In plaats van een inleiding: journalistengeluk
Als 1 mei 1994 niet op een zondag was gevallen, hadden we Liesabeth Otto, het ‘wolfskind’, waarschijnlijk niet eens ontmoet. Maar nu hadden we opeens tijd, te veel tijd, iets wat zelden het geval is tijdens filmopnamen. De toenmalige Russische president Boris Jeltsin had, nog helemaal in de sovjettraditie, onlangs bepaald dat niet alleen de maandag, maar ook de dinsdag in heel Rusland een vrije dag was.
Wij – mijn cameraman Hartmut Seifert, onze videotechnicus Vladislav Vassiljev uit Sint-Petersburg en ik – reisden op dat moment de tweede keer voor de televisie van de Deutsche Welle door de oblast of provincie Kaliningrad. Onze afspraken met de papierfabriek en de dienst voor milieuzorg waren gauw genoeg verschoven, maar wat moesten we met onze vrije tijd beginnen? Zonder dralen begonnen we met een ander onderwerp: de situatie van de Rusland-Duitsers die sinds 1993 in toenemende mate vanuit de Midden-Aziatische landen Kazachstan, Oezbekistan en Kirgizië naar het voormalige Oost-Pruisen waren getrokken.
Van een collega van de Kaliningradse tv-zender Jantar – barnsteen – kregen we de naam en het adres van Nikolai Zwetzich. Deze Rusland-Duitser was drie maanden daarvoor met zijn hele familie uit Kazachstan gekomen om hier, in het voormalige spergebied, een nieuw bestaan op te bouwen. Hij had veel te vertellen. Op deze vrije dagen zou hij zeker thuis zijn, vooral omdat de aardappels dringend gepoot moesten worden. We gingen erheen via de oude weg van Königsberg naar Pillau, dat sinds 1947 Baltiejsk heet en de thuishaven is van de Russische Baltische Vloot.
Nikolai Zwetzich troffen we niet. Hij was met zijn gezin naar familie, vertelden zijn buren ons, maar er woonden ook Duitsers aan het einde van de bebouwde kom, in het tweede huis rechts achter de kiosk. We hadden niet veel hoop dat we interessante gesprekspartners zouden vinden, maar reden er toch naartoe. Ik stapte alleen uit, deed het tuinhek open en liep naar het huis, waar me een jonge Russische vrouw tegemoetkwam.
‘Bent u Duitse?’ vroeg ik haar in het Russisch.
‘Nee, maar de moeder van mijn vriendin Elena is Duitse. Elena is toevallig net bij me op bezoek.’
We liepen naar binnen en in de hal kwam ons al een jonge vrouw tegemoet. Ze droeg een rode trui en was hoogzwanger.
‘Uw vriendin vertelde me dat uw moeder Duitse is...’
‘Ja, zij is een echte Duitse,’ antwoordde ze.
‘Wát voor Duitse is uw moeder? Is ze Rusland-Duitse of is ze vanuit Duitsland hier op bezoek gekomen?’
‘Mijn moeder is hier na de oorlog gebleven. Ze heeft veel meegemaakt.’
Dat antwoord had ik absoluut niet verwacht. Zou haar moeder dan een van de weinige tientallen Oost-Pruisen zijn die na de Tweede Wereldoorlog ondanks het verbod in het toenmalige spergebied waren achtergebleven?
‘Moeder is thuis,’ zei Elena. ‘Ga maar naar haar toe. Ze vindt het altijd fijn om bezoek uit Duitsland te krijgen. Wij wonen aan de overkant, schuin tegenover nummer 12. U herkent het aan de blauwe kozijnen. Mijn moeder heet Liesabeth Otto en is in de tuin aan het werk.’
Hartmut Seifert en ik namen camera en microfoon mee en liepen ernaartoe. Nummer 12 zag er beter verzorgd uit dan de huizen van de buren. In de voortuin bloeiden de eerste narcissen en tulpen, en een kleine reebruine laika kwam ons boos blaffend tegemoet. Hartmut had de camera op zijn schouder, klaar om meteen te draaien.
‘Mevrouw Otto?’
Geen antwoord.
We liepen door en rechts van ons ging een deur open, waarna een oudere vrouw met kort donkerbruin haar naar ons toe kwam.
‘Bent u mevrouw Otto en bent u hier na de Tweede Wereldoorlog gebleven?’ vroeg ik in het Duits.
Liesabeth Otto had alleen oog voor de camera. ‘Ja, dat ben ik. Maar wacht eens even, jongeman...’
We hadden geen goed gevoel over onze bijna-overval. We boden onze verontschuldigingen aan, stelden ons voor en vroegen mevrouw Otto of ze iets over zichzelf wilde vertellen. Omdat we Duitsers waren vertrouwde ze ons meteen. ‘Russen zou ik niets verteld hebben,’ zei ze later. Daarna vertelde ze in het kort: geboren in Oost-Pruisen, ouders verloren, kamp in Siberië. ‘Dat is een goed verhaal,’ fluisterde Hartmut tegen mij. ‘Laten we het doen!’ Vastbesloten liep hij naar het konijnenhok. Liesabeth Otto en ik liepen achter hem aan. Zonder verder overleg begonnen we met de opnamen.
‘U bent hier dus na de Tweede Wereldoorlog gebleven, vertelt u eens...’ Zonder schroom voor de camera begon Liesabeth Otto te vertellen, in het Duits met een licht Oost-Pruisisch accent. Veel uitdrukkingen klonken vreemd, vooral als mevrouw Otto ze letterlijk vanuit het Russisch of Litouws in haar moedertaal vertaalde: ‘Ik ben geboren in Wehlau, ergens in de buurt van Wehlau. En in 1945, op 24 april 1945, is mijn moeder van de honger gestorven. Ik had toen nog een broer en een zus, maar die zus is ook verhongerd. Ik ging naar Litouwen. Ik was jong. God, hoe oud was ik toen? Zeven of zo. Tja, en toen heb ik rondgezworven tot 1953... Ik heb gehoord dat zulke kinderen tegenwoordig wolfskinderen worden genoemd. Af en toe bedelde ik, af en toe heb ik gestolen... Ja, dat heb ik ook gedaan. En in 1953 kwam ik voor die diefstallen – iets om te eten of iets van de waslijn om aan te trekken en zo, kleren – daarom kwam ik dus in een kinderstrafkamp, ik had immers geen familie. Interesseert u dit?’
Ja, dat interesseerde ons heel erg. We hingen al aan haar lippen. ‘Waar was dat dan?’
‘Ik heb twee jaar in de stad Kinesjma gezeten, dat is in Midden-Rusland... En vier jaar in Archangelsk, in Noord-Archangelsk, maar dat was een strafkamp voor volwassenen.’
‘En hoe bent u daar dan uit gekomen?’
‘Ze lieten me vrij, ik was oud genoeg en ze dachten misschien dat ik nooit meer iets zou pikken... Ik heb goed gewerkt... En ja, toen hebben ze me vrijgelaten.’
‘En waar bent u daarna naartoe gegaan?’
‘Ik ben daar gebleven, ik ben daar getrouwd, mijn dochter hier, die is in Siberië geboren. Tja, wat kan ik nog meer vertellen? O ja, in 1967, toen ben ik gescheiden van mijn man, die sloeg me altijd en verweet me altijd van alles, vanwege de oorlog. Daar kon ik niet tegen... Elena was net een jaar, ja, zoals Alexander nu...’
Liesabeth Otto wees naar haar kleinzoon die in zijn kinderwagen luidkeels om aandacht vroeg. ‘Ja, ik kom, lieve schat...’ suste ze het kleintje in het Duits en vertelde verder. ‘En in 1980... Ja, inmiddels was het toch erg interessant, ik had mijn vader gevonden. En mijn broer. Maar helaas is het allemaal verkeerd gelopen. En in 1980 ben ik met mijn dochter hiernaartoe gekomen. Hier, dit is mijn heimat! Sasja, Sasja, zeg, wat er is met jou, hè?’
Mevrouw Otto draaide zich om, liep naar haar kleinzoon en raapte het flesje op dat het jongetje op de grond had gegooid. Haar dochter Elena kwam erbij, Liesabeth Otto drukte haar het kind in de armen en vertelde verder: ‘Elena werd altijd fasciste genoemd, zelfs onze koe werd altijd fasciste genoemd... Maar in 1985, toen Gorbatsjov aan de macht kwam, konden we een beetje ruimer ademhalen. Opeens was er iets gebeurd waardoor de mensen een beetje beleefder werden, misschien omdat ze op de televisie en op de radio zeiden dat er eindelijk eens een einde moest komen aan al die verwijten... Het was onze schuld immers niet dat het oorlog was geweest...’
Liesabeth Otto was Duitse, dat stond voor mij vast. Maar waarom deed ze zichzelf dit leven aan? Terwijl toch sinds de val van het ijzeren gordijn steeds meer uit Duitsland afkomstige mensen naar de Bondsrepubliek waren gekomen?
‘U hebt hier in Noord-Oost-Pruisen zoveel ergs meegemaakt en toch wilt u hier niet weg?’ vroeg ik provocerend.
De oude vrouw stond bij de regenton het flesje om te spoelen. Ze ging abrupt rechtop staan. ‘Waar naartoe? Ik heb immers een gemengd gezin. Waar naartoe? Dat kan niet. Dit hier is mijn heimat, dit hier is mijn aarde, begrijpt u dat? Ik heb gezegd dat ik hier zal sterven... Weet u, ik moet het afval voor de varkens nog koken...’
Met dit duidelijke antwoord liet Liesabeth Otto ons staan. Ze liep haar kleine tuinhuisje in. Daar ging ze aan de gang met schijven wortel en aardappelschillen en vertelde ondertussen welke groenten ze in haar tuin verbouwde en dat ze varkens, kippen, konijnen en een koe had. Dat was noodzakelijk om het te redden in deze zware tijden van omwenteling. Want sinds de Sovjet-Unie niet meer bestond, was ook de provincie Kaliningrad arm. De meeste akkers lagen braak en de fabrieken lagen stil. In het voorjaar van 1994 was een opleving nog lang niet in zicht.
Elena vroeg of we wilden binnenkomen, ze ging theezetten. Terwijl Liesabeth Otto de dieren verzorgde, praatten wij met haar dochter. We zaten, zoals in Rusland gebruikelijk is, in de kleine keuken bij elkaar. Af en toe legde Elena nieuw hout in de gemetselde tegelkachel. Er was geen verwarming in het huis, geen stromend water en de was deed ze met de hand. In een hoek van de tuin stond een tonnetjesplee.
De jonge vrouw wilde Duits met ons praten, die kans kreeg ze niet vaak. Hoewel er sinds 1991, toen de provincie Kaliningrad niet langer spergebied was, af en toe ook ‘echte Duitsers’ bij hen langskwamen, heimattoeristen die op zoek waren naar hun oude huizen en herinneringen. Elena vertelde zachtjes over de moeilijke kanten in het leven van haar moeder, dat zij, die kleine Duitse, was opgehangen, door honden opgejaagd, verkracht en in een rivier gegooid. Ertussendoor kraste een blauwe parkiet in zijn kooi in de vensterbank.
‘Hoe komt het dat u zo goed Duits spreekt?’ vroeg ik de jonge vrouw.
‘Ik heb samen met mijn moeder een jaar in Duitsland gewoond, daar heb ik dat geleerd.’
Een uur later wachtten wij nog steeds op mevrouw Otto. We vonden haar achter de stallen, waar ze nog gauw het land voor de aardappels omspitte; ze moest zeshonderd vierkante meter bewerken. Alle stenen die ze uit de zandige aarde haalde, gooide ze in een zinken emmer. De sterke vrouw hijgde, maar was er niet weinig trots op dat ze haar gezin eigenhandig kon voeden. Er was geen man in huis. ‘Vaak, als er te veel mannenwerk is, haal ik hulp. Michail, een oudere man wiens gezin in Wit-Rusland woont, helpt me tegen betaling. Maar meestal kan ik het wel alleen af. Ik ben nog sterk genoeg.’
Liesabeth Otto beloofde dat ze na een sigaret naar de keuken van het huis zou komen. Toen ze even later samen met ons aan tafel zat, bood ze meteen aan dat we haar mochten tutoyeren: ‘Jullie konden mijn kinderen wel zijn.’ Daarna liep Liesabeth naar de auto om onze videotechnicus Vladislav Vassiljev binnen te vragen. De chauffeur wilde in de auto blijven wachten.
We zaten nog een tijd bij elkaar, als het nodig was vertaalde ik in het Russisch. Daarna maakten we een afspraak voor de volgende dag. We wilden graag terugkomen en samen met Liesabeth naar haar oude geboortestad Wehlau, die tegenwoordig Znamensk heet, rijden. Twee jaar eerder was ze daar voor het eerst terug geweest, samen met een geboren Oost-Pruisische, vertelde ze, daarna niet meer. Er zouden nog veel oude Duitse gebouwen staan, de ijzeren brug over de rivier Alle zou niet verwoest zijn, van de Pflegerkolonie waar ze tot haar vlucht in januari 1945 met haar moeder, zus en broer had gewoond, zouden als door een wonder alle huizen behouden zijn gebleven. Ook de watertoren en de ruïne van de kerk waarin ze was gedoopt zouden er nog staan. Vanuit de toren heb je een schitterend uitzicht op de Pregelwiese richting Königsberg.
Liesabeth stelde één voorwaarde aan de voortzetting van onze filmopnamen: onze Russische videotechnicus mocht niet mee. ‘Die heeft me zulke gekke vragen gesteld, misschien denkt hij dat ik een misdadigster ben. Ik vertrouw hem niet.’
Op de terugweg naar ons hotel aan de westkant van Kaliningrad zweeg iedereen. Pas toen we ‘s avonds laat de filmopnamen bekeken en er tot diep in de nacht over spraken, verwoordde onze cameraman Hartmut Seifert onze indrukken: ‘Begrijp je wel dat dit een heel bijzonder levensverhaal is? Meer dan alleen maar een kort item voor de Deutsche Welle dat niemand ziet? Liesabeth verdient een eigen film.’
Uit onze eerste ontmoeting met Liesabeth, inmiddels bijna zestien jaar geleden, is een vriendschap ontstaan die nog altijd standhoudt. Sindsdien is er een reportage gemaakt voor de zdf met de titel Irgendwo gebettelt, irgendwo geklaut... en de documentaire Die Eiserne Maria voor Arte, twee films waarin we alleen maar facetten van Liesabeths biografie konden tonen.
Dit boek beschrijft alle fasen van dit unieke leven tussen Oost en West die Liesabeth Otto me heeft toevertrouwd.
Ingeborg Jacobs