1 Vliegtuig
Het was een oude machine, een viermotorig, door vloeibare brandstof gevoed straalvliegtuig, dat al uit de dienst was genomen; en het vloog een route die noch economisch verantwoord, noch bijzonder veilig was. Het koerste door de wolkenformaties op een vlucht die twaalf uur duurde, maar met een door raketten aangedreven supersonische machine in vijf uur zou kunnen worden gedaan.
En het moest nog ruim een uur vliegen.
De agent aan boord wist dat zijn aandeel in de opdracht pas ten einde zou zijn op het moment dat het vliegtuig de grond raakte en dat het laatste uur het langst zou duren.
Hij wierp een blik op de enige andere passagier in de grote cabine - de man deed een dutje, zijn kin steunend op zijn borst.
De passagier bood geen bijzonder opvallende of imponerende aanblik, maar op dit ogenblik was hij niettemin de belangrijkste man ter wereld.
Generaal Alan Carter keek gemelijk op toen de kolonel binnenkwam. Carter had wallen onder zijn ogen en omlaaggetrokken mondhoeken. Hij probeerde de paperclip die hij met geweld weer in zijn oorspronkelijke vorm wilde krijgen te buigen, maar het ding schoot uit zijn hand.
'Bijna raak deze keer,' zei kolonel Donald Reid kalm. Hij had zandkleurig, sluik haar dat strak achterover gekamd was, en een kleine, grijzende borstelige snor. Hij droeg zijn uniform op dezelfde ondefinieerbaar onnatuurlijke manier als de ander. Beiden waren specialisten, uitgekozen voor super-specialistisch werk, uit praktische overwegingen voorzien van een militaire rang, maar toch ook wel min of meer uit noodzaak, gezien de toepassingsmogelijkheden van hun specialiteit.
Beiden droegen het CMDF-insigne. Elke letter stond in een kleine zeshoek, waarvan er twee boven en drie onder waren geplaatst. De middelste van de drie bevatte een teken dat de functie van de drager aanduidde. In het geval van Reid was dat een esculaap.
'Raad eens wat ik doe,' zei de generaal.
'Met paperclips schieten.'
'Natuurlijk. En de uren tellen. Als een idioot!' Zijn stem klonk beheerst een toon hoger. 'Hier zit ik met klamme handen, met natte haren van het zweet en met een bonzend hart en ik tel de uren. Alleen zijn het nu al minuten geworden. Tweeënzeventig minuten Don. Tweeënzeventig minuten nog en dan landen ze.'
'Akkoord. Waarom zou je je dan zenuwachtig maken? Is er iets mis?'
'Nee. Niets, 't Contact maken verliep prima. Toen werd hij onder hun ogen ontvoerd zonder dat er, voorzover wij weten, iets fout gegaan is. Hij kwam veilig en wel aan boord van het vliegtuig, een ouwe kist...'
'Ja dat weet ik.'
Carter schudde zijn hoofd. Hij wilde de ander niet iets nieuws vertellen; hij wilde alleen praten. 'Wij dachten - dat Zij zouden denken dat Wij zouden denken dat de factor tijd van het allerhoogste belang was, dus dat we hem in een X-52 zouden laden en hem door de stratosfeer zouden schieten. Alleen vermoedden Wij dat Zij dat zouden denken en Hun hele antiraketnetwerk in staat van alarm zouden brengen...'
Reid zei: 'Paranoia noemen we dat in mijn vak. Ik bedoel, zou er ook maar iemand zijn die gelooft dat Zij dat zouden doen? Ze zouden oorlog en totale vernietiging riskeren.'
'Dat zouden Zij nou juist wel eens kunnen riskeren om dit tegen te houden. Ik geloof zelfs dat Wij hetzelfde risico zouden moeten nemen als de rollen omgedraaid waren. Daarom namen we dus een lijnvliegtuig, een viermotorige straalkist. Ik heb me afgevraagd of het ding wel van de grond kon komen, zo oud is hij.'
'En?'
'Wat en?'
'Kwam hij van de grond?'
'O ja zeker. Hij doet 't best. Ik krijg m'n rapporten binnen van Grant.'
'Wie is dat?'
'De agent die verantwoordelijk is. Ik ken hem. Omdat hij de leiding heeft, voel ik me zo safe als onder de gegeven omstandigheden mogelijk is. Grant heeft de hele zaak opgeknapt; hij heeft Benes onder Hun neus weggekaapt, alsof hij op de markt een appel pikte.'
'Nou dan!'
'Maar ik maak me toch nog zorgen. Ik zal je zeggen Reid, er is bij dit verrekte gedoe maar één veilige manier om te werken. Je moet ervan uitgaan dat Zij net zo slim zijn als Wij, dat voor elke zet van Ons, Zij een tegenzet weten, dat voor elke man die Wij op Hun gebied hebben, Zij er één op het Onze hebben. Dit gaat nu al meer dan een halve eeuw zo, we móeten wel aan elkaar gewaagd zijn, anders was het allang afgelopen.'
'Wind je niet op Al.'
'Makkelijk gezegd. En dan nu dit, wat Benes meebrengt, dit nieuwe stukje wetenschap, dat eens en voor al een eind kan maken aan de impasse. En met Ons als overwinnaar.'
Reid zei: 'Ik hoop dat de Anderen niet net zo denken. Als dat zo zou zijn... weet je Al, tot dusver is dit spel steeds gespeeld volgens bepaalde regels. De ene partij zal nooit iets doen waardoor de andere zó ver in een hoek wordt gedrukt, dat hij wel gedwongen wordt de knoppen voor de geleide projectielen in te drukken. Er moet een nooduitgang blijven, waardoor hij zich veilig kan terugtrekken. Je mag wel hard douwen, maar niet doordouwen. Als Benes aan Onze kant komt, kunnen Zij wel eens het gevoel krijgen dat Wij willen dóórdouwen.'
'Ons blijft niets anders over dan het te riskeren.' Toen, verontrust door een gedachte achteraf: 'Als hij komt.'
'Dat doet hij toch nietwaar ?'
Carter was gaan staan, alsof hij driftig en doelloos op en neer wilde gaan lopen. Hij staarde de ander aan en ging toen abrupt weer zitten. 'Goed goed, waarom zou ik me opwinden? Je ogen glanzen zo dokter, van kalmerende middelen zeker? Ik heb ze niet nodig die pilletjes. Maar stel nu eens dat hij werkelijk aankomt over tweeënzeventig - zesenzestig minuten. Stel dat hij landt op het vliegveld. Dan moet hij nog hierheen worden gebracht en hier worden gehouden, veilig. Een ongeluk zit in...'
'Een klein hoekje,' teemde Reid. 'In godsnaam generaal, zullen we nou eens ons verstand gebruiken en het over de consequenties hebben? Ik bedoel - wat gebeurt er als hij hier eenmaal is?'
'Kom nou Don, laten we daarmee wachten tót hij er is.'
'Kom nou Al,' bauwde de kolonel na, terwijl onwillekeurig zijn woorden scherper werden. 'Het is zinloos te wachten tot hij er is. Dan zal het te laat zijn. Jij zult het dan te druk hebben en al die kleine mieren in het Pentagon zullen als gekken heen en weer gaan rennen, zodat er niets gedaan wordt waar volgens mij iets gedaan zou moeten worden.'
'Ik beloof je...' De generaal maakte een zwak gebaar van inrukken.
Reid negeerde het. 'Nee. Jij zult niet in staat zijn beloften voor de toekomst na te komen. Bel de chef nu wil je? Nú! Jij kunt hem bereiken. Op dit ogenblik ben jij zelfs de enige die hem kan bereiken. Breng hem aan zijn verstand, dat de CMDF niet alleen maar het dienstmeisje van Defensie is. Of neem als het niet lukt contact op met commissaris Furnald. Hij staat aan onze kant. Zeg hem dat ik een paar graantjes wil meepikken voor de biowetenschappen. Wijs hem erop dat ik niet de enige ben. Hoor eens Al, we moeten toch ook wat in de melk te brokken hebben. We moeten een kans krijgen om te knokken. Als Benes eenmaal hier is en al de echte generaals boven op hem springen, verdomme nou, dan is onze kans voorgoed verkeken.'
'Ik kan het niet doen Don. En ik wil het ook niet. En als je precies wilt weten hoe de zaken staan: ik doe geen donder vóór Benes hier is. Ik neem het je verdomd kwalijk dat je op dit ogenblik druk op mij probeert uit te oefenen.'
Het bloed trok weg uit Reid's lippen. 'Wat zou ik dan moeten doen, generaal?'
'Hetzelfde als ik, wachten. De minuten tellen.'
Reid draaide zich om om weg te gaan. Hij onderdrukte met moeite zijn woede. 'Ik zou toch eens over zo'n kalmerend middel denken als ik u was, generaal.'
Carter keek hem zwijgend na. Hij wierp een blik op zijn horloge. 'Eénenzestig minuten!' mompelde hij en graaide naar een paperclip.
Reid voelde zich bijna opgelucht het kantoor van dr. Michaels - het civiele hoofd van de Medische Afdeling - te kunnen binnenstappen. De uitdrukking van Michaels' brede gezicht was altijd opgewekt, in het gunstigste geval vergezeld van een droog grinnikend lachje. In het tegenovergestelde geval keek hij geamuseerd plechtig, alsof hij zichzelf niet helemaal serieus nam. Hij had de onvermijdelijke kaarten in zijn hand, of althans één ervan. Voor kolonel Reid waren al die kaarten hetzelfde, stuk voor stuk hopeloos ingewikkeld.
Van tijd tot tijd probeerde Michaels hem de kaarten uit te leggen, of wie dan ook toevallig bij hem was - Michaels was aandoenlijk in zijn pogingen het allemaal duidelijk te maken. Er werd blijkbaar een spoortje lichte radioactiviteit in de bloedbaan gebracht en het organisme (dat kon van een mens maar ook van een muis zijn) fotografeerde dan bij wijze van spreken zichzelf, volgens een methode die, met gebruikmaking van een laserstraal, een driedimensionaal beeld produceerde.
'Nou ja, dat doet er verder niet toe,' zei Michaels dan als hij zover was. 'Je krijgt een beeld van het gehele bloedvatenstelsel in drie dimensies, welk beeld kan worden vastgelegd in net zoveel stukjes en projecties als voor het karwei nodig zijn. Je kunt tot de kleinste capillairen gaan als je de foto voldoende vergroot.
En dat betekent dat ik eigenlijk een geograaf nodig heb,' voegde Michaels er dan aan toe. 'Een geograaf voor het menselijk lichaam, die de rivieren, baaien, inhammen en stromen ervan in kaart brengt; een heel wat gecompliceerder karwei dan het in kaart brengen van onze Aarde, dat verzeker ik je.'
Reid keek over de schouder van Michaels naar de kaart en zei: 'Van wie is die, Max?'
'Och, van niemand in het bijzonder.' Michaels wierp de kaart terzijde. 'Ik zit te wachten snap je. Als iemand anders moet wachten, leest hij een boek. Ik lees een bloedvatenstelsel.'
'Je wacht dus ook hè? Daar zit er nóg een.' Reid maakte een achterwaartse beweging met zijn hoofd in de richting van Carter's kantoor. 'Jullie wachten zeker op hetzelfde ?'
'We wachten tot Benes hier zal zijn. Natuurlijk. En toch weet je, geloof ik er niet helemaal in.'
'Waarin niet?'
'Ik ben er niet zo zeker van dat de man heeft wat hij zegt te hebben. Ik ben fysioloog, geen fysicus, dat is wel zo,' zei Michaels met een verontschuldigend schouderophalen, 'maar ik ben altijd graag bereid de experts te geloven. Zij zeggen dat er geen mogelijkheid is. Ze zeggen dat het Onzekerheidsprincipe het onmogelijk maakt het langer te doen dan een bepaalde tijd. En je kunt nu eenmaal niet tegen het Onzekerheidsprincipe op, of wel?'
'Ik ben ook geen deskundige Max, maar deze zelfde experts vertellen ons dat Benes de grootste deskundige van hen allemaal is op dit gebied. De Anderen hadden hem tot dusver en Zij zijn uitsluitend dank zij hem gelijk gebleven met Ons; uitsluitend dank zij hem. Zij hebben niemand anders van topklasse, terwijl wij Zaletsky hebben en Kramer, Richtheim, Lindsay, noem maar op. En de grootsten onder onze geleerden geloven hem als hij zegt dat hij iets gevonden heeft.'
'En de Anderen ook? Of denken Zij dat Wij ons eenvoudig niet kunnen permitteren deze gok niet te wagen? Want per slot van rekening, zelfs als mocht blijken, dat hij niets nieuws heeft, zullen Wij toch wol spinnen bij zijn desertie. De Anderen zouden niet meer van zijn diensten gebruik kunnen maken.'
'Waarom zou hij liegen?'
Michaels zei: 'Waarom niet? Zijn leugen bevrijdt hem uit Hun handen. Zijn leugen brengt hem hier waar hij, naar ik aanneem, wil zijn. Als blijkt dat hij niets heeft zullen we hem niet terugsturen, nietwaar? Bovendien, misschien liegt hij helemaal niet; 't kan best zijn dat hij zich gewoon vergist.'
'Mmm,' Reid liet zijn stoel achterover wippen en legde zijn voeten op het bureau, op een hoogst on-kolonelachtige manier.
'Daar zit iets in. En als hij ons beduvelt, is dat net goed voor Carter. Ik gun het ze. Verdomde idioten.'
'Je hebt zeker niets van Carter gedaan gekregen?'
'Niets. Hij wil niks doen voordat Benes er is. Hij telt minuten, wat ik overigens ook doe. Het is nog tweeënveertig minuten.'
'Tot wanneer?'
'Tot het vliegtuig dat hem aan boord heeft op het vliegveld zal landen. En de biowetenschappen krijgen niets. Als Benes ons een rad voor ogen heeft gedraaid, alleen om uit het Andere Kamp te kunnen ontsnappen, hebben we niets en als zijn ontvoering gerechtvaardigd is, hebben we evenmin iets. Defensie zal het allemaal inpikken, elk stukje elk brokje tot het kleinste kruimpje toe. Ze zullen het veel te mooi speelgoed vinden en het nooit uit handen geven.'
'Onzin. Misschien dat ze dat aanvankelijk zullen doen, maar wij kunnen ook de nodige druk uitoefenen. We kunnen Duval op hen loslaten; de diepvoelende, godvrezende Peter.'
Een uitdrukking van afkeer verscheen op het gezicht van Reid. 'Ik zou hem wat graag voor de militairen gooien. En ik ben op het ogenblik in een stemming om hem ook met plezier Carter voor de voeten te gooien. Als Duval nu eens negatief werd geladen en Carter positief en ik zou ze dan bij elkaar kunnen brengen en elkaar dood kunnen laten knetteren...'
'Niet destructief worden Don. Je neemt Duval te serieus. Een chirurg is een kunstenaar, een beeldhouwer in levend weefsel. Een groot chirurg is een groot kunstenaar en heeft een dienovereenkomstig temperament.'
'Nou ik heb ook temperament, maar ik gebruik het niet om een vervelende klier te zijn. Waar haalt Duval het recht vandaan om zo'n weerzinwekkend, eigengereid stuk ongeluk te zijn?'
'Als hij daarvan het monopolie bezat, m'n beste kolonel, zou me dat een waar genoegen zijn. Ik zou het hem met het grootste plezier gunnen, als hij maar werkelijk het alleenrecht had. De moeilijkheid is echter, dat er nog zoveel andere weerzinwekkende, eigengereide stukken ongeluk op de wereld zijn.'
'Dat zal wel waar zijn, ik neem het onmiddellijk aan,' mompelde Reid, maar zijn stemming werd er niet beter op. 'Nog zevenendertig minuten.'
Als iemand de beknopte beschrijving die Reid van Duval gaf tegenover dr. Peter Lawrence Duval zou herhalen, zou hij hetzelfde korte gegrom als antwoord krijgen als wanneer hij hem een liefdesverklaring had gedaan. Niet dat Duval ongevoelig was voor uitingen van belediging of bewondering, integendeel, de reden was dat hij alleen op iets reageerde als hij tijd had, en dat had hij zelden. Het was geen boosheid die in zijn normale gelaatsuitdrukking overheerste, maar een trek die het gevolg was van onwillekeurig samengetrokken spieren, als zijn gedachten elders waren. Waarschijnlijk hebben alle mensen wel een manier om de wereld te ontvluchten; de manier van Duval bestond eenvoudig uit concentratie op zijn werk. Dat had hem, vijfenveertigjarige, internationale faam als hersenchirurg bezorgd, maar ook de status van vrijgezel, iets waarvan hij zich overigens nauwelijks bewust was.
Ook nu keek hij niet op van de zorgvuldige metingen op de driedimensionale röntgenfoto's die voor hem lagen, toen de deur openging. Zijn assistente kwam zoals altijd onhoorbaar binnen.
'Wat is er juffrouw Peterson?' vroeg hij en tuurde met nog meer concentratie op de foto's. De dieptewerking was zo op het oog duidelijk genoeg waarneembaar, maar het vaststellen van de werkelijke diepte vereiste een uiterst nauwkeurig afwegen van posities, waarbij in de eerste plaats de wetenschap wat die diepte redelijkerwijs zou moeten zijn, onontbeerlijk was.
Cora Peterson wachtte totdat het moment van intense concentratie voorbij zou zijn. Ze was vijfentwintig jaar, precies twintig jaar jonger dan Duval en de graad die zij pas een jaar geleden had verworven toen ze slaagde voor haar doctoraal, had zij voorzichtig aan de voeten van de chirurg gelegd.
In vrijwel elke brief die zij naar huis schreef, verklaarde zij dat iedere dag met Duval een reeks colleges was, dat het bestuderen van zijn methodes, zijn wijze van diagnostiseren, zijn hanteren van de gereedschappen van het vak, ongelooflijk leerzaam was. En de toewijding voor zijn werk en voor de geneeskunst was buitengewoon inspirerend.
Op minder intellectuele manier was zij zich zeer goed bewust, bijna zo goed als een professioneel fysioloog, van het sneller worden van haar hartslag als zij de vlakken en lijnen van zijn over werk gebogen gezicht in zich opnam en de snelle, zekert en onfeilbare bewegingen van zijn vingers opmerkte. Haar gezicht bleef echter onbewogen, want ze keurde de handelwijze van haar onintellectuele hartspier af.
Haar spiegel vertelde haar duidelijk genoeg dat ze niet onknap was. Integendeel. Haar donkere ogen stonden openhartig ver uiteen; haar lippen konden zich snel tot een glimlach plooien, als ze dat wilde - en dat was niet zo vaak, en haar figuur ergerde haar omdat het duidelijk een natuurlijke weerstand opriep om haar vakbekwaamheid op juiste waarde te schatten. Voor die bekwaamheid alleen wilde ze wel door mannen worden nagefloten (of het intellectuele equivalent daarvan ondergaan), maar niet voor de welgevormde rondingen waar zij niets aan kon doen.
Duval waardeerde tenminste haar efficiënte wijze van werken, zonder dat haar aantrekkelijkheden hem iets schenen te doen en daardoor bewonderde zij hem nog wel het meest.
Ze zei tenslotte: 'Benes zal nu binnen dertig minuten landen dokter.'
'Hm.' Hij keek op. 'Waarom bent u nog hier? Uw dag is toch om.'
Cora had kunnen tegenwerpen dat zijn dag ook om was, maar ze wist heel goed dat zijn dag er pas opzat als het werk was gedaan; Ze had meer dan eens vijftien, zestien uur aan één stuk met hem doorgewerkt, maar ze had zo'n idee dat hij ervan overtuigd was in alle eerlijkheid overigens dat hij haar streng aan haar achturige werkdag hield.
Ze zei:
'Ik wacht tot hij er is.'
'Wie?'
'Benes. Vindt u het niet opwindend dokter?'
'Nee. Moet dat dan?'
'Het is een groot geleerde en ze zeggen dat hij belangrijke inlichtingen heeft, die een omwenteling zullen betekenen van ons hele vakgebied.'
'Zo zo. Dat is nogal wat.' Duval lichtte de bovenste foto van de stapel, legde hem opzij en nam de volgende op. 'Hoe kunt u ervan profiteren met uw laserwerk?'
'Het wordt gemakkelijker het doel te raken.'
'Zover zijn we al. Wat Benes nu gaat toevoegen zal alleen de militairen van nut zijn. Het enige dat Benes zal bereiken is dat de waarschijnlijkheid van totale wereldvernietiging door zijn toedoen nog groter wordt.'
'Maar dokter Duval, u hebt zelf gezegd dat verdere ontwikkeling van de techniek zeer belangrijk zou kunnen zijn voor de neurofysiologen.'
'O ja? Goed, dat heb ik dan misschien gezegd. Maar dat neemt niet weg dat ik er prijs op stel dat u voldoende rust krijgt juffrouw Peterson.' Hij keek weer op (werd zijn stem iets milder misschien ?): 'U ziet er moe uit.'
Cora's hand ging omhoog naar haar haar, want vertaald in vrouwelijke taal heeft het woord 'moe' de betekenis van 'ontoonbaar'. Ze zei:
'Als Benes er eenmaal is ga ik, dat beloof ik u. Wat ik zeggen wou...'
'Ja?'
'Gebruikt u de laser morgen ?'
'Dat probeer ik nu juist vast te stellen - als u me daar tenminste de kans voor geeft, juffrouw Peterson.'
'Model 6951 kan niet worden gebruikt.'
Duval legde de foto neer en leunde achterover. 'Waarom niet ?'
'Niet betrouwbaar genoeg. Ik kan hem niet goed scherp gesteld krijgen. Ik denk dat er een van de tunneldiodes defect is, maar ik heb nog niet kunnen vaststellen welke.'
'Goed. Maakt u er dan een in orde die betrouwbaar is als we hem nodig mochten hebben en doet u dat vóór u weggaat. Dan kunt u morgen...'
'Morgen zal ik dan het defect in de 6951 opsporen.'
'Ja.'
Ze draaide zich om om weg te gaan, keek vlug op haar horloge en zei: 'Eénentwintig minuten - en ze zeggen dat het vliegtuig op tijd is.'
Hij maakte een onbestemd geluid waardoor ze wist dat hij haar niet had gehoord. Ze ging de kamer uit en deed de deur langzaam en geruisloos achter zich dicht.
Kapitein William Owens leunde achterover in de zachte kussens van de limousine. Hij wreef vermoeid over zijn dunne, rechte neus en klemde zijn brede kaken op elkaar. Hij voelde hoe de wagen opveerde op zijn sterke luchtkussens van samengeperste lucht en vervolgens wegreed, gelijkmatig en volkomen horizontaal. Van de turbinemotor drong niet het geringste geluid tot hem door, ofschoon er achter hem vijfhonderd paarden zwoegden.
Door de kogelvrije ramen links en rechts kon hij een escorte van motorrijders zien. Vóór en achter hem reden andere auto's, die de nacht doorbraken met een levendig spel van afgeschermde lampen.
Het deed hem belangrijk schijnen, dit halve leger van lijfwachten, maar ze waren er natuurlijk niet voor hem. Zij waren er zelfs niet voor de man die zij nu gingen afhalen, althans niet voor de man als persoon. Zij waren er uitsluitend voor de inhoud van diens grote geest.
Het hoofd van de Geheime Dienst zat links van Owens. Het was kenmerkend voor de anonimiteit van de Dienst dat Owens de naam niet kende van de onopvallende man die er van zijn montuurloze bril tot zijn conventionele schoenen uitzag als een hoogleraar - of een bediende in een herenmodezaak.
Kolonel Gander,' had Owens aarzelend gezegd toen hij hem een hand gaf.
'Gonder,' was het bedaarde antwoord. 'Goedenavond kapitein Owens.'
Zij waren nu in de onmiddellijke omgeving van het vliegveld. Ergens boven hen en voor hen uit, slechts enkele mijlen van hen verwijderd, begon het antieke vliegtuig zich gereed te maken voor de landing.
'Een grote dag hè?' zei Gonder gedempt. Alles aan deze man scheen gedempt te zijn tot de onopvallende snit van zijn burgerkleding toe.
'Ja,' zei Owens, terwijl hij probeerde geen gespannenheid te laten doorklinken in dat eenlettergrepige woord. Niet omdat hij zich zo bijzonder gespannen voelde, maar eenvoudig omdat zijn stem altijd die eigenschap scheen te hebben. Het was juist die gespannenheid die zo goed leek te passen bij zijn smalle, spichtige neus, zijn spleetogen en zijn hooggeplaatste jukbeenderen.
Soms was het wel eens hinderlijk. Men verwachtte dat hij neurotisch zou zijn maar dat was hij niet. Althans niet meer dan anderen. Daarentegen gebeurde het ook dat de mensen hem juist daarom uit de weg gingen, zonder dat hij er een vinger voor hoefde uit te steken. Och, 't ging misschien wel gelijk op. Owens zei:
'Een mooie stunt om hem hierheen te halen. Alle lof voor uw Dienst.'
'De eer komt onze agent toe. Hij is onze beste man. Zijn geheim is geloof ik, dat hij uiterlijk helemaal het type is van de geheim agent uit de boeken.'
'Hoe ziet hij er dan uit?'
'Lang. Speelde in het voetbalelftal van zijn universiteit. Knappe vent om te zien. Onberispelijk gladgeschoren gezicht. Eén blik op hem zal elke vijand doen zeggen: "Asjeblieft. Zó zou een agent van Hen eruit moeten zien dus natuurlijk is dit geen agent." En dan laten ze hem schieten en komen er te laat achter dat hij er wel degelijk een is.'
Owens fronste zijn wenkbrauwen. Was de kerel serieus? Of probeerde hij grappig te zijn omdat hij dacht daarmee de spanning te verminderen?
Gonder zei:
'U beseft natuurlijk wel dat we uw aandeel in deze kwestie niet zomaar kunnen laten schieten. U zult toch weten of hij het is nietwaar?'
'O dat garandeer ik,' zei Owens met zijn korte, nerveuze lachje. 'Ik heb hem verscheidene keren ontmoet op wetenschappelijke conferenties aan de Andere Zijde. Op een avond ben ik eens samen met hem dronken geweest, of nee, dronken is een te sterk woord - vrolijk.'
'Heeft hij iets gezegd?'
'Ik heb hem niet dronken gevoerd om hem te laten praten. Maar dronken of niet, gepraat heeft hij niet. Er was nog iemand anders bij hem. Hun geleerden gaan nooit alleen uit, altijd met z'n tweeën.'
'Hebt u wat gezegd?' De vraag werd luchtig gesteld maar het was duidelijk de bedoeling dat er meer achter de vraag stak.
Owens lachte opnieuw. 'Geloof me kolonel, er is niets dat ik weet en hij niet. Ik zou zonder enig gevaar een dag lang tegen hem kunnen praten.'
'Ik wou dat ik wat wetenschappelijker onderlegd was. Ik bewonder u kapitein. Hier hebben we nu een technologisch wonder dat onze wereld volkomen kan veranderen en er is maar een handjevol mensen dat er iets van begrijpt. Het menselijk brein is bezig zich los te maken van de mens.'
'Zo erg is het nou ook weer niet,' zei Owens. 'Ons aantal is echt niet zó gering. Er is natuurlijk maar één Benes en ik kan in de verste verte niet tippen aan zijn niveau. Eigenlijk weet ik net genoeg om de techniek bij mijn scheepsontwerpen toe te passen. Dat is alles.'
'Maar Benes zult u toch herkennen?' Het hoofd van de Geheime Dienst scheen op dit punt niet vaak genoeg gerustgesteld te kunnen worden.
'Ik zou hem zelfs nog herkennen als hij een tweelingbroer had, hoewel ik zeker weet dat dat niet het geval is.'
'Het is niet zozeer een academische kwestie kapitein. Onze agent Grant is goed zoals ik al zei, maar toch verbaast het me een beetje dat hij het geklaard heeft. Zodat ik mijzelf de vraag moet stellen: wie speelt er een spelletje met wie? Verwachtten Zij dat Wij Benes zouden ontvoeren en hadden Zij een pseudo-Benes voor Ons klaar ?'
'Ik kan de goede herkennen,' zei Owens vol vertrouwen.
'U weet niet wat tegenwoordig allemaal mogelijk is met plastische chirurgie en narcohypnose.'
'Dat is niet van belang. Het gezicht kan me misleiden, maar de conversatie niet. Of hij kent de Techniek' (Owens sprak dit gefluisterde woord duidelijk met een hoofdletter uit) 'beter dan ik, óf hij is Benes niet, hoe hij er ook op mag lijken. Ze kunnen het lichaam van Benes misschien vervangen, maar niet zijn geest.'
Ze waren nu op het vliegveld. Kolonel Gonder keek op zijn horloge.
'Ik hoor het vliegtuig al. Het zal nu binnen enkele minuten landen - en het is op tijd ook.'
Gewapende mannen en gepantserde voertuigen verspreidden zich naar alle kanten om zich te voegen bij de manschappen en voertuigen die al rondom het vliegveld stonden opgesteld. Zij veranderden het in een volkomen afgesloten stukje bezet gebied dat uitsluitend toegankelijk was voor personeel met speciale machtiging.
De laatste lichten van de stad waren zwakker geworden en waren nu alleen nog maar een vaag schijnsel aan de horizon links van hen.
Owens loosde een zucht van mateloze opluchting. Over enkele ogenblikken zou Benes dan eindelijk hier zijn.
Happy ending?
Hij fronste de wenkbrauwen over de intonatie die in zijn gedachten een vraagteken achter deze woorden had geplaatst. Happy ending! dacht hij grimmig, maar hij had de intonatie niet onder controle, zodat het weer Happy ending? werd.