Stakingbreker

 

 

Elvis Blei wreef zich in zijn mollige handen en zei: 'Onafhankelijkheid is het woord.' Hij glimlachte, niet op zijn gemak, toen hij Steven Lamorak van Aarde een vuurtje aanbood. Zijn gehele gladde gezicht met de kleine, ver uiteenstaande ogen was gespannen.

Lamorak blies waarderend rookwolkjes uit en kruiste zijn lange en slungelige benen. Zijn haar was hier en daar al grijs en hij had grote en krachtige kaken. 'Eigen teelt?' vroeg hij, terwijl hij de sigaret kritisch bekeek. Hij trachtte zijn eigen verwarring over de gespannenheid van de ander te verbergen.

'Inderdaad,' zei Blei.

'Het verbaast me,' zei Lamorak, 'dat u op uw kleine wereldje de ruimte hebt voor dergelijke genotmiddelen.'

(Lamorak dacht aan de eerste aanblik die Elsevere bood op de visiplaat van het ruimteschip. Het was een hoekige planetoïde zonder lucht, enkele honderden kilometers in doorsnee - gewoon een stoffige grijze, ruwe rots die mat oplichtte in het licht van zijn zon, 300.000.000 kilometer ver weg. Het was het enige voorwerp met een doorsnee van meer dan anderhalve kilometer dat om die zon cirkelde, en nu hadden mensen zich in die miniatuurwereld ingegraven en er een samenleving in opgebouwd. En hijzelf was, als socioloog, gekomen om dat wereldje te bestuderen en te zien hoe de mensheid zich in dat zonderling gespecialiseerde plaatsje had ingepast.)

Bleis beleefde, starre glimlach werd iets breder. Hij zei: 'We zijn geen kleine wereld, doctor Lamorak, u beoordeelt ons naar tweedimensionale maatstaven. Het oppervlak van Elsevere is maar driekwart van dat van de staat New York, maar dat doet niet ter zake, vergeet niet dat we, als we dat willen, het hele inwendige van Elsevere kunnen benutten. Een hemellichaam met een straal van tachtig kilometer heeft een inhoud van ruim twee miljoen kubieke kilometer. Als heel Elsevere zou worden ingenomen door lagen, vijftien meter van elkaar, zou het totale oppervlak binnen in de planetoïde honderdveertig miljoen vierkante kilometer zijn, en dat is gelijk aan het totale landoppervlak op Aarde. En al deze vierkante kilometers, doctor, zouden stuk voor stuk productief zijn.'

Lamorak zei: 'Goeie God,' en staarde een ogenblik wezenloos voor zich uit. 'Ja, u hebt gelijk, natuurlijk. Vreemd dat ik er nooit op die manier aan gedacht heb. Maar Elsevere is dan ook de enige planetoïde in de Galaxis die grondig geëxploiteerd is; de rest van de mensheid kan zich niet onttrekken aan het denken in termen van tweedimensionale oppervlakken, zoals u opmerkte. Goed, ik ben buitengewoon verheugd dat uw Raad zoveel medewerking heeft verleend om me bij dit, door mij ingestelde onderzoek, de vrije hand te laten.'

Hierop knikte Blei krampachtig.

Lamorak fronste even zijn wenkbrauwen en dacht: Hij doet voor iedereen voorkomen alsof hij wilde dat ik niet gekomen was. Er klopt iets niet.

Blei zei: 'U begrijpt natuurlijk wel dat we in werkelijkheid veel groter zouden kunnen zijn; er zijn tot op heden slechts kleine gedeelten van Elsevere uitgehold en in gebruik genomen. Ook zijn we niet bijzonder gebrand op uitbreiding, behalve geleidelijk aan. Tot op zekere hoogte worden we beperkt door het vermogen van onze pseudo-zwaartekracht-machines en zonne-energieomvormers.'

'Dat begrijp ik. Maar hoort u eens, raadsheer Blei, zou ik, meer uit persoonlijke nieuwsgierigheid dan dat het van primair belang is voor mijn project, niet eerst enkele van uw landbouw- en veeteeltlagen kunnen bekijken? De gedachte dat er tarwevelden en kudden vee binnen in een planetoïde zijn, boeit me geweldig.'

'U zult ons vee klein vinden, gemeten naar uw maatstaven, doctor, en veel tarwe hebben we niet. Op een veel grotere schaal verbouwen we gist. Maar er is wel wat tarwe die ik u kan laten zien. Ook katoen en tabak. Zelfs fruitbomen.'

'Geweldig. Zoals u zegt, onafhankelijkheid. U maakt alle afval weer productief, stel ik me zo voor.'

 

Lamoraks nauwlettende ogen merkten op dat zijn laatste opmerking Blei had gekwetst. De ogen van de Elseveriaan vernauwden zich tot spleetjes die zijn blik verborgen.

Hij zei: 'We moeten het afval weer verwerken, ja. Lucht, water, voedsel, mineralen - alles wat verbruikt wordt - moet weer in zijn oorspronkelijke staat worden teruggebracht; afvalproducten worden weer omgezet in pure grondstoffen. Het enige dat we nodig hebben is energie, en daarvan hebben we voldoende. We redden het natuurlijk niet met een rendement van honderd procent; iets gaat er wel verloren. We importeren jaarlijks een kleine hoeveelheid water; en als onze behoeften toenemen moeten we misschien wat steenkool en zuurstof importeren.'

Lamorak zei: 'Wanneer kunnen we met onze rondgang beginnen, raadsheer Blei?'

Bleis glimlach werd zo mogelijk nog killer. 'Zo spoedig als mogelijk is, doctor. Er zijn enkele alledaagse zaken die eerst nog geregeld moeten worden.'

Lamorak knikte en drukte zijn sigaret, die hij nu opgerookt had, uit.

Alledaagse zaken? Bij de voorbereidende correspondentie was er geen geaarzel geweest. Het had er op geleken dat Elsevere er trots op was dat haar unieke planetoïdebestaan de aandacht van de Melkweg had getrokken.

Hij zei: 'Ik begrijp wel dat ik een verstorende invloed heb op een geordende gemeenschap,' en keek gemelijk toen Blei de verklaring aangreep en haar tot de zijne maakte.

'Ja,' zei Blei, 'we voelen ons verschillend van de rest van de Melkweg. We hebben onze eigen gewoonten. Elke individuele Elseveriaan past op een gerieflijk plaatsje. De verschijning van een vreemdeling die niet bij een bepaalde kaste behoort werkt verwarrend.'

'Het kastensysteem houdt een zekere starheid in.'

'Toegegeven,' zei Blei snel; 'maar ook een bepaalde zelfbewustheid. We hebben strenge regels voor huwelijken onderling en vaste overerving van beroep. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen kent zijn plaats, aanvaardt die, en wordt erin aanvaard; we kennen feitelijk geen neuroses of geestesziekten.'

'En er zijn geen mislukkelingen?' vroeg Lamorak.

Blei vormde zijn mond als om nee te zeggen, klemde die toen plotseling dicht, en verbeet het woord in stilte; een rimpel op zijn voorhoofd werd dieper. Eindelijk zei hij: 'Ik zal voorzieningen treffen voor de rondgang, doctor. Ik stel me voor dat u intussen graag de gelegenheid hebt u op te frissen en te slapen.'

Ze stonden tegelijk op en gingen de kamer uit; Blei gebaarde de Aardman beleefd hem voor te gaan door de deur.

 

Lamorak voelde zich bedrukt door het vage gevoel van onheil dat in zijn gesprek met Blei had doorgeklonken.

Het dagblad versterkte dat gevoel. Hij las het zorgvuldig voordat hij naar bed ging, met wat aanvankelijk alleen maar een klinische belangstelling was. Het was een blaadje van acht pagina's van synthetisch papier. Een kwart van de artikelen bestond uit 'personalia': geboorten, huwelijken, overlijdensberichten, productiecijfers en uitbreiding van het bewoonbaar volume (niet oppervlak! drie dimensies!). Het overige bevatte wetenschappelijke verhandelingen, leerstof, en verhalen. Aan nieuws, in de betekenis waar Lamorak aan gewend was, was er praktisch niets.

Maar één artikel kon als zodanig worden opgevat, en dat was door zijn onvolledigheid huiveringwekkend.

Er stond, onder het kopje EISEN ONVERANDERD: Er is geen verandering gekomen in zijn standpunt van gisteren. De opperste raadsheer maakte, na een tweede onderhoud, bekend dat zijn eisen volslagen onredelijk blijven en in geen geval kunnen worden ingewilligd.

Daarna, tussen haakjes, en in een andere letter, stond de verklaring: De redactie van dit blad is het ermee eens dat Elsevere niet naar zijn pijpen kan en zal dansen, kome wat komt.

Lamorak las het driemaal over. Zijn standpunt. Zijn eisen. Zijn pijpen.

Van wie?

Hij sliep die nacht onrustig.

 

Hij had de daaropvolgende dagen geen tijd voor kranten; maar zo nu en dan kwam de gedachte aan de zaak weer bij hem op.

Blei, die tijdens het grootste deel van de rondleiding zijn gids en begeleider bleef, werd steeds meer in zichzelf gekeerd.

Op de derde dag (geheel kunstmatig naar het Aardse patroon ingedeeld in vierentwintig uur), bleef Blei ergens staan en zei: 'Deze laag is geheel bestemd voor chemische industrie. Die afdeling is niet belangrijk...'

Maar hij wendde zich net iets te haastig af, en Lamorak greep zijn arm. 'Wat zijn de producten van die afdeling?'

'Mest. Bepaalde organische stoffen,' zei Blei stroef.

Lamorak hield hem tegen, zocht naar wat Blei niet wilde laten zien. Zijn blik zocht de nabijgelegen horizonten van gelaagde rotsen af en de gebouwen, naast en op elkaar geperst tussen bodem en plafond.

Lamorak zei: 'Is dat daar niet een particuliere woning?'

Blei keek niet in de aangegeven richting.

Lamorak zei: 'Ik geloof dat het de grootste is die ik tot nu toe gezien heb. Waarom bevindt het zich hier in een fabriekslaag?' Dat alleen al maakte het opmerkelijk. Hij had al gezien dat er op Elsevere een strikte verdeling was tussen woon-, agrarische en bedrijfslagen.

Hij keek op en riep: 'Raadsheer Blei!'

De raadsheer liep weg en Lamorak volgde hem met haastige stappen. 'Is er iets mis, meneer?'

Blei mompelde: 'Ik ben onbeleefd, ik weet het. Het spijt me. Er zijn dingen die mijn gedachten kwellen...' Hij bleef snel doorlopen.

'In verband met zijn eisen.'

Blei bleef onmiddellijk staan. 'Wat weet u daarvan?'

'Niets meer dan ik gezegd heb. Ik las alleen dát in de krant.'

Blei mompelde iets binnensmonds.

Lamorak zei: 'Ragusnik? Wat is dat?'

Blei zuchtte diep. 'Ik geloof dat het beter is dat u het maar weet. Het is vernederend, uiterst gênant. De Raad dacht dat de zaak zeker op korte termijn zou worden geregeld en dat uw bezoek er niet door gestoord zou hoeven te worden, dat u het niet hoefde te weten of erbij betrokken raken. Maar het duurt nu al bijna een week. Ik weet niet wat er gaat gebeuren en, niettegenstaande alle schijn, zou het voor u misschien het beste zijn te vertrekken. Er is geen reden voor een man uit de buitenwereld de dood te riskeren.'

De Aardman glimlachte ongelovig. 'De dood riskeren? In deze kleine wereld, zo vreedzaam en nijver. Dat kan ik niet geloven.'

De Elseveriaanse raadsheer zei: 'Ik kan het u uitleggen. Dat moest ik eigenlijk maar doen.' Hij wendde zijn hoofd af. 'Zoals ik u verteld heb, moet alles op Elsevere weer productief gemaakt worden. U begrijpt dat.'

'Ja.'

'Dat omvat ook... eh, menselijk afval.'

'Dat had ik al aangenomen,' zei Lamorak.

'Er wordt water uit herwonnen door destillatie en absorptie. Wat overblijft wordt omgezet in meststof voor gist; iets ervan wordt gebruikt voor de bereiding van zuiver organische en andere bijproducten. De fabrieken die u hier ziet zijn daarvoor bestemd.'

'En?' Lamorak had enige tegenzin ervaren bij het drinken van water toen hij pas op Elsevere aangekomen was, omdat hij realistisch genoeg was geweest om te weten waaruit het gedistilleerd moest zijn; maar hij had dat gevoel zonder veel moeite overwonnen. Zelfs op Aarde werd water gedistilleerd uit allerlei onverkwikkelijke substanties door natuurlijke processen.

Blei zei, met steeds meer moeite: 'Igor Ragusnik is de man die belast is met de industriële processen waar het afval rechtstreeks mee te maken heeft. De functie is door zijn familie vervuld sinds Elsevere gekoloniseerd werd. Eén van de oorspronkelijke kolonisten was Mikhail Ragusnik en die... die...'

'Was belast met de regeneratie van afval.'

'Ja. De woning die u bedoelde is van de Ragusniks; het is de beste en met de meeste zorg afgewerkte woning van de planetoïde. Ragusnik krijgt vele voorrechten die de overigen van ons niet hebben; maar, per slot van rekening...' Een zeer plotselinge hartstocht kwam op in de stem van de raadsheer. 'We kunnen toch niet met hem spreken.'

'Wat?'

'Hij eist volledige sociale gelijkheid. Hij wil dat zijn kinderen omgaan met de onze, en dat onze echtgenoten op visite... Oh!' Het was een gekreun van uiterste walging.

Lamorak dacht aan het artikel in het dagblad, dat er zich niet toe kon krijgen Ragusniks naam af te drukken, of om iets bepaalds te zeggen over zijn eisen. Hij zei: 'Ik neem aan dat hij een paria is vanwege zijn werk.'

'Vanzelfsprekend. Menselijk afval, en... Woorden schoten Blei tekort.

Na een ogenblik van stilte zei hij wai rustiger: 'Ik vermoed dat u, als vreemdeling, het niet begrijpt.'

'Maar als socioloog wel, geloof ik.' Lamorak dacht aan de 'Onaanraakbaren' in het oude India, degenen die met lijken in aanraking kwamen. Hij dacht aan de positie van de varkenshoeders in het oude Judea.

 

Hij vervolgde: 'Ik krijg de indruk dat Elsevere niet aan die eisen zal toegeven.'

'Nooit,' zei Blei krachtig. 'Nooit.'

'En dus?'

'Ragusnik heeft gedreigd met de werkzaamheden op te houden.'

'Met andere woorden, te staken.'

'Ja.'

'Zou dat ernstig zijn?'

'We hebben voldoende voedsel en water om het een hele tijd uit te houden; in dat opzicht is herwinning niet onontbeerlijk. Maar het afval zou zich ophopen; het zou de planetoïde besmetten. Na generaties van zorgvuldige ziektebeperking hebben we een geringe natuurlijke weerstand tegen bacillaire ziekten. Zodra er een epidemie zou uitbreken - en dat zou gebeuren - zouden we er met honderden tegelijk bij neervallen.'

'Is Ragusnik zich daarvan bewust?'

'Zeker wel.'

'Denkt u dan dat het waarschijnlijk is dat hij zijn dreigement doorzet?'

'Hij is gek. Hij is al opgehouden met werken; er is geen afval meer verwerkt sinds de dag voordat u hier aankwam.' Bleis bolle neus snoof in de lucht alsof hij al een vleugje stank van uitwerpselen opving.

Daarop snoof Lamorak werktuiglijk, maar rook niets.

Blei zei: 'U begrijpt dus waarom het voor u verstandig zou zijn te vertrekken. Het is vernederend, uiteraard, dit te moeten opperen.'

Maar Lamorak zei: 'Wacht; nog niet direct. Goeie God, dit is een zaak die voor mij beroepshalve zeer belangwekkend is. Mag ik met Ragusnik praten?'

'In geen geval,' zei Blei geschrokken.

'Maar ik zou graag de situatie willen doorgronden. De sociologische omstandigheden hier zijn uniek, en ergens anders niet te dupliceren. In naam der wetenschap...'

'Hoe bedoelt u, praten? Zou beeldontvangst voldoende zijn?'

'Ja.'

'Ik zal het de Raad vragen,' mompelde Blei.

 

Ze zaten om Lamorak heen, niet op hun gemak; hun strenge en waardige gelaatsuitdrukkingen waren in hoge mate ontsierd door bezorgdheid. Blei, die in het midden zat, vermeed angstvallig de ogen van de Aardman.

De opperste raadsheer, met grijs haar, een ruw gerimpeld gezicht, en een magere hals, zei met een zachte stem: 'Als u hem op enigerlei wijze kunt overhalen, meneer, uit uw eigen overtuiging, zal ons dat welkom zijn. U mag echter in geen geval te kennen geven dat wij, hoe dan ook, zullen zwichten.'

Een gaasachtig gordijn zakte tussen de Raad en Lamorak. Hij kon nog steeds de raadsheren afzonderlijk onderscheiden, maar hij keerde zich nu gespitst naar de ontvanger vóór hem. Die gloeide op tot leven.

Erin verscheen een hoofd, in natuurlijke kleuren, en met een verbazingwekkende echtheid. Een krachtig en somber hoofd, met licht gestoppelde zware kaken en dikke, rode lippen die in een vastberaden rechte lijn getrokken waren.

De beeltenis zei, achterdochtig: 'Wie bent u?'

Lamorak zei: 'Mijn naam is Steven Lamorak; ik ben een Aardman.'

'Uit de Buitenwereld?'

'Dat klopt. Ik ben op bezoek op Elsevere. U bent Ragusnik?'

'Igor Ragusnik, om u te dienen,' zei de beeltenis spottend. 'Behalve dan dat er geen bediening is en dat die er niet zal zijn tot mijn gezin en ik als menselijke wezens worden behandeld.'

Lamorak zei: 'Bent u zich bewust van het gevaar waarin Elsevere verkeert? De mogelijkheid van epidemische ziekten?'

'De situatie kan binnen vierentwintig uur hersteld worden, als ze me menselijkheid toestaan. Het is aan hen de situatie recht te trekken.'

'U lijkt me een ontwikkeld mens, Ragusnik.'

'En?'

'Ik heb gehoord dat aan u geen materiële gemakken onthouden worden. U bent beter behuisd en gekleed en gevoed dan ieder ander op Elsevere. Uw kinderen zijn de best geschoolde.'

'Dat is zo. Maar alles door middel van servo-mechanieken. En moederloze meisjes worden als baby aan ons toegestuurd om te verzorgen tot ze opgegroeid zijn, om onze echtgenoten te worden. En ze sterven jong door eenzaamheid. Waarom?' Er klonk een plotselinge hartstocht in zijn stem. 'Waarom moeten we in afzondering leven alsof we onmensen zouden zijn, voor menselijke wezens ongepast om te benaderen? Zijn we geen menselijke wezens, net als de anderen, met dezelfde behoeften en verlangens en gevoelens? Verrichten we niet een eervolle en nuttige taak...?'

 

Er klonk het geluid van zuchten van achter Lamorak. Ragusnik hoorde het, en verhief zijn stem. 'Ik zie u van de Raad daar op de achtergrond. Zegt u me eens: Is het geen eervolle en nuttige taak? Het is úw afval dat tot voedsel voor ú wordt verwerkt. Is de man die verderf zuivert slechter dan de man die het produceert? - Luister, heren van de Raad, ik geef me niet gewonnen. Laat heel Elsevere door ziekte sterven, mezelf en mijn zoon inbegrepen, als het moet, maar ik geef me niet gewonnen. Mijn gezin zal er dood beter aan toe zijn dan levend zoals het nu gaat.'

Lamorak onderbrak hem. 'U hebt dit leven sinds uw geboorte geleid, is het niet?'

'En wat dan nog?'

'Dan bent u er toch zeker aan gewend?'

'Nooit. Ik heb erin berust, misschien. Mijn vader berustte erin, en ik heb er een tijdje in berust; maar ik heb naar mijn zoon gekeken, mijn enige zoon, die geen andere kleine jongen heeft om mee te spelen. Mijn broer en ik hadden elkaar, maar mijn zoon zal nooit iemand hebben, en ik berust er niet meer in. Ik ben Elsevere beu en ik ben het praten beu.'

De ontvanger ging uit.

Het gezicht van de opperste raadsheer was verbleekt tot een grauwgeel. Hij en Blei waren de enigen van de groep die bij Lamorak waren gebleven. De opperste raadsman zei: 'Die man is geestelijk gestoord; ik weet niet hoe hij gedwongen kan worden.'

Er stond een glas wijn naast hem; toen hij het naar zijn lippen hief morste hij een paar druppels die zijn witte broek met paarse vlekken besmeurden.

Lamorak zei: 'Zijn z'n eisen zo onredelijk? Waarom kan hij niet in de gemeenschap worden opgenomen?'

Er was een moment van woede in Bleis ogen. 'Iemand die met uitwerpselen omgaat.' Toen trok hij zijn schouders op. 'U bent van Aarde.'

Hij zei: 'Gaat Ragusnik werkelijk met uitwerpselen om? Ik bedoel, is er lichamelijk contact? Alles wordt toch zeker door automatische machinerieën verwerkt.'

'Natuurlijk,' zei de opperste raadsheer.

'Wat houdt Ragusniks werk dan precies in?'

'Hij stelt met de hand de verschillende bedieningsorganen in die de juiste werking van de machinerie verzekeren. Hij verplaatst elementen om reparaties mogelijk te maken; hij verandert de doelmatige verhoudingen naar het uur van de dag; hij wijzigt de eindproducten naargelang de behoefte.' Bedroefd voegde hij eraan toe: 'Als we de ruimte hadden om de apparatuur tienmaal ingewikkelder te maken, zou dit alles automatisch gedaan kunnen worden, maar dat zou zo'n nodeloze verspilling zijn.'

'Maar toch,' hield Lamorak aan, 'alles wat Ragusnik doet, doet hij gewoon door op knopjes te drukken of aan schakelaars te draaien, of dergelijke dingen.'

'Ja.'

'Dan verschilt zijn werk niet met dat van welke Elseveriaan ook.'

'U begrijpt het niet,' zei Blei stug.

'En om die reden gaat u de dood van uw kinderen in de waagschaal stellen?'

'We hebben geen andere keus,' zei Blei. Er was genoeg gekweldheid in zijn stem om Lamorak te overtuigen dat de situatie een foltering voor hem was, maar dat hij echt geen andere keus had.

Lamorak haalde vol afkeer zijn schouders op. 'Breek dan de staking. Dwing hem.'

'Hoe?' zei de opperste raadsheer. 'Wie zou hem willen aanraken of bij hem in de buurt komen? En als we hem doden door hem van een afstand te verzengen, wat zouden we daar dan nog mee opschieten?'

 

Lamorak zei peinzend: 'Zou u weten hoe zijn apparatuur bediend moet worden?'

De opperste raadsheer sprong op. 'Ik?' brulde hij.

'Ik bedoel ú niet,' riep Lamorak direct. 'Ik gebruikte het voornaamwoord in zijn onbepaalde betekenis. Zou iemand kunnen leren Ragusniks apparatuur te bedienen?'

Langzaam trok de drift uit de opperste raadsheer weg. 'Het staat in de handleidingen, dat weet ik zeker - hoewel ik u verzeker dat ik me er nooit mee ingelaten heb.'

'Zou dan niet iemand de werkwijze kunnen leren en Ragusnik vervangen tot de man zich gewonnen geeft?'

Blei zei: 'Wie zou erin toestemmen zoiets te doen? Ik niet, in elk geval.'

Lamorak dacht vluchtig aan Aardse taboes die misschien even streng waren. Hij dacht aan kannibalisme, bloedschande, een vrome man die God vervloekt. Hij zei: 'Maar u moet voorzien hebben in een vacature in Ragusniks vak. Veronderstel dat hij zou sterven.'

'Dan zou zijn zoon hem automatisch opvolgen in zijn vak, of zijn naaste bloedverwant,' zei Blei.

'En als hij nu eens geen volwassen bloedverwanten zou hebben? Als zijn hele familie nu eens tegelijk zou sterven?'

'Dat is nog nooit gebeurd; het zal ook nooit gebeuren.'

De opperste raadsheer voegde eraan toe: 'Als daar gevaar voor zou bestaan zouden we misschien een stuk of wat baby's bij de Ragusniks plaatsen en laten opleiden voor het vak.'

'Ah. En hoe zou u die baby uitkiezen?'

'Uit kinderen van moeders die bij de geboorte stierven, zoals we de toekomstige Ragusniksbruid kiezen.'

'Kies dan nu een vervanger voor Ragusnik, bij loting,' zei Lamorak.

De raadsvoorzitter zei: 'Nee! Onmogelijk! Hoe kunt u dat opperen? Als we een baby uitkiezen, wordt die baby opgevoed naar die leefwijze, hij kent geen andere. Momenteel zou het noodzakelijk zijn een volwassene te onderwerpen aan Ragusnikschap. Nee, doctor Lamorak, we zijn geen monsters noch zedeloze onmensen.'

Het heeft geen zin, dacht Lamorak machteloos. Het heeft geen zin, tenzij...

Hij kon er zich nog net niet toe brengen dat tenzij onder ogen te zien.

 

Die nacht sliep Lamorak nauwelijks. Ragusnik verlangde alleen de fundamentele menselijke dingen. Maar daartegenover stonden dertigduizend Elseverianen die de dood in het vooruitzicht hadden.

Het welzijn van dertigduizend aan de ene kant, de gerechte eisen van één gezin aan de andere. Mocht je zeggen dat dertigduizend man die achter zo'n onrecht zouden staan verdienden te sterven? Onrecht naar welke maatstaven? Die van de Aarde? Die van Elsevere? En wie was Lamorak dat hij een oordeel zou mogen vellen?

En Ragusnik? Hij was bereid dertigduizend mensen te laten sterven, waaronder mannen en vrouwen die alleen maar een toestand aanvaardden, die hun geleerd was te aanvaarden, en waar ze niets aan konden veranderen, al zouden ze dat willen. En kinderen die er helemaal niets mee te maken hadden.

Dertigduizend aan één kant; één enkel gezin aan de andere.

Lamorak nam zijn besluit in een toestand die bijna wanhoop was; in de ochtend riep hij de opperste raadsheer op.

Hij zei: 'Excellentie, als u een plaatsvervanger kunt vinden, zal Ragusnik inzien dat hij geen kans meer heeft op het afdwingen van een beslissing in zijn voordeel, en weer aan het werk gaan.'

'Er kan geen plaatsvervanger komen,' zuchtte de opperste raadsheer; 'dat heb ik u al uitgelegd.'

'Geen plaatsvervanger onder de Elseverianen, maar ik ben geen Elseveriaan; voor mij is het niet erg. Ik zal als plaatsvervanger optreden.'

 

Ze waren opgewonden, veel meer dan Lamorak zelf. Ze vroegen hem telkens weer of hij het ernstig meende.

Lamorak had zich niet geschoren, en hij voelde zich misselijk; 'Jazeker, ik meen het ernstig. En als Ragusnik ooit weer op deze manier handelt, kunt u altijd een plaatsvervanger importeren. Geen enkele andere wereld kent het taboe en er zullen altijd ruimschoots tijdelijke plaatsvervangers beschikbaar zijn als u goed genoeg betaalt.'

(Hij was bezig een wreed uitgebuite man te misleiden, en daar was hij zich van bewust. Maar in vertwijfeling hield hij zichzelf voor: Afgezien van uitbanning, wordt hij zeer goed behandeld. Zeer goed.)

Ze gaven hem de handleidingen, en hij besteedde er zes uren aan, lezend en herlezend. Het had geen zin vragen te stellen. Geen van de Elseverianen wist ook maar iets van het werk af, voorzover het niet in de handleiding stond; en ze schenen zich allen niet op hun gemak te voelen als bijzonderheden zelfs maar genoemd werden.

'Houd de naald van galvanometer A-2 steeds op de nulstand zolang de stootjanker op rood stond,' las Lamorak voor. 'Wat is nou een stootjanker?'

'Er zal wel een naambordje bij staan,' mompelde Blei, en de Elseverianen keken elkaar arme-zondaarsachtig aan, en bogen hun hoofden om naar hun vingertoppen te kijken.

 

Ze verlieten hem lang voordat hij de kleine vertrekken bereikte die het centrale hoofdkwartier vormden van generaties werkende Ragusniks, die hun wereld tot dienst waren geweest. Hij was nauwkeurig op de hoogte gebracht welke zijwegen hij moest inslaan en welke laag hij moest bereiken; maar ze bleven achter, en lieten hem in zijn eentje verdergaan.

Hij onderzocht de kamers nauwgezet, identificeerde de instrumenten en bedieningsorganen aan de hand van de schematische tekeningen in de handleiding.

Daar heb je een stootjanker, dacht hij met een droefgeestige voldoening. Het stond op het naambordje. Het had een half-cirkelvormige wijzerplaat met gaatjes die kennelijk bedoeld waren om op te lichten in verschillende kleuren. Waarom dan een 'janker'?

Hij wist het niet.

Ergens, dacht Lamorak, ergens bevindt zich opgehoopt afval dat tegen raderwerken en afvoerkanalen stuwt, tegen pijpleidingen en destilleerketels, en dat er op wacht om op tientallen manieren verwerkt te worden. Op het ogenblik hoopt het zich alleen maar op.

Met enige huivering duwde hij de eerste schakelaar naar de stand die volgens de handleiding was aangeduid met 'starten.' Er werd een zacht gebrom hoorbaar en voelbaar door de vloeren en muren. Hij draaide een knopje om en er gingen lampjes branden.

Bij iedere handeling raadpleegde hij de handleiding, hoewel hij die uit zijn hoofd kende; en bij iedere handeling werden de kamers sterker verlicht, sprongen er wijzers op meetinstrumenten in beweging, en werd het gegons steeds luider.

Ergens diep in de fabriek werd afval in de juiste kanalen gezogen.

 

Er klonk een hoge signaaltoon die Lamorak uit zijn diepe concentratie deed opschrikken. Het was het communicatiesignaal, en Lamorak morrelde aan zijn ontvanger tot hij het deed.

Ragusniks hoofd verscheen, ontsteld; toen, langzaam, verdwenen het ongeloof en de volslagen schrik uit zijn ogen. 'Zó zit dat dus.'

'Ik ben geen Elseveriaan, Ragusnik; ik vind het niet erg dit te doen.'

'Maar wat hebt u ermee te maken? Waarom komt u tussenbeide?'

'Ik sta aan uw kant, Ragusnik, maar ik móet dit wel doen.'

'Waarom, als u aan mijn kant staat? Behandelen ze op uw wereld mensen net zo als ze mij hier behandelen?'

'Nu niet meer. Maar zelfs als u gelijk hebt, zijn er dertigduizend mensen op Elsevere waar rekening mee moet worden gehouden.'

'Ze zouden toegegeven hebben; u hebt mijn enige kans verknoeid.'

'Ze zouden niet toegegeven hebben. En in zeker opzicht hebt u gewonnen; ze weten nu dat u ontevreden bent. Tot nu toe was het nooit bij iemand opgekomen dat Ragusnik ongelukkig zou kunnen zijn, dat hij onheil zou kunnen veroorzaken.'

'En wat dan nog? Het enige dat ze nu hoeven te doen is op het juiste moment iemand uit de Buitenwereld in dienst nemen.'

Lamorak schudde heftig zijn hoofd. Hij had dit gedurende de afgelopen drie bittere uren doordacht. 'Het feit dat ze het weten betekent dat de Elseverianen over u zullen gaan nadenken; er zullen er zijn die zich gaan afvragen of het wel juist is een mens zo te bejegenen. En als er mensen uit de Buitenwereld worden aangetrokken zullen die ruchtbaarheid geven aan wat er op Elsevere aan de hand is. De publieke opinie in de Melkweg zal u gunstig gestemd zijn.'

'En?'

'De toestand zal verbeteren. In de tijd van uw zoon zal de toestand veel beter zijn.'

'In de tijd van mijn zoon,' zei Ragusnik met een minachtend gezicht. 'Ik had het nu kunnen hebben. Goed, ik geef het op, ik ga weer aan het werk.'

Lamorak voelde een overstelpende opluchting. 'Als u nu hier wilt komen, meneer, kunt u uw taak weer opnemen, en ik zal het als een eer beschouwen u de hand te drukken.'

Ragusniks hoofd schoot omhoog en vervulde zich met droefgeestige trots. 'U noemt me "meneer" en biedt aan me de hand te drukken, houdt u zich bezig met uw eigen zaken, Aardman, en laat mijn werk aan mij over, want ik zou de uwe niet drukken.'

 

Lamorak ging terug langs de weg die hij gekomen was, opgelucht dat de crisis voorbij was, maar ook diep terneergeslagen.

Hij stond verrast stil toen hij een gedeelte van een tunnel afgesloten aantrof, zodat hij er niet door kon. Hij keek rond om een andere weg te zoeken, en schrok van een versterkte stem boven zijn hoofd. 'Doctor Lamorak, verstaat u mij? Dit is raadsheer Blei.'

Lamorak keek omhoog. De stem kwam via een oproepinstallatie, maar hij zag geen spoor van een luidspreker.

Hij riep: 'Is er iets mis? Kunt u me verstaan?'

'Ik kan u verstaan.'

Instinctief schreeuwde Lamorak: 'Is er iets mis? Er schijnt hier een obstakel te zijn. Zijn er complicaties met Ragusnik?'

'Ragusnik is aan het werk gegaan,' klonk Bleis stem. 'De crisis is voorbij, en u moet u voorbereiden op uw vertrek.'

'Vertrek?'

'Elsevere verlaten; op dit moment wordt er een schip voor u in gereedheid gebracht.'

'Wacht nu eens even.' Lamorak was verbijsterd door dit onverhoedse omslaan van gebeurtenissen. 'Ik ben nog niet klaar met het verzamelen van gegevens.'

Bleis stem zei: 'Daar is niets aan te doen. De weg naar het schip zal u uitgeduid worden, en uw bezittingen worden u nagezonden door middel van servo-mechanieken. We vertrouwen... we vertrouwen...'

Iets begon Lamorak duidelijk te worden. 'U vertrouwt op wát?'

'We vertrouwen erop dat u geen pogingen doet om enige Elseveriaan te benaderen of direct aan te spreken. En natuurlijk hopen we dat u zult vermijden ons in verlegenheid te brengen door niet te trachten wanneer dan ook in de toekomst naar Elsevere terug te keren. Een collega van u zou welkom zijn als er behoefte is aan verdere gegevens over ons.'

'Ik begrijp het,' zei Lamorak mat. Klaarblijkelijk was hij zelf een Ragusnik geworden. Hij had de bedieningsorganen aangeraakt die op hun beurt met het afval in aanraking waren geweest; hij was uitgebannen. Hij was een man die met lijken in aanraking kwam, een varkenshoeder, een paria.

Hij zei: 'Vaarwel.'

Bleis stem zei: 'Voordat we u de weg uitduiden, doctor Lamorak... Namens de Raad van Elsevere dank ik u voor uw hulp in deze crisis.'

'Graag gedaan,' zei Lamorak, verbitterd.