitlers orders om tot het laatst toe te vechten – qua mentaliteit een volstrekte nazi. Maar nu Hitler er niet meer was, was de voornaamste en onverzettelijkste barrière om te capituleren weggenomen. Dönitz, die totale verantwoordelijkheid was toevertrouwd en zich bevrijd voelde van zijn eed van trouw aan Hitler, zag de noodzaak in om te buigen voor de militaire en politieke realiteit en wilde onmiddellijk gaan zorgen voor een onderhandeld einde aan een verloren oorlog. Deze plotselinge ommekeer in Dönitz’ houding onderstreept duidelijker dan wat ook hoezeer het tot het einde toe vechten, tot aan de volledige nederlaag en verwoesting, niet alleen viel toe te schrijven aan Hitler in persoon, maar aan het karakter van zijn bewind en de mentaliteit die zijn charismatische heerschappij overeind had gehouden.

Onder de redenen dat Duitsland in staat en van zins was om tot het einde toe te vechten, zijn deze bestuursstructuren en de onderliggende mentaliteit daarachter het meest fundamenteel. Alle andere factoren – de zieltogende steun voor Hitler, het meedogenloze terreurapparaat, de toenemende dominantie van de partij, de prominente rollen van het Bormann-Goebbels-Himmler-Speer-viermanschap, de negatieve integratie veroorzaakt door de angst voor bezetting door de bolsjewieken en de aanhoudende bereidheid van ambtenaren en militaire leiders op hoge posten om hun plicht te blijven doen toen alles overduidelijk verloren was – waren uiteindelijk ondergeschikt aan de wijze waarop het charismatische Führer-bewind was gestructureerd, en hoe het, in zijn stervensfase, functioneerde. Paradoxaal genoeg was het inmiddels een charismatisch bewind zonder charisma. Hitlers massale charismatische aantrekkingskracht was allang verdwenen, maar de structuren en mentaliteit van zijn charismatische bewind bleven tot aan zijn dood in de bunker bestaan. De dominante elites, hoe verdeeld ze ook waren, bezaten niet de collectieve wil noch het machtsmechanisme om te voorkomen dat Hitler Duitsland naar de totale vernietiging voerde.

Dat was beslissend.

Tot de laatste man
titlepage.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_000.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_001.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_002.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_003.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_004.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_005.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_006.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_007.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_008.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_009.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_010.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_011.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_012.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_013.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_014.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_015.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_016.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_017.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_018.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_019.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_020.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_021.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_022.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_023.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_024.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_025.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_026.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_027.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_028.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_029.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_030.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_031.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_032.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_033.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_034.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_035.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_036.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_037.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_038.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_039.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_040.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_041.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_042.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_043.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_044.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_045.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_046.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_047.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_048.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_049.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_050.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_051.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_052.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_053.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_054.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_055.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_056.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_057.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_058.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_059.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_060.xhtml
Tot_de_laatste_man_split_061.xhtml