Broedt daar een mens?
Brigadier Mankiewicz telefoneerde en hij vond het allesbehalve leuk. De conversatie aan de andere kant had veel weg van het ratelen van een machinegeweer.
Hij zei: 'Dat klopt! Hij kwam hier binnen en zei: "Gooi me in een cel, want ik wil mezelf van kant maken." '
'... Dat kan ik niet helpen. Dat is precies wat hij gezegd heeft. Ja, in mijn oren klinkt het ook krankzinnig.
'... Kijk nou eens, meneer, die vent klopt precies met uw beschrijving. U vraagt me om inlichtingen en die geef ik u.
'... Ja, hij heeft zo'n litteken op zijn rechterwang en hij zei dat hij John Smith heette. Hij zei niet dat hij dokter zus of zo was.
'... Ja, natuurlijk is dat een kletsverhaal. Niemand heet John Smith. Tenminste niet op een politiebureau.
'... Hij zit nu in een cel.
'... Ja, dat bedoel ik.
'... Wegens verzet tegen de politie; wegens mishandeling; en wegens het opgeven van een valse naam. Dat zijn drie aanklachten.
'... Het kan me niet schelen wie hij is.
'... Oké. Ik blijf aan de lijn.'
Hij keek op naar agent Brown en legde zijn hand over het mondstuk van de telefoon. Het was een hand als een ham waarin de hoorn bijna helemaal verdween. Onder het gele melkboerenhondehaar was zijn grove gezicht rood aangelopen.
Hij zei: 'Rotzooi! Niks dan beroerdigheid op een wijkbureau. Ik doe nog liever iedere dag straatdienst.'
'Wie is er aan de telefoon?' vroeg Brown. Hij was net binnengekomen en eigenlijk kon het hem geen bal schelen. Hij vond ook dat Mankiewicz als dorpsdiender een beter figuur zou slaan.
'Oak Ridge, het atoomcentrum. Buiten de stad. Grant heet de kerel. Hoofd van de weet-ik-wat-logische afdeling, en nou probeert hij iemand anders te pakken te krijgen tegen vijfenzeventig cent per minuut... Hallo!'
Mankiewicz legde de hoorn tegen zijn andere oor en probeerde zich te beheersen.
'Luister goed,' zei hij, 'ik zal het hele verhaal nog eens doen. Ik wil dat u precies weet hoe het gegaan is, en als het u niet bevalt, stuurt u maar iemand hierheen. Die knul wil geen advocaat. Hij zegt dat hij alleen maar in de bak wil zitten, en man, voor mij gaat hij zijn gang maar.
'Ja, wilt u nou even luisteren? Hij komt hier gisteren binnen, loopt recht op me af en zegt: "Agent, wilt u me opsluiten, want ik wil zelfmoord plegen." Dus ik zeg: "Nou meneer, dat spijt me dan. Ik zou het niet doen als ik u was, want u zult er de rest van uw leven spijt van hebben."
'... Nee, ik bén serieus. Ik vertel u alleen maar wat ik gezegd heb. Ik zeg niet dat het nou zo verdomd grappig was, maar ik heb hier mijn eigen sores, als u begrijpt wat ik bedoel. Of denkt u soms dat ik niks beters te doen heb dan naar halve garen te luisteren die hier komen binnenwandelen en ...
'... Ja, laat u me nou uitvertellen of niet? Ik zei: "Ik kan u niet in een cel slingeren omdat u zich van kant wilt maken. Dat is geen misdaad." En toen zei hij: "Maar ik wil niet sterven." Dus zei ik: "Kijk eens hier, knaap, maak nou maar dat je weg komt." Ik bedoel maar, als een vent zelfmoord wil plegen, mij best, en als hij dat niet wil, mij ook best, maar hij moet niet op mijn schouder komen uithuilen.
'... Ja, ja, ik gá verder. Dus zei hij tegen me: "Als ik een misdrijf pleeg, wilt u me dan in een cel zetten?" Ik zei: "Als u gepakt wordt en iemand een aanklacht indient en u geen geld hebt om op borgtocht vrijgelaten te worden, doen we dat. En bliksem nou maar op." En toen nam hij de inktpot van mijn schrijftafel en voor ik hem kon tegenhouden keerde hij die om op mijn vloeiblad.
'... Ja, dat klopt! Waarom denkt u dat die aanklacht zo luidt? De inkt liep over mijn broek.
'... Ja, mishandeling ook. Ik stormde op hem af om hem een beetje tot bezinning te brengen en toen trapte hij me tegen mijn schenen en gaf me een dreun op mijn oog.
'... Nee, ik verzin niks. Wilt u soms hier komen, dan kunt u mijn gezicht bekijken.
'... Hij komt een dezer dagen voor. Donderdag misschien.
'... Drie maanden is het minste wat hij krijgt, tenzij de zenuwpil anders beslist. Ik voor mij ben van mening dat hij in het gekkenhuis thuishoort.
'... Officieel heet hij John Smith. Dat is de enige naam die hij op wil geven.
'... Nee meneer, hij wordt niet losgelaten voordat het recht zijn loop gehad heeft.
'... Goed, man, dat moet je doen als je er zin in hebt. Ik doe alleen mijn werk.'
Hij smeet de telefoon neer, keek er woedend naar, nam hem toen weer op en draaide een nummer. Hij zei: 'Gianetti?' kreeg antwoord en begon te praten.
'Wat is de A E C? Ik heb een of andere vent aan de bel gehad die zegt...
'... Nee, ik maak geen geintje, idioot. Als ik een geintje maak, zal ik je van tevoren wel waarschuwen. Wat is dat voor een afkorting, zei je?'
Hij luisterde, zei 'bedankt' met een heel wat kalmer stem en hing op.
Hij was een beetje bleek geworden. 'Die tweede vent was het hoofd van de commissie voor atoomenergie,' zei hij tegen Brown. 'Ze moeten me van Oak Ridge naar Washington hebben doorverbonden.'
Brown stond traag op. 'Misschien zit de F B I achter die vent van John Smith aan. Misschien is hij zo'n geleerde.' Hij was in een filosofische bui. 'Ze moesten die atoomgeheimen voor die kerels verborgen houden. Alles was prima voor elkaar zolang generaal Groves de enige was die iets van de atoombom afwist. Maar sinds ze die geleerden er bij gehaald hebben ...'
'Ach, hou je bek,' snauwde Mankiewicz.
Dr. Oswald Grant hield zijn ogen gevestigd op de witte middenstreep van de weg en bestuurde de auto alsof het een persoonlijke vijand van hem was. Dat deed hij altijd. Hij was lang en schonkig, met een naar binnen gekeerde blik. Zijn knieën raakten het stuur, en bij iedere bocht die hij maakte, werden de knokkels van zijn handen aan het stuur wit van krampachtige inspanning.
Inspecteur Darrity zat naast hem, met zijn benen over elkaar, zodat hij zich met de zool van zijn linkerschoen tegen het portier schrap kon zetten. Het zou wel een vlek achterlaten. Hij gooide een bruin zakmes van de ene hand in de andere. Eerder had hij het mes geopend en geprobeerd zijn nagels schoon te maken, maar een plotselinge bocht had hem bijna een vinger gekost en hij had er verder van afgezien.
Hij zei: 'Wat weet u van die Ralson?'
Dr. Grant wendde zijn blik een ogenblik van de weg. Hij zei, niet op zijn gemak: 'Ik ken hem sinds hij in Princeton zijn doctoraal deed. Hij is een briljant man.'
'Zo? Briljant, hè? Waarom beschrijven jullie geleerden elkaar toch altijd als "briljant"? Bestaan er geen middelmatige geleerden?'
'Veel zelfs. Ik ben er één van. Maar Ralson niet. Dat kunt u iedereen vragen. Vraagt u het aan Oppenheimer. Of aan Bush. Hij was de jongste waarnemer in Alamogordo.'
'Goed, goed. Dus hij was briljant. Hoe staat het met zijn privéleven?'
Grant zweeg even. 'Daar weet ik niets van.'
'U kent hem van Princeton. Hoelang is dat geleden?'
Ze hadden twee uur langs de autoweg vanaf Washington geraasd zonder dat er meer dan een paar woorden gewisseld waren. Nu voelde Grant dat de stemming veranderde en dat de zware hand van de wet op zijn schouder rustte.
'Hij behaalde zijn graad in '43.'
'U kent hem dus al acht jaar.'
'Dat is juist.'
'En u weet niets van zijn privéleven?'
ieder mens leidt zijn eigen leven, inspecteur. Hij bemoeide zich vrijwel niet met anderen. Veel van mijn collega's zijn zo. Ze werken onder een zware druk en na het werk voelen ze er niet zoveel voor de mensen die ze de hele dag in het laboratorium zien, ook nog eens sociaal te ontmoeten.'
'Behoorde hij tot de een of andere organisatie, voor zover u weet?'
'Nee.'
De inspecteur zei: 'Heeft hij ooit iets tegen u gezegd waaruit u zou hebben kunnen opmaken dat hij niet loyaal was?'
Grant schreeuwde bijna: 'Nee!', en het was een tijdje stil.
Toen zei Darrity: 'Hoe belangrijk was Ralson voor het atoomonderzoek?'
Grant ging wat dichter op het stuur zitten en zei: 'Zo belangrijk als een man maar zijn kan. Ik geef toe dat niemand onmisbaar is, maar Ralson is altijd iets van een uitzondering geweest. Hij heeft een uiterst technische inslag.'
'Wat bedoelt u daarmee?'
'Als wiskundige stelt hij niet zoveel voor, maar hij kan de technische foefjes bedenken waardoor de wiskundige berekeningen van een ander in de praktijk kunnen worden gebracht. Wat dat betreft, kan niemand in zijn schaduw staan. Steeds opnieuw, inspecteur, zitten we met problemen die opgelost moeten worden, zonder dat we daar voldoende tijd voor hebben. Iedereen brak zich er het hoofd over tot hij een idee kreeg en zei: "Waarom proberen jullie het niet op die en die manier?"
En dan liep hij weg. Hij was zelfs niet geïnteresseerd genoeg om te zien of het lukte. Maar het lukte altijd. Altijd! Misschien zouden we er vroeg of laat zelf ook opgekomen zijn, maar dat zou ons maanden extra tijd gekost hebben. Ik weet niet hoe hij het klaarspeelt. En het heeft ook geen zin hem dat te vragen. Hij kijkt je alleen maar aan en zegt: "Dat lag toch voor de hand," en loopt weg. En natuurlijk, als hij eenmaal heeft laten zien hoe het moet, ligt het ook voor de hand.'
De inspecteur liet hem uitspreken. Toen er verder niets meer kwam, zei hij: 'Zou u zeggen dat hij geestelijk niet helemaal in orde was? Een beetje excentriek, u weet wel wat ik bedoel?'
'Als iemand een genie is, kunt u moeilijk verwachten dat hij normaal is, vindt u wel?'
'Misschien niet. Maar hoe abnormaal was dit genie precies?'
'Hij praatte nooit met iemand. En soms wilde hij niet werken.'
'Bleef hij thuis, of ging hij vissen of zoiets?'
'Nee. Hij kwam wel naar het laboratorium, maar deed dan niets anders dan achter zijn bureau zitten. Dat duurde soms weken achtereen. Hij gaf je geen antwoord, hij keek zelfs niet op als je tegen hem sprak.'
'Is hij wel eens helemaal niet komen opdagen?'
'Voordat dit gebeurde, bedoelt u? Nooit!'
'Heeft hij ooit gezegd dat hij zelfmoord wilde plegen? Ooit gezegd dat hij zich alleen in de gevangenis veilig voelde?'
'Nee.'
'Bent u er zeker van dat die John Smith dezelfde is als Ralson?'
'Vrijwel, ja. Hij heeft een door chemicaliën veroorzaakte brandwond op zijn rechterwang waarover geen misverstand mogelijk is.'
'Goed. Dat is het dan, ik zal met hem praten en luisteren wat hij te zeggen heeft.'
Ditmaal viel het zwijgen voorgoed. Dr. Grant volgde de kronkelende weg, terwijl inspecteur Darrity het zakmes van de ene in de andere hand liet vallen.
De bewaker keek op naar de bezoekers. 'We kunnen hem hier laten brengen, inspecteur.'
'Nee.' Dr. Grant schudde zijn hoofd. 'We kunnen maar beter naar hem toe gaan.'
Darrity zei: 'Is dat normaal voor Ralson, dr. Grant? Zou u verwachten dat hij een bewaker zou aanvallen die hem uit zijn cel wilde halen?'
Grant zei: 'Ik zou het niet kunnen zeggen.'
De bewaker toonde zijn vereelte handpalm. Hij snoof. 'We hebben nog niets met hem geprobeerd tot nu toe, met het oog op dat telegram uit Washington, maar eerlijk gezegd, hij hoort hier niet. Ik zal blij zijn als ik hem kwijt ben.'
'We zullen hem in zijn cel opzoeken,' zei Darrity.
Ze liepen door de stenen gang met de traliedeuren aan weerszijden. Lege onverschillige ogen staarden hen na.
Dr. Grant huiverde. 'Is hij hier al die tijd opgesloten geweest?'
Darrity gaf geen antwoord.
De cipier, die voor hen uitliep, bleef staan. 'Dit is zijn cel.'
Darrity zei: 'Is dat dr. Ralson?'
Dr. Grant keek zwijgend naar de figuur op de brits. De man had gelegen toen ze voor zijn cel waren blijven staan, maar nu had hij zich op een elleboog opgericht en het leek alsof hij probeerde zich door de muur heen te dringen. Zijn haar was rossig en dun, hij was tenger gebouwd, zijn blauwe ogen hadden een wezenloze blik. Op zijn rechterwang bevond zich een verdikt roze litteken in de vorm van een kikkervisje.
Dr. Grant zei: 'Dat is Ralson.'
De cipier opende de deur en stapte naar binnen, maar inspecteur Darrity zond hem met een hoofdknikje weg. Ralson keek hen aan zonder iets te zeggen. Hij had zijn beide benen op de brits getrokken en drukte zich achteruit. Zijn adamsappel bewoog heftig op en neer.
Darrity zei rustig: 'Dr. Elwood Ralson?'
'Wat wilt u?' De stem was een verrassende bariton.
'Wilt u alstublieft met ons meekomen? We zouden u graag een paar vragen willen stellen.'
'Nee! Laat me met rust!'
'Dr. Ralson,' zei Grant, 'ik ben hierheen gestuurd om u te vragen weer aan het werk te gaan.'
Ralson keek de geleerde aan en een moment lang blonk er iets anders dan angst in zijn ogen. Hij zei: 'Hallo, Grant.' Hij stond op. 'Luister, ik heb gevraagd of ze me in een gecapittoneerde cel willen zetten. Kun jij dat niet voor me bereiken? Je kent me, Grant. Ik zou nooit iets vragen als ik het niet nodig vindt. Help me. Ik kan niet tegen die harde muren. Ze maken dat ik ... mijn hoofd ...' Hij sloeg met zijn vlakke hand tegen het dofgrijze beton achter zijn brits.
Darrity keek nadenkend. Hij haalde zijn zakmes te voorschijn en opende het. Hij maakte zorgvuldig de nagel van zijn duim schoon en zei: 'Wilt u een dokter raadplegen?'
Maar Ralson gaf geen antwoord. Hij keek strak naar het glanzende metaal en zijn geopende lippen werden vochtig. Hij haalde onregelmatig, hijgend adem. Hij zei: 'Stop dat weg!'
Darrity onderbrak zijn bezigheid. 'Wat moet ik wegstoppen?'
'Het mes. Hou me dat niet onder mijn neus. Ik kan er niet naar kijken.'
Carrity zei: 'Waarom niet?' Hij stak het Ralson toe. 'Wat is er fout aan? Het is een goed mes.'
Ralson sprong op hem af. Darrity deed een stap terug en liet zijn linkerhand neerkomen op de pols van de ander. Hij hield het mes boven zijn hoofd. 'Wat is er aan de hand, Ralson? Wat voer je in je schild?'
Grant protesteerde heftig, maar Darrity gebaarde dat hij moest zwijgen.
Darrity zei: 'Wat wil je, Ralson?'
Ralson probeerde bij het mes te komen en kromp ineen onder Darrity's krachtige greep. Hij hijgde: 'Geef me dat mes.'
'Waarom, Ralson? Wat wil je ermee doen?'
'Alstublieft. Ik moet...' Hij smeekte nu. 'Ik moet een eind aan mijn leven maken.'
'Wilt u sterven?'
'Nee. Maar ik moet.'
Darrity gaf hem een duw. Ralson vloog achteruit en kwam op zijn brits terecht, die heftig kraakte. Langzaam knipte Darrity het mes dicht en stak het in zijn zak. Ralson bedekte zijn gezicht met zijn handen. Zijn schouders schokten, maar verder maakte hij geen beweging.
Uit de gang klonk geschreeuw; de andere gevangenen reageerden op het lawaai uit Ralson's cel. De cipier kwam gehaast aanlopen, luid 'Kalmte, kalmte!' roepend.
Darrity keek op. 'Er is niets aan de hand.'
Hij veegde zijn handen af aan een grote witte zakdoek. 'Ik denk dat we beter een dokter voor hem kunnen laten komen.'
Dr. Gottfried Blaustein was klein en donker en sprak met een licht Oostenrijks accent. Het enige wat hem ontbrak om hem in de ogen van een leek tot een karikatuur van een psychiater te maken, was een klein sikje. Maar hij was gladgeschoren en zeer zorgvuldig gekleed. Hij keek Grant strak aan, probeerde zich een beeld van hem te vormen aan de hand van bepaalde waarnemingen en gevolgtrekkingen. Hij deed dat automatisch bij iedereen die hij ontmoette.
Hij zei: 'U hebt me een bepaald beeld gegeven. U beschrijft een man met grote gaven, misschien zelfs een genie. U vertelt me dat hij zich in het gezelschap van anderen nooit op zijn gemak voelt; dat hij nooit in dat laboratorium op zijn plaats is geweest, zelfs hoewel hij daar zijn grootste successen behaald heeft. Is er een andere omgeving waarin hij wel paste?'
'Ik begrijp u niet.'
'Het is ons niet allemaal gegeven zo gelukkig te zijn aangenaam gezelschap te vinden op de plaats waar we moeten werken. Vaak compenseert men dat door een instrument te bespelen, te gaan kamperen, of lid te worden van een vereniging. Met andere woorden, men schept zich een omgeving buiten het werk waarin men zich thuis kan voelen. Die omgeving hoeft met de dagelijkse bezigheden niets te maken te hebben. Het is een soort vlucht, en niet noodzakelijkerwijs een ongezonde.' Hij glimlachte en voegde er aan toe: 'Ikzelf verzamel postzegels. Ik ben actief lid van de Amerikaanse Filatelistenvereniging.'
Grant schudde het hoofd. 'Ik weet niet wat hij na het werk uitvoerde. Ik betwijfel of hij een van de dingen deed die u genoemd hebt.'
'Hm. Dat zou droevig zijn. Ontspanning en plezier kun je overal vinden; maar je moet er wel naar zoeken, vindt u ook niet?'
'Hebt u al met dr. Ralson gesproken?'
'Over zijn problemen? Nee.'
'Gaat u dat dan niet doen?'
'Zeker. Maar hij is hier pas een week. Hij moet tijd hebben om bij te komen. Hij verkeerde in een hoogst opgewonden staat toen hij hier kwam. Het was bijna een toestand van razernij. Hij moet eerst tot rust komen en zich aanpassen aan zijn nieuwe omgeving. Daarna zal ik hem vragen stellen.'
'Zal het u lukken hem weer aan het werk te krijgen?'
Blaustein glimlachte. 'Hoe kan ik dat weten? Ik weet niet eens aan welke ziekte hij lijdt.'
'Kunt u niet eerst het ergste elimineren: die zelfmoordobsessie van hem, en hem verder behandelen als hij weer aan het werk is?'
'Misschien. Maar ik waag me zelfs niet aan het uitspreken van een mening voordat ik een paar gesprekken met hem gehad heb.'
'Hoelang denkt u dat het zal duren?'
'Dat is in dit soort kwesties nooit te zeggen, dr. Grant.'
Grant sloeg de handen in elkaar. 'Doet u dan maar wat u het beste voorkomt. Maar het is belangrijker dan u denkt.'
'Misschien. Maar u zou me kunnen helpen, dr. Grant.'
'Hoe?'
'Kunt u mij aan zeker zeer geheime inlichtingen helpen?'
'Wat voor inlichtingen?'
'Ik zou het percentage zelfmoorden onder atoomgeleerden sinds 1945 willen weten. En ook hoeveel hun werk hebben verwisseld voor andere wetenschappelijke arbeid, of de wetenschap geheel de rug hebben toegekeerd.'
'Staat dat in verband met Ralson?'
'Denkt u niet dat dat vreselijke ongelukkig zijn van hem een beroepsziekte zou kunnen zijn?'
'Ja - er zijn er natuurlijk nogal wat die ontslag genomen hebben.'
'Waarom natuurlijk, dr. Grant?'
'U moet de situatie goed begrijpen, dr. Blaustein. De sfeer in het moderne atoomonderzoek wordt gekenmerkt door een grote druk op de mensen en veel bureaucratie. Je werkt samen met de regering; je werkt samen met militairen. Je kunt niet over je werk praten; je moet oppassen wat je zegt. Dus is het logisch dat je de kans aangrijpt als je een baan kunt krijgen aan een universiteit waar je je eigen uren kunt vaststellen, je eigen werk kunt doen, artikelen kunt schrijven die niet eerst aan de A E C hoeven te worden voorgelegd, congressen kunt bijwonen die niet achter gesloten deuren gehouden worden.'
'En je specialisme verder vergeten?'
'Er zijn altijd niet-militaire toepassingen. En dan was er natuurlijk iemand die om een andere reden wegging. Hij heeft me eens verteld dat hij 's nachts niet kon slapen. Hij zei dat hij een honderdduizendvoudige kreet uit Hiroshima hoorde als hij het licht uitdraaide. Het laatste wat ik van hem gehoord heb, is dat hij verkoper was in een herenmodemagazijn.'
'En hoort u zelf ook wel eens van die kreten?'
Grant knikte. 'Het is geen prettig gevoel om te weten dat een klein deel van de verantwoording voor de atomaire vernietiging op je schouders zou kunnen drukken.'
'Hoe dacht Ralson er over?'
'Hij sprak nooit over dergelijke dingen.'
'Met andere woorden, als hij zoiets voelde, heeft hij nooit stoom afgeblazen door met een van de anderen te praten.'
'Voor zover ik weet niet.'
'Toch is atoomonderzoek noodzakelijk, is het niet?'
'Ongetwijfeld.'
'Wat zou ú doen, dr. Grant, als u voelde dat u iets móest doen dat u voor uw geweten niet zou kunnen doen?'
Grant haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet.'
'Er zijn mensen die zelfmoord plegen.'
'U bedoelt dat dat het probleem is waar Ralson mee worstelt.'
'Ik weet het niet. Ik wéét het niet. Ik zal vanavond met dr. Ralson praten. Ik kan natuurlijk niets beloven, maar ik zal u zo goed mogelijk op de hoogte houden.'
Grant stond op. 'Dank u, dokter. En ik zal proberen u die inlichtingen te verschaffen waar u om gevraagd hebt.'
Elwood Ralson's uiterlijk was er op vooruit gegaan in de week die hij in dr. Blaustein's kliniek had doorgebracht. Hij was wat dikker in zijn gezicht en hij was iets minder rusteloos. Hij droeg geen das en geen riem. De veters waren uit zijn schoenen gehaald.
Blaustein zei: 'Hoe voelt u zich, dr. Ralson?'
'Uitgerust.'
'Bent u goed behandeld?'
'Ik heb geen klachten, dokter.'
Blaustein's hand zocht onwillekeurig naar de briefopener waarmee hij gewend was verstrooid te spelen, maar hij vond niets. Natuurlijk, die was opgeborgen, net als alle andere scherpe voorwerpen. Op zijn bureau lagen alleen maar papieren.
Hij zei: 'Gaat u zitten, dr. Ralson. Hoe ontwikkelen zich de symptomen?'
'U bedoelt of ik zelfmoordneigingen heb? Ja. Het wordt erger of minder erg, afhankelijk van mijn gedachtengang, denk ik. Maar de neiging is er altijd. U kunt me niet helpen.'
'Misschien hebt u gelijk. Er zijn vaak gevallen waarin ik niet kan helpen. Maar ik zou graag zoveel mogelijk van u weten. U bent een belangrijk man...
Ralson snoof minachtend.
'Vindt u van niet?' vroeg Blaustein.
'Inderdaad, ik vind van niet. Er zijn geen belangrijke mensen, net zo min als er belangrijke individuele bacteriën bestaan.'
'Dat begrijp ik niet.'
'Dat had ik ook niet verwacht.'
'En toch geloof ik dat achter die opmerking van u een bepaalde gedachtengang moet zitten. Het zou bepaald heel belangrijk zijn als u me er iets meer over wilde vertellen.'
Voor het eerst glimlachte Ralson. En het was geen prettige glimlach. Zijn neusvleugels waren wit. Hij zei: 'Het is vermakelijk om u gade te slaan, dokter. U doet uw werk zo gewetensvol. U moet naar mij luisteren met dat airtje van schijnbelangstelling en zalvende sympathie, nietwaar? Ik kan u de meest belachelijke dingen vertellen en me toch van een gehoor verzekerd weten, is het niet zo?'
'Gelooft u niet dat mijn belangstelling oprecht kan zijn, zelfs al moet ik toegeven dat die tevens uit mijn werk voortkomt?'
'Nee, dat doe ik niet.'
'Waarom niet?'
'Ik wil er niet over praten.'
'Wilt u liever naar uw kamer terug?'
'Als u het niet erg vindt. Nee!' Zijn stem was plotseling verstikt van woede, terwijl hij opstond en bijna onmiddellijk weer ging zitten. 'Waarom zou ik u niet gebruiken? Ik houd er niet van met mensen te praten. Ze zijn stompzinnig. Ze zien de dingen niet. Ze zitten urenlang naar het voor de hand liggende te staren zonder het te zien. Als ik met ze zou praten, zouden ze me niet begrijpen; ze zouden hun geduld verliezen, me uitlachen. Maar u móet luisteren. Dat is uw beroep. U kunt me niet in de rede vallen en me vertellen dat ik gek ben, zelfs niet als u dat zou denken.'
'Ik zal graag luisteren naar wat u me te zeggen hebt.'
Ralson haalde diep adem. 'Sinds een jaar weet ik iets dat maar heel weinig mensen weten. Misschien is er zelfs geen levend wezen dat het weet. Weet u dat de menselijke culturele vooruitgang sprongsgewijs plaatsvindt? In een stad van dertigduizend inwoners werden in twee generaties voldoende literaire en artistieke genieën geboren voor een volk van miljoenen. Ik heb het over het Athene van Pericles.
'Er zijn andere voorbeelden. Het Florence van de Medicis, het Engeland van koningin Elizabeth, het Spanje van de Cordovaanse Emirs. De maatschappelijke hervormers onder de Israëlieten in de achtste en de zevende eeuw voor Christus. Ziet u wat ik bedoel?'
Blaustein knikte. 'Ik begrijp dat u geschiedenis een interessant onderwerp vindt.'
'En waarom zou ik niet? Niets verplicht me mijn belangstelling te beperken tot atoommodellen en stralingsmechanica.'
'Inderdaad, niets. Gaat u alstublieft verder.'
'Eerst dacht ik dat ik meer van de werkelijke aard van de historische cycli te weten zou kunnen komen door een expert te raadplegen. Ik had een paar gesprekken met een historicus. Puur tijdverlies!'
'Hoe heette die man?'
'Doet dat er wat toe?'
'Misschien niet, als u het liever niet vertelt. Wat heeft hij u verteld?'
'Hij zei dat ik me vergiste; dat het alleen maar leek of de geschiedenis zich schoksgewijs voltrok. Hij zei dat nauwkeurige studies hadden aangetoond dat de grote beschavingen van Egypte en Sumeria niet plotseling uit het niets waren ontstaan, maar gegroeid waren uit subculturen die reeds een hoog ontwikkelde kunst bezaten. Hij zei dat het Athene van Pericles was ontstaan uit het Athene van vóór Pericles, en dat de eeuw van Pericles zonder dat niet had kunnen bestaan.'
'Ik vroeg hem waarom er dan na Pericles geen periode van nog hogere prestaties geweest was, en hij vertelde me dat Athene door de pest en een langdurige oorlog met Sparta te gronde was gegaan. Ik vroeg hem naar andere schoksgewijze culturele ontwikkelingen en het bleek dat ze steeds door een oorlog beëindigd waren of er zelfs mee samenvielen. Hij was precies als alle anderen. De waarheid lag voor het grijpen, maar hij zag het niet.'
Ralson staarde naar de grond en zei met vermoeide stem: 'Soms komen ze in het laboratorium naar me toe, dokter. Dan zeggen ze. "Hoe voor de duivel elimineren we dit of dat effect waardoor al onze metingen op niets lijken, Ralson?" Ze laten me de instrumenten en bedradingsschema's zien en dan zeg ik: "Dat ligt toch voor de hand? Waarom doe je het niet zo en zo? Dat had een kind je kunnen vertellen." En dan loop ik weg, want ik kan die stomme smoelen niet verdragen. Later komen ze bij me en dan zeggen ze: "Het werkte, Ralson. Hoe heb je dat uitgedokterd?" Ik kan het ze niet uitleggen, dokter; het zou net zoiets zijn als uitleggen dat water nat is. En die historicus kon ik het ook niet uitleggen. En u ook niet. Het is gewoon tijdverspilling.'
'Wilt u niet liever terug naar uw kamer?'
'Ja.'
Nadat Ralson onder geleide de kamer uit was gegaan, zat Blaustein lange tijd nadenkend voor zich uit te staren. Zijn hand bewoog zich automatisch naar de bovenste rechterla van zijn bureau en vond de briefopener. Hij draaide hem in zijn vingers rond.
Eindelijk nam hij de telefoon en draaide het geheime nummer dat hij had opgekregen.
Hij zei: 'Met Blaustein. Dr. Ralson heeft in het verleden, waarschijnlijk iets langer dan een jaar geleden, met een historicus gesproken. Zijn naam weet ik niet. Ik weet zelfs niet of hij aan een universiteit verbonden was. Als u hem kunt vinden, zou ik hem graag willen spreken.'
Professor Thaddeus Milton keek Blaustein met zijn knipperende ogen bedachtzaam aan en streek zijn hand door zijn staalgrijze haar. Hij zei: 'Toen ze bij me kwamen, heb ik ze gezegd dat ik die man inderdaad ontmoet had. Maar ik heb maar weinig contact met hem gehad. Geen enkel, eigenlijk, behalve een paar gesprekken die met mijn beroep samenhingen.'
'Hoe heeft hij u benaderd?'
'Hij schreef me een brief; waarom mij in plaats van iemand anders weet ik niet. Een door mij geschreven serie artikelen was omstreeks die tijd in een van de populair-wetenschappelijke tijdschriften verschenen. Misschien had dat zijn aandacht getrokken.'
'Juist. Waar gingen die artikelen over?'
'Ze vormden een beschouwing over de waarde van de cyclische benadering van de historie. Dat wil zeggen, of men werkelijk kan beweren dat een bepaalde beschaving zekere wetten van groei en verval volgt op dezelfde manier als die welke geldt voor individuen.'
'Ik heb Toynbee ook gelezen, dr. Milton.'
'Wel, dan begrijpt u wat ik bedoel.'
Blaustein zei: 'En heeft dr. Ralson u met betrekking tot die cyclische benadering van de geschiedenis geraadpleegd?'
'Hm. Ik geloof van wel, in zekere zin. De man is natuurlijk geen historicus en sommige van zijn ideeën over cultuurpatronen zijn nogal wild en ... hoe zal ik het zeggen... beperkt. Neemt u me niet kwalijk, dokter, als ik u een vraag stel die misschien niet te pas komt. Is dr. Ralson een van uw patiënten?'
'Dr. Ralson is niet helemaal in orde en is bij mij onder behandeling. Dit, en alles wat we hier verder bespreken, is natuurlijk vertrouwelijk.'
'Uiteraard. Dat begrijp ik. Maar uw antwoord heeft me iets duidelijk gemaakt. Sommige van zijn ideeën waren bijna irrationeel. Zoals ik het zag, maakte hij zich voortdurend zorgen over het verband tussen wat hij "schoksgewijze culturele ontwikkelingen" noemde en rampen van een of andere aard. Nu is een dergelijke samenhang vaak opgemerkt. De tijd waarin een natie haar grootste bloei beleeft, kan samenvallen met een periode waarin zij van alle kanten wordt aangevallen. Nederland is een goed voorbeeld. Haar grootste kunstenaars, staatslieden en ontdekkingsreizigers leefden in het begin van de zeventiende eeuw, een tijd waarin het land in een strijd op leven en dood gewikkeld was met de grootste Europese macht, Spanje. Terwijl het moederland op het punt stond ten onder te gaan, bouwde het zich een wereldrijk in het Verre Oosten en had nederzettingen gevestigd aan de noordkust van Zuid-Amerika en aan de Hudsonbaai in Noord-Amerika. De vloot hield de Engelsen in bedwang. En toen de politieke veiligheid van het land eenmaal verzekerd was, kreeg het steeds minder betekenis.
'Welnu, zoals ik al gezegd heb, dat is niet ongebruikelijk. Groepen kunnen net als enkelingen in antwoord op een uitdaging tot grote hoogten stijgen en voortvegeteren als die uitdaging ontbreekt. Waar dr. Ralson afweek van de normale gedachtegang, was toen hij bleef volhouden dat een dergelijke zienswijze er op neerkwam dat oorzaak en gevolg door elkaar gehaald werden. Hij beweerde dat niet oorlogen en gevaar "cultuurstoten" veroorzaakten, maar dat eerder het omgekeerde het geval was. Hij zei dat steeds wanneer een groep mensen te veel energie en kunde vertoonde, een oorlog noodzakelijk werd om de mogelijkheid van verdere ontwikkeling te vernietigen.'
'Juist,' zei Blaustein.
'Ik ben bang dat ik hem min of meer uitgelachen heb. Misschien heeft hij zich daarom niet aan onze laatste afspraak gehouden. Tegen het eind van ons laatste gesprek vroeg hij me, op de meest indringende manier die u zich kunt voorstellen, of ik het niet vreemd vond dat een onmogelijk wezen als de mens de aarde overheerste, terwijl zijn enige sterke punt zijn intelligentie was. Ik heb toen hardop gelachen. Misschien had ik dat niet moeten doen. Arme kerel.'
'Het was een natuurlijke reactie,' zei Blaustein. 'Maar ik mag uw tijd niet langer in beslag nemen. U hebt me zeer goed geholpen.'
Ze drukten elkaar de hand en Thaddeus Milton nam afscheid.
'Nou,' zei Darrity, 'hier zijn de cijfers over recente zelfmoorden onder wetenschappelijk personeel. Kunt u er iets uit opmaken?'
'Dat zou ik u moeten vragen,' zei Blaustein vriendelijk. 'De F B I moet toch wel een diepgaand onderzoek hebben ingesteld.'
'Daar kunt u de nationale schuld onder verwedden. Er zijn zelfmoorden. Daarover is geen misverstand mogelijk. We hebben andere afdelingen als vergelijkingsmateriaal genomen. Het percentage ligt vier maal zo hoog als normaal, rekening houdend met leeftijd, maatschappelijke omstandigheden en inkomen.'
'Hoe staat het met geleerden in Engeland?'
'Ongeveer hetzelfde.'
'En de Sowjetunie?'
'Wie zal het zeggen?' De inspecteur boog zich voorover. 'Dokter, u denkt toch niet dat de Russen de een of andere straal hebben waarmee ze mensen tot zelfmoord drijven? Het is een beetje verdacht dat de neiging speciaal voorkomt bij mensen die bij het atoomonderzoek betrokken zijn.'
'Is dat zo? Misschien toch niet. Misschien werken kernfysici onder extra druk. Het is moeilijk te zeggen zonder de kwestie grondig bestudeerd te hebben.'
'U bedoelt dat ze last kunnen hebben van schuldcomplexen?' zei Darrity voorzichtig.
Blaustein trok een gezicht. 'De psychiatrie wordt al te populair. Iedereen praat over complexen en neurosen en psychosen en dwangneigingen en wat niet al. Wat voor de ene mens een schuldcomplex betekent, hoeft een ander 's nachts niet wakker te doen liggen. Als ik zou kunnen praten met een van de mannen die zelfmoord gepleegd hebben, zou ik misschien iets te weten kunnen komen.'
'U praat toch met Ralson?'
'Ja, ik praat met Ralson.'
'Heeft hij een schuldcomplex?'
'Niet speciaal. Hij heeft een achtergrond waartegen het heel goed mogelijk is dat hij zich op een morbide manier met het probleem van de dood bezighoudt. Toen hij twaalf jaar was, zag hij hoe zijn moeder door een auto overreden werd. Ze was op slag dood. Zijn vader stierf langzaam aan kanker. Maar de uitwerking van die ervaringen op zijn huidige moeilijkheden is niet duidelijk.'
Darrity pakte zijn hoed. 'Nou, ik wilde dat u een beetje opschoot, dokter. Er staat iets groots op het spel, belangrijker dan de H-bom. Ik weet niet hoe iets belangrijker kan zijn, maar het is het.'
Ralson wilde per se blijven staan. 'Ik heb een slechte nacht gehad, dokter.'
'Ik hoop dat deze gesprekken u niet al te zeer vermoeien,' zei Blaustein.
'Ja, misschien doen ze dat wel. Ze zetten me opnieuw aan het denken. En als ik dat doe, wordt alles erger. Wat denkt u dat het is om jezelf als deel van een bacteriecultuur te zien, dokter?'
'Ik heb er nooit over nagedacht. Een bacterie zou het waarschijnlijk volkomen normaal vinden.'
Ralson hoorde hem niet. Hij zei langzaam: 'Een cultuur waarin de intelligentie bestudeerd wordt. We bestuderen allerlei soorten dingen voor zover het hun genetische relaties betreft. We nemen bananenvliegjes en kruisen exemplaren met rode ogen met exemplaren met witte ogen om te zien wat er gebeurt. Rode ogen en witte ogen kunnen ons niets schelen, maar we proberen bepaalde erfelijkheidswetten te ontdekken. Begrijpt u wat ik bedoel?'
'Zeker.'
'Zelfs bij de mens kunnen we zien dat verschillende lichamelijke eigenschappen erfelijk zijn. De Habsburgse onderkaak, en de bloederziekte, die begon bij koningin Victoria en zich voortzette in haar afstammelingen in de Spaanse en Russische vorstenfamilies. Op de middelbare school wordt het je in de biologielessen geleerd. Maar je kunt mensen niet kruisen als bananenvliegjes. Mensen leven te lang. Er zouden eeuwen nodig zijn om tot conclusies te komen. Het is jammer dat we geen speciaal menselijk ras hebben dat iedere week nakomelingen kan produceren, vindt u niet?'
Hij wachtte op een antwoord, maar Blaustein glimlachte alleen maar.
Ralson zei: 'Maar dat is nu precies wat wij zouden zijn voor wezens die duizenden jaren leven. Voor hen zouden we ons snel genoeg voortplanten. Wij zouden kortlevende schepsels zijn en zij zouden in staat zijn de erfelijkheid van zaken als muzikaliteit, wetenschappelijke intelligentie, enzovoorts te bestuderen. Niet dat die zaken hen opzichzelf zouden interesseren, net zo min als ons de witte ogen van de bananenvliegen interesseren.'
'Dat is een heel interessante gedachte,' zei Blaustein.
'Het is niet alleen een gedachte. Het is de waarheid. Voor mij is het een duidelijke zaak, en het kan me niet schelen hoe u er over denkt. Kijk om u heen. Kijk naar de planeet Aarde. Wat moeten wij niet voor belachelijke beesten zijn in de ogen van de heersers van het heelal, nadat de dinosaurussen hadden gefaald? Zeker, we zijn intelligent, maar wat is intelligentie? Wij vinden het belangrijk omdat we intelligentie bezitten. Als de tyranosaurus had kunnen zeggen welke eigenschap hij het belangrijkst vond voor een soort om te kunnen overheersen, zou hij grootte en kracht genoemd hebben. En hij zou gelijk hebben. Hij heeft het langer uitgehouden dan wij waarschijnlijk zullen doen.
Intelligentie op zichzelf is voor de overlevingskansen niet bijster belangrijk. De olifant slaat vergeleken met de mus een pover figuur, hoewel hij veel intelligenter is. De hond slaat zich er onder bescherming van de mens aardig door, maar niet zo goed als de huisvlieg die door iedereen achternagezeten wordt. Of neem de primaten als groep. De kleine soorten zijn als de dood voor hun vijanden; de grote soorten hebben niet veel meer bereikt dan zichzelf in stand houden. De bavianen doen het het best en dat hebben ze te danken aan hun tanden, niet aan hun hersens.'
Zweetdruppels parelden op Ralson's voorhoofd. 'En je kunt zien dat de mens naar maat gemaakt is, volgens normen die door die dingen die ons bestuderen, zijn opgesteld. In het algemeen leven primaten maar kort. Natuurlijk leven de grotere soorten langer, maar dat geldt voor dieren in het algemeen ook. Toch leeft de mens gemiddeld twee maal zo lang als de andere grote apen; zelfs langer dan de gorilla die veel zwaarder is. Onze geslachtsrijpheid komt later. Het lijkt er op dat we zorgvuldig gefokt zijn om een beetje langer te leven, zodat onze levenscyclus een gemakkelijker te hanteren lengte heeft.'
Hij sprong op en gebaarde heftig met zijn vuisten boven zijn hoofd. 'Duizend jaar betekenen slechts een dag...'
Blaustein drukte haastig op een knopje.
Even verzette Ralson zich tegen de witgejaste verpleger die binnenkwam voor hij zich liet wegleiden.
Blaustein keek hem na, schudde het hoofd en nam de telefoon op.
Hij kreeg Darrity aan de lijn. 'Inspecteur, ik kan u maar beter vertellen dat dit wel eens heel lang zou kunnen gaan duren.'
Hij luisterde en knikte. 'Ik weet het. Ik weet heel goed hoe belangrijk het is.'
De stem door de telefoon klonk metaalachtig. 'Dokter, dat weet u niet. Ik zal dr. Grant naar u toesturen. Hij zal u de situatie uitleggen.'
Dr. Grant vroeg hoe het met Ralson ging, toen of hij hem zien kon. Blaustein weigerde.
Grant zei: 'Ik heb opdracht u de huidige situatie met betrekking tot het atoomonderzoek uiteen te zetten.'
'Zodat ik zal begrijpen waar het om gaat?'
'Ik hoop het. Het is een noodmaatregel. Ik moet u er aan herinneren dat...'
'Er met niemand een woord over te praten. Ja, ik weet het. Die onzekerheid van jullie is een heel kwaad teken. U moet toch weten dat dit soort dingen niet geheim kan blijven.'
'Je leert te leven met geheimhouding. Het is besmettelijk.'
'Precies. En wat is het geheim van vandaag?'
'Er is ... of tenminste, het is mogelijk dat er een verdediging tegen de atoombom bestaat.'
'En dat is een geheim? Het zou beter zijn als het ogenblikkelijk van alle daken geschreeuwd werd, over de hele wereld.'
'In 's hemelsnaam, nee. Luister naar me, dr. Blaustein. Tot nu toe staat het alleen nog maar op papier. Het is nog in het theoretische stadium. Het is misschien niet praktisch uitvoerbaar. Het zou verkeerd zijn valse hoop te wekken. Aan de andere kant, als het bekend werd dat we bijna een afweermiddel hebben gevonden, zou de andere kant er wel eens zin in kunnen krijgen een oorlog te beginnen en te winnen voor we helemaal klaar zijn.'
'Dat geloof ik niet. Maar ik breng u van uw onderwerp af. Van welke aard is dat afweermiddel of hebt u me al zoveel verteld als u durft?'
'Nee, ik kan zover gaan als ik wil; zover als nodig is om u te overtuigen dat we Ralson moeten hebben - en vlug!'
'Wel, vertelt u me het dan maar, dan ken ik tenminste ook geheimen. Ik zal me voelen als een lid van het kabinet.'
'U zult zelfs meer weten. Luister, dr. Blaustein, ik zal het zo vertellen dat het voor een leek begrijpelijk is. Tot nu toe hebben de ontwikkeling van offensieve en defensieve wapens elkaar ongeveer in evenwicht gehouden. Er is een tijd geweest dat de schaal ten gunste van de offensieve wapens leek te zullen doorslaan. Dat was de tijd waarin het buskruit werd uitgevonden. Maar daar werd een verdediging tegen gevonden. De middeleeuwse man-in-harnas-te-paard werd de moderne man-in-tank-op-rupsbanden, en het bakstenen kasteel werd de betonnen bunker. En er is in wezen niets veranderd, ziet u, alleen heeft er een schaalvergroting plaatsgevonden.'
'Juist. U maakt het me heel duidelijk. Maar die schaalvergroting is na de atoombom wel een beetje groter, is het niet? U hebt meer nodig dan staal en beton.'
'Precies. Maar we kunnen de muren niet steeds dikker maken. We hebben geen materialen meer die sterk genoeg zijn. Daarom moeten we niet meer aan een materiële verdediging denken. Als we met atomen aangevallen worden, zullen we ons met atomen moeten verdedigen. We zullen de energie zélf gebruiken; een krachtveld.'
'En wat,' vroeg Blaustein vriendelijk, 'is een krachtveld?'
'Ik wilde dat ik u dat kon vertellen. Tot dusver is het een reeks cijfertjes en symbolen op papier. In theorie kan energie zodanig worden aangewend dat zij een ondoordringbaar, immaterieel schild vormt. Maar me weten niet hoe we dat in de praktijk moeten bewerkstelligen.'
'Het zou een ondoordringbare muur zijn, waar zelfs geen atomen doorheen zouden kunnen komen?'
'Zelfs geen atoombommen. De sterkte zou alleen gelimiteerd worden door de hoeveelheid energie die we er in kunnen pompen. Theoretisch kan het schild zelfs ondoordringbaar zijn voor straling. We dromen over schilden die zich permanent over steden zouden uitstrekken - op minimale sterkte waardoor vrijwel geen energie gebruikt hoeft te worden. Het zou dan in een fractie van een milliseconde op volle sterkte gebracht kunnen worden onder invloed van kortegolf straling; bijvoorbeeld door de straling van een hoeveelheid plutonium in een atoomkop. Dat is in theorie allemaal mogelijk.'
'En waarom hebt u Ralson nodig?'
'Omdat hij de enige is die snel genoeg voor de praktische verwezenlijking kan zorgen, als die mogelijk is. Tegenwoordig telt iedere minuut. U kent de internationale situatie. We móeten een atomaire verdediging hebben voordat er een atoomoorlog uitbreekt.'
'Bent u er zo zeker van dat Ralson het probleem kan oplossen?'
'Zo zeker als wat. Die man is verbluffend, dr. Blaustein. Hij heeft het altijd aan het rechte eind. En niemand weet hoe hij het doet.'
'Misschien een soort intuïtie?' De psychiater keek bezorgd. 'Denkt u aan een manier van redeneren die boven normale menselijke vermogens uitgaat?'
'Ik wil niet de schijn wekken dat ik weet wat het is.'
'Laat me dan nog één keer met hem spreken. Ik zal u op de hoogte houden.'
'Goed.' Grant stond op om weg te gaan. Toen, als iets dat hij bijna vergeten had, zei hij: 'Ik kan u wel zeggen, dokter, dat de commissie van plan is dr. Ralson hier weg te halen als u niet snel iets bereikt.'
'En een andere psychiater in de arm nemen? Als ze dat willen, zal ik ze natuurlijk niets in de weg leggen. Maar ik ben van mening dat geen fatsoenlijk arts zal voorgeven hem snel te kunnen genezen.'
'Misschien krijgt hij geen verdere psychiatrische behandeling. Het is heel goed mogelijk dat hij eenvoudig weer aan het werk gezet wordt.'
'Daartegen, dr. Grant, zal ik me verzetten. U zult niets uit hem krijgen. Het zou zijn dood worden.'
'Als we niets doen, krijgen we ook niets uit hem.'
'Maar op deze manier is er in ieder geval nog een kans, nietwaar?'
'Ik hoop het. En tussen haakjes, zegt u tegen niemand dat ik er iets over gezegd heb dat we Ralson misschien weghalen.'
'Ik zal niet zeggen, en ik dank u voor de waarschuwing. Goedendag, dr. Grant.'
'Ik heb me de vorige keer als een idioot aangesteld, is het niet, dokter?' zei Ralson. Hij keek ongelukkig.
'Bedoelt u dat u niet gemeend hebt wat u toen zei?'
'Dat doe ik wel!'
Hij rende naar het raam, en Blaustein draaide zich om in zijn stoel om hem in het vizier te houden. Er waren tralies voor het raam. Er uit springen kon hij niet. Het glas was onbreekbaar.
De zon was bijna onder en de eerste sterren werden zichtbaar. Ralson staarde er gefascineerd naar, toen keerde hij zich naar Blaustein en wees naar buiten. 'Ieder van die sterren is een broedmachine. Ze houden de temperatuur op de gewenste hoogte. Verschillende experimenten; verschillende temperaturen. En de planeten die ze omcirkelen, zijn niet meer dan grote cultures die verschillende voedingsmengsels en verschillende levensvormen bevatten. Degenen die de experimenten uitvoeren, zijn nog economisch ingesteld ook - wat en wie ze ook zijn. Ze hebben vele vormen van leven in speciale reageerbuizen gekweekt. Dinosaurussen in vochtige tropische omstandigheden en wij te midden van de gletsjers. Ze draaien de zon hoger en lager en wij bestuderen de kosmografie. Kosmografie!' Zijn lippen vertrokken in een minachtende grijns.
'U wilt toch niet beweren,' zei dr. Blaustein, 'dat de zon naar willekeur hoger en lager gedraaid kan worden.'
'Waarom niet? Net als het verwarmingselement in een oven. Denkt u dat bacteriën weten waardoor de warmte die ze voelen, bewerkstelligd wordt? Wie zal het weten? Misschien hebben ze ook wel theorieën ontwikkeld. Misschien hebben ze hun eigen ideeën over kosmische uitbarstingen, waarbij met elkaar in botsing komende gloeilampen reeksen Petri-schalen doen ontstaan. Misschien denken ze dat er een goedgunstige schepper moet bestaan die ze van voedsel en warmte voorziet en tegen ze zegt: "Wees vruchtbaar en vermenigvuldigt u".'
'En wij planten ons net zo voort als zij, zonder te weten waarom. We gehoorzamen aan de zogenaamde natuurwetten, die niets anders zijn dan onze interpretatie van de onbegrepen krachten die op ons inwerken.
'En nu zijn ze bezig met het grootste experiment ooit ondernomen. Het is al tweehonderd jaar aan de gang. Rond zeventienhonderd, denk ik, besloten ze in Engeland een variant te kweken met speciale begaafdheid voor werktuigbouw. We noemen dat de Industriële Revolutie. Het begon met stoom, toen kwam de elektriciteit en tenslotte de atoomenergie. Het was een interessant experiment, maar het is ze uit de hand gelopen. Daarom zullen ze drastische maatregelen moeten nemen om het te beëindigen.'
Blauwstein zei: 'En hoe zouden ze dat willen doen? Hebt u daar enig idee van?'
'U vraagt mij hoe ze er een eind aan willen maken? U ziet de hedendaagse wereld, en nóg vraagt u wat aan onze technologische eeuw een eind zal maken. De hele aarde is bang voor een atoomoorlog en zou alles willen doen om die te voorkomen; toch vreest de hele aarde dat een atoomoorlog onvermijdelijk is.'
'Met andere woorden, zij die de experimenten uitvoeren, zullen een atoomoorlog ontketenen, of we dat nu willen of niet, om dit technologische tijdperk af te sluiten en opnieuw te kunnen beginnen. Dat bedoelt u toch?'
'Ja. Het ligt voor de hand. Als wij een instrument steriliseren, weten de kiemen dan waar de dodelijke hitte vandaan komt? Of waardoor die veroorzaakt wordt? Er bestaat een manier waarop ze de hitte van onze emoties kunnen opvoeren; een manier waarop ze ons manipuleren, die ons begrip te boven gaat.'
'Vertelt u me eens,' zei Blaustein, 'is dat de reden dat u wilt sterven? Omdat u denkt dat de beschaving vernietigd zal worden en dat dat niet tegen te houden is?'
Ralson zei: 'Ik wil niet sterven. Maar ik moet.' Zijn ogen stonden gekweld. 'Dokter, als u een cultuur had van bacteriën die uiterst gevaarlijk waren en die u onder controle moest houden, zou u die dan niet omgeven met een agar-agar-oplossing met bijvoorbeeld penicilline op zekere afstand van het centrum? Alle kiemen die te ver van het centrum kwamen, zouden sterven. U zou niets hebben tegen de individuele kiemen die gedood werden; misschien zou u zelfs niet weten dat er überhaupt kiemen zover gekomen waren. Het zou een automatisch proces zijn.
Dokter, er ligt een penicillinering om ons intellect. Als we te ver komen, als we doordringen in de ware betekenis van ons eigen bestaan, komen we in aanraking met de penicilline en moeten sterven. Het werkt langzaam - maar het is moeilijk om in leven te blijven.'
Hij glimlachte droevig. Toen zei hij. 'Kan ik nu terug naar mijn kamer, dokter?'
De volgende dag ging dr. Blaustein rond de middag naar Ralson's kamer. Het was een kleine ongemeubileerde kamer. De twee hoog geplaatste vensters waren onbereikbaar. De muren waren met zacht materiaal bekleed. De matras lag zonder meer op de gecapitonneerde vloer. Er was geen stukje metaal in de kamer te bekennen; niets dat gebruikt kon worden om het leven uit het lichaam te laten wegbloeden. Zelfs Ralson's nagels waren kort geknipt.
Ralson ging rechtop zitten. 'Hallo!'
'Hallo, dr. Ralson. Kan ik u spreken?'
'Hier? Ik kan u geen stoel aanbieden.'
'Dat geeft niet. Ik sta wel. Ik zit de hele dag en het is goed dat ik zo af en toe sta. Dr. Ralson, ik heb de hele nacht nagedacht over wat u mij gisteren en de dagen daarvoor hebt verteld.'
'En nu gaat u me behandelen om me te verlossen van wat u denkt dat waanvoorstellingen zijn.'
'Nee. Ik wil alleen maar wat vragen stellen en u misschien wijzen op een paar consequenties van uw theorie waaraan ... u neemt me niet kwalijk? ... u misschien niet gedacht hebt.'
'En?'
'Ziet u, dr. Ralson, sinds u uw theorie uiteengezet hebt, weet ik wat u weet. Toch heb ik geen neiging om zelfmoord te plegen.'
'Geloof is meer dan iets verstandelijks, dokter. U zou dit met uw hele wezen moeten geloven, maar dat doet u niet.'
'Denkt u niet dat het eerder een kwestie van aanpassing is?'
'Hoe bedoelt u?'
'U bent geen bioloog, dr. Ralson. En hoewel u een briljant natuurkundige bent, denkt u niet aan alles wat betrekking heeft op die bacteriëncultures die u als vergelijking gebruikt. U weet dat het mogelijk is bacteriestammen te kweken die resistent zijn tegen penicilline of welk antibacterieel middel ook.'
'En?'
'Degenen die ons kweken, werken al vele generaties lang met mensen, nietwaar? En de speciale stam die ze nu al twee eeuwen kweken, vertoont geen tekenen vanzelf te zullen uitsterven. Integendeel, het is een bijzonder virulente en besmettelijke stam. Oudere stammen met een hoge cultuur waren beperkt tot steden of kleine gebieden, en hielden het maar een of twee generaties uit. Deze heeft zich over de hele wereld verspreid. Het is een bijzonder besmettelijke stam. Denkt u niet dat hij immuniteit tegen penicilline ontwikkeld kan hebben? Met andere woorden, de methoden die ze gebruiken om de cultures te vernietigen, zouden wel eens niet al te best meer kunnen werken, denkt u ook niet?'
Ralson schudde zijn hoofd. 'Op mij werkt het.'
'Misschien bent u niet resistent. Of u hebt toevallig te maken gekregen met een hoge penicillineconcentratie. Kijkt u eens naar al die mensen die geprobeerd hebben de atoomoorlog te verbieden en tot de een of andere vorm van een wereldregering en blijvende vrede te komen. Die pogingen zijn de laatste jaren nog versterkt, en de resultaten zijn niet al te slecht.'
'Toch houden ze de komende atoomoorlog niet tegen.'
'Nee, maar misschien hebben we alleen nog maar een beetje meer krachtsinspanning nodig. Zij die de vrede voorstaan, plegen geen zelfmoord. Steeds meer mensen worden immuun. Weet u waar ze in het laboratorium mee bezig zijn?'
'Ik wil het niet weten.'
'U móet het weten. Ze proberen een krachtveld uit te vinden dat een atoombom kan tegenhouden. Dr. Ralson, als ik een virulente en ziekteverwekkende bacterie kweek, kan het, ondanks alle voorzorgen, gebeuren dat ik een epidemie veroorzaak. Voor hen zijn we misschien bacteriën, maar we zijn ook gevaarlijk voor ze, anders zouden ze ons na ieder experiment niet zo zorgvuldig vernietigen.'
'Ze zijn er ditmaal niet erg vlug bij, vindt u wel? Voor hen is duizend jaar als een dag, nietwaar? Tegen de tijd dat ze zich realiseren dat we uit de reageerbuis ontsnapt zijn, buiten bereik van de penicilline, zal het te laat zijn om ons nog tegen te houden. Ze hebben ons het atoom gegeven, en als we zelf kunnen voorkomen dat we het tegen elkaar gebruiken, kunnen we misschien zelfs voor hen te sterk blijken.'
Ralson stond op. Zo klein als hij was, stak hij nog vijf centimeter boven Blaustein uit. 'Werken ze werkelijk aan een krachtveld?'
'Ze doen pogingen. Maar ze hebben u nodig.'
'Nee. Ik kan niet.'
'Ze hebben u nodig omdat u misschien het voor de hand liggende zou kunnen zien. Zij zien het niet. Denk er goed aan - of u helpt, of de mensheid wordt vernietigd.'
Ralson keerde zich om en deed een paar snelle stappen, staarde naar de gecapitonneerde muur. Hij mompelde: 'Maar die vernietiging moet komen. Als ze een krachtveld bouwen, zal dat de dood van ieder van hen betekenen voor ze ermee klaar zijn.'
'Sommigen, of misschien allemaal, kunnen immuun zijn, nietwaar? En als ze niets doen, betekent het zeker hun dood. Ze doen alleen hun best.'
Ralson zei: 'Ik zal proberen ze te helpen.'
'Wilt u nog steeds zelfmoord plegen?'
'Ja.'
'Maar u zult proberen om het niet te doen, nietwaar?'
'Ik zal proberen het niet te doen, dokter.' Zijn lippen trilden.
'Ik zal voortdurend bewaakt moeten worden.'
Blaustein beklom de trap en toonde zijn pasje aan de bewaker in de hal. Aan de poort was hij al geïnspecteerd, maar hijzelf, zijn pasje en de handtekening er op werden opnieuw nauwlettend bekeken. De bewaker verdween in zijn hokje en sprak in de telefoon. Het antwoord leek hem tevreden te stellen. Blaustein ging zitten en stond een halve minuut later weer op om dr. Grant de hand te drukken.
'Het zou zelfs de president van de Verenigde Staten niet makkelijk vallen hier binnen te komen, is het wel?' zei Blaustein.
De lange magere natuurkundige glimlachte. 'U hebt gelijk, als hij onaangekondigd zou komen.'
Ze namen de lift naar de twaalfde verdieping. Het kantoor waarnaar Grant hem voorging, had ramen aan drie zijden. Het was geluiddicht en airconditioned. Het walnoten meubilair was glanzend gewreven.
Blaustein zei: 'Alle mensen. Het lijkt hier wel het kantoor van de voorzitter van een raad van bestuur. De wetenschap gaat lijken op zakendoen in het groot.'
Grant leek niet op zijn gemak. 'Ja, ik weet het, maar de regering is gul met geld en het is moeilijk een lid van het congres te overtuigen dat je werk belangrijk is tenzij hij de uiterlijke glans kan zien, ruiken en voelen.'
Blaustein ging zitten en zakte langzaam weg in de kussens. Hij zei: 'Dr. Elwood Ralson heeft er in toegestemd weer aan het werk te gaan.'
'Prachtig. Ik hoopte dat u me dat kwam vertellen. Ik hoopte dat dat de reden was waarom u me wilde spreken.' Als geïnspireerd door het goede nieuws, bood Grant de psychiater een sigaar aan, die geweigerd werd.
'Maar dat neemt niet weg,' zei Blaustein, 'dat hij nog steeds een zeer ziek man is. Hij zal voorzichtig en verstandig behandeld moeten worden.'
'Natuurlijk, dat spreekt vanzelf.'
'Het is niet zo eenvoudig als u misschien denkt. Ik zal u iets van Ralson's problemen vertellen, zodat u werkelijk kunt begrijpen hoe precair de situatie is.'
Hij sprak verder en Grant luisterde eerst belangstellend, toen in uiterste verbazing. 'Maar dan is de man buiten zinnen, dr. Blaustein. Hij heeft geen nut voor ons. Hij is krankzinnig.'
Blaustein haalde zijn schouders op. 'Het hangt er van af wat u onder krankzinnig verstaat. Het is een verkeerd woord; u kunt het beter niet gebruiken. Zeker, hij had waanvoorstellingen. Of die invloed zullen hebben op zijn talenten, is niet te zeggen.'
'Maar een verstandig man kan toch zeker niet...'
'Alstublieft, alstublieft. Laten we ons niet begeven in een lange discussie over de psychiatrische definities van geestelijke gezondheid. De man heeft waanvoorstellingen en onder normale omstandigheden zou ik er geen aandacht aan besteden. Maar ik heb begrepen dat zijn speciale kundigheid ligt in het benaderen van een probleem op een manier die met normaal redeneren niets te maken heeft. Dat is toch juist?'
'Ja. Dat moet ik toegeven.'
'Hoe kunnen u en ik dan een oordeel vellen over de waarde van zijn conclusies? Mag ik u vragen of ü de laatste tijd de neiging tot zelfmoord hebt gevoeld?'
'Ik geloof het niet.' 'En andere geleerden hier?'
'Nee, natuurlijk niet.'
'Desondanks zou ik willen voorstellen dat tijdens de research over het krachtveld de mensen die er aan werken, hier zowel als thuis, onder observatie gehouden worden. Het zou misschien zelfs beter zijn als ze niet naar huis gingen. Kantoren als dit zouden in slaapzalen veranderd kunnen worden...'
'Hier slapen? Dat krijgt u nooit van ze gedaan.'
'O, zeker wel. Als u ze de ware reden niet vertelt, maar zegt dat het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is, zullen ze toestemmen. "Veiligheidsoverwegingen" is tegenwoordig een gevleugeld woord, nietwaar? En Ralson moet meer dan alle anderen in de gaten gehouden worden.'
'Uiteraard.'
'Maar dat is allemaal van ondergeschikt belang. Het moet gedaan worden om mijn geweten gerust te stellen voor het geval Ralson's theorieën juist zijn. Ik geloof niet dat ze juist zijn. Het zijn waandenkbeelden, maar als we dat toegeven, wordt het noodzakelijk ons af te vragen wat de oorzaken van die waandenkbeelden zijn. Wat is er in Ralson's geest, in zijn achtergrond, in zijn leven, dat die waandenkbeelden onvermijdelijk maakt? Die vraag is niet makkelijk te beantwoorden. Het zou jaren intensieve psychoanalyse kunnen kosten om er achter te komen. En tot het antwoord gevonden is, zal hij niet genezen zijn.
Maar intussen kunnen we misschien een paar verstandelijke hypothesen opstellen. Hij heeft een ongelukkige jeugd gehad, die hem op verschillende manieren op bijzonder onprettige wijze met de dood geconfronteerd heeft. Bovendien heeft hij nooit omgang gehad met andere kinderen of, toen hij opgroeide, met andere mannen. Hij ergerde zich altijd aan hun langzame manier van redeneren. Wat het verschil ook is tussen zijn geest en die van anderen, het heeft een muur opgetrokken tussen hem en de maatschappij die even ondoordringbaar is als het krachtveld dat u probeert te verwezenlijken. Om dezelfde redenen heeft hij nooit een normaal seksueel leven gekend. Hij is nooit getrouwd; hij heeft geen vriendinnetjes gehad.
Het is niet moeilijk om in te zien dat hij dit falen om door zijn omgeving geaccepteerd te worden, makkelijk kon compenseren door te vluchten in de gedachte dat andere mensen inferieur zijn. Wat waar het geestelijke vermogens betreft, natuurlijk waar is. Er zijn natuurlijk vele, vele facetten aan de menselijke persoonlijkheid en hij is niet in alle opzichten superieur. Dat is niemand. Daarom accepteren anderen, die meer geneigd zijn alleen naar het inferieure te kijken, net als hij zelf doet, zijn verwaandheid niet. Ze vinden hem vreemd, zelfs belachelijk, en dat maakt het voor Ralson nog belangrijker om aan te tonen hoe miserabel en inferieur het menselijk ras is. Hoe kon hij dat beter doen dan door aan te tonen dat het mensdom niets anders is dan een soort bacterie waarmee superieure wezens experimenten uitvoeren? En dan zouden zijn neigingen tot zelfmoord niets anders zijn dan een wild verlangen niet langer een mens te zijn; een eind te maken aan de vereenzelviging met de armzalige soort die hij zich in zijn geest geschapen heeft. Begrijpt u het?'
Grant knikte. 'Arme kerel.'
'Ja, het is jammer. Als hij in zijn jeugd de juiste begeleiding gehad had... Hoe dan ook, het is het beste als dr. Ralson geen contact heeft met een van de anderen hier. Hij is te ziek om hem in hun gezelschap te kunnen vertrouwen. U moet het zo regelen dat u de enige bent die hem ziet of met hem spreekt. Dr. Ralson heeft daarin toegestemd. Blijkbaar vindt hij u niet zo stupide als sommigen van de anderen.'
Grant glimlachte. 'Dat vind ik prettig om te horen.'
'U moet natuurlijk voorzichtig zijn. Als ik u was, zou ik alleen maar over zijn werk spreken. Als hij vrijwillig over zijn theorieën begint, wat ik betwijfel, maak dan een nietszeggende opmerking en laat hem alleen. En draag nooit een scherp of puntig voorwerp bij u. Zorg dat hij niet bij de ramen kan komen. Probeer altijd zijn handen in het vizier te houden. U begrijpt het wel. Ik vertrouw mijn patiënt aan uw goede zorgen toe, dr. Grant.'
'Ik zal mijn best doen, dr. Blaustein.'
Twee maanden lang leefde Ralson in een hoek van Grant's kantoor, en Grant hield hem voortdurend gezelschap. Voor de ramen waren tralies aangebracht, het houten meubilair was vervangen door beklede stoelen en een sofa. Zijn denkwerk deed Ralson liggend op de rustbank, en zijn berekeningen maakte hij op een vloeiblad op een kussentje.
Aan de deur van het kantoor hing permanent een bordje 'Verboden toegang'. De maaltijden werden op de gang neergezet. Het aangrenzende toilet met wasgelegenheid werd tot privéterritorium verklaard en de deur naar het kantoor werd verwijderd. Grant schakelde over op het gebruik van een elektrisch scheerapparaat. Hij lette er op dat Ralson iedere avond zijn slaaptabletten slikte en wachtte tot de ander sliep voor hij zelf naar bed ging.
En voortdurend ontving Ralson rapporten. Hij las ze terwijl Grant hem in de gaten hield en probeerde dat zo onopvallend mogelijk te doen.
Maar Ralson liet de rapporten op de grond dwarrelen en staarde naar het plafond, met zijn hand zijn ogen tegen het licht beschermend.
'Is er iets bij?' vroeg Grant.
Ralson schudde ontkennend zijn hoofd.
Grant zei: 'Luister, ik zal het gebouw bij de ploegenwisseling laten ontruimen. Het is van belang dat je wat ziet van de experimentele opstellingen die we gemaakt hebben.'
Dat gebeurde en ze liepen door de lege verlichte ruimten als dwalende geesten, hand in hand, altijd hand in hand. Grants' greep was stevig. Maar na iedere tocht schudde Ralson het hoofd.
Ettelijke malen begon hij te schrijven, maar na een paar woorden hield hij op en gooide het vloeiblad ontmoedigd opzij.
Maar eindelijk begon hij opnieuw en schreef snel een halve bladzij vol. Onwillekeurig kwam Grant dichterbij. Ralson keek op en bedekte het papier met een bevende hand.
Hij zei: 'Laat Blaustein komen.'
'Wat?'
'Ik zei: "Laat Blaustein komen." Laat hem komen. Nu!'
Grant liep naar de telefoon.
Ralson schreef nu in een koortsachtig tempo, hij hield alleen op om zijn bezwete voorhoofd met de rug van zijn hand af te wissen.
Hij keek op en zei met schorre stem: 'Komt hij?'
Grant keek bezorgd. 'Hij is niet op zijn kantoor.'
'Probeer hem thuis te bereiken. Zorg dat je hem te pakken krijgt, waar hij ook is. Gebruik die telefoon, zit er niet mee te spelen.'
Grant nam de telefoon op en Ralson nam een nieuw vel papier voor zich.
Vijf minuten later zei Grant: 'Hij komt. Wat is er aan de hand? Je ziet er uit alsof je ziek bent.'
Ralson kon nauwelijks een woord uitbrengen. 'Geen tijd... kan niet praten...'
Hij schreef, hij krabbelde, zijn hand bewoog zich met schokken over het papier. Hij spande zich tot het uiterste in.
'Dicteer!' drong Grant aan. 'Ik zal wel schrijven.'
Ralson schudde de hand op zijn schouder af. Zijn woorden waren onverstaanbaar. Met zijn linkerhand duwde hij de rechter over het papier alsof het een stuk hout was, en toen zakte hij over de beschreven vellen in elkaar.
Grant nam ze voorzichtig weg en legde Ralson op de rustbank. Hij bleef rusteloos en wanhopig om hem heen draaien tot Blaustein arriveerde.
Blaustein had aan één blik voldoende. 'Wat is er gebeurd?'
Grant zei: 'Ik geloof dat hij nog leeft', maar dat had Blaustein zelf al vastgesteld, en Grant vertelde hem wat er gebeurd was.
Blaustein hanteerde een injectiespuit en ze wachtten. Ralson's ogen leken niets te zien toen hij ze opende. Hij kreunde.
Blaustein boog zich over hem heen. 'Ralson!'
Ralson's handen strekten zich naar de psychiater en grepen hem vast. 'Dokter. Neem me mee terug.'
'Dat zal ik. Direct. U hebt het krachtveld voor elkaar, is het niet?'
'Het staat op papier. Grant, alles staat op papier.'
Grant bekeek de papieren een voor een, met een uitdrukking van twijfel. Ralson zei zwak: 'Ik heb niet alles op kunnen schrijven. Meer kan ik niet doen. Hiermee zul je je moeten redden. Neem me mee, dokter!'
'Wacht,' zei Grant. Hij fluisterde opgewonden tegen Blaustein. 'Kunt u hem niet hier laten tot we dit bekeken hebben? Aan het meeste kan ik geen touw vastknopen. Het is onleesbaar. Vraag hem waarom hij denkt dat dit zal werken.'
'Moet ik dat aan hém vragen?' zei Blaustein vriendelijk. 'Hij is toch de man die altijd alles weet?'
'Vraag het me toch maar,' zei Ralson, die vanaf de rustbank gehoord had wat ze zeiden. Zijn ogen stonden plotseling helder.
Ze keerden zich naar hem toe.
Hij zei: 'Zij willen geen krachtveld. Zij! De experimenteerders! Zolang ik nog niet precies wist wat de oplossing was, veranderde er niets. Maar toen ik die gedachte begon uit te werken - die gedachte die daar op papier staat -, duurde het geen halve minuut voor ik voelde... voelde... dokter...'
Blaustein zei: 'Wat is er?'
Ralson was weer in gefluister vervallen. 'Ik zit dieper in de penicilline. Ik kon mezelf er dieper in voelen zakken, hoe verder ik het idee uitwerkte. Ik heb er nog nooit... nog nooit zo diep in gezeten. Daarom wist ik dat ik op de goede weg was. Neem me mee.'
Blaustein kwam overeind. 'Ik moet hem meenemen, Grant. Er is geen andere mogelijkheid. Als je kunt ontraadselen wat hij geschreven heeft, heb je bereikt wat je wilde. Als je dat niet kunt, kan ik je niet helpen. Die man kan hier niet langer aan werken zonder dat het hem zijn leven kost, begrijp je dat?'
'Maar,' zei Grant, 'hij zou sterven aan iets dat hij zich inbeeldt.'
'Best. Denk dat maar. Maar het resultaat zou hetzelfde zijn, nietwaar?'
Ralson was opnieuw bewusteloos en hoorde niets van het gesprokene. Grant keek somber op hem neer en zei tenslotte: 'Goed, neem hem dan maar mee.'
Tien van de belangrijkste mensen van het instituut keken somber toe, terwijl het ene beeld na het andere op het projectiescherm verscheen. Grant keek naar ze, met een harde en fronsende blik.
Hij zei: 'Naar mijn mening is het idee eenvoudig genoeg. U bent wiskundigen en ingenieurs. Het geschrevene mag dan vrijwel onleesbaar zijn, maar er zat een bepaalde gedachte achter. En die moet er uit te halen zijn, hoe verwrongen het ook lijkt. De eerste bladzij is duidelijk genoeg. Die moet goede aanwijzingen kunnen opleveren. Ieder van u moet iedere bladzij steeds opnieuw bestuderen. U moet elke mogelijke interpretatie van iedere bladzij uitwerken. U zult onafhankelijk van elkaar werken. Ik wens niet dat u onderling overleg pleegt.'
Een van hen zei: 'Hoe weet u dat het überhaupt iets betekent, Grant?'
'Omdat dat Ralson's aantekeningen zijn.'
'Ralson! Ik dacht dat hij...'.
'U dacht dat hij ziek was,' zei Grant. Hij moest zijn stem verheffen om boven het opkomende geroezemoes uit te komen. 'Ik weet het. Dat is hij ook. Wat u ziet, is het handschrift van een man die bijna dood was. Het is het laatste wat we ooit van Ralson zullen krijgen. Ergens in dat gekrabbel ligt de oplossing voor het krachtveld. Als we die niet kunnen vinden, zullen we misschien nog tien jaar moeten zoeken.'
Ze bogen zich over hun werk. De nacht ging voorbij. Twee nachten gingen voorbij. Drie nachten ...
Grant bekeek de resultaten. Hij schudde mistroostig het hoofd. 'Ik moet u op uw woord geloven als u zegt dat het logisch in elkaar zit. Ik kan niet zeggen dat ik het begrijp.'
Lowe, die op Ralson na de beste kerngeleerde van het instituut genoemd kon worden, haalde zijn schouders op. 'Het is mij ook niet helemaal duidelijk. Als het werkt is dat prachtig, maar hij heeft niet uitgelegd waarom het werkt'.
'Daar had hij geen tijd voor. Kunt u de generator bouwen zoals hij hem beschreven heeft?'
'Ik kan het proberen.'
'Wilt u de versies die de anderen gemaakt hebben, nog zien?'
'De andere versies zijn beslist niet logisch.'
'Wilt u ze toch nog eens controleren?'
'Natuurlijk.'
'En u zou in ieder geval met de constructie kunnen beginnen?'
'Ik zal de mensen aan het werk zetten. Maar ik moet u eerlijk zeggen dat ik er een hard hoofd in heb.'
'Dat weet ik. Ik ook.'
Het ding begon vorm aan te nemen. Hal Ross, de eerste werktuigkundige, werd belast met de eigenlijke constructie, en hij deed geen oog meer dicht. Ieder uur van de dag of de nacht kon je hem ermee bezig vinden, waarbij hij zich veelvuldig de kale schedel krabde.
Slechts eenmaal stelde hij een vraag: 'Wat is het, dr. Lowe? Ik heb nog nooit iets dergelijks gezien. Waar dient het voor?'
Lowe zei: 'Je weet waar je bent, Ross. Je weet dat hier geen vragen worden gesteld. Doe dat dus nooit meer.'
Ross stelde geen vragen meer. Het raakte bekend dat hij een hekel aan het ding kreeg. Hij noemde het afschuwelijk en onnatuurlijk. Maar hij bleef er aan werken.
Op een dag telefoneerde Blaustein.
Grant zei: 'Hoe gaat het met Ralson?'
'Niet zo best. Hij wil de proeven met de krachtveldprojector die hij heeft ontworpen, bijwonen.'
Grant aarzelde. 'We zullen dat wel moeten toestaan. Tenslotte is het zijn geesteskind.'
'Ik zou mee moeten komen, ik kan hem niet alleen laten.'
Grant keek nog ongelukkiger. 'Het zou gevaarlijk kunnen zijn, realiseert u zich dat? Zelfs bij een proef op kleine schaal spelen we met enorme hoeveelheden energie.'
Blaustein zei: 'Dat is voor ons niet gevaarlijker dan voor u.'
'Goed dan. De lijst van de aanwezigen zal door de Commissie en door de F B I gescreend moeten worden, maar ik zal u er op zetten.'
Blaustein keek om zich heen. De veldprojector stond in het midden van de grote laboratoriumruimte, maar alles wat er vroeger gestaan had, was verwijderd. Er was geen zichtbare verbinding met de plutoniumreactor die als energiebron dienst deed, maar uit wat hij bij flarden van de mensen om hem heen opving - hij wachtte zich er wel voor het aan Ralson te vragen -, begreep hij dat die verbinding van beneden kwam.
Aanvankelijk hadden de waarnemers rond de machine gedromd en onbegrijpelijke commentaren geleverd, maar nu verwijderden ze zich. De tribune vulde zich. Aan het andere eind stonden minstens drie generaals en een grote groep militairen van lagere rang. Blaustein zocht een rustig plaatsje op, voornamelijk met het oog op Ralson.
Hij zei: 'Wilt u nog steeds blijven?'
Het was warm genoeg in het laboratorium, maar Ralson droeg een overjas, de kraag opgeslagen. Het maakte weinig verschil, dacht Blaustein. Hij betwijfelde het of Ralson's vroegere bekenden hem zouden herkennen zoals hij er nu uitzag.
Ralson zei: 'Ik blijf.'
Blaustein was tevreden gesteld. Hij wilde de proefneming zien. Hij draaide zich om toen hij een nieuwe stem hoorde.
'Hallo, dr. Blaustein.'
Even herkende Blaustein hem niet; toen zei hij: 'Ah, inspecteur Darrity. Wat doet u hier?'
'Precies wat u zou verwachten.' Hij wees naar de toeschouwers. 'Je kunt er nooit zeker van zijn dat een screening zodanig is dat er geen vergissingen worden gemaakt. Ik heb eens net zo dicht bij Klaus Fuchs gestaan als ik nu bij u sta.' Hij gooide zijn zakmes in de lucht en ving het met een handige beweging op.
'Ja, juist? Maar waar vindt men absolute veiligheid? Wie vertrouwt zelfs zijn eigen onderbewustzijn? En nu blijft u zeker dicht bij me in de buurt, nietwaar?'
'Waarom niet?' Darrity glimlachte. 'U hebt nogal veel moeite gedaan om hier binnen te komen, is het niet?'
'Niet ter wille van mezelf, inspecteur. En zou u alstublieft dat mes weg willen steken?'
Darrity draaide zich verwonderd in de richting van het hoofdgebaar dat Blaustein maakte. Hij stak het mes in zijn zak en keek Blaustein's metgezel voor de tweede maal aan. Hij floot tussen zijn tanden.
Hij zei: 'Hallo, dr. Ralson.'
Ralson zei met schorre stem: 'Hallo.'
Blaustein verbaasde zich niet over Darrity's reactie. Ralson was twintig pond afgevallen sinds zijn terugkeer in het ziekenhuis. Zijn gezicht was geelachtig en gerimpeld; het was het gezicht van een man die plotseling dertig jaar ouder was geworden.
Blaustein zei: 'Duurt het nog lang voor ze met de proef beginnen?'
Darrity zei: 'Het ziet er naar uit dat ze gaan beginnen.'
Hij draaide zich om en leunde over de balustrade. Blaustein nam Ralson bij de arm en begon hem weg te leiden, maar Darrity zei zacht: 'Hier blijven, dokter. Ik wil niet dat u hier rondzwerft.'
Blaustein keek het laboratorium rond. Hier en daar stonden mannen die half in stenen beelden veranderd leken te zijn. Hij herkende Grant, lang en schraal, bezig een sigaret op te steken, maar van gedachten veranderend. De jonge mannen aan de schakelpanelen wachtten gespannen.
Toen klonk er een zwak gezoem en een vage ozonlucht werd merkbaar.
Ralson zei schor: 'Kijk!'
Blaustein en Darrity keken in de richting van zijn wijzende vinger. De projector leek te trillen. Het was alsof hete lucht omhoog steeg tussen hen en het apparaat. Een ijzeren bol aan een staaldraad kwam omlaag suizen en zwaaide door het gebied van trillende lucht.
'Hij werd vertraagd, is het niet?' zei Blaustein opgewonden.
Ralson knikte. 'Ze meten hoe hoog de bol aan de andere kant komt om het snelheidsverlies te kunnen berekenen. De idioten! Ik heb gezegd dat het zou werken.' Hij sprak moeilijk.
Blaustein zei: 'Kijkt u nu maar, dr. Ralson. Als ik u was, zou ik me niet al te veel opwinden.'
De bol werd opnieuw omhoog getrokken. Het trillen rond de projector werd intenser en de ijzeren bol zwaaide weer naar beneden.
Steeds opnieuw zwaaide de bol neer, en elke keer werd de beweging meer abrupt afgeremd. Het maakte een duidelijk hoorbaar geluid. En tenslotte kaatste de bol, alsof hij tegen een stalen mantel sloeg, zodat het geluid de ruimte vulde.
Daarna werd de slinger niet meer gebruikt. De projector was door het waas dat hem omhulde, nauwelijks nog zichtbaar.
Grant gaf een bevel en plotseling was de lucht van ozon scherp en doordringend. Onder de verzamelde toeschouwers ging een kreet op; ieder praatte opgewonden tegen zijn buurman. Tientallen vingers wezen naar de projector.
Blaustein leunde over de balustrade, even opgewonden als de anderen. Waar de projector gestaan had, was nu alleen nog een grote, half-bolvormige spiegel te zien. Hij kon zich zelf erin weerspiegeld zien, een kleine man op een klein balkon dat zich aan weerskanten omhoog boog. Hij kon de rijen TL-buizen zien. Het was een prachtig helder beeld.
Hij riep: 'Kijk, Ralson. Het weerkaatst energie. Het weerkaatst lichtgolven, als een spiegel. Ralson...'
Hij draaide zich om. 'Ralson! Inspecteur, waar is Ralson?'
'Wat?' Darrity draaide zich met een ruk om. 'Ik heb hem niet gezien.'
Hij keek gejaagd om zich heen. 'Nou ja, hij kan niet wegkomen. Geen kans om hier nu uit te komen. U neemt de andere kant.' Toen sloeg hij met zijn hand tegen zijn bovenbeen, rommelde even in zijn zakken en zei: 'Mijn mes is verdwenen.'
Blaustein vond hem. Hij was in het kleine kantoortje van Hal Ross. Het kwam uit op het balkon, maar was nu uiteraard verlaten. Ross zelf hoorde niet tot de waarnemers. Een chef-werktuigkundige hoefde niet te zien wat hij gemaakt had. Maar zijn kantoortje was heel geschikt voor de laatste fase van de lange strijd tegen zelfmoord.
Blaustein stond een misselijk-makend moment lang in de deuropening en wendde zich af. Hij ving Darrity's blik op toen deze uit een gelijksoortig kantoortje dertig meter verder op het balkon kwam. Hij wenkte en Darrity kwam op hem toerennen.
Dr. Grant trilde van opwinding. Hij had achter elkaar twee sigaretten opgestoken, er twee trekjes aan gedaan en ze uitgetrapt. Hij was nu met de derde bezig.
Hij zei: 'Dit is beter dan we gehoopt hadden. Morgen zullen we de proef met geweervuur nemen. Ik ben al zeker van het resultaat, maar we waren het van plan, dus zullen we het doen. De kleine vuurwapens zullen we overslaan en met de grote kalibers beginnen. Of misschien ook niet. Misschien is het nodig een speciale proefopstelling te maken vanwege de ricocherende projectielen.'
Een van de generaals zei: 'En we moeten natuurlijk een proef nemen met een echte atoombom.'
'Natuurlijk. Er zijn al voorbereidingen getroffen om op een van de eilanden in de Stille Oceaan een imitatiestad te bouwen. We kunnen ter plaatse een generator bouwen en de bom er op laten vallen. In de stad zullen zich dieren bevinden.'
'En denkt u werkelijk dat een veld op volle kracht de bom kan tegenhouden?'
'Dat is nog niet het enige, generaal. Er zal geen merkbaar krachtveld zijn tot de bom geworpen wordt. De straling van het plutonium moet het veld activeren voordat de explosie plaatsvindt. Daar gaat het allemaal om.'
'Weet u,' zei een professor van Princeton, 'ik zie toch ook nadelen. Als het veld op volle kracht is, zal alles wat het beschermt, in volledige duisternis verkeren, althans waar het zonlicht betreft. Afgezien daarvan heb ik bedacht dat de vijand er een gewoonte van kan maken regelmatig ongevaarlijke radioactieve raketkoppen te lanceren om het krachtveld in werking te brengen. Dat zou lastig zijn en bovendien onze energiebronnen uitputten.'
'Lastige en vervelende zaken kunnen we overleven,' zei Grant. 'Ik ben er zeker van dat we die moeilijkheden mettertijd wel de baas zullen worden, nu we het belangrijkste probleem hebben opgelost.'
De Britse waarnemer had zich een weg naar Grant gebaand en schudde hem de hand. Hij zei: 'Ik maak me al minder ongerust over Londen. Ik hoop dat uw regering mij zal toestaan de complete plannen te bestuderen. Wat ik gezien heb, lijkt mij een volmaakt staaltje van vernuft. Het lijkt nu natuurlijk voor de hand te liggen, maar hoe is iemand ooit op de gedachte gekomen?'
Grant glimlachte. 'Die vraag is al eerder gesteld met betrekking tot dr. Ralson's oplossingen...'
Hij draaide zich om toen hij een hand op zijn schouder voelde. 'Dr. Blaustein! Dat had ik bijna vergeten. Komt u even mee, ik moet u spreken.'
Hij trok de kleine psychiater opzij en fluisterde hem in het oor: 'Luister, kunt u Ralson overhalen zich aan deze mensen te laten voorstellen? Dit is zijn triomf.'
Blaustein zei: 'Ralson is dood.'
'Wat!'
'Kunt u die mensen even alleen laten?'
'Ja... ja... heren, wilt u me een ogenblik excuseren?'
Samen met Blaustein liep hij gehaast weg.
De federale politie had de zaak al in handen genomen. Onopvallend versperden ze de ingang naar Ross' kantoor. Buiten besprak de opgewonden menigte waarvan ze zojuist getuige was geweest. Binnen, zonder dat ze het wist, lag de man die het antwoord gevonden had, dood. De muur van federale agenten week uiteen om Grant en Blaustein door te laten. Daarna sloot hij zich weer.
Grant tilde een hoek van het laken op. 'Hij ziet er vredig uit,' zei hij.
'Gelukkig, zou ik zeggen,' zei Blaustein.
Darrity zei met vlakke stem: 'Mijn eigen mes was het zelfmoordwapen. Het kwam door mijn onachtzaamheid; ik zal het ook als zodanig rapporteren.'
'Nee, nee,' zei Blaustein, 'dat zou zinloos zijn. Hij was mijn patiënt en ik ben verantwoordelijk. Hoe dan ook, hij zou geen week meer geleefd hebben. Omdat hij de projector uitvond, was hij ten dode opgeschreven.'
Grant zei: 'Hoeveel hiervan moet in de archieven vermeld worden? Kunnen we deze hele dwaasheid niet vergeten?'
'Ik vrees van niet, dr. Grant,' zei Darrity.
'Ik heb hem de hele geschiedenis verteld,' zei Blaustein treurig.
Grant keek van de een naar de ander. 'Ik zal met de directeur spreken. Als het nodig is, zal ik naar de president gaan. Ik zie niet in dat er iets gezegd hoeft te worden over zelfmoord of krankzinnigheid. Als uitvinder van de veldprojector zal hij in de volle publiciteit komen. Het is het laatste wat we voor hem kunnen doen.' Hij knarste met zijn tanden.
Blaustein zei: 'Hij heeft een briefje achtergelaten.'
'Een briefje?'
Darrity overhandigde hem een stuk papier en zei: 'Dat doen zelfmoordenaars bijna altijd. Dit briefje is de reden dat de dokter me vertelde waardoor Ralson in werkelijkheid stierf.'
Het briefje was aan Blaustein gericht en luidde:
'De projector werkt; dat wist ik van tevoren. Onze zaak is afgehandeld. U hebt hem, en u hebt mij niet meer nodig. Dus ga ik. U hoeft zich geen zorgen te maken over het menselijk ras, dokter. U had gelijk. Ze hebben ons te lang doorgekweekt; ze hebben te veel risico's genomen. We zijn buiten de culture en ze kunnen ons niet meer tegenhouden. Ik weet het. Dat is alles wat ik kan zeggen. Ik weet het.'
Hij had het briefje met een krabbel ondertekend en daaronder stond nog éen haastig geschreven zinnetje, en dat luidde:
'Vooropgesteld dat er genoeg mensen penicilline-resistent zijn.'
Grant leek het papier te willen verfrommelen, maar Darrity stak snel zijn hand uit.
'Voor het archief, doctor,' zei hij.
Grant gaf het hem en zei: 'Arme Ralson! Hij geloofde al die onzin toen hij stierf.'
Blaustein knikte. 'Inderdaad. Ralson zal, naar ik aanneem, een grootse begrafenis krijgen, en de feiten over zijn uitvinding zullen gepubliceerd worden zonder dat er over krankzinnigheid en zelfmoord gesproken wordt. Maar de regering zal belang blijven stellen in zijn waanzinnige theorieën. Misschien zijn ze wel niet zo waanzinnig, is het wel, meneer Darrity?'
'Dit is belachelijk, dokter,' zei Grant. 'Geen enkele geleerde die zich met dit project heeft beziggehouden, is ook maar een moment ongerust geweest.'
'Vertel het hem, meneer Darrity,' zei Blaustein.
Darrity zei: 'Er is nog een geval van zelfmoord. Nee, nee, niet een van de geleerden. Niemand met een universitaire graad. Het gebeurde vanmorgen, en we hebben een onderzoek ingesteld omdat we dachten dat het iets met de proefneming van vandaag te maken zou kunnen hebben. Maar dat leek niet het geval te zijn, en we wilden het stil houden tot de proef voorbij was. Maar nu lijkt het dat er wel degelijk een verband bestaat.
De man die stierf, was een gewoon mannetje, met een vrouw en drie kinderen. Hij had geen enkele reden om zelfmoord te plegen. Geestelijk heeft hij nooit iets gemankeerd. Hij gooide zichzelf voor een auto. We hebben getuigen, en het staat vast dat hij het met opzet deed. Hij stierf niet onmiddellijk en ze hebben er een dokter bijgehaald. Hij was vreselijk verminkt, maar zijn laatste woorden waren: "Nu voel ik me veel beter", en toen stierf hij.'
'Maar wie was het?' riep Grant uit.
'Hal Ross. De man die de projector bouwde. Dit is zijn kantoor.'
Blaustein liep naar het raam. Aan de avondhemel verschenen de eerste sterren.
Hij zei: 'De man wist niets van Ralson's ideeën. Hij had Ralson nooit gesproken, heeft meneer Darrity me verteld. Geleerden als zodanig zijn blijkbaar resistent. Dat moeten ze wel zijn, anders worden ze snel gedwongen hun beroep vaarwel te zeggen. Ralson was een uitzondering, hij was gevoelig voor de penicilline, maar hij stond er op te blijven. U hebt gezien wat er met hem gebeurd is. Maar hoe staat het met de anderen; zij die in kringen verkeren waar de gevoeligen niet voortdurend weggeselecteerd worden? Welk deel van de mensheid is penicilline-resistent?'
'Gelooft u Ralson?' vroeg Grant vol afschuw.
'Ik weet niet wat ik er van zeggen moet.'
Blaustein keek naar de sterren.
Broedmachines?