Mijn zoon, de natuurkundige
Haar haar was licht appelgroen gekleurd, erg bescheiden, erg ouderwets. Je kon zien dat ze de haarverf heel voorzichtig hanteerde, zoals ze dat dertig jaar geleden deden, voordat de strepen en stippeltjes in de mode kwamen.
Ze had ook een lieve glimlach, en een rustige blik die een zekere sereniteit aan ouderdom gaf.
En, in vergelijking hiermee, gaf het iets schreeuwerigs aan de verwarring die haar in het reusachtige regeringsgebouw omringde.
Een meisje draafde haar voorbij, bleef staan, en staarde haar aan met een wezenloze blik vol verbazing. 'Hoe bent u binnengekomen?'
De vrouw glimlachte. 'Ik zoek mijn zoon, de natuurkundige.'
'Uw zoon, de...'
'Eigenlijk is hij communicatie-ingenieur. Hoofdnatuurkundige Gerard Cremona.'
'Dr. Cremona. Nou, die is... Waar is uw pasje?'
'Hier. Ik ben zijn moeder.'
'Goed, mevrouw Cremona, ik weet het niet. Ik moet... Zijn kantoor is die kant op. Vraagt u het maar aan iemand.' Ze liep op een holletje door.
Mevrouw Cremona schudde langzaam haar hoofd. Er was iets mis, dacht ze. Ze hoopte dat met Gerard alles in orde was.
Een heel eind verder in de gang hoorde ze stemmen, en glimlachte gelukkig. Ze kon die van Gerard herkennen.
Ze liep de kamer in en zei: 'Hallo, Gerard.'
Gerard was een grote man, met nog steeds veel haar dat een beetje grijs begon te worden omdat hij geen haarverf gebruikte. Hij zei dat hij het daar te druk voor had. Ze was erg trots op hem en op zijn voorkomen.
Op dit moment was hij breedvoerig aan het praten tegen een man in legeruniform. Ze kon niet uitmaken welke rang hij had, maar ze wist dat Gerard hem aankon.
Gerard keek op en zei: 'Wat doet u... Moeder! Wat doet u hier?'
'Ik zou je vandaag komen opzoeken.'
'Is het donderdag vandaag? O Heer, ik was het vergeten. Ga zitten, moeder. Ik kan nu niet met u praten. Neem een stoel, welke u wilt. Kijk generaal.'
Generaal Reiner keek over zijn schouder en klopte ergens bij zijn middel zijn handen in elkaar. 'Uw moeder?'
'Ja?'
'Mag ze hierbij zijn?'
'Op dit ogenblik niet, nee, maar ik sta voor haar in. Ze kan niet eens een thermometer aflezen, zodat dit alles haar toch niets zegt. Kijk eens, generaal. Ze zitten op Pluto. Begrijpt u dat? Ze zitten er. De radiosignalen kunnen geen natuurlijke oorsprong hebben, ze moeten dus van mensen afkomstig zijn, van onze eigen mensen. Dat moet u aannemen. Van al de expedities die we erop uit hebben gestuurd voorbij de planetoïdengordel, blijkt het dat één het gehaald heeft. En ze hebben Pluto bereikt.'
'Ja, ik begrijp wat u wilt zeggen, maar is het evengoed niet onmogelijk? De mannen die nu op Pluto zijn werden vier jaar geleden gelanceerd met een uitrusting die ze niet langer dan een jaar in leven zou hebben kunnen houden. Zo heb ik het begrepen. Ze werden op Ganymedes gericht en het schijnt dat ze achtmaal zover als de juiste afstand zijn gekomen.'
'Precies. En we moeten weten hoe en waarom. Ze hebben... misschien wel... hulp... gekregen.'
'Wat voor hulp? Hoe?'
Cremona klemde zijn kaken op elkaar alsof hij in zichzelf bad. 'Generaal,' zei hij, 'ik geef mezelf bloot, maar er is een uiterst kleine mogelijkheid dat er niet-menselijke wezens bij betrokken zijn. Buitenaardse. Daar moeten we achter zien te komen. We weten niet hoe lang het contact onderhouden kan worden.'
'U bedoelt' (het plechtige gezicht van de generaal vertrok zich tot een halve glimlach) 'dat ze mogelijk aan gevangenschap zijn ontsnapt en misschien op ieder moment weer gepakt kunnen worden.'
'Misschien. Misschien. Het is mogelijk dat de hele toekomst van het menselijk ras afhangt van ons weten waar we tegenover staan. Het nu weten.'
'Goed. Wat wilt u dan?'
'We hebben ogenblikkelijk de Multivac computer van het leger nodig. Scheur er elk probleem waar hij aan werkt uit, en begin onze semantische problemen te programmeren. Iedere communicatie-ingenieur waar u over beschikt moet uit het werk waar hij mee bezig is gehaald worden om met de onze samen te werken.'
'Maar waarom? Ik zie het verband niet.'
Een vriendelijke stem onderbrak: 'Generaal, lust u misschien een stukje fruit? Ik heb wat sinaasappels meegebracht.'
Cremona zei: 'Moeder! Alstublieft! Later! Generaal, het ligt heel eenvoudig. Op het ogenblik staat Pluto iets minder dan zeseneenhalf miljard kilometer van ons af. Het kost radiogolven, die met de snelheid van het licht gaan, zes uur om van hier tot daar te komen. Als we iets zeggen, moeten we twaalf uur op een antwoord wachten. Als zij iets zeggen dat we missen en "wat" zeggen, en als ze het dan herhalen - bam, een dag kwijt.'
'Is er geen manier om het te bespoedigen?' zei de generaal.
'Natuurlijk niet. Dat is de fundamentele wet van communicatie. Geen informatie kan sneller dan licht overgebracht worden. Het vergt maanden om dezelfde conversatie met Pluto te houden die nu tussen ons beiden uren zou duren.'
'Ja. Ik begrijp het. En denkt u werkelijk dat er buitenaardse wezens bij betrokken zijn?'
'Inderdaad. Om eerlijk te zijn, niet iedereen hier is het met me eens. Niettemin, we zijn met iedere zenuw gespannen om een manier te ontwerpen om de verbinding te verbeteren. We moeten zovéél bits per seconde hebben als we maar kunnen krijgen en bidden dat we ontvangen wat we nodig hebben voordat we het contact verliezen. En daarvoor heb ik de Multivac en uw mensen nodig. Er moet de een of andere communicatiestrategie zijn die we kunnen gebruiken en het aantal signalen dat we moeten uitzenden vermindert. Zelfs een toename van tien procent in het nuttig effect kan misschien een week tijd besparen.'
De vriendelijke stem onderbrak weer. 'Mijn hemel, Gerard, moet er gepraat worden?'
'Moeder! Alstublieft!'
'Maar je pakt het verkeerd aan. Echt.'
'Moeder.' Er klonk iets hysterisch in Cremona's stem.
'Nou, goed, maar als je iets gaat zeggen en dan twaalf uur op een antwoord wachten, ben je zot. Dat zou je niet moeten doen.'
De generaal snoof. 'Dr. Cremona, zullen we ons overleg...'
'Een ogenblikje, generaal,' zei Cremona. 'Wat bedoelt u precies, moeder?'
'Terwijl je op een antwoord wacht,' zei mevrouw Cremona ernstig, 'blijf je gewoon uitzenden, en zeg hen dat ze dat ook moeten doen. Jij praat de hele tijd en zij praten de hele tijd. Jij hebt iemand die de hele tijd luistert, en zij doen dat ook. Als een van jullie iets zegt waarop een antwoord nodig is, kun je aan jouw kant er één tussenvoegen, maar de kans is groot dat je alles krijgt zonder te vragen.'
De beide mannen staarden haar aan.
Cremona fluisterde: 'Natuurlijk. Ononderbroken conversatie. Alleen twaalf uur uit fase, dat is alles. God, we moeten aan de slag.'
Hij liep met grote stappen de kamer uit, sleepte de generaal in letterlijke zin mee, en kwam toen met grote stappen weer naar binnen.
'Moeder,' zei hij, 'als u me wilt excuseren, dit zal wel een paar uur duren, denk ik. Ik zal een paar meisjes sturen om met u te praten. Of doe een dutje, als u dat liever wilt.'
'Ik zit hier goed, Gerard,' zei mevrouw Cremona.
'Alleen, hoe kwam u op dit idee, moeder? Wat deed u hieraan denken?'
'Maar Gerard, iedere vrouw weet het. Elk stel vrouwen - aan de videofoon, of aan de stratolijn, of gewoon tegenover elkaar - weet dat het hele geheim van nieuwtjes verspreiden, het geeft niet welke, is: Blijf Gewoon Doorpraten.'
Cremona probeerde te glimlachen. Toen, met een trillende onderlip, draaide hij zich om en verdween.
Mevrouw Cremona keek hem liefhebbend na. Zo'n fijne man, haar zoon, de natuurkundige. Zo groot als hij was en zo belangrijk als hij was, wist hij nog steeds dat een jongen altijd naar zijn moeder moet luisteren.