Geschiedenis

 

 

Ullens lange, magere arm dreef de schrijfnaald behoedzaam en uiterst zorgvuldig over het papier; zijn bijziende ogen tuurden knipperend door dikke glazen. Het signaallampje flitste tweemaal aan voor hij antwoordde.

Hij sloeg een bladzij om en riep: 'Ben jij dat, Johnnie? Kom erin.'

Hij glimlachte vriendelijk, zijn magere Martiaanse gezicht stralend van plezier.

'Ga zitten, Johnnie, maar toe eerst het gortijn naar beneten. Te gloet van jullie Aartzon is werkelijk hinterlijk. Ja, zo is het goet, ja, en ga nu zitten en wees eventjes heel, heel stil, want ik ben bezig.'

John Brewster verschoof een slordig stapeltje papieren en ging zitten. Hij blies het stof van een opengeslagen boek dat op de stoel naast hem lag en keek verwijtend naar de Martiaanse historicus.

'Zit je nou nog steeds in die muffe ouwe dingen te snuffelen? Word je daar nou niet moe van?'

'Toe nou, Johnnie,' Ullen keek niet op, 'je scheurt te pagina nog los. Tat boek taar is van William Stewart, Het hitleriaanse tijtperk, en het is heel moeilijk te lezen. Zoveel woorten gebruikt hij tie hij niet verklaart.'

Hij keek Johnnie fronsend aan, geprikkeld. 'Nooit verklaren ze hun bewoortingen. Het is zo onwetenschappelijk. Op Mars zeggen we, voor we zelfs maar beginnen: "Tit is een lijst van alle tefinities van te te gebruiken termen." Hoe kunnen mensen anters verstantig praten? Hmp! Jullie krankzinnige Aartmensen.'

'Ach, onzin, Ullen, vergeet het maar. Waarom kijk je niet eens naar me? Merk je dan helemaal niets?'

De Martiaan zuchtte, zette zijn bril af, poetste hem nadenkend schoon en zette hem zorgvuldig weer op. Hij staarde met een onpersoonlijke blik naar Johnnie: 'Nou, ik zou zeggen tat het te nieuwe kleren zijn tie je traagt. Is het niet?'

'Nieuwe kleren! Is dat alles wat je weet te zeggen, Ullen? Dit is een uniform. Ik ben lid van de Landsverdediging.' Hij stond op, een toonbeeld van jongensachtige uitbundigheid.

'Wat is tat, tie "Lantsvertetiging"?' vroeg Ullen lusteloos.

Johnnie slikte en ging met een hopeloos gebaar weer zitten: 'Nou zeg, ik begin nu echt te geloven dat je niet eens weet dat sinds de afgelopen week Aarde en Venus in oorlog zijn. Ik durf er wat om te verwedden dat je het niet gehoord hebt.'

'Ik heb het truk gehat.' Hij fronste zijn voorhoofd en trok zijn dunne, bloedeloze lippen samen: 'Op Mars is geen oorlog, tenminste, er is geen oorlog meer. Vroeger vochten wij wel, maar tat was lang geleten. Vroeger waren wij ook wetenschapsmensen, en tat was lang geleten. Nu zijn wij nog maar met enkelen - en wij vechten niet. Op tie manier is er toch geen geluk.' Hij scheen zich wakker te schudden en sprak nu wat levendiger: 'Vertel eens, Johnnie, weet jij waar ik kan vinten wat tat betekent, tie "nationale eer"? Tat hout me zo op. Ik kan niet verter gaan voor ik het begrijp.'

Johnnie richtte zich in zijn volle lengte op en hij flonkerde helemaal in het smetteloze groen van de Aardse Dienst. Er was een zekere vertederde toegeeflijkheid in zijn lach: 'Je bent hopeloos, Ullen, ouwe sukkel. Wens je me dan geen geluk? Morgen ga ik de ruimte in.'

'O, is er gevaar?'

De ander lachte gierend: 'Gevaar? Wat denk je wel?'

'Nou tan, gevaar zoeken, tat is toch twaas. Waarom toe je tat tan?'

'Dat begrijp jij toch niet, Ullen. Wens me nou maar gewoon geluk en zeg dat je hoopt dat ik er heelhuids doorheen kom.'

'Ja-ze-ker! Ik wil van niemant tat hij tootgaat.' Hij liet zijn hand in de krachtige vuist glijden die naar hem uitgestoken werd. 'Zorg goet voor je zelf, Johnnie - en wacht, voor je weggaat, breng me Stewarts boek even. Alles is zo zwaar hier op Aarte. Zwaar, zwaar - en te woorten hebben geen tefinities.'

Hij zuchtte, en toen Johnnie stilletjes de kamer uitglipte zat hij alweer in zijn boeken gedoken.

'Tie barbaarse mensen,' mompelde hij slaperig in zichzelf. 'Oorlog! Ze tenken tat ze met toten -' Zijn stem stierf weg, ging over in een vaag gemompel terwijl zijn ogen de langzaam over de bladzijde voortkruipende vinger volgden.

'Vanaf het moment waarop de Angelsaksische wereld zich verenigde tot één enkele regeringseenheid, en zelfs al in de lente van 1941, was het duidelijk dat de ondergang van...'

'Tie krankzinnige Aartmensen!'

 

Ullen stond zwaar op zijn krukken steunend op de trappen van de universiteitsbibliotheek en beschermde met één mager handje zijn tranende ogen tegen de verschrikkelijke Aardse zon.

De hemel was blauw, wolkeloos, door niets beroerd. En toch waren daar ergens boven, ver boven de luchtdeken van de planeet, stalen schepen al zwenkend en vonken schietend in een fel gevecht gewikkeld. En beneden op de stad vielen de kleine 'druppels des doods', de radioactieve bommen waarover zoveel geschreven was, die geluidloos en onverbiddelijk waar ze ook vielen een krater van vier en een halve meter wegvraten.

De bevolking van de stad dromde naar de schuilkelders en begroef zich in de diep onder de grond verborgen loden cellen. Omhoogstarend, zwijgend, angstig, stroomden ze langs Ullen heen. Wachten in uniform probeerden nog een beetje orde in de gigantische vlucht te brengen door de afgedwaalden in de goede richting te sturen en de treuzelaars tot spoed aan te manen.

Geblafte bevelen vulden de lucht.

'Naar de schuilkelder, vader. Doorlopen. Je kunt hier niet blijven staan, zie je.'

Ullen wendde zich tot de wacht die hem aansprak en langzaam lukte het hem zijn afdwalende gedachten op de situatie te richten.

'Het spijt me, Aartman, maar ik kan niet zo snel vooruitkomen op tie reusachtige werelt van jullie.' Hij tikte met één kruk op de marmeren plavuizen. 'Alles is zo zwaar hier. Als ik met te rest naar binnen moest tringen zouten ze me plattrukken.'

Hij keek vriendelijk glimlachend naar omlaag vanaf zijn lange, magere hoogte, en de wacht wreef over zijn stoppelige kin: 'Goed hoor, vader, dat kan ik wel eventjes fiksen. Het is ook rottig hier voor jullie Marsies. Daar, hou die krukken maar omhoog, dat ze me niet in de weg zitten.'

Met één ruk tilde hij de Martiaan op en droeg hem als een baby in zijn armen: 'Druk je benen maar goed tegen mijn lichaam, want we gaan er behoorlijk de spurt in zetten.'

 

Zijn lijvige gestalte drong zich door de rij Aardmensen. Ullen sloot zijn ogen, want het snelle voortbewegen onder de meer dan normale zwaartekracht deed zijn maag in opstand komen. Hij opende ze weer toen ze in de schemerige nissen van de lage schuilkelder waren.

De wacht zette hem behoedzaam neer en plaatste de krukken weer onder Ullens oksels: 'Voor elkaar, vader. Pas goed op jezelf.'

Ullen nam zijn omgeving op en strompelde naar een van de lage banken bij de dichtstbijzijnde uitgang van de kelder. Van ergens achter hem kwam de sombere, galmende slag van de dikke loden deur.

De Martiaanse historicus diepte een versleten notitieboekje uit zijn zak op en krabbelde traag wat aantekeningen neer. Hij lette niet op het opgewonden gebabbel om hem heen en de flarden van verhitte gesprekken waarvan de lucht vervuld was.

Toen krabde hij met het stompe eind van zijn potlood op zijn diep gerimpelde voorhoofd en kruiste de starende blik van de man die naast hem zat. Hij glimlachte afwezig en keerde weer tot zijn aantekeningen terug.

'Jij bent een Martiaan, niet?' Zijn buurman sprak op snelle, piepende toon. 'Ik heb anders niet zoveel op met vreemdelingen, maar ik heb niets speciaals tegen Marsies. Maar die Veenies, die...'

Ullens zachte stem onderbrak hem. 'Haat is helemaal verkeert, tenk ik. Teze oorlog is een grote overlast, een heel grote. Hij stoort me in mijn werk en jullie Aartmensen moesten er een eint aan maken. Is het niet waar?'

'Daar kun je je kop onder verwedden dat we er een eind aan zullen maken,' kwam het nadrukkelijke antwoord. 'We gaan die planeet van hen tot moes slaan, en die smerige Veenies erbij.'

'Betoelt u hun steten aanvallen, net als tit?' De Martiaan dacht na en knipperde uilachtig met zijn ogen: 'Tenkt u tat tat het beste zou zijn?'-

'Verdomd ja, reken maar. Het...'

'Maar kijk.' Ullen zette één broodmagere vinger in zijn handpalm en ging vriendelijk betogend verder: 'Zou het niet makkelijker zijn te schepen zelf te raken met het uiteenvalwapen? Tenkt u niet? Of is het zo tat te mensen van Venus te schermen hebben?'

'Wat voor wapen zei je?'

Ullen dacht zorgvuldig na: 'Tat zal wel niet te naam zijn tie jullie er aan geven - maar ik weet toch niets van wapens. Wij op Mars noemen het te skellingbeg en tat betekent in het Engels uiteenvalwapen. Weet u het nu?'

Er kwam geen regelrecht antwoord, of je zou een vaag binnensmonds gemompel een antwoord moeten noemen. De Aardmens ging een eindje van zijn buurman af zitten en staarde zenuwachtig naar de tegenoverliggende muur.

Ullen voelde het afwijzende in zijn houding en haalde met een moe gebaar één schouder op. 'Niet tat te hele zaak me veel kan schelen. Het is alleen maar tat te oorlog zo'n grote last is. Er zou een eint aan moeten komen.' Hij zuchtte: 'Maar het kan me niet schelen!'

Zijn vingers waren net weer begonnen met het potlood op zijn rusteloze reizen over het opengeslagen notitieboekje te besturen, toen hij weer opkeek.

'Alstublieft, kunt u me vertellen hoe te naam is van tat lant waar Hitler stierf? Jullie Aartse namen zijn soms zo ingewikkelt. Ik tenk tat het met een M begint.'

Zijn buurman staarde hem vernietigend aan en liep weg. Met een verbijsterde frons keek Ullen hem na.

Toen klonk het alles-veiligsignaal.

'O ja,' zei Ullen. 'Matagascar! Wat een rare naam!'

 

Johnnie Brewsters uniform was nu al door de oorlog afgedragen; een beetje meer verkreukt in de buurt van nek en schouders, een tikkeltje meer versleten in knieën en ellebogen.

Ullen streek met zijn vinger over een lelijk ontstoken litteken dat over de hele lengte van Johnnies rechter voorarm liep: 'Toet het geen pijn meer, Johnnie?'

'Bah! Een schrammetje! Ik heb de Veenie die dat gedaan heeft te pakken gekregen. Die ligt nu op de Maan te dromen.'

'Heb je lang in het ziekenhuis gelegen, Johnnie?'

'Een week!' Hij stak een sigaret op, veegde wat rommel op het bureau van de Martiaan opzij en ging zitten. 'De rest van de tijd heb ik bij mijn familie doorgebracht, maar het is er toch nog van gekomen om jou op te zoeken, zoals je ziet.'

Hij boog zich naar voren en stak een vriendelijke hand uit naar de leerachtige wang van de Martiaan: 'Zeg je niet hoe blij je bent me te zien?'

Ullen zette zijn bril af en tuurde naar de Aardmens: 'Waarom, Johnnie, ben je zo onzeker tat ik blij ben je te zien tat je wilt tat ik het met woorten zeg?' Hij zweeg een ogenblik, vervolgde toen: 'Ik zal taar een aantekening van maken. Jullie twaze Aartmensen moeten elkaar tie eenvoudige tingen altijt zeggen - en tan geloof je het nog niet. Op Mars...'

Terwijl hij sprak zat hij systematisch zijn brillenglazen op te poetsen, en nu zette hij zijn bril weer op: 'Johnnie, hebben jullie Aartmensen het uiteenvalwapen niet? Ik heb eens iemant in te schuilkelter ontmoet en tie man wist niet waar ik het over hat.'

Johnnie fronste zijn voorhoofd: 'Ik ook niet, trouwens. Waarom vraag je dat?'

'Omtat het zo vreemt lijkt tat jullie zo hart tegen tie Venusmensen moeten vechten als zij niet te schermen hebben om het tegen te houten. Johnnie, ik wil tat te oorlog overgaat. Ik moet ietere keer maar weer ophouten met mijn werk om naar te schuilkelter te gaan.'

'Wacht eens eventjes, Ullen. Niet gaan brabbelen. Wat is dat uiteenvalwapen eigenlijk? Een desintegrator? Wat weet jij ervan?'

'Ik? Ik weet er helemaal niets van. Ik tacht tat jij het wist, taarom vroeg ik het. Op Mars, in onze geschietenissen, vertellen ze tat ze tat soort wapen in onze oute oorlogen gebruikt hebben. Maar wij weten niets meer over wapens. Hoe tan ook, ze zijn zo twaas, want te antere zijte tenkt toch altijt weer iets uit tat ze er tegen beschermt, en tan is alles weer net zoals het was. Johnnie, tenk je tat je naar beneten zou kunnen gaan en een exemplaar van Het begin van te ruimtereizen van Higgin-bottam voor me zou kunnen vragen?'

De Aardmens balde zijn vuisten en schudde ze in een machteloos gebaar: 'Ullen, verdomde Martiaanse schoolmeester die je bent, begrijp je dan niet dat dit belangrijk is? Aarde is in oorlog! Oorlog! Oorlog! Oorlog!'

'Nou, maak tan een eint aan tie oorlog.' Er klonk ergernis in Ullens stem. 'Nergens op Aarte is rust en vrete. Ik wou tat ik teze bibliotheek hat - Johnnie, wees voorzichtig. Toe, wat toe je nou? Je toet me pijn.'

'Het spijt me, Ullen, maar je moet met me mee komen. Wij gaan dit uitzoeken.' Johnnie zette de zwakjes protesterende Martiaan in de rolstoel en in een wip was hij ervandoor, nog voordat hij zijn zin afgemaakt had.

Beneden aan de trappen van de bibliotheek stond een rakettaxi, en bestuurder en ruimteman tilden gezamenlijk de stoel erin. Een kometenstaart van rook achter zich latend verdwenen ze.

Ullen kreunde zachtjes vanwege de effecten van de versnelling, maar Johnnie negeerde hem.

'Washington in twintig minuten, knaap,' zei hij tegen de bestuurder, 'en trek je niets van de signaalstralen aan.'

 

De stijf-correcte secretaresse sprak met een ijzige, monotone stem: 'Admiraal Korsakoff kan u nu ontvangen.'

Johnnie draaide zich snel om en drukte zijn laatste sigarettenpeuk uit. Hij wierp een haastige blik op zijn horloge en bromde iets.

Door het in beweging komen van de rolstoel ontwaakte Ullen uit een onrustige slaap. Hij zette zijn bril recht: 'Hebben ze ons eintelijk binnengelaten, Johnnie?'

'Ssst!'

Ullens onpersoonlijke blik gleed over het weelderige meubilair van de kamer, de reusachtige kaarten van Aarde en Venus aan de muur, het imponerende bureau in het midden. Even bleef hij op de dikke, baardige man achter het bureau rusten en concentreerde zich toen op de lange, magere, vlasharige man die naast hem zat.

Met een plotseling geestdriftig gebaar probeerde de Martiaan uit zijn stoel op te komen: 'Bent u niet toctor Thorning? Ik heb u vorig jaar nog in Princeton gezien. U kent me toch nog wel, niet? In tie tijt gaven ze me mijn eretoctoraat.'

Dr. Thorning was naar voren gestapt en schudde hem nu krachtig de hand: 'Jazeker. U sprak toen over de Martiaanse geschiedkundige methoden, is het niet?'

'O, u weet het nog. Taar ben ik blij om! Maar tit is een groot geluk voor mij u te ontmoeten. Zegt u mij eens, als geleerte, wat zout u tenken van mijn theorie tat de maatschappelijke onzekerheit van het hitleriaanse tijtperk te tirecte oorzaak was van te vertraging...'

Dr. Thorning glimlachte: 'Daar wil ik graag later met u over spreken, dr. Ullen. Maar nu wil admiraal Korsakoff zekere inlichtingen van u, met behulp waarvan we een einde aan de oorlog hopen te maken.'

'Precies.' Korsakoff sprak op kort afgebeten toon toen hij Ullens vriendelijke blik kruiste. 'Hoewel u Martiaan bent, neem ik aan dat u positief staat tegenover de overwinning van de principes van vrijheid en rechtvaardigheid over de smerige praktijken van de Venusiaanse tirannie.'

Ullen staarde onzeker voor zich uit: 'Tat klinkt me bekent in te oren - maar ik heb er geen hoge tunk van. U betoelt misschien tat er een einte aan te oorlog moet komen?'

'Met een overwinning, ja.'

'Och, overwinning, tat is toch een twaas woord. Te geschietenis bewijst tat een oorlog tie beslist is op gront van militaire superioriteit alleen maar te basis legt voor toekomstige oorlogen van wraak en vergelting. Ik wil u verwijzen naar een heel goet essay over tit onterwerp toor een zekere James Calkins. Het wert heel lang geleten gepubliceert, in 2050.'

'Maar waarde heer!'

Als reactie op Johnnies dringend gefluister hief Ullen met een minzaam-onverschillig gebaar zijn hand op. 'Om nu een eint aan te oorlog te maken - er werkelijk een eint aan te maken - zout u tegen te gewone mensen van Venus moeten zeggen: "Het is toch niet notig om te vechten. Laten we gewoon praten"...'

Toen klonk er een harde vuistslag op het bureau en een gemompelde vloek van schrikwekkende betekenis. 'In godsnaam, Thorning, haal uit die man wat je eruit wil halen. Ik geef je vijf minuten.'

 

Thorning onderdrukte zijn gegrinnik: 'Dr. Ullen, wij willen graag dat u ons vertelt wat u van de desintegrator weet.'

'Tesintegrator?' Ullen legde niet-begrijpend een vinger tegen zijn wang.

'Die waar u luitenant Brewster over vertelde.'

'Euhmmmm ... o ja! U betoelt het uiteenvalwapen. Taar weet ik niets van. Te Martiaanse historici hebben het er hier en taar wel over, maar niemant van hen weet er iets van, te technische kant, betoel ik.'

De vlasharige fysicus knikte geduldig: 'Dat weet ik, dat weet ik. Maar wat zeggen ze ervan? Wat voor wapen is het?'

'Tja, zoals zij erover praten, het maakt tat metalen uiteenvallen. Hoe noemt u tat ting ook weer tat metalen bijeenhoudt?'

'Intramoleculaire krachten?'

Ullen fronste zijn voorhoofd en sprak toen nadenkend: 'Kan zijn. Ik ben vergeten hoe het Martiaanse woort is, behalve tat het erg lang is. Hoe tan ook, tat wapen, het maakt tat tie kracht tie te metalen bij elkaar hout niet meer bestaat en alles valt tot poeter uit elkaar. Maar het werkt alleen op te trie metalen, ijzer, kobalt en ... eh ... tie antere!'

'Nikkel,' hielp Johnnie hem zacht.

'Ja, ja, nikkel!'

Thornings ogen schitterden: 'Aha, de ferromagnetische elementen. Als daar geen oscillerend magnetisch veld bij betrokken is mag je me een Veenie noemen. Hoe zit het daar mee, Ullen?'

De Martiaan zuchtte: 'Tie krankzinnige Aartse woorten. Laat eens kijken, het meeste van wat ik van het wapen weet is uit het werk van Hogel Beg. Het was - taar ben ik vrij zeker van - in zijn Culturele en sociale geschietenis van het Terte Rijk. Tat was een reusachtig werk in vierentwintig telen, maar ik heb het altijt nogal mittelmatig gevonten. Zijn techniek in te voorstelling van...'

'Alstublieft,' zei Thorning, 'het wapen...'

'O ja, tat!' Hij hees zich wat hoger in zijn stoel en zijn gezicht vertrok zich van inspanning. 'Hij heeft het over elektriciteit en tie gaat heel snel heen en weer, héél snel, en te truk taarvan...' Hij zweeg een beetje hulpeloos en keek met een onschuldige blik naar de gebaarde admiraal: 'Ik tenk tat het woort truk is, maar ik weet het niet, want het is moeilijk te vertalen. Het Martiaanse woort is cranstat. Helpt tat iets?'

'Ik denk dat u potentiaal bedoelt, dr. Ullen!' Thorning zuchtte hoorbaar.

'Nou ja, als u het zegt. Hoe tan ook, tat potentiaal verantert ook heel snel en te twee veranteringen worten op te een of an-tere manier gesynchroniseert tot magnetisme tat... eh ... zich verplaatst en tat is alles wat ik er van weet.' Hij glimlachte onzeker. 'Ik zou nu graag weer terug willen gaan. Zo is het toch wel goet, niet?'

De admiraal verwaardigde zich niet te antwoorden: 'Kunt u er iets van maken, van die warboel, doctor?'

'Verdomde weinig,' gaf de fysicus toe, 'maar het geeft me wel een paar aanwijzingen. Misschien zouden we kunnen proberen dat boek van Beg te pakken te krijgen, maar veel hoop is er niet. Het zal wel een herhaling zijn van wat we net gehoord hebben. Dr. Ullen, bestaan er ook wetenschappelijke werken op uw planeet?'

Er kwam een trieste uitdrukking op het gezicht van de Martiaan: 'Nee, toctor Thorning, tie zijn allemaal vernietigt tijtens de Kalynische reactie. Op Mars hechten wij volstrekt geen geloof aan te wetenschap. Te geschietenis heeft aangetoont tat van te wetenschap geen geluk kan komen.' Hij wendde zich tot de jonge Aardmens naast zich: 'Johnnie, laten we nu alsjeblieft gaan.'

Korsakoff gaf de twee met een handbeweging te kennen dat ze konden gaan.

 

Ullen boog zich voorzichtig over het dichtbeschreven, getypte manuscript en zette er een woord bij. Stralend keek hij naar Johnnie Brewster op die zijn hoofd schudde en een hand op de arm van de Martiaan legde. De rimpels in zijn voorhoofd werden nog dieper.

'Ullen,' zei hij scherp, 'je zit in moeilijkheden.'

'Hè? Ik? In moeilijkheten? Kom nou, Johnnie, tat is toch niet waar. Mijn boek vortert fantastisch. Het hele eerste teel tat heb ik al af, er moet alleen nog wat aan geschaaft worten, tan is het klaar voor de trukkers.'

'Ullen, als je de regering geen nauwkeurige inlichtingen over de desintegrator kan geven, dan kan ik niet voor de gevolgen instaan.'

'Maar ik heb toch alles vertelt wat ik wist...'

'Dat nemen ze niet. Het is niet genoeg. Je moet je meer zien te herinneren, Ullen, je moet.'

'Maar kennis waar taar geen is, tat is onmogelijk, tat is een axioma.' Ullen zat rechtop in zijn stoel, steunend op een kruk.

'Dat weet ik wel.' zei Johnnie, en zijn mond vertrok zich van ellende, 'maar begrijp het dan toch.

De Venusianen beheersen de ruimte; onze garnizoenen op de asteroïden zijn vernietigd, en vorige week zijn Phobos en Deimos gevallen. De verbindingen tussen Aarde en Luna zijn verbroken en God mag weten hoe lang het Luna-eskader het nog uit kan houden. Aarde zelf is maar nauwelijks veilig en hun bombardementen worden hoe langer hoe ernstiger. O Ullen, begrijp je het dan niet?'

De verwarring op het gezicht van de Martiaan nam nog toe: 'Is Aarte aan het verliezen?'

'God ja!'

'Geef het tan op. Tat is te enige logische weg. Waarom zijn jullie er tan ook mee begonnen, jullie stomme Aartmensen.'

Johnnie knarsetandde: 'Maar als we de desintegrator hebben, zullen we niet verliezen.'

Ullen haalde zijn schouders op: 'O, Johnnie, het wort zo vermoeient om altijt maar weer naar tatzelfte oute verhaal te luisteren. Jullie Aartmensen tenken zo eenzijtig. Luister, zou je je niet beter voelen als ik je wat uit mijn manuscript voorlas? Tat zou zo goet voor je intellect zijn.'

'Goed dan, Ullen, je hebt erom gevraagd, dus dan krijg je het ook. Als jij Thorning niet vertelt wat hij weten wil, dan zul je gearresteerd en berecht worden wegens verraad.'

Er volgde een korte stilte, en toen een verward gestotter: 'V-verraat. Je betoelt tat ik verraat...' De historicus zette zijn bril af en poetste met bevende hand de glazen schoon: 'Het is niet waar. Je probeert me bang te maken.'

'O nee, helemaal niet. Korsakoff denkt dat je meer weet dan je zegt. Hij is er zeker van dat je het achterhoudt om een hoge prijs te vragen of, waarschijnlijker nog, dat je het aan de Veenies verkocht hebt.'

'Maar Thorning ..

'Thorning is zelf niet in zo'n veilige positie. Hij moet om zijn eigen huid denken. De Aardse regeringen blinken nu eenmaal niet uit door redelijkheid in tijden van spanningen.' Er sprongen plotseling tranen in zijn ogen: 'Ullen, je moet toch wel iets kunnen doen. Het gaat niet alleen om jou, het is voor Aarde.'

Ullen ademde met een scherp gefluit: 'Ze tenken tat ik mijn wetenschappelijke kennis zou willen verkopen. Is tat te beletiging waarmee ze me mijn zin voor ethiek, mijn wetenschappelijke integriteit vergelten?' Zijn stem was troebel van woede en voor het eerst sinds Johnnie hem kende verviel hij in het gutturale Martiaans. 'Taarom zeg ik geen woort,' besloot hij. 'Laten ze me maar in te gevangenis stoppen of tootschieten, maar teze beletiging kan ik niet vergeten.'

De vastberaden blik in zijn ogen was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, en Johnnie liet zijn schouders hangen. De Aardmens verroerde zich niet toen het signaallichtje aangloeide.

'Doe open, Johnnie,' zei de Martiaan zacht. 'Ze komen me halen.'

 

Het volgende ogenblik was het vertrek vol groene uniformen. Dr. Thorning en de twee mannen die hem vergezelden waren de enigen die in burger waren.

Ullen kwam moeizaam overeind: 'Heren, zeg maar niets. Ik heb gehoort tat men tenkt tat ik wat ik weet verkoop... verkoop voor gelt.' Hij spuwde de woorden eruit. 'Tat is iets tat nog nooit eerter van mij gezegt is, iets tat ik niet vertient heb. Als u wilt kunt u me onmittelijk gevangenzetten, maar ik zal niets meer zeggen - en niets meer met te Aartse regering te maken hebben.'

Onmiddellijk stapte een groengeüniformeerde officier naar voren, maar dr. Thorning wenkte hem terug.

'Ho eventjes, dr. Ullen,' zei hij joviaal, 'niet zo gauw opvliegen. Ik kom alleen maar eventjes vragen of er niet nog iets is, al is het maar één puntje, dat u zich nog herinneren kunt. Doet er niet toe wat, al is het nog zo onbelangrijk ...'

Er heerste een ijzige stilte. Ullen steunde zwaar op zijn krukken maar bleef onaandoenlijk rechtop staan.

Dr. Thorning ging onverstoorbaar op het bureau van de historicus zitten, pakte de dikke stapel getypte vellen op en zei: 'Aha, dit is zeker het manuscript waar de jonge Brewster me van verteld heeft.' Hij keek er nieuwsgierig naar: 'Tja, u begrijpt natuurlijk wel dat uw houding de regering zal verplichten dit alles in beslag te nemen.'

'Wat?' De vastberaden gelaatsuitdrukking van Ullen ging over in ontzetting. Zijn kruk gleed onder hem weg en hij liet zich zwaar in zijn stoel vallen.

De fysicus weerde de zwakke greep van de ander af: 'Blijf eraf, dr. Ullen, ik neem dit onder mijn hoede.' Ritselend bladerde hij het manuscript door. 'Ziet u, als u wegens verraad gearresteerd wordt, dan worden uw geschriften staatsgevaarlijk.'

'Staatsgevaarlijk!' Ullens stem was hees: 'Toctor Thorning, u weet niet wat u zegt. Tit is mijn... mijn grote werk.' Zijn stem stokte schor: 'Alstublieft, toctor Thorning, geef me mijn manuscript terug.'

De ander hield het net even buiten bereik van de bevende vingers van de Martiaan.

'Als...' zei hij.

'Maar ik weet het niet!'

Het zweet stond op het bleke gezicht van de historicus. Zijn stem kwam met moeite uit zijn keel. 'Tijt! Geef me tijt! Maar laat me tenken - en, alstublieft, toe tit manuscript geen kwaat.'

De ander drukte zijn vingers pijnlijk in Ullens schouder: 'Waarachtig, ik zal uw manuscript over vijf minuten verbranden als...'

'Wacht, ik zal het u zeggen. Ergens - ik weet niet waar - stont tat ze in het wapen een speciaal metaal gebruikten voor iets van te betrating. Ik weet niet wat voor metaal, maar water betierf het en moest er van weg gehouten worten, en ook lucht. Het...'

'Heilige gloeiende Jupiter,' schreeuwde plotseling een van Thorntons metgezellen. 'Chef, herinnert u zich Aspartiers werk over sodiumbedrading in een argonatmosfeer niet meer, vijf jaar geleden...'

Dr. Thorning dacht diep na: 'Wacht eens... wacht... wacht... Wel verdomme! En het lag zo voor de hand...'

'Ik weet het,' krijste Ullen plotseling. 'Het was in Karisto. Hij behantelte te val van Gallonië en tat was een van te minter belangrijke oorzaken - het gebrek aan tat metaal - en toen noemte hij...'

Hij sprak voor een lege kamer, en een ogenblik zweeg hij verbijsterd.

En toen: 'Mijn manuscript!' Hij redde het van de vloer, waar het uiteen was gevallen, moeizaam rondstrompelend, en ieder verkreukeld velletje zorgvuldig gladstrijkend.

'Te barbaren, een groot wetenschappelijk werk zo te behantelen!'

 

Ullen trok nog een la open en scharrelde door de inhoud. Hij sloot hem weer en keek knorrig om zich heen: 'Johnnie, waar heb ik tie bibliografie toch gelegt? Heb jij haar soms gezien?'

Hij keek in de richting van het raam: 'Johnnie!'

Johnnie Brewster zei: 'Wacht eventjes, Ullen. Daar komen ze.'

De straten beneden waren een explosie van kleuren. In een lange, zich stram voortbewegende kolonne paradeerde het groen van de marine door de avenue, de lucht boven hen sneeuwdik van de confetti, hageldik van de tickertape. Het geroezemoes van de menigte klonk dof en gedempt.

'Ach tie twaze mensen toch,' zei Ullen mijmerend. 'Net zo blij waren ze toen te oorlog begon en toen was er net zo'n parate, en nu weer een. Bespottelijk!'

Hij strompelde terug naar zijn stoel.

Johnnie volgde hem: 'De regering wil een nieuw museum naar je noemen, niet?'

'Ja,' kwam het droge antwoord. Hij keek hulpeloos zoekend om zich heen onder het bureau: 'Het Ullen Oorlogsmuseum -en het zal gevuld worten met oute wapens, van stenen mes tot luchtafweerkanon. Tat is nu jullie eigenaartige Aartse opvatting van wat gepast is. Waar voor ten tonter is toch tie bibliografie?'

'Hier,' zei Johnnie, terwijl hij het document uit Ullens vestzak haalde. 'Onze overwinning was aan uw wapen te danken, dat voor u oud was, dus in zeker opzicht is het gepast.'

'Overwinning! Natuurlijk! Tot Venus zich herbewapent en zich opnieuw voorbereit en opnieuw vecht, om wraak te nemen. Te hele geschietenis toont het aan, maar tat geeft niet. Het heeft toch geen nut, tit gepraat.' Hij liet zich weer diep in zijn stoel wegzakken: 'Taar, ik zal je eens een echte overwinning laten zien. Ik zal je iets uit het eerste teel van mijn werk voorlezen. Het is al gedrukt, weet je.'

Johnnie lachte: 'Ga je gang, Ullen. Op dit moment ben ik zelfs bereid om naar het voorlezen van al je twaalf delen te luisteren, woord voor woord.'

En Uilen glimlachte vriendelijk. 'Tat zou goet voor je intellect zijn,' zei hij.