Vierde boek Sotto voce
1
Misschien begon ik aan het plan te geloven, toen ik haar nakeek uit het raam. Dat vogelstemmetje klonk nog in m'n hoofd na. Ik had haar voor de zoveelste keer gezegd, dat ik zeker ook nog eens naar Frankrijk ging, dat ik misschien wel kwam kijken. Maar ik was het voorlopig niet van plan. ‘Moet je heus doen!’ riep ze op de trap bij het weggaan.
In de achterkamer was Jet aan het mopperen tegen de kleine. Ik keek door een kier van het gordijn, hoe ze haastig de straat uitliep. Zoals altijd als ze opgewekt was liep ze een beetje danserig op die lange benen en huppelde op en van de trottoirband. Altijd haast, altijd hongerig naar het volgende. Ik keek haar na tot ze onder de poort in de Vijzelstraat verdween.
‘Moet je heus doen!’ dreinde het door mijn hoofd. Net die parkieten, die ze vroeger had. Ik wilde daar liever niet aan denken. Dat liep toch uit op walgen van mezelf. Je kunt daar niet altijd mee aan de gang blijven. Het viel me op, dat ze de laatste tijd weer ‘jij’ tegen me zei. Ik hield niet van die kul. Ouwelui zijn ouwelui en kinderen zijn kinderen. 't Ontbrak er nog maar aan, dat ze ‘Arjen’ ging zeggen. Nu ze groot en bijdehand werd en vrij was, was ze niks bang meer van me. Ze begon zelfs bazig te doen, alsof ik al kinds begon te worden. Misschien had ze gelijk. Toen Sjef een jaar of wat te voren eens heel kwaad was, slingerde bij me dat naar mijn kop. ‘Jaloers zijn op een kind van twaalf... dat is jandorie kinds. Ik kan het accepteren dat je het niet zegt, dat ze begaafd is, dat je haar niet verwaand wilt maken voor haar tijd, maar dit...’
Brave Sjef. Bewaart al haar krabbels of ze Van
Gogh zelf is. Verwaand is ze toch wel geworden. Maar dat kreeg nu
wel iets lolligs. ‘Moet je heus doen!’ Waarom
eigenlijk niet? Ik keerde terug naar m'n kwasten en ging
verder aan zo'n landschap voor Nathusius, die aflegger. Betaalde
niet de helft van wat Nol gegeven zou hebben, maar hij nam ze
allemaal en ik moest Nol z'n centen niet meer. Het was geen groot
werk, maar beslist ook niet alleen routine. Goed, ik maakte me niet
moe, ik smeerde 't er maar lekker op,
maar je kon er best nog wat mee doen als het niet te bont werd. In
gedachten zag ik haar daar weer huppelen. Dat ging naar Parijs.
Naar haar minnaar. Ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen. Als
ik eens ging kijken? Ik had een lange ervaring in afloeren. Als ik
de zaak verkend had, kon ik altijd nog naar de zedenpolitie gaan en
het hele verhaal er uitgooien. Als ik ze eens ging bekijken samen?
Ik was nog altijd haar vader, al had ik dan niks meer in te
brengen. Misschien zou ik dan eindelijk genoeg fut krijgen om
ronduit in te zien, dat iedereen gewoon maar gek was, iedereen, die
me beloften had afgeperst die ik dan misschien niet meer zou
houden. En als ik ging, dan hoefde ik zeker niet alleen daarvoor te
gaan. Ik zou m'n spullen meenemen en wat frisse ideeën opdoen.
Zelfs Nathusius zou me groot gelijk geven.
Tegelijk wist ik, dat het reuze stom zou zijn, juist nu, midden in de zomer. Ik alleen in Parijs, alsof de wereld niet groot genoeg is voor een schilder met wat spaarcenten op zak. Parijs, dat werd zuipen en snotteren. Ik zag me al op Montmartre rondsjouwen in m'n eentje, om van de rue de Seine nog maar te zwijgen. Als ik die naam maar dacht, werd ik al zo week als een jonge meid. Maar daarom nou juist. Ergens niet heen durven vanwege wat snotterige herinneringen! Het kon net zo goed zijn, dat het me allemaal niks meer deed. De tijd dat ik droomde dat ik weer in Parijs woonde, lag ver achter me.
Jet smeet met de deuren. Dat deed ze altijd als Daphne geweest was. Ze bracht me thee, die ze met opzet pas gezet had toen Daphne vertrokken was. ‘Phoe!’ snoof ze, ‘heb je geroken dat die meid van jou d'r eige al parfumeert? Veertien jaar. En een verbeelding! Al die praat over schilderijen en geleerdheid, allemaal dikdoenerij, allemaal om goed te laten voelen, hoe kleinburgerlijk ik ben, niet soms? Zo lekker lievig, dat je d'r net niks van kan zeggen...’
Ik gaf geen antwoord en liet haar rustig
tetteren. Daphne had me net het verhaal gedaan over Dufy, die op
een ochtend uit z'n raam een meisje in een rood jurkje hard zag
lopen en toen op het idee kwam, de figuur van het meisje en haar
jurkje niet helemaal dekkend enigszins los van elkaar te
schilderen, waardoor je het idee kreeg van snelle beweging. Zulke
verhalen deed ze zo lekker opgewonden, zo zuiver kinderlijk... Als
je er dan aan dacht, dat
zo'n kind een knul had, die d'r al uitkleedde en met 'r knoeide
toen ze twaalf was... ‘Finaal door die meid ringeloren!’
schreeuwde Jet in mijn oor.
‘Ik ben niet doof. Een vrouw in jouw toestand
moet zich niet zo opwinden.’ Ik legde mijn palet en penselen neer
en dronk m'n thee op.
‘Ach man, zeur niet, 't is pas goed drie maanden. Hier, voel maar.’
Ze pakte m'n hand. Ze loerde al dagen op me. Ik werd wel zwaar
bezocht. Wat er ging gebeuren was allemaal al bekend. Terwijl ze
met mijn band over haar buik wreef besloot ik, dat ik zo gauw
mogelijk naar Parijs zou gaan. Maar voorlopig zei ik niks. Ik had
van m'n leven al veel te veel gekletst en elk woord dat ik heb
gezegd, is tegen me gebruikt, tot mijn eerste bèèè in de wieg toe,
verdomd als 't geen waar is!
Er was nog niks van te zien, maar dadelijk zou Jet gaan grienen.
Toen ik mijn hand terug wilde trekken en afwezig knikte, kwam haar
andere hand er ook bij te pas. Ze had behoorlijk kracht in haar
knuisten.
‘Kijk niet zo raar, preuts ventje.’ Ze lachte als een boer die een
buitenman verschalkt, maar ik zei alleen maar; ‘Ik moet nog even
weg,’ en stond op. Ze hield mijn pols met beide banden
vast.
‘Jaja,’ teemde ze, ‘dat kennen we. En vanavond ook weer zo druk en
zo laat en dan zo moe en ga jij nou maar slapen in je toestand.
Stiekemerd! Je houdt niet meer van me, dat is het!’
Nu kwamen de tranen en daarna tirade nummer één, twee of drie. Het
werd nummer twee. Dat was die begon met ‘En eerst was je zo blij
met me... Ik hoor het je nog zeggen!’ Dan volgden m'n bloedeigen
woorden, flink omlijnd zoals die knullen als Dufy en Picasso en Van
Dongen doen, flink omlijnd en met lekkere malse kleuren.
‘O, Jet, zei je... nee, laat me uitspreken, laffaard, kakkerd, laat
me uitspreken. Was ik maagd of niet, toen je me voor 't eerst had?
Nou? Hoor ik nog wat?’
Ik knikte gelaten. Ze hield me nog steeds vast. Hoe minder ik zei,
hoe gauwer het voorbij was.
‘Wie heeft me gemaakt zoals ik nu ben? Jij! Ik was een
doodfatsoenlijk meisje van dertig. Godgod wat was je blij.
Eindelijk een wijf in je bed en geen pop. Eindelijk een wijf
met billen waar je in kon knijpen en die dat nog lekker vond ook.
Eindelijk een wijf dat zich naar jou voegde, een fatsoenlijke
vrouw, maar een die geen nee zei als jij nog eens wou. O, o, wat
was meneer in z'n sas. Een vrouw die begreep wat een man toekwam,
en die nog lekker ouderwets tegen haar vent opkeek, die er
aardigheid in had om hém te behagen inplaats van de hele wereld,
die niet van knoeien hield en niet bang was om kinderen te krijgen.
Wie heeft dat vuurtje in me aangestoken? Jij! Wie kon er niet
wachten tot we getrouwd waren? Jij! Wie heeft me alle standjes
geleerd? Jij! En nou heeft meneer er genoeg van. Meneer is
kunstenaar, meneer moet zo nodig verheven doen. Zijn voetveeg moet
zichzelf maar vermaken. Meneer heeft verdriet over zijn oogappel,
die niet ver van de stam valt. Ja durf 's! Waag het eens een
zwangere vrouw te slaan!’
‘Als je nog ooit één woord over haar in je gore mond durft te
nemen, dan, dan...’ Ik stikte bijna van woede en duwde haar op de
bank met al die knullerige kussens, die zij zo bloedig had
gefabriceerd om haar verleidingskunsten daar in het atelier te
kunnen botvieren. Maar dit keer viel er niks te verleiden. Ik
stormde weg als een dolle stier.
Redeneren met Jet hielp niet. Zij was
maagd, ja, maar wel een apart soort. Alleen een boerehengst als ik
kon daar intippelen. Van buiten leek ze zo netjes en kuis als een
non, maar van binnen was het één bonk opgespaarde hartstocht. En
ik, rund, dacht dat ze alleen zo ontvlamde dank zij mijn vermogens
als minnaar en dank zij onze verliefdheid. Zij was zo gewoon, dat
ik in het begin moeite had om haar op straat te herkennen; een
gewoon door en door Hollands naaistertje, zoals er duizenden
rondlopen, zo fatsoenlijk en afkerig van alles wat mondain is als
iedere ouwe vrijster. Ze speelde het allemaal meesterlijk. Ze at
uit m'n hand, ze bloosde tot in haar winterhielen van elke zoen, ze
was huiselijk en gezellig en verdomd handig met potten en pannen.
Alleen de manier waarop ze liep, daaraan had ik het kunnen weten.
Ze had een hete manier van lopen, maar ik dacht zeker dat dat al
kwam omdat ik mijn oog op haar had laten vallen. Dat
tegenstribbelen, die tranen, dat ‘ik doe het voor jou, schat.’ Na
een paar keer had ik het toch wel kunnen weten. Ze zoog het op
als een dorstige woestijn. Goed, goed, het waren wittebroodsweken.
Ik was er hard aan toe. Toen ze de eerste keer zwanger werd wilde
ik niet meer terug, al was haar triomf net wat te veel. God die
vernederingen! Maar ik wilde niet piekeren. Die dikke moeder van
haar, die je vanuit het achterraam kunt zien, waar ze tegen gilt
uit het keukenraam. Vernederingen. Zo'n vulgair gehaaid volkswijf,
dat je maar net goed genoeg vindt als ‘schoonzoon’, die over ‘je
verdiensten’ kletst, die verdomd handig voelt hoever ze gaan kan,
dat ze niet te veel over de vloer moet komen, maar die invloed
heeft. Eerst beschouw je dat als de staart van de hond, waar je
over komt. Ik heb er verdomme nog lol over gehad ook, als ik aan
mijn eerste schoonmoeder moest denken! Nu is dat mens al lang een
van die vele obsessies, waar je probeert langsheen te kijken, zoals
langs de hond van de buurman, die net uitgelaten wordt als je van
je bord met eten opkijkt en breeduit op straat zit te kakken. De
hele wereld is bekakt of wordt bekakt. Of ben ik alleen maar een
vent die nooit tevreden is met wat ie heeft, met een hoop praats
over anderen op de koop toe?
Sjef was gelukkig alleen in zijn atelier. Ik begon hem meteen over
Parijs door te zagen. Omdat hij met z'n klompen aan voelde, dat ik
graag wou, begon hij als goed vriend alle tegenwerpingen te maken
die hij kon bedenken. Wie laat er nou een zwangere vrouw met nog
een klein kind aan haar rok alleen! Het stomste wat ik kon doen,
was nu, in de zomer, naar Parijs gaan. Of ik soms van plan was, die
kinderen te gaan afloeren... Hij is de enige vent op de wereld waar
ik 't van kan hebben, die ie me op de kast probeert te krijgen. Ik
moest maar zuinig zijn op dat brokje vroegrijp geluk, zei hij, en
die kinderen met rust laten. Het eindigde er natuurlijk toch mee,
dat hij beloofde regelmatig poolshoogte te nemen bij Jet, dat hij
wat geld in bewaring zou nemen om bij te springen als er wat
gebeurde en dat hij me op de hoogte zou houden. Nu ik toch
vastbesloten was, begon hij nog allerlei broederlijke raadgevingen
op te sommen. Ik moest beslist gaan figuurschilderen in de Grande
Chaumière, lekker goedkoop met een knipkaart, ik moest beslist bij
die en die aangaan, die zouden me wel aan een goedkope kamer of aan
een tijdelijk atelier helpen, maar ik moest vooral door Frankrijk
zwerven, dat zou me te stade komen. Ik zei, dat ik niet van plan
was lang weg te blijven, dat Jet eerst wel zou gillen, maar dat ik
alweer maanden thuis zou zitten als dat kind eindelijk geboren zou
worden.
Ik ging meteen pasfoto's laten maken en inkopen doen. Het kwam goed
uit, dat Jet de bokkenpruik op had. We
zeiden nauwelijks drie woorden de hele verdere avond. De volgende
morgen was de toestand eender. Na het ontbijt zei ik 't haar. Ik
zei: ‘Binnenkort ga ik een week of wat er tussenuit, naar
Frankrijk. Nathusius is er reuze mee ingenomen, 't Wordt tijd, dat
ik eens met wat anders kom aanzetten.’ Meer hoefde ik al niet meer
te zeggen. Ze staarde me aan of ik gek geworden was en toen ze zag
dat ik het meende, begon ze meteen te krijsen.
‘Als er wat is, gil je maar uit het raam naar je moeder, dat doe je
toch altijd al. Sjef zal een wakend oog op je houden. Ik laat geld
genoeg achter,’ zei ik, toen ze merkte dat schreeuwen en
dreigementen geen indruk maakten. Ze begon meer en meer bij te
draaien, toen het tot haar doordrong, dat ze niet werkelijk de baas
was. Sterker, ze begon zelfs bang te worden. Ze kwam nog wel met
wat ideeën over de hele buurt erbij halen en gewoon mee in de coupé
gaan, maar dat was onschuldige kletspraat. Toen ik 's middags
thuiskwam met pasfoto's en formulieren, was ze uit naam van haar
moeder alleen nog maar bang, dat ik haar zou laten stikken. Ik zei,
dat ze maar tegen haar moeder moest zeggen, dat je een man nooit op
zulke ideeën moet brengen. Daar was ze de rest van de dag weer
donders nijdig over, zodat ik rustig dat landschap kon afmaken en
zelfs al een volgend opzette. De dag daarop schakelde ze meer en
meer over op zelfbeklag en begon hevig te doen. Ze kwam ook weer
met die ouwe truc van uit het raam hangen. Vanwege haar dikker
wordende buik kon ze er niet meer zo ver uithangen als vroeger,
toen je vanachter je ezel onder haar korte jurk haar benen en
billen zowat helemaal zag zitten, maar met haar handen buiten het
raam op de vensterbank geleund kwam ze toch nog een heel eind. Als
ik dan na een poosje niet kwam, was er altijd iets in de straat te
zien, waar ze tegen me over gilde. ‘Kom. 's kijken, Ar, zo
lollig...’ Als ik dan bij het raam kwam zei ze: ‘Leun nog 's tegen
me, net als toen...’ Deed ik het niet, dan begon ze te schelden of
werd handtastelijk, al wat opgewarmd door de voorpret, deed ik het
wel, dan zei ze dat ik nu ook door moest gaan. Nu haatte ik dat
soms zo, dat ik haar met liefde uit het raam gedonderd had, vooral
als ik voelde, dat ik toch haar willetje ging doen. En altijd die
aanwijzingen en aanmoedigingen van haar, die hele santekraam van
woordjes en schunnigheden, haar hele eredienst van
lekker-vies-doen-samen, haar dwingerige vraagjes. ‘Geniet je? Is
dit lekker? Nou, zeg 's wat, of moet ik...’ En altijd dat
vervloekte terugkomen op dingen, die ik ooit eens in een dolle bui
gezegd had. ‘Je kijkt zo ontevreden, schat... je vindt het toch
niet erg, dat ik er ook mijn pleziertje aan heb, wel? Je hebt zelf
gezegd, dat dat zo hoort, weet je nog, toen die keer,
dat...’
Toen ik Daphnes brief kreeg, met het adres van haar hotel, was het
ergste achter de rug. Ik voelde me soms zo opgewekt als ik in jaren
niet was geweest, soms ook neerslachtig en angstig. Als je in drift
al eens iemand bijna vermoord hebt, dan ben je nooit helemaal zeker
van jezelf. In de trein wist ik niet wat ik er van moest denken. Ik
las Daphnes brief twee keer over, nog voor ik aan de grens was. Zij
had zich erg uitgesloofd met vijf kantjes vol verhalen over musea,
tentoonstellingen, interessante mensen, de zorgzaamheid van oom
Nol, over vroeg naar de kooi om weer fit te zijn voor de volgende
dag, en zo meer. De herinneringen aan de Kerkstraat en het
vervelende afscheid van Jet begonnen te vervagen toen ik door
België reed. Ik herinner me dat ik piekerde over een zekere
parallel tussen Daphnes jeugd en de mijne, en vroeg me af, of zij
zich ooit helemaal op haar plaats en gelukkig zou voelen in het
andere milieu, dat haar nu net zo'n sprookje leek als het mij leek,
toen ik veertien was. Alleen, zij was duizend keer bijdehanter dan
ik op mijn veertiende was. Toen ik veertien was en Odette voor 't
eerst van m'n leven aanschouwde...
2
Mijn vader was een godvruchtige boer met een kleine boerderij, die net genoeg opleverde om zuinig van te kunnen leven. Er waren oorspronkelijk vier kinderen. Twee meisjes stierven in hun kleuterjaren. Ik was de jongste, de lieveling van mijn sombere, rechtschapen moeder. Mijn broer was de aangewezen opvolger van mijn vader. Ik was een twijfelgeval, niet ongeschikt voor boerenwerk, maar ik was een van de beste leerlingen van de christelijke dorpsschool en het tekengenie van de buurt. In het land der blinden is eenoog koning.
Misschien zou ik het tot klerk op de Boerenleenbank hebben gebracht, als meneer Petersen zich niet in onze omgeving had gevestigd. Hij het een oud boerenhuis dat aan het riviertje lag verbouwen en naar onze begrippen luxueus inrichten. Het dorp gonsde van de verhalen. Meneer Petersen was kunstschilder. Hij bezat een zekere vermaardheid en hij verkocht goed. Iedereen zag met zijn gezonde boerenogen de lege doeken met de vrachtrijder uit de stad aankomen en na verloop van tijd vol geschilderd weer naar de stad vertrekken. Meneer Petersen leefde royaal. Hij was een forse, opvallend lange man met een grijze baard en een vriendelijk, vertrouwenwekkend gezicht. Terwille van zijn frêle vrouwtje, dat niet tegen de zeelucht kon, had hij zich in ons dorp gevestigd. Hij was gul en goedlachs, en kon met de stugge boerenbevolking opvallend goed opschieten.
Ik was elf jaar toen hij bij ons kwam wonen. Dat was in 1914. Iedereen riep er over, dat hij zo'n keurige man was, het tegenovergestelde van wat een kerks dorp van een kunstschilder verwachtte. Hij belaagde de maagden niet, hij leefde ordentelijk en vloekte niet, hij kwam over de vloer bij allebei de dominees zowel als bij de pastoor, ja hij kwam zelfs wel eens in de kerk, zodat zijn bekering alleen een kwestie van tijd was. Meneer Petersen was een zoekende ziel, zei mijn vader.
Meneer Petersen verdiende ze maar gemakkelijk, zeiden de boeren met begrijpelijke afgunst en bewondering, als ze hem met zijn Deense dog door de polders en langs het riviertje zagen zwerver Er kwamen deftige heren in koetsen en primitieve, doch zeer indrukwekkende automobielen bij hem op bezoek, kunsthandelaren en rijke verzamelaars. Zijn kapitale zeegezichten, landschappen en stillevens sierden de wanden van rijke koopmanshuizen. Meneer Petersen was de zoon van een Deens koopman, die zich indertijd in Nederland had gevestigd. Het dorp hoorde er van op, dat hij een piano, een bad, een muur vol boeken in vijf talen en kamers vol antiek en souvenirs van verre reizen bezat.
Toen meneer Petersen door bemiddeling van de bovenmeester werk van mij had gezien, kwam hij reeds de volgende dag bij ons aankloppen. Zijn machtig geluid vulde onze lage woonkeuken en popperige ‘mooie kamer’. De bedremmelde opmerkingen van mijn ouders over hun morele en godsdienstige bezwaren tegen kunstenaars beantwoordde hij met aanstekelijke lachbuien. Hij was een man die van aanpakken wist. De volgende dag kwam hij terug met onze eigen dominee, die alle bijpassende bijbelteksten en citaten van Kuyper leverde bij het betoog van meneer Petersen over van God gekregen talenten. Het was een genot, hem te horen oreren. Ik herinner mij nog dat hij betoogde, dat boer zijn, of koopmansknecht of een andere schraperige, geldgierige bezigheid veel meer pekelzonden bevorderde dan het dienen van de schoonheid... de schoonheid, die veel dichter bij God staat dan het bijeengaren van aards slijk. En de dominee citeerde bij elke hulpzoekende blik, die meneer Petersen in zijn richting wierp, enige passende teksten. Mijn moeder zei na afloop, dat een goede kanselredenaar aan hem verloren was gegaan.
Deze boeiende voorstelling zou mijn verstokte, bangelijke ouders nog niet tot toestemmen gebracht hebben, als meneer Petersen niet zelf zo'n monument van rechtschapenheid en christelijke deugden was geweest, en daarbij zijn eigen brood niet zo goed had verdiend. Alle bijbelteksten en vroomheid ten spijt, was dit laatste voor mijn ouders het belangrijkste.
Ook al omdat de zaken niet slecht gingen op de
boerderij (het was inmiddels 1915) mocht ik naar de (christelijke)
mulo in het naburige provinciestadje. Ik gebruikte al mijn vrije
tijd voor tekenen, schilderen, lezen en voor gratis onderwijs van
meneer Petersen. Hij zou mij zover brengen, dat ik op de Academie
niet in de eerste klas behoefde te beginnen. Ik had een hoekje in
zijn atelier, waar ik altijd terecht kon als ik wilde werken, ook
zondags, maar dat moest geheim blijven, want schilderen was ‘geen
zondagswerk’ vonden mijn ouders. Overigens was ik een vroom
jongetje, deed althans in angst voor de Here Here niet voor mijn
ouders onder,
maar ia zulke dingen was meneer Petersen mijn leidsman. Dat werd
hij in de loop der jaren meer en meer.
Hij was geen fanaticus, die mij zo gauw mogelijk van mijn
calvinistische obsessies wilde verlossen, integendeel waakte hij er
voor, mij aan het twijfelen te brengen. Die twijfel kwam later toch
wel.
Meneer Petersen had één zoon, een zwerfzieke beeldhouwer, die getrouwd was met een Franse vrouw. Dit echtpaar had een dochter, Odette, die ik kende van een paar amateurkiekjes en tekeningen, die bij meneer Petersen in de huiskamer te zien waren. Door de oorlog verdreven uit Frankrijk zwierf het echtpaar door Scandinavië, terwijl het dochtertje in Zwitserland op een kostschool was. Ik zag Odette voor het eerst van mijn leven kort voor de dood van haar grootmoeder. Grootvader Petersen had mij verteld, dat het gezin van zijn zoon die zomer herenigd zou worden en zich in het verre Amsterdam zou vestigen. Door de ziekte van de oude mevrouw Petersen waren ze die zondag in de zomer van 1917 naar mijn tweede thuis gekomen, de lange blonde beeldhouwer, zijn kleine, levendige, Latijnse vrouwtje en hun dochter Odette. Zij stoeide met grootvaders hond in de boomgaard aan het eind van de tuin, Odette van veertien. Ik stond met open mond te kijken en bloosde diep, toen zij haar donkere ogen op mij vestigde en het goudblonde haar met sierlijke gebaren achter haar oren streek. Zij was niet groot en nogal tenger. Zoals zij daar langzaam naar mij toekwam, leek ze mij van een bovenaardse schoonheid en liefelijkheid. Tot mijn opluchting kwamen haar grootvader en vader druk pratend op ons toe. Ik stotterde, struikelde en bloosde bij het voorstellen en het rondwandelen door de tuin. Zij praatten met hun drieën Frans en Nederlands door elkaar en hadden, ondanks de gedrukte stemming, met elkaar het soort plezier, dat mij van huisuit volslagen onbekend was.
Ik was volkomen overdonderd. Nog nooit van mijn
leven had ik een meisje gezien, dat in de verte met Odette te
vergelijken viel. Evenmin was ik ooit verliefd geweest. Wel had ik
thuis geleerd, dat je na je prilste kinderjaren geen gevoelens uit,
die verband houden met tederheid, liefde, of vertedering, in
tegenstelling tot gevoelens van haat, ontevredenheid, verachting,
achterdocht en zo meer.
Deze eerste ervaring werd enkele dagen later overschaduwd door de
dood van mevrouw Petersen en mijn eerste opstand tegen het
calvinisme van mijn ouders. Zo er iemand in aanmerking kwam om naar
de Hemel te gaan, dan was het naar mijn gevoel dit lieve vrouwtje,
dat alle christelijke deugden in praktijk bracht die mijn ouders
misten. Zij maakte nooit ruzie over onbenulligheden, zoals mijn
ouders, zij kleineerde haar man nooit maar was integendeel zo lief
voor hem, dat ik er in het begin van moest blozen, zij zat niet
propvol ziekelijke angst voor rampen en tegenspoeden zoals mijn
ouders, die deze met een gezicht van ‘had ik wel gedacht’ plachtten
te begroeten, als ze ooit kwamen. De oude mevrouw Petersen straalde
ondanks haar broze gezondheid en lichamelijk lijden een blijmoedig
vertrouwen in het leven uit, die haar in mijn ogen tot een reeds
bijna bovenaards wezen maakte.
Maar mijn ouders dachten daar anders over. Toen ik, om mezelf te bevrijden van de wurgend benauwende gedachte dat dit lieve wezen nu door de wormen werd opgegeten hardop zei, dat mevrouw Petersen naar de Hemel was, keken mijn ouders mij geschrokken aan. Ze wilden niet zo bot zijn met terstond vast te stellen, dat mevrouw Petersen naar de Hel gevaren was, ze wilden wel een kleine marge laten voor twijfelgevallen waar God op de Dag des Oordeels nader over zou beslissen, maar ik moest toch begrijpen... Was mevrouw Petersen bekeerd ? Was mevrouw Petersen werkelijk gelovig? Geloofde zij wat de Catechismus leerde? Was zij uitverkoren? Zij bad niet eens voor haar eten, zij viel zomaar aan (had de keukenmeid verklapt), zij zette nooit een voet in de kerk, zij bekommerde zich om God noch gebod. Nee, God was wel barmhartig, maar Hij was ook rechtvaardig. Hij vertoornde zich schrikkelijk over de zonden en de ongelovigheid en het veronachtzamen van Zijn geboden en inzettingen zoals omschreven in de Heidelbergse Catechismus. God was wel goed, maar niet gek! We waren allemaal in Adam verdoemd, en alleen de uitverkorenen gingen naar de Hemel. De rest moest eeuwig branden in de Hel.
En als meneer Petersen zich nu alsnog bekeerde
tot het ware geloof, dan kwam hij later in de Hemel, terwijl zijn
lieve vrouwtje voor eeuwig in de Hel brandde?
Wanneer ik twintig jaar ouder was geweest, zou ik gezegd hebben:
als alle aardige mensen naar de Hel gaan en alleen vreugdeloze
kibbelaars en bangebroeken naar de Hemel, laat mij voor de donder
dan maar naar de Hel gaan, daar moet het dan beslist leuker zijn.
Maar als weerloze knaap van bijna veertien jaar kom je niet op
zulke dingen. Ik zat gevangen in een web van angst, verdriet en
twijfel, sliep en at slecht, verwaarloosde mijn huiswerk en voelde
me doodongelukkig. Weekhartigheid was bepaald geen eigenschap van
mijn ouders, kuren en kunsten behoorden tot de diep verachtelijke
dingen, maar ik was er zo erg aan toe, dat zij zich zorgen begonnen
te maken. Ik was in de greep van de Duivel. Zij verklaarden met
gebroken stem, dat ze voor me zouden bidden.
Meneer Petersen haalde mij uit deze crisis. In de eerste plaats
door de wijze waarop hij manmoedig de slag droeg, die hem had
getroffen. Maar dat zou, volgens de mij bijgebrachte inzichten, nog
door ‘verblindheid’ kunnen komen, waarbij ik dus eigenlijk de
plicht zou hebben gehad hem te waarschuwen, dat hem na dit leven
een zeer onaangename verrassing wachtte... dat een barse engel hem
ruw in het gelid zou zetten bij de verworpenen, voor de afmars naar
wat ik nu de gaskamers van het calvinistische Auschwitz zou kunnen
noemen, samen met zijn lieve vrouwtje, dat ook het Teken van het
Beest droeg, omdat ze met ‘Tak for alles’ inplaats van een passende
bijbeltekst op de lippen overleden was. (Pas vele jaren later trof
mij, na het bladeren in een dagblad uit die kringen, plotseling de
overeenkomst in mentaliteit en ideeën, in groteske wreedheid en
waanzin van Hitlers gaskamers en uitverkoren Herrenvolk, met die
van Mozes en Calvijn over hun uitverkoren herrenvolkje en de rest
der mensheid, de onbesneden of niet-calvinistische mensen
vernietigen als ongedierte, bij Mozes zo gauw mogelijk, bij Calvijn
na dit leven. Deze ideeën zijn even onmenselijk als die van Stalin,
erger dan onmenselijk. En dat er een God zou zijn, die dat
toejuicht, lijkt mij de ergste godslastering die er
bestaat).
Meneer Petersen redde mij uit deze angsten door zijn voorbeeld en
door zijn levenswijsheid. Wat ik dagelijks om mij heen zag, was
volgens hem een Hollandse bloemlezing uit Calvijn, een onzuiver
calvinistisch vernisje over de angsten en oerinstincten die terug
te voeren waren op het geloof in Donar, het noodlot, de nationale
God van de Joden Jehova, de nationale oppergod van de Grieken Zeus,
en zo meer. Ik kón dit allemaal nog niet vatten, maar ik moest
begrijpen, dat mijn ouders hun onchristelijke angsten geleerd
hadden van hun ouders, die ze weer van de hunne hadden geleerd, en
zo terug tot de Germanen, de Kelten, de Grieken en zo voort. De
ideeën van Jezus, zoals die bijvoorbeeld in de Bergrede werden
weergegeven waren niet alleen geniaal en onovertroffen, maar de
mensheid stond, wat de verwezenlijking betreft nog steeds in de
kinderschoenen. Daarom moest ik geduld hebben met mijn ouders,
onderwijzers en dominee, want op mijn beurt was ik nog maar een
knaapje dat haast nog alles moest leren van het leven, maar dat met
de oprechtheid van kinderen en dronken mensen wel eens rake
opmerkingen maakte. Ik moest het tere kind niet met het vuile
badwater weggooien en eerst goed weten, wat ik weggooide, voor ik het wilde opruimen; ik
mocht wel critisch zijn en argwanend tegenover de door mensen
uitgedachte wrede dogma's, maar voorlopig moest ik ogen en oren
flink de kost geven en het er maar op houden, dat de door Jezus
gepredikte God veel en veel liever is dan de mensen, een waarheid
waar het calvinisme wel iets maar niet alles tegen kan hebben. Dat
hij zelf niet aan Hel en Verdoemenis na, inplaats van tijdens dit
leven geloofde, moest voor mij geen reden zijn om nu al in opstand
te komen tegen het gezag van dominees en ouders...
Het was vooral het onuitgesprokene, het niet in woorden aan te
duiden ‘iets’ achter zijn woorden, dat mij rustig maakte en mijn
diepe wanhoop verdreef. Wellicht hielp mijn wanhoop de zijne
verdrijven. Zijn haar verkleurde in korte tijd tot zilvergrijs en
zijn lange gestalte werd wat gebogen, zodat men hem vrij plotseling
zijn zestig jaren kon aanzien. Hij werkte minder dan vroeger en
zwierf langer dan voorheen door de polders, bij slecht weer in een
grote cape en rijlaarzen. Soms, onder het werk in zijn atelier,
begon hij ineens over haar te praten of maakte een korte opmerking,
waaruit ik vanaf de eerste lettergreep begreep, dat hij het over
zijn overleden vrouw had. Ze waren bijna veertig jaar samen
gelukkig geweest. Ik droomde, dat Odetje, als wij zestig waren, ook
nog op mijn schoot zou komen zitten en door mijn haar zou
strijken.
Mijn dromen over Odette waren toen nog in hoofdzaak kinderlijk. Ik
fantaseerde over alle uiterlijke dingen met haar, zoals ik die bij
het grijze echtpaar Petersen had waargenomen, dingen, die volstrekt
contrasteerden met wat ik thuis van mijn ouders gewend
was.
Bijna vanaf het eerste ogenblik dat ik Odette zag stond het voor
mij vast, dat wij later zouden trouwen. Toen ik haar voor de tweede
keer zag, kreeg dat geloof een geduchte knauw. Meneer Petersen was
met Kerstmis, Pasen en Pinksteren naar Amsterdam geweest. In de
zomervakantie kwam Odette drie weken bij hem logeren. De eerste
week samen met haar ouders en daarna bleef zij alleen bij haar
grootvader, wiens dienstbode nu verheven was tot huishoudster.
Meneer Petersen begreep uit mijn vragen en opmerkingen wel, dat
Odette diepe indruk op mij had gemaakt, maar bij maakte geen
plaagzieke toespelingen op mijn verliefdheid.
De Odette van vijftien jaar was nog veel mooier dan de Odette van
veertien. Zij was flinker en veel vrouwelijker geworden, al werd ze
door haar ouders behandeld als een kind, als een capricieus,
dartel, onnozel schaap. Ik wil niet beweren, dat zij dat niet was,
maar zij was tevens een verwaand, verwend, plaagziek nest, dat met
een pak op haar billen meer gebaat zou zijn geweest dan met de
toegefelijke vertedering van haar ouders en grootvader. De
jongejuffrouw wilde toneelspeelster worden en was aldoor in
allerlei rollen. Zij verbeterde mijn uitspraak van het Nederlands
(om van het moeilijke Frans maar te zwijgen) bauwde mij na, haalde
allerlei streken met mij uit, ging met mij wandelen en stoeide met
mij.
Ik wist met mezelf geen raad. Ik wist geen raad met het vertrouwen,
dat mijn afgod en Odettes ouders in mij stelden, het vertrouwen,
dat zo ik dan al niet helemaal kinderlijk was, in elk geval in de
omgang met Odette kinderlijk zou blijven. En Odette was koket en
bij al haar dartelheid uitdagender en pikanter dan een hoer ooit
kan zijn, alleen... al die dartelheid werd ‘gebracht’ met het air
van: flinke jongens kunnen daar tegen. Maar ik kon er niet tegen,
niet meer. Ik was bijna vijftien jaar, flink uit de kluiten
gewassen, met al een zware stem en dons op mijn bovenlip. Op een
keer droeg ze een luchtig zomerbloesje met een koordje dat de
halsopening op een fatsoenlijk kiertje liet. We waren op
het voetpaadje door de bosjes langs de rivier achter het huis en
door een wilde stoeipartij was dat koordje losgeraakt. De jongedame
haastte zich niet om het weer vast te maken. Ik kon gemakkelijk zo
met haar stoeien, dat ik haar borsten zowat in hun geheel kon zien,
en dat deed ik dan ook.
Ik baatte haar, door de ongekend hevige emoties die haar speelse
lichaam mij bezorgde, door de wilde begeerten die ik alleen de baas
bleef dank zij mijn schuchterheid en onervarenheid. Maar tegelijk
was ik ontzettend verliefd op haar en bracht iedere minuut bij haar
door die ik maar kon. Ik haatte haar vanwege de lage begeerten des
vleses, die met de heftigheid van een bosbrand in mij woedden en
nog in hevigheid toenamen als ik 's avonds eenzaam in mijn bed lag.
En zij, dat stond voor mij vast, was alleen maar onnozel, zij was
rein, kinderlijk dartel, ijdel en
koket, maar besefte niet, boe ontzettend zij mij
prikkelde.
Plotseling kwam het van alle kanten op mij toe: ik zag katten
paren, honden paren, koeien, paarden, ik zag parende stelletjes in
bermen van stille wegen. Op een maanlichte avond verraste ik mijn
eigen broer met zijn meisje in onze schuur. Het had vroeger op de
avond geregend, zodat het gras onbruikbaar was. Ik zag het meisje
met verward haar en opengewoeld bloesje op haar rug liggen met haar
rokken omhoog en haar broek uit. Voor ik mij walgend en geprikkeld
afwendde zag ik haar benen opengaan en mijn broer, die zijn kleren
had losgemaakt, zich met bronstig gesteun op haar werpen. Later
klampte deze godvruchtige steunpilaar van de jongelingsvereniging
mij aan en zei: ‘Je zegt toch niks hè? Nee, dan is 't goed. Zeg...
als je 's avonds in bed eh... dat met jezelf doet, maak dan niet
zo'n herrie met je bed. En doe het niet zoveel, anders raak je er
aan verslaafd en dan krijg je ruggemergtering zeggen ze, en je kunt
nooit trouwen. Maf ze.’
Ik sliep zowat de hele nacht niet. Odette vertrok de volgende dag.
Zij vond dat ik zo vreemd deed. Zij dacht er juist over, vertelde
ze, om mij op haar lijstje van twaalf aardigste aanbidders te
zetten, maar als ik zo raar deed, kwam ik gewoon op de grote lijst
van vervelende aanbidders, ik moest het zelf maar weten... Dit
soort praat hoorde er allemaal bij, bij de wereld van het
onschuldige jonge meisje. Aanbidders, sprookjes, de prins
harer
dromen. En ik had me wel op haar willen werpen, haar bloes
openrukken, haar kokette onderrok met kantjes tot bovenaan willen
openscheuren. Maar in werkelijkheid beefde ik van schrik, toen zij
een schram op haar arm kreeg bij het stoeien in de bosjes bij het
rivierdijkje.
Grootvader Petersen weet mijn bleke gezicht en sombere buien aan
kalverliefdessmart. Maar na enkele maanden onder vreselijke
obsessies geleden te hebben, kwam ik er na lange tweestrijd toe,
hem iets op te biechten van mijn drukkend geheim. Als hij er niet
was geweest, zou ik die wurgende obsessies zeker tot mijn
twintigste jaar gehouden hebben. Ik bad God dagelijks om vergeving
en beloofde het nooit meer te doen, maar eenmaal warm geworden
onder de dekens, kwamen de liederlijke visioenen vanzelf op mij af.
Ik voelde me slap en moe, mijn gezicht en nek zaten vol puisten,
mijn rug deed soms pijn en op een vreemd-zoele avond in oktober
stierf ik bijna van angst, toen een onweersbui vlak bij de
boerderij losbrak, nog geen tien minuten na een nieuwe zondeval met
wulpse fantasieën. Nu was de Here God het beu! Een verschrikkelijke
lichtflits, een knallende donderslag... daar ging ik ter helle! Ik
schreeuwde als een bezetene. Mijn vader kwam het laddertje op en ik
was zo van streek, dat ik hem bijna de waarheid had
gezegd.
Meneer Petersen begon zelf over Odette. Ze had in een brief naar
mij gevraagd en schreef, dat ze het schilderijtje, dat ik voor haar
gemaakt had, boven haar bed had gehangen. Waarschijnlijk mompelde
ik met neergeslagen ogen iets dat moest beduiden, dat ik haar
onwaardig was. Meneer Petersen kwam bij me staan en klopte me
bemoedigend op mijn schouder. Hij zei, dat het bij mijn leeftijd
hoorde om deze dingen tragisch op te vatten. Zij had mij natuurlijk
geplaagd, zo waren meisjes, misschien zelfs wat gekleineerd, ik was
verliefd maar voelde mij een houterige jongen van het platteland,
terwijl zij zo'n bijdehand ding was. Maar, ik had talent en ik ging
wat doen met dat talent; daarmee -was ik met één slag een
bijzondere jongen. Odette zou daar zeker niet ongevoelig voor
blijven...
Toen hij merkte, dat ik nog even bedrukt keek, werd hij heel
ernstig en zei, dat ik meer talent had dan hij, de bekende zee-
en landschapschilder. Hij kende wel vele vooraanstaande
moderne schilders, hij had prominente kunstbroeders in de
belangrijke centra van Europa, maar zelf was hij maar een
middelmatig schilder, te literair, te overdacht, te gelukkig. Het
was niet de eerste keer, dat hij mij zulke dingen over zichzelf
vertelde, maar hij had nog nooit gezegd, dat ik begaafder was dan
hij.
Ik glimlachte dankbaar, maar toen ik hem in de trouwe ogen keek, zo
blauw, zo kinderlijk, zo nobel, begon ik te huilen en toen ik wat
gekalmeerd was, stamelde ik mijn moeilijk onder woorden te brengen
bekentenis: dat ik wegrotte door een geheime zonde waaraan ik
verslaafd was, zodat ik nooit zou kunnen trouwen. (Hoewel God mij
ernstig gewaarschuwd had, was ik enkele dagen later opnieuw met de
gewoonte begonnen). Ik wachtte, met mijn gezicht in mijn handen,
gelaten op zijn wederwoord. Het zou me niet verbaasd hebben als bij
mij zijn huis uitgeschopt had. Geruime tijd bleef het stil. Toen
tikte hij me op mijn schouder en zei: ‘Kijk me eens aan. Kijk eens
naar me!’ Zijn stem klonk vriendelijk. Hij richtte zich in zijn
volle lengte op en draaide rond als een danser. ‘Zie ik er weggerot
uit? Ziet mijn zoon er weggerot uit? Zien je kameraden, je vader...
Maar jongen, heb je dan geen vrienden waar je ooit eens mee spreekt
over deze dingen? Leef je dan helemaal alleen?’ Het begon langzaam
tot mijn versufte hersens door te dringen, dat ik blijkbaar niet de
enige op de wereld was.
‘Maar ik doe het iedere avond!’ riep ik wanhopig uit.
‘Dat deed ik ook... als ik mij wel herinner wel een paar jaar. En
begrijp je dan niet, als een jonge kerel getrouwd is, dat hij het
dan ook iedere avond doet als hij de kans krijgt, zelfs meer dan
dat? Dan raak je toch precies hetzelfde kwijt?’
Hij was niet zo'n nieuwlichter, die bij wijze van spreken nog
applaudisseerde ook. Hij gaf mij flink op mijn donder. Ten eerste
vanwege mijn zelfmedelijden en kortzichtigheid, maar ten tweede, en
dat deed mij deugd, vanwege mijn slappe houding. Ik kreeg
leefregels om de vloed van wulpse fantasieën te ontlopen en
zelfbeheersing aan te kweken, en als ik het dan zo nu en dan
helemaal niet meer kon verkroppen, dan een, twee, drie in godsnaam,
kort maar krachtig en dan niet meer tobben. Maar vooral geen
angst over wegrotten, want dat was belachelijke
oudewijvenpraat. Ik moest weer rechtop lopen, een kerel
worden.
Nog herinner ik mij het gevoel van opluchting, van
onbeschrijfelijke vreugde, waarmee ik naar huis liep. Inderdaad
praatte ik nooit met schoolkameraden over deze dingen. Een paar
waren nog onnozeler dan ik en de gevorderde vuilbekken ontliep ik
altijd. Ik was liever alleen.
Ik zag Odette terug met Pinksteren, Pinksteren 1918, tijd van
voedselschaarste in de grote steden. Grootvader zond regelmatig
pakketten. Odette was juist zestien jaar geworden. Een jongedame
met opgestoken haar, nog wel schalks en gevat, maar rustiger en
waardiger dan in de zomer van het jaar tevoren. Ik vond haar minder
prikkelend, maar dat kan wel aan mijn ingetogenheid hebben gelegen.
We stoeiden niet meer, zij trok niet meer aan mijn haar, we
praatten over ‘mooie dingen’ en over de oorlog. In mijn kring was
men anti-Engels vanwege de Boerenoorlog en daardoor gematigd
pro-Duits, terwijl de familie Petersen pro-Frans en fel anti-Duits
was. We spraken over onze toekomstplannen.
Toen Odette in de zomervakantie vier weken kwam logeren, was ik
geslaagd voor mijn mulo-diploma. Mijn broer was intussen als
dienstplichtig soldaat onder de wapenen, zodat ik op de boerderij
hard mee moest werken. Ut zag Odette regelmatig, maar telkens
slechts kort. Bij het afscheid vertelde ze mij, waar grootvader bij
was, dat ik op haar lijstje van zes aardigste aanbidders
stond...
Het afscheid was niet voor lang. In september vertrok ik met
grootvader Petersen en de ouderlijke zegenbeden naar Amsterdam. Met
financiële steun van grootvader Petersen kwam ik in huis bij een
bevriend beeldhouwer, een gearriveerd kunstenaar, die ik lichte
hand- en spandiensten zon verlenen bij gipsgieten en dergelijke
werkjes in ruil voor een goedkoop kosthuis en een hoekje in zijn
atelier. Grootvader Petersen introduceerde mij bij talloze
kunstbroeders en bij de baas van de Academie, die een oude vriend
van hem was. Ook het huis van de jonge familie Petersen stond voor
mij open. Mijn weldoener bleef nog een paar weken in Amsterdam en
toen hij vertrok begon ik mij al een beetje op mijn gemak te voelen
in de overdonderende grote stad. Ik werkte als een paard. Iedereen
was aardig voor mij. Ik was de jongste van mijn klas en blaakte van
eerzucht en leergierigheid. De eerste maanden van mijn verblijf in
Amsterdam was ik elke zondagavond te gast bij Odette thuis. Tot
mijn spijt was ik zelden de enige gast. Het duurde niet lang of ik
kwam 's middags al; dat bespaarde mij de Heidelbergse Catechismus.
Daar moest ik dan altijd aan denken, als men voor de maaltijd even
stil was om de jonge gast gelegenheid te geven zijn gebedje te
doen. Ik hield die gewoonte met mijn gastheren en gastvrouwen in
stand tot de dag nadat ik Odette had verleid, dat was kort voor ik
negentien jaar werd en mijn eerste prijzen won.
Als ik nu denk aan de vijf mede-caveliers van Odettes lijstje is
het niet, om hen de schuld te geven, hoewel het zonder hun bestaan
zeker langer geduurd zou hebben...
3
In het tweede jaar van mijn verblijf in Amsterdam groeide uit de losse vrienden, kennissen en aanbidders van Odette het Clubje van Nol. Odette was onze Muze. We kwamen wekelijks met ons zessen bij de familie Petersen, maakten muziek, debatteerden en maakten Odette in alle onschuld het hof. We gingen ook wel gezamenlijk naar concerten, toneelvoorstellingen en tentoonstellingen. Odette nodigde wel eens een vriendin uit, maar dat was zelden een succes, omdat andere meisjes volkomen door Odette overschaduwd werden. Zij bezat een bijzonder talent voor de rol: middelpunt van een groepje galante jongemannen te zijn, ieder afzonderlijk te animeren, het gevoel te geven, dat zijn aanwezigheid en aandacht op prijs werden gesteld, maar vooral zijn complimentjes en attenties, als die tenminste origineel waren. Zij prikkelde ons tot prestaties, als zangers, als briljante kletskousen, als debaters, als verzinners van grappen en pretjes, maar ook tot serieus werk.
Nol, Louis en Henri waren enige jaren ouder en levenswijzer dan ik; zij waren student en, evenals Peter en Frits, van rijke of gegoede ouders. Ze waren alle vijf enigszins of nogal fattig, geaffecteerd en jolig. Peter en Frits zaten hij mij op de Academie; ze waren beiden een jaar ouder dan ik. Peter wilde architect worden en Frits kunstschilder net als ik.
Frits was mijn speciale vriend. Zijn ouders waren ook kerks en in de eerste jaren voelden Frits en ik ons de evangelisten, die de andere leden van het clubje wilden bekeren. Odette en haar ouders onderhielden nog enige vage banden met de Vrijzinnige Waalse kerk. Maar vooral het oudste driemanschap van de club, Nol, Louis en Henri ‘leefden maar raak’, zoals Frits en ik dat noemden. In het begin van onze vriendschap deden deze vertegenwoordigers van ‘de wilde na-oorlogse jeugd’ nogal geheimzinnig over hun uitspattingen, maar op den duur maakten ze er voor ons geen geheim van, dat ze avontuurtjes hadden met meisjes, die de liefde nogal licht opvatten en ook wel feestjes hadden, waar het loszinnig toeging.
Nol en Odette waren de enige Amsterdammers. De rest van ons woonde in Amsterdam ver van huis en haard. We kwamen ook wel eens bij Nol thuis, met of zonder Odette. Nols vader was kunsthandelaar en stelde levendig belang in Frits en mij. Hij was niet zo rijk en machtig als Nol later, maar kon toch al heel wat werk aan. De vader van Nol was een verfijnde man, nog fattiger dan de jongelui.
Het waren jaren van stormachtige levensvreugde,
wilde vervoering, van hongerig zoeken en ontdekken, maar ook van
het ineenstorten van illusies en luchtkastelen. Ik kwam geleidelijk
los van de obsessie, dat een alomtegenwoordige calvinistische God
aldoor oplette, wat de jongeling Arjen uitvoerde. Toen ik voor het
eerst op zondag, de Dag des Heren en der Verveling, een concert
bijwoonde, voelde ik mij na afloop onbehaaglijk. Een paar jaar
later moest ik lachen, als ik de Ouverture Egmond of een ander
muziekstuk hoorde, dat mij aan dat eerste zondagsconcert en mijn
gevoelens van toen herinnerde. Om mijn ouders niet te kwetsen liet
ik hen onkundig van mijn veranderde inzichten. Ik leefde
ordentelijk, werkte hard en de berichten die zij over mij ontvingen
waren gunstig.
Begonnen als zendeling, die boetepreken hield tegen Nol en de
zijnen, eindigde ik met zelf Multatuli te lezen en te waarderen. De
zendeling aanbad de afgoden, die hij wilde vernietigen. Met Frits
ging dat evenzo. Hij was de mooie jongen van het gezelschap en een
tamelijk geëxalteerd type. Als dominee zou hij veel succes gehad
hebben, vooral bij smachtende meisjes en vrouwen. We noemden hem
wel ons schoothondje, omdat hij zo meisjesachtig lief was. Met hem
deed Odette wel eens wat aanhaliger dan met ons. Op den duur begon
zij met ons allemaal wat aanhalig te worden, maar dit bleef altijd
‘binnen de grenzen der onschuld’. Wij spraken nooit met haar over
dit onderwerp, behalve dan in zeer algemene termen. Er was een
stilzwijgende verstandhouding. In het begin was er nog wel enig
ouderlijk toezicht, maar Odettes vader en moeder, die weinig
honkvast waren, begrepen spoedig, dat wij gezamenlijk over de
zedelijkheid waakten.
Voor een vriendelijk gezind buitenstaander was deze vriendschap van zes jongens en een meisje een lief sprookje, van een onschuld waar alle ouders van dromen. De werkelijkheid was minder stichtelijk, de werkelijkheid van de keerzijde der medalje. Vooral het oudste drietal hing de oude Franse moraal aan, dat meisjes bewaard moeten worden om mee te trouwen; als een jongeman seksuele behoeften heeft, dan zijn daar vrouwen voor waarbij men terecht kan. Die vrouwen waren dan in dit geval halve lichtekooien, studentenliefjes uit het randgebied van de prostitutie, want voor gewone hoeren waren de heren te fijn gebouwd.
Zelfs grootvader Petersen wist mijn verontwaardiging over deze dubbele moraal slechts te beantwoorden met een glimlachend schouderophalen en de bestraffing: wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Vervolgens lachte hij bulderend toen hij uit een opmerking van mij begreep, dat naar mijn mening een respectabel meisje geen seksuele begeerte behoort te bezitten. Volgens hem sierde het zowel een meisje als een jongeman als men zelfbeheersing toonde, maar als je niets bezat kon je ook niets beheersen en zou een ‘respectabel meisje’ alleen maar een pop met zaagsel zijn. Hij vond dat clubje van ons prachtig en raadde mij, toen ik hem aan mijn verliefdheid herinnerde en hem mijn onvoldaanheid bekende, deze zelfbeheersing nog maar wat vol te houden. ‘En als je een onervaren meisje vilt veroveren, beste jongen, vergeet clan nooit één ogenblik, dat tact en zachtheid de sleutels tot haar hart zijn...’
Goede grootvader Petersen overschatte mij. Hij hield geen rekening met de mogelijkheid, dat deze wijsheid door een zwakkeling als ik misbruikt zou kunnen worden. Ik was verontwaardigd over het gedrag van Nol, Louis en Henri, die met dezelfde lippen waarmee zij lichtekooien kusten broederlijke zoentjes op Odettes wangen en voorhoofd drukten, die met dezelfde monden waarmee ze galante complimentjes over Odettes toilet, kapsel of eerste toneelrolletjes zeiden, meisjes van laag allooi aanhitsten tot geile kunsten... maar zelf was ik evenmin brandschoon. De afleidingskunstjes van grootvader Petersen hielpen wel iets, maar waren niet afdoende. Ik keek meer naar aantrekkelijke meisjes dan goed was voor mijn gemoedsrust en fantaseerde heel wat af als ik in bed lag. Op een keer Het ik mij meetronen naar een atelierfeest, dat ik na enkele uren blazend van verontwaardiging weer verliet, maar ik had intussen ijverig stof opgedaan voor weken wellustige fantasieën. De druiven waren te zuur. Ik was alleen maar een bange, schutterige jongen van achttien jaar, die niet wist waar Abram de mosterd haalde.
De dienstbode van mijn gastheer verloste mij tenslotte van deze schutterigheid. Ans was de kinderloze weduwe van een in de wereldoorlog omgekomen zeeman. Zij was ongeveer dertig jaar, niet mooi maar zeker ook niet lelijk, maar voor mij nauwelijks aantrekkelijk. Ans had een goed gevormd lichaam en poseerde wel eens voor de meester. Ik kon goed met haar overweg en zat graag bij haar in de keuken te praten, waar ik mij meer thuis voelde dan in de overladen salon, en zij moederde over mij. Ans was lang niet dom. Zij had meer hersens dan haar mevrouw, die keukenmeidenromans met een vaag christelijk tintje schreef, en voor Kunstenares speelde. Dit laatste dank zij machtige relaties met redacteuren van kranten, die haar produkten vriendelijk beoordeelden en haar portret in de krant zetten toen zij vijftig was geworden. Toen Ans en ik wat vertrouwelijk werden bekende ze mij, dat die romans haar aan het lachen maakten. Ans was een vurig socialiste, die vergaderingen bezocht en actief propaganda maakte. Zij was zo verstandig en eerlijk, dat ze mij ook bekend heeft dat die vurigheid en die propaganda voor een belangrijk deel vervanging van de man waren...
Ik leerde heel wat van Ans. We lazen een tijdlang dezelfde boeken. Zij waardeerde en critiseerde mijn werk, waar ze overigens weinig kijk op had. Voor de meester, een Rodin-epigoon, had zij diep respect. Hij was een beste man, die mij met rust liet. Die hand- en spandiensten bestonden in hoofdzaak in onze verbeelding: hij wilde van grootvader Petersen geen kostgeld voor mij aannemen. Ik vertelde Ans geleidelijk al mijn zielsgeheimen, behalve dat ik haar wel eens in mijn wulpse fantasieën betrok, maar dat beschouwde ik als een bijkomstigheid. Zij waardeerde het, dat ik niet ‘groos’ werd door mijn succesjes en mijn omgang met de deftige heertjes van het Clubje van Nol. Met haar kon ik naar hartelust theoretiseren over de dubbele moraal, die zij verachtte als typisch kapitalistisch. We leefden aan het begin van de roerige twintiger jaren. Ans was voorstandster van kameraadschap in de liefde; het stadhuis kwam in de tweede plaats. Als een jongen en een meisje, een man en een vrouw samen behoefte hadden aan hetzelfde, waarom zou een mens dan armoe lijden, als het niet ten koste van anderen ging? Er was jandorie al armoe genoeg op de wereld! Zelfbeheersing? Prachtig, als die diende om de maatschappij vooruit te helpen; in een goede samenleving kon niet iedereen doen waar ie zin in had, dat spreekt. Maar wat had dat in vredesnaam met ons onderwerp te maken? Je moest een ander niet astig vallen, of een goed huwelijk kapot maken, maar zij had dan ook gezegd: als een jongen en een meisje, een man en een vrouw samen behoefte hebben aan hetzelfde... enzovoort.
Zij was wel een revolutionaire, maar in dit
geval bewees ze, dat ze ook heel geduldig aan de evolutie van iets
kon meewerken. Bij volgende gesprekken verwarde ik mij hoe langer
hoe meer in mijn eigen gezwets, en moest het hoge woord er wel
uitkomen, dat ik zelf gloeide van verlangen om man te worden. Ans
had Odette wel eens met ons samen gezien. Een enkele keer was
Odette wel eens bij mij wezen kijken. Ans begreep best, dat ik
verliefd was en Odette begeerde. Toen ik haar dat nadrukkelijk
vroeg verklaarde zij, dat het voor een poosje wel aardig was, zo'n
groepje,
maar dat het in de aard van de beestjes lag, dat wij met ons zessen
zouden vechten om dat ene meisje, dat zich koningin voelde.
Zij was notabene bijna negentien jaar! Ze moest toch begrijpen, dat ze niet aan de gang kon blijven met ons op te warmen en net te doen of ze van de prins geen kwaad wist... Ik haastte mij te verklaren, dat het er eigenlijk maar drie waren, Nol, Louis en ik, maar dat wij drieën inderdaad gek op dat meisje waren. De andere vonden haar lief, maar droomden er niet zo van om haar te bezitten. Dit waren wij de laatste tijd door bedekte opmerkingen en toespelingen van elkaar te weten gekomen.
Wat moest ik doen? Ans raadde mij verontwaardigd af, Odette de waarheid te zeggen over Nol en Louis, zoals ik in gedachten al tien keer had gedaan. Dat was laf, onkameraadschappelijk en nog dom ook. Want wat dat meisje, misschien zonder het zelf te beseffen zocht, dat was een vent. Afgezien van het verachtelijke van die ouderwetse kapitalistische moraal, waren Nol en Louis heel wat meer vent dan ik. Misschien zou die Odette het nog prachtig vinden ook, dat die twee durfden wat ik niet durfde...
Niet durfde ? Zij lachte mij vierkant uit en spotte met wat zij mijn opgeblazen verontwaardiging noemde. Daar wrong de schoen en nergens anders, ik durfde niet, ik bang was van vrouwen... Toen won haar medelijden het van haar vrolijkheid, dacht ik, of was het alleen haar geslepenheid? Hoe dan ook, ze zei, dat het toch zo eenvoudig was, om over die angst heen te komen. Plotseling bloosde ze en zei: ‘Ik zou je er binnen 't half uur voor altijd vanaf kunnen helpen.’
Ze keek mij recht in mijn gezicht met haar lichtblauwe ogen. We zaten ieder aan een kant van de keukentafel. Ik bloosde, knipperde met mijn ogen en stamelde, dat ik dat helemaal niet wilde, dat ze niet boos moest zijn, dat ik haar een bovenste beste vond, maar dat ze mij helemaal niet op die manier aantrok.
Zij zat met haar ellebogen op het tafelblad, haar gezicht beschenen door het felle electrische peertje dat schuin in de muur tussen ons in stak. Ik verbeeldde mij, dat ze naar me staarde zoals een slang naar een bang vogeltje. Het zweet brak mij uit.
‘Wedden?’ zei ze met een dwingende glimlach. ‘Wat kan je gebeuren? Ik bied je iets aan, waar je me je hele leven dankbaar voor zult zijn als je geen huichelaar bent.’
Ik droeg nieuwe bezwaren aan, sprong op en begon te ijsberen. Ze zou het me zo gemakkelijk mogelijk maken, zei Ans. Ik hoefde alleen maar stomweg in mijn bed te gaan liggen, als ik erg dapper was liefst met niets aan. Het licht uit en mijn ogen dicht. Dan zou ze bij me in bed komen en niks bijzonders doen, alleen maar als een braaf meisje wat tegen me aan liggen, me een beetje aaien misschien en als ik binnen het half uur niet een ander mens was, zou ze weer stil weggaan, me niets verwijten, me niet plagen. Nou? Ik haalde mijn schouders op en zocht wanhopig naar nieuwe argumenten.
‘Schiet op,’ zei Ans, ‘en ga je eerst wassen,
want je stinkt van angst. En morgen stink je van verwaandheid, let
op mijn woorden!’ Ik durfde haar niet aan te kijken. Zij bleef op
een veilige afstand van mij. Suf gepraat en trillend van angstige
opwinding liep ik de trap op. Om tijd te winnen ging ik eerst
uitvoerig in bad. Zo'n wijf! dacht ik. De heer en vrouw des huizes
waren uitgerekend een dag of wat uit logeren. Ik kon wel kotsen als
ik er aan dacht wat Ans met mij wilde. Was zij helemaal gek
geworden? Deed ze daarom soms zo lievig en streek wel eens over
mijn haar? Straks kreeg zij een kind van mij en wat dan? Ik loerde
wel eens naar haar, als zij blazend van de warmte over de wastobbe
gebogen stond en haar bloes flink kierde, maar dit! Zou ik
werkelijk in opwinding raken? Nu voelde ik alleen walging. Waarom
nam ik niet de benen? Waarheen? Iedereen zou me uitlachen. Ik
voelde me ineens verschrikkelijk eenzaam, toen ik eindelijk bevend
in het warme had stapte. God, help mij! God help mij? God was wel
wijzer, als er een God was. Mijn verdiende loon. Alle engelen
sloegen zich op hun knieën van het lachen, als er engelen waren.
Die Arjen, wat een mop! Als ie alleen in bed ligt, is ie zo dapper
en woest! Scheurt meisjeshemden en broeken van onwillige maar zeer
opwindende lijven en gaat te keer als een stier. Kijk nou eens. Hij
zit bloot in bad en kijkt angstig naar de deur omdat ie voetstappen
hoort. Hij zucht opgelucht omdat de deur op slot is. Want stel je
voor dat ze je naakt zag, wat een angst! Zelf vindt hij het gewoon
om naakte mensen te tekenen, als hij maar niet zo voor de klas
hoeft te staan.
Wat is dat? Een briefje onder de deur... Ik stapte druipend uit het
bad en griste het van de grond. Liet ze het afweten? Waren mijn
gebeden verboord? ‘Schiet op. Doe er talkpoeder op.’ Ik vloekte.
Leuk bitter gevoel in je mond, vloeken. Schiet op, doe er
talkpoeder op. Anders nog iets van je dienst?
Een kwartier later lag ik rillend onder de dekens. Het was een frisse mei-avond. De klok sloeg tien uur. In de verte begon het carillon te spelen. Wie gaat mee gaat mee over zee, boe je roer recht. Tien uur. Zou ik om half elf een man zijn? Waar bleef die meid nou? God, laat haar niet komen! De deur ging eindelijk open. Ans schuifelde voorzichtig op de tast naar mijn bed. Ik boorde haar nachtpon ritselen en over haar hoofd gaan. Gelukkig was het een frisse meid, troostte ik mezelf, ze had zelfs ideeën over hygiëne en zo. Toen zij de dekens opsloeg en zwijgend naast mij schoof, kroop ik zover mogelijk opzij in het smalle bed, half met mijn rug naar haar toe.
Haar handen gleden strelend over mijn schouders en trokken mij met zachte drang terug, zodat ik plat op mijn rug lag. Ik voelde mij helemaal leeg en gevoelloos. Zij ging op haar zij naast mij liggen, bijna zonder met haar lichaam het mijne te raken. Haar handen streelden heel zacht en vriendelijk mijn hals en borst. Voorzichtig drukte zij haar warme lichaam tegen mijn flank. Ik voel niks, dacht ik triomfantelijk. Tot heden gebeurde er niets weerzinwekkends ook. Ik werd wat rustiger en grinnikte een beetje, toen haar vingers mijn tepeltjes streelden, waarvan ik mij altijd had afgevraagd wat een man daar eigenlijk mee aan moet. Dit strelen bleek een prettig gevoel te zijn, vooral toen zij dit combineerde met het liefkozen van mijn hals met haar lippen. Er ging een aangenaam loom gevoel door mij heen. Haar handen gleden terug naar mijn schouders en pakten mij wat steviger beet. Nu streelde zij mijn bovenlichaam met het hare. Ik voelde haar zachte borsten over mijn harde borst gaan, zacht, strelend, zacht, zacht. Zij was helemaal zacht, haar buik, haar schoot, haar benen die over de mijne aaiden, vaneen weken en mijn benen tussen zich in namen. Haar hele lijf, zacht, beweeglijk, liefkoosde en drukte het mijne.
Maar dit was om gek te worden! Was ik dat, die zo hijgde? Zij drukte haar tanden luchtig in mijn schouder en nek. Haar mond klom zoenend door mijn hals naar mijn mond. Toen ik haar tong als een warm dier in mijn open mond voelde bewegen, ging er een schok van opwinding door mij been. Ik voelde dat mijn werkeloze handen over haar rug en billen gleden, dat mijn armen haar beweeglijke, wonderlijk zachte en toch stevige lichaam omknelden. Mijn hart hamerde in mijn borst of het zon springen en mijn lichaam en benen kronkelden en trilden van opwinding en genot. Ik voelde dat ik probeerde haar lichaam om te draaien en onder het mijne te krijgen. Ans lachte met een vreemde lach en hield mij nog minuten lang met inspanning van alle krachten gevangen, terwijl mijn opwinding door deze worsteling naar hoogten steeg, die ik in eenzaamheid nooit had bereikt.
Eindelijk gaf zij toe en draaide, met haar armen stevig om mij heen, op haar rug. Wat nu? Maar voor ik tijd had om mij belachelijk te voelen, trok zij haar knieën nog verder omhoog en naar buiten en leidde mij met zachte hand binnen, een handeling, die ik met een schreeuw van opwinding beantwoordde. Een woeste drift deed mij hijgen en steunen als een bezetene. Een ondragelijk en tegelijk ongekend zoet gevoel van opwinding en spanning zweepte mij op tot brute kracht. Ans liet zich ook niet onbetuigd, zoog mijn tong in haar mond, wrong haar borsten tegen mijn borst en deed met haar handen al het mogelijke om mijn dolle drift nog groter te maken. Toen ik voelde dat het hoogste hoogtepunt naderde wilde ik, plotseling het verbaal van mijn broer indachtig, terugtrekken, maar zij sloeg haar benen om mijn lichaam en stamelde: ‘Hoeft niet. Doorgaan...,’ de rest van haar woorden ging over in gesteun. Uitzinnig van opwinding drukte ik mijn tanden in haar schouder, omknelde haar lendenen alsof ik haar wilde vernietigen. Toen kwam eindelijk de verlossing uit deze razernij.
Wat overbleef was een blijde verbazing, een
gevoel van ongekende voldoening en trots.
‘Schat,’ fluisterde zij, toen we op ons zij gingen liggen. Ze
streelde mijn haar en trok mijn gezicht tegen haar hals.
‘Krijg je... krijg je nu geen kind?’ vroeg ik.
‘Nee, nu niet. Laat dat maar aan mij over. Hoe voel je je
nu?’
‘Heerlijk. Dank je wel. Ik ben er helemaal ondersteboven van. Het
is niet onder woorden te brengen.’
‘Goed. Luister!’
De klok beneden sloeg half elf. Het carillon speelde het
halfuursdeuntje. Ik kroop zuchtend nog dichter tegen haar aan en
sliep weldra als een kind.
Odette was bij mij. Ik lag thuis in bed, in mijn zolderkamertje. Er
was niemand thuis, alleen wij tweeën. Het was zomers warm. Odette
kroop naakt tegen mij aan. Haar mond zoog op mijn tepeltjes en haar
handen liefkoosden heel zacht mijn schoot, speelden daar met mij,
wilder en wilder, ontzettend opwindend. Haar zachte blanke lijf
drukte liefkozend op het mijne, haar zijïg zachte benen wreven over
de mijne, gleden open. Haar mond... Maar dit was geen droom! Toch,
toch! Ik hield mijn ogen stijf dicht terwijl ik hijgde van
opwinding. Toch! Dit waren Odettes handen die mijn billen omhoog
drukten. Dit was haar schoot die verlossing zocht van lang
opgekropte verlangens bij mijn schoot. Dit waren haar borsten die
ik in mijn handen nam en onstuimig streelde; dit was haar
bovenlichaam, dat zich een eindje oprichtte om mijn bezige handen
vrij spel te laten. Heel geleidelijk steeg onze vervoering naar een
hoogtepunt, steeg nog meer, werd nog stormachtiger. O, laat dit nog
duren, o...!
Toen zij van mij afgleed en met haar hoofd op mijn borst lag na te
hijgen, fluisterde Ans: ‘O schat, o lieve jongen, wat doet dat een
mens goed hè?’
‘Ja. Ik wist niet dat het zo was. Ik wist niet dat het zo kon
zijn.’
‘Ik ook niet, toen ik achttien was.’
‘Wanneer wist je het dan wel?’
Ik hoorde en voelde haar zachtjes lachen. ‘Toen ik achttien was,
bijna negentien, net als jij.’
We streelden elkaars gezicht, hals en rug.
‘Had je er toert ook zo naar verlangd?’
‘Niet zo als nu, want ik wist niet wat het was...’
‘Hoe laat zou het zijn? Daar straks sloeg de klok één
keer.’,
‘Half vier. Ik werd even voor drieën wakker.’
‘Gelukkig. Wat ga je doen?’
‘Mijn eigen bed opzoeken.’
Ik greep haar stevig vast en zei: ‘Ga niet weg.’
‘Het is verstandiger dat ik nu ga. Eerst wil je niet dat ik kom en
nu wil je niet dat ik ga. Morgen is er weer een dag.’
‘Echt?’ Ik vocht tegen mijn slaap.
‘Ja, heus.’
‘Goed.’
Ik liet haar los. Zij zoende mijn mond. Ik kuste haar terug en
wenste haar welterusten. Nog even dacht ik na over het geval van
mijn broer, die, nog voor hij twintig was, moest trouwen ‘uit
zedelijke plicht’. Dat hield in, dat hij voor de kerkeraad zijn
zonde tegen het gebod: gij zult niet echtbreken, biechtte en berouw
toonde. Daarna werd hij dan kerkelijk in de echt verbonden. Toen ik
hem onder vier ogen vroeg, boe dat nu allemaal zo gekomen was legde
hij mij uit, dat hij altijd ‘voor het zingen de kerk uitging’, maar
ja, als 't erg prettig ging vergat je dat wel eens. De vrouw van
achttien, waarmee hij trouwde, was overigens niet het meisje
waarmee ik hem in onze schuur had gezien. Drie maanden na de
trouwdag was ik oom... Toch eens nauwkeurig bij Ans naar vragen,
dacht ik, voor ik insliep.
De volgende morgen kwam ik te laat op de Academie. Ans bracht mijn
ontbijt op bed. Ik wilde wel meteen weer beginnen, maar zij
vluchtte lachend weg. Haar voorspelling was maar al te waar. Ik
voelde mij zo trots als een groot veldheer die zegevierend van het
slagveld komt. Ik zag Ans nu met geheel andere ogen. Mezelf ook
trouwens. Met deze handen had ik echt vrouwenborsten gestreeld,
niet voor de duizendste keer in gedachten, maar echt, echt! En deze
benen... Ik was dronken van vreugde. Om twaalf uur fietste ik als
een bezetene naar huis, zag Nol in de verte lopen en kwam daardoor
op het galante denkbeeld, bloemen voor Ans te kopen van mijn
laatste zakgeld. Ik wilde met die bloemen de keuken binnen stormen,
maar op het laatste ogenblik drong het geluid van stemmen tot mij
door. Daarom zocht ik een vaas en zette de bloemen bij haar bed. In
de keuken zaten twee huisschilders hun brood te eten. Ze krasten
wel spoedig op, maar liepen in en uit.
‘Ik heb een verrassing op je kamertje gezet,’ zei ik tegen Ans, die
mijn woede over de huisschilders met plaagzieke blikken
beantwoordde. Ik speelde met de gedachte, dat we best samen
even naar die verrassing konden gaan kijken, maar Ans sneed
mij de pas af door mij aan het eten te zetten en onopvallend naar
boven te sluipen. Toen zij weer te voorschijn kwam leek haar anders
wat harde gezicht tien jaar jonger geworden. Zij bloosde een beetje
en haar ogen straalden.
‘Je bent een lieve jongen,’ zei ze en bleef in de deuropening
staan.
‘In gedachten zoen ik je.’
Ik stak smekend mijn handen naar haar uit, maar zij schudde
glimlachend haar hoofd. ‘Vanavond,’ zei ze, ‘je komt maar zo gauw
mogelijk naar huis.’
De wekelijkse avond bij Odette! Als ik eens niet ging? Maar bij het
avondeten wilde Ans daar niets van weten, zoals ze ook mijn handen
ontvluchtte met het argument: ‘Bij mij is het alles of niets. Ik
hou niet van half of haastig werk.’
Wat haar niet verhinderde om bij de afscheidszoen haar lichaam
tegen het mijne te drukken. ‘Kijk nou eens,’ zei ik klagend, ‘zo
kan ik daar toch niet aankomen?’
‘Als je 't uit je gedachten zet is dat wel over eer je daar bent,’
zei Ans luid lachend.
‘Hoe flik je hem dat... uitje gedachten zetten?’
Ze duwde mij lachend de deur uit.
Odette keek mij enige malen opmerkzaam aan die avond. Zij was
mooier en guitiger dan ooit. ‘Du bist wie eine Blume’. Die regel
zong ik van harte en keek hongerig naar haar mooie blanke hals en
het rijzen en dalen van haar maagdelijke borst. Zij bezat alles wat
Ans had, bijna even volwassen, maar mooier. Juist die avond haalde
ze het in haar hoofd een dans voor ons te doen (zij kreeg ook
balletlessen) in een costuumpje, dat niet al te veel te raden
overliet. Henri begeleidde de dans op de piano, uit zijn hoofd, om
niets te missen, met fouten. Ik verbaasde iedereen met mijn
gevatheid en verzon een uitvlucht om het eerst te vertrekken. Er
brandde licht in de keuken, toen ik thuiskwam, maar Ans was nergens
te zien. Op de keukentafel lag een briefje, waarop met grote
letters stond: ‘Arjen! Nu zit ik in bad.’ Er lag een stompje
potlood bij. Toen ik het pakte en het briefje omdraaide, las ik op
de achterkant: ‘Ja, ik schiet op. Ga maar gauw onder de
wol.’
Ik deed het licht in de keuken uit en stormde lachend de trap
op.
Ineens zag ik mezelf daar de vorige avond lopen. Er kwam een dik
gevoel in mijn keel, terwijl ik me tegelijk zo licht als een'
veertje voelde. Wat een prachtmeid!
Ik liep zingend en kwajongensachtig stampend de badkamer voorbij.
Toen ik in bed lag Het ik het licht aan en hield mijn handen boven
de dekens. Behalve een licht en blij, had ik ook een plechtig
gevoel. De belevenissen van de vorige avond en nacht waren niet toe
te schrijven aan een roes die men later betreurt, niet aan
zwakheid, maar aan moed, niet aan vluchtige nieuwsgierigheid, maar
aan kameraadschap die in de nood geboren was.
Ans sloop niet binnen als een schuwe zondares, die zich gaat
overgeven aan doemwaardig dierlijk genot, neen, zij schreed waardig
en tegelijk opgewekt binnen, slechts gekleed in haar mooiste hemd
met kantjes, een hemd dat losjes om haar lichaam en dijen hing en
van voren omhoog werd getild door haar trotse borsten. Haar blonde
haar, dat ik altijd in een piekerige knoedel had gezien, stroomde
dof glanzend over haar halfblote schouders. Onze verstandhouding
was onbegrijpelijk goed. We hadden beiden tientallen dingen kunnen
doen, die de sfeer hadden kunnen bederven, maar zonder woorden
gebeurde er precies wat nodig was voor de juiste
stemming.
Zij kwam langzaam naderbij, haar gezicht was ernstig, verlangend,
haar half open lippen en haar ferme, stappende benen spraken van
nauwelijks te bedwingen hartstocht. Ik keek met open mond, zonder
schaamte voor het verlangen dat uit mijn ogen straalde. We spraken
geen woord. Ik stak mijn handen uit en streelde haar benen terwijl
zij naast mij stond. Zij geurde naar frisse zeep. Ik richtte mij
een eindje op en keek met welgevallen langs haar stevige dijbenen
omhoog, terwijl mijn handen liefkozingen uitvoerden waar ik al
jaren van had gedroomd. Dit was een van de gelukkigste en
opwindendste ogenblikken van mijn leven.
Toen schopten mijn voeten de dekens weg. Ik voelde haar blikken
liefkozend over mijn naakte lichaam gaan. Haar handen grepen mijn
hoofd. Zij knielde boven mijn gezicht neer en zei zacht: ‘Dit hoort
er ook bij, dit is heel goed,’ en fluisterde aanwijzingen en
aanmoedigingen. Daarna gingen haar handen en gezicht over mijn
brandende lichaam, lager en lager. Ik leerde
liefkozingen kennen, waar ik nooit van gedroomd had, zo
opwindend, dat ik luid schreeuwde. Ik leerde, dat het hele lichaam
waard is om gezoend en gestreeld te worden, dat het liefdesspel
rijkdommen en mogelijkheden heeft, die men langs wegbermen en
halfdonkere schuren nimmer ziet, schakeringen waar het merendeel
der mensheid wellicht nooit in werkelijkheid toe komt.
‘Hoe moet dit nu verder?’ vroeg ik, toen we na de eerste keer lagen
uit te rusten.
Ans lag met wijd open ogen naar het plafond te staren. Zij
glimlachte en zei: ‘Net zo eenvoudig als het begonnen is. Ten
eerste venvacht ik op z'n laatst morgenavond m'n maandelijkse één
mei, snap je?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Wat ben je toch een heerlijke kleuter,’ zei
ze en begon geduldig mijn fragmentarische kennis van deze dingen
aan te vullen. In één adem kreeg ik een lezing over de idealen en
praktische middelen van de Neo-Malthusiaanse Bond. ‘Zo'n beste
schooljuffrouw heb ik nog nooit gehad,’ zei ik.
‘Schooljuffrouwen hebben ook zelden zulke vlugge leerlingen. Ik ben
tevreden over kleine Arrie,’ zei ze en streelde over mijn borst en
heup. ‘Maar we zijn van het onderwerp afgedwaald. Je vroeg hoe dit
nu verder moest... Heel eenvoudig. Ik ga over zes weken
trouwen.’
Ik richtte mij met een ruk op en staarde haar verbaasd
aan.
‘Vind je dat zo gek? Je hebt hem wel eens gezien. Hij is tegen de
veertig, een beetje tenger, tamelijk donker haar, al wat dun op
zijn kruin. Weduwnaar met twee jonge kinderen. Fijne kerel.’ ‘Die
propaganda-man van de vakbond, die arbeiders ophitst? O die!’ Ik
had hem wel eens in de keuken getroffen. ‘Ben je daar verliefd
op!?’
Ans lachte moederlijk-lief om mijn verbazing. Dat stond haar goed.
Het gaf haar gezicht met de te lange bovenlip plotseling iets
voornaam-liefs dat ik, maar dan veel sterker, alleen nog maar bij
de oude mevrouw Petersen had gezien. Je had ook gezichten die
banaal-lief, of begerig-lief konden kijken, of
bedillerig-lief.
Ik had mijn hoofd weer op het kussen laten vallen. Nu tilde Ans het
hare op en keek op mij neer.
‘Wat heb je?’ vroeg zij zacht. ‘Je keek ineens zo
vreemd.’
Ik sloot mijn ogen en schudde het hoofd.
‘Ik dacht aan iemand die dood is en waar ik erg veel van heb
gehouden,’ zei ik na een lange stilte. ‘De grootmoeder van Odette.
Ze was duizend keer beter, duizend keer liever, flinker, mooier,
vrolijker, dapperder dan mijn eigen moeder is. Toen ze zestig was,
zat ze nog op grootvaders knieën en deed verliefd als een meisje,
helemaal zonder aanstellerij, ze was helemaal zonder aanstellerij.
Ze was heel tenger en ze had van die ogen. die altijd mooi blijven,
al wordt iemand honderd. En ze trouwden al heel jong, die twee,
toen ze amper twintig waren.’
Ans was weer gaan liggen en streelde over mijn voorhoofd en haar.
Toen ik nog wat meer verteld had en zweeg, zei ze: ‘Jij hebt ook
niet wat je noemt een gelukkige jeugd gehad hè? Ik ook niet. Een
mens kiest helaas niet z'n eigen ouders. Zeg, we zijn helemaal
afgedwaald.’
Ik mompelde een verontschuldiging.
‘Geeft niet. Je bent een lieve jongen. Je kunt heel lief zijn. Maar
als je te keer gaat als een echt mannetje, ben je ook erg lief. En
opwindend. In elke man zit dat, als ie een béétje man is: de lieve
jongen en de wilde man. Je vroeg of ik verliefd was op Maarten. Hij
heet Maarten. Maar begrijp je dan niet, dat als je goed met elkaar
kunt opschieten, de rest vanzelf komt?’
Ik lachte en zei: ‘Welja, je gaat gewoon bloot in bed liggen samen.
Au!’ Ze kietelde mij plotseling hardhandig en zei: ‘Ondeugende
aap.’
Toen we weer rustig waren hield zij een optimistisch betoog over de
ondergeschiktheid van het vrij-plezier. Als je, zoals wij, je
honger een poos had opgespaard, was dat vrijen natuurlijk een
verschrikkelijk belangrijk, overdonderend iets, maar als je honger
eenmaal gestild was, werd de rest van het leven, zoals samen
belangstellen in hetzelfde, goed met elkaar overweg kunnen en zo
meer, belangrijker.
‘Het is een godswonder, dat jij en ik elkaar zo gevonden hebben,
allebei hongerig. Maar later zul je me net zo dankbaar zijn dat ik
weer vertrokken ben, als je me nu dankbaar bent dat ik in je bed
geklommen ben. Ik snap, dat je hier even aan moet wennen. We zijn
nu kameraadschappelijk verliefd op elkaar. We geven en nemen
allebei. Ik geniet er net zo hard van als jij. Zulke bevliegingen
duren niet lang. Het nieuwtje gaat er af. En morgen komen meneer en
mevrouw thuis. Dan kunnen we niet meer zo doen wat we willen als
nu. Over een week of wat scheiden we als goeie kameraden. We hebben
allebei iemand anders.’
Daar dacht ik lang over na. Ik stelde veel vertrouwen in haar
inzicht en leiding. Zij was een vrouw zonder bedrog, vond ik. Ik
vond haar ‘slecht’, maar in een aparte betekenis van het woord,
opwindend slecht, hef slecht, goed slecht, zoals ik in mijn
jongensfantasieën vond dat alle meisjes eigenlijk moesten zijn,
terwijl ik zeker diep geschokt zou zijn geweest bij de ontdekking,
dat ze werkelijk zo waren!
Volgens Ans sliep ik met een verheven glimlach in en werd na een
paar uur weer even verheven lachend wakker, toen haar handen en
rnond voor een hemels ontwaken zorgden. Ik herinner me, dat we die
nacht om drie uur door het huis spookten. We namen een bad en
bakten eieren met ham, waarna ‘Mijn spelen is leren’ nog werd
voortgezet met een paar nieuwigheden, die de vorige
evenaarden.
Nog een paar weken leefde ik in de zevende hemel, wat niet wil
zeggen, dat al onze geheime samenkomsten even feestelijk verliepen.
Ik leerde ook teleurstellingen en mislukkingen kennen, bijvoorbeeld
als liefkozingen die een vorige keer een ware binnenbrand
veroorzaakten, nu zonder uitwerking bleven. Het kwam voor, dat Ans
geen zin had maar mij toch mijn zin gaf en alleen maar spéélde dat
ze opgewonden raakte, en ook het omgekeerde heb ik
ervaren.
Na vier weken, toen Ans weer haar ‘één-mei-dagen’ aankondigde,
verklaarde zij resoluut, dat nu de tijd gekomen was om echt
verstandig te worden. Maar ik fleemde en flirtte net zo lang tot
zij, net als toen we die dagen voor het eerst beleefden, 's avonds
laat bij mijn bed kwam knielen, en mij met haar handen en mond
liefkoosde tot ik tevreden was.
Daarna klaagde zij op een keer, dat ik zo veeleisend was, maar
voegde er in één adem aan toe, dat haar gevoel helaas niet zo
verstandig was als haar verstand... De laatste weken van het
verblijf in haar diensthuis had zij omgang met haar bruidegom.
Maar ze was zo gek op mij, dat het mij weinig moeite kostte om
haar in mijn bed te krijgen.
‘Je moet voor alles betalen in dit leven... Ik begin mijn huwelijk
met leugen en bedrog, nog voor het begonnen is. Pronk niet zo met
dat lijf van je, verdomme! Je weet, dat ik daar niet tegen kan.
Ansje is niet zo sterk als ze zich voordoet.’
Ze schreide hittere tranen en vroeg, of ik haar niet walgelijk
slecht vond. Dat verplichtte mij, haar loszinnigheid voor te
stellen als louter goeigheid want, niet waar, ik had net zo lang
gezeurd tot ze mij weer ‘hielp’, ook na de beperkende dagen. Ze
droogde haar tranen, zichtbaar opgeklaard door deze
draai-aan-het-geval, dacht ingespannen na, en begon vervolgens nog
hartverscheurender te huilen. Toen ze weer bedaard was zei ze: ‘Het
was hef bedacht van je, en er zit wel iets in, maar 't is niet de
volle waarheid, helaas...’
Ik keek haar niet aan, maar begon haar wild te liefkozen en vulde
haar van zelfverwijt vertrokken pratende mond met zoenen.
Later moest ik haar beloven dat ik nooit zou denken, dat dit
avontuur iets te maken had met de idealen van haar heilige
Neo-Malthusiaanse Bond. En op een van de laatste avonden moest ik
haar beloven, dat ik heel zacht voor Odette zou zijn, als ik haar
kreeg. Mijn wildheid moest ik maar bewaren tot we dertig waren, dat
was volgens Ans voor een vrouw de leeftijd dat ze zoiets aan
kan.
Mevrouw was in die tijd weer aan een nieuwe roman begonnen en
verbeeldde zich zo in hoger sferen te zijn, dat ze niets bespeurde.
Meneer merkte trouwens ook niets, maar toen Ans vertrokken was en
haar plaats had afgestaan aan een kuis molenpaard van veertig, zei
hij wel: ‘Wat ben je stil... Ik vond je juist zo opgewekt de
laatste tijd. En je werkte zo met plezier!
Liefdesperikelen?’
Ik repte niet over Ans, maar vertelde hem, dat ik op Odette
verliefd was, doch geen vorderingen maakte. In het clubje van Nol
was ik de held van de dag, omdat Nols vader een paar dingen van mij
had gekocht. Mijn eerste eigen verdiende geld! Ik voelde mij! Het
was in die tijd, dat ik voor alle clubleden een portretje van
Odette maakte.
De zomer was begonnen en we logeerden met ons allen een weekend in
het buitenhuis van Nols vader, dat aan de plassen was gelegen. We
zwommen er met Odette, we zeilden met Odette, we stookten een
kampvuur ter ere van Odette, we zongen met Odette, probeerden
allemaal een beetje te flirten met Odette, begeerden haar, maar
niemand zette die begeerte in daden om. Het lukte niet, mij langer
dan vijf minuten met haar af te zonderen. Zelfs het poseren bracht
mij geen extra kansen, want als ik werkte kon ik niets doen, en
zodra ik ophield met werken verdween zij weer. Toen ik haar dat
week-end vijf minuten alleen bad, maakte ik een duidelijke
toespeling. Ik zei peinzend: ‘Hoe zou dat nu over tien jaar met ons
zijn hè, als we oud en grijs beginnen te worden... zouden we met
ons zevenen op een hofje gaan wonen? Of zou een van ons zessen voor
die tijd met je trouwen?’
Zij lachte een beetje en zei: Misschien als ik twintig ben, dat ik
dan een keus zal maken. Ik vind jullie allemaal aardig en voel me
nog te jong om me al te binden. ‘Wat doe jij zwaar op de
hand.’
‘Als het om de hand van een dame gaat, doen heren altijd zwaar op
de hand. Dat verwacht het leven van ben,’ zei ik en maakte een
plechtige buiging.
‘Ach, schiet op, flauwerd,’ zei Odette. ‘Het zijn er trouwens maar
vijf meer.’ Zij wendde zich van mij af en begon luid de namen van
mijn medeminnaars te roepen. ‘Waar zitten jullie?’
Het waren er maar vijf meer. Peter was afgevallen. Hij had ons
juist verteld, dat hij een meisje had. Nols ouders hadden haar voor
een volgend week-end uitgenodigd. Het was tegen Peter, dat ik na
het korte gesprek met Odette mijn nood klaagde, niet bitter, maar
luchtig spottend, zoals dat onder ons gewoonte was. Ik vroeg hem,
wat hij mij als man van ervaring aanraadde. Hij lachte mij
nauwelijks uit en zei: ‘In het begin was onze verhouding net zo
vaag als die van jullie met Odette. Mijn Elly had ook meer dan een
bewonderaar. Maar ik was de eerste, die haar durfde
omhelzen.’
‘Maar als ze dat nu niet wil?’
Hij lachte met afwezige ogen. In de geest herleefde bij nog eens
zijn verovering. Ik voelde een felle jaloezie.
‘Je moet natuurlijk een romantische sfeer scheppen,’ zei bij, toen
ik hem aanstootte. ‘De eerste kusjes en lieve woordjes moeten
vlinderlicht zijn. Als je die sfeer eenmaal hebt: niet meer
kletsen
maar doen! Zorgen dat ze helemaal duizelig wordt van zoete
opwinding. Daarna is het afgelopen met de vage
bewonderaars.’
Ik nam zijn goede raad gretig aan. Hij kwam kersvers van het
slagveld. Ik had die Elly wel eens gezien in de pauze van een
concert. Ze leek een beetje op Odette. Ze was net zo'n lieve
lachebek, die ook zo kon kijken of ze vrijen minderwaardig
vond.
‘Wacht niet te lang,’ zei Peter en klopte mij bemoedigend op mijn
schouder.
Ik had hem bijna mijn plan verteld. Maar wij waren niet intiem met
elkaar. Hij vertelde mij ook niet, wat hij precies met zijn meisje
uitspookte.
4
Achteraf beschouwd was het een belachelijk plan. Het meest lachwekkende was wellicht de afloop. Ik ging als een sluipmoordenaar alle mogelijkheden na en wilde niets aan het toeval overlaten. De levensgewoonten van Odette en haar ouders had ik grondig nagegaan.
Toen ik die avond om half tien aanbelde wist ik niet alleen dat haar ouders ver weg waren en dat de dienstbode haar vrije avond had en niet voor elf uur thuiskwam, maar ik wist dat Odette ongeveer op dit ogenblik uit bad stapte en spoedig in bed zou gaan liggen lezen. Mijn enige zorg was voorlopig, dat zij op mijn bellen niet open zou doen. Maar toen ik drie keer gebeld had, won haar nieuwsgierigheid het pleit.
‘Idioot!’ riep zij plotseling uit het raam
boven mijn hoofd.
Ik groette Odette zwierig en drukte mijn band op mijn hart. Dat was
niets bijzonders, zo deden we altijd tegen haar. Vervolgens maakte
ik geheimzinnige gebaren, die alles konden betekenen.
Na enkele minuten opende zij de voordeur op een
kier en stak een boek, dat ik met opzet had laten liggen, met
uitgestrekte arm naar mij toe.
‘Hier, zemelpiet... Een dame te storen in haar boudoir! Nee, niet
doen, toe, schiet op.’
Ik duwde de deur wat verder open, glipte naar binnen, zette mijn hoed, de trots van mijn achttien jaren, op haar losse, sierlijk geborstelde blonde haar, duwde de deur met mijn voet in het slot, knielde neer en kuste haar de hand.
Zij voelde, dat er achter dit stormachtige optreden iets meer zat dan alleen een voor ons normale vertoning van dwaze galanterie. Haar ogen keken een beetje kattig, toen ze zei: ‘Toe, Arjen, ga nu weg. Wat bezielt jou toch de laatste tijd? Je doet zo bezitterig.
Je weet toch wat ik je gezegd heb? Kom over een
jaar nog maar eens horen.’ ‘Zo staat het in de damesromans van
mevrouw Hofland, ja,’ ik lachte minachtend en keek haar heel
ernstig aan. ‘Ik maak me zorgen over je. Jij bent zó tegen
jezelf!
Jij bent bang, gewoon maar benepen bang van de liefde. Je weet dat
ik al jaren van je hou. Waarom ben je toch zo bang van
me?’
Odette ontweek mijn blik en zei ongeduldig: ‘Ach, je ziet ze
vliegen. Jij leest te veel romannetjes, ik niet.’
Ze duwde tegen mijn schouder en zei: ‘Koest. Vort!’ ‘Welja, ga
jij maar fijn in je bedje eenzaam liggen dromen van sterke
mannenarmen, Gè! Je weet niet eens wat het is waar je zo bang
van bent. Hier.’ Ik sloeg mijn armen, om haar heen en drukte
haar lichaam zacht tegen het mijne. Zij droeg onder haar rode
peignoir een frêle kledingstuk, dat het midden hield tussen een
degelijk nachtponnetje en een mondain nachthemd. Haar blote
voeten staken in rode pantoffels.
Ze zag er uit om te stelen. Ik moest mezelf met geweld in bedwang
houden, toen ik bedacht, dat er onder dat dunne ponnetje
verder niets zat dan haar zojuist gebaad lichaam.
‘Als je niet direct weggaat, dan... dan sla ik je midden in je
gezicht!’ Haar donkere ogen vonkten verontwaardigd, maar ik
hield mijn armen stevig om haar heen. Zij probeerde zich los
te wringen en trok een pruilend gezicht. Mijn hoed stond
nog steeds op haar achterhoofd.
‘Midden in mijn gezicht. Tjongejonge! Zou je niet met een klein
klapje op mijn wang beginnen? Je bent nog zo onervaren moet
je denken,’ zei ik op een toon of zij een meisje van vier jaar
was. Zij keek hardnekkig opzij terwijl ik verder
praatte.
‘Geef me een kwartier voor een paar kusjes. Als na een kwartier
blijkt dat je het akelig vindt, dan ga ik weg en zal je niet
meer lastig vallen. Erewoord. Dat is toch niet iets om zó bang
van te zijn, een stuk of wat kusjes, echte mannenkusjes?
Toe!
Dan weet je tenminste waar je je tegen verzet. Nu weet je dat
niet.’ Ik het haar plotseling los, pakte snel het boek uit haar
hand en mijn hoed van haar hoofd en deponeerde deze voorwerpen
op de kapstok.
‘Kom,’ zei ik, ‘dan stop ik je in je bedje... ik kniel eerbiedig
neer en laat je een paar nachtkusjes proeven. Moet je daar nu
zo angstig van kijken, schuw vogeltje?’
Ik legde mijn arm rond haar schouders en voerde haar door het
halletje naar de trap.
Tot mijn verbazing liep zij gewillig. Maar op de onderste tree
bleef ze stokstijf staan en greep de leuning stevig
vast.
‘Ik ben niet bang... Ik wil niet!’
piepte zij angstig. En daarna, wat rustiger, met een poging om
haar bravour te hervinden: ‘Als ik behoefte heb aan een paar
kusjes vraag ik die wel aan Frits, of aan Nol, die zijn veel
liever.’
‘Dat is vals! En tegen Nol zeg je zeker: ik vraag ze wel aan
Arjen...’ Ze keek me een kort ogenblik fel aan en zei: ‘Ik begrijp
niet wat jou bezielt. Je bent zo... zelfverzekerd.’
‘Ik ben bezig een vent te worden. Precies waar jij heel, heel
stilletjes van droomt, veilig onder de dekens. Niet van zachte
jochies zoals Frits of Nol, maar van een vent!’ Mijn arm
drukte wat steviger.
‘Wat... wat zou pappa wel zeggen als hij dit wist,’ zei ze
haperend. Ik had moeite om niet in lachen uit te barsten, want dit
was precies een van die vragen die ik, toen ik mijn wilde plan
uitbroedde, in mijn verbeelding uit haar mond
had gehoord. Mijn antwoord had ik wel twintig keer overdacht en
bijgeslepen. ‘Als hij dit kon zien en horen, zouden zijn ogen eert
heel wazige uitdrukking krijgen en hij zou met tranen in zijn
stem prevelen: precies je moeder en ik, vlak
voor de eerste zoen... zij was toen ook een beetje bang en
koppig en praatte ook afwerend over verstandig zijn...
maar later was zij blij.’
‘Hoe durf je!’ riep zij bard. Het kaatste door het trappenhuis,
waar het al schemerig werd.
‘Precies wat je moeder ook riep,’ prevelde ik en bootste de stem
van haar vader na.
Odette werd nu heel zenuwachtig. Er sprongen tranen in haar ogen
vanwege haar koppigheid, zij lachte omdat zij gevoel voor
humor had, zij was bang omdat zij zichzelf en mij niet
vertrouwde, maar het meest opmerkelijke was, dat zij
gehoorzaam de trap begon te bestijgen en mijn arm rond haar
schouders liet zitten. ‘Dit is... dit is geen stijl!’ riep ze
halverwege de trap met een verontwaardigde stem uit.
‘Precies wat je moeder ook riep,’ herhaalde ik.
Odette wreef met de rug van haar rechterhand de tranen uit haar
ogen, maar stond niet stil.
‘Je bent een flauwe, nare jongen,’ zei ze.
‘Precies!’ galmde ik. ‘Precies, wat Eva tegen Adam zei, vlak voor
de eerste zoen.’ We waren bij haar kamerdeur, die op een brede kier
stond. Haar leeslampje brandde nog niet. Als ik 's avonds op
en neer fietste langs haar buis, zag ik de weerschijn tegen de
gordijnen.
‘Idioot,’ mopperde zij, ‘wie baalt nu zoiets in zijn dolle hoofd.
Nee Arjen, ik meen het, doe nu niet zo flauw.’
‘Woorden, woorden, woorden!’ galmde ik en leidde haar de laatste
stappen naar haar bed.
‘Ga je echt over een kwartier weg?’ Ze keek mij niet aan.
‘Over een kwartier, zodra je het bevel geeft. Op mijn erewoord.’
‘Zweer het.’
Ik stak mijn vingers in de lucht en zei: ‘Zo waarlijk helpe mij God
almachtig.’ Het was schemerig in haar kamer. Zij keek een ogenblik
naar mijn gezicht en zei:
‘Zo erg had ik 't niet bedoeld, malloot.’
Ik keek toe hoe zij de sprei opvouwde en het dek opensloeg. Mijn
hart bonsde luid. Tot zover overtrof alles mijn stoutste
verwachtingen. Ik wendde mij een ogenblik af, toen zij haar
peignoir uittrok en over een stoel legde. Vanuit mijn ooghoek zag
ik haar in bed stappen en de dekens omhoog trekken. Door het half
open raam kwamen de geluiden van de zomeravond. Odette strekte
zich uit, sloot haar ogen en wachtte gelaten af. Ik pakte twee
losse kussens van een stoel, legde ze voor haar bed, trok
geruisloos mijn jasje uit en knielde neer. Mijn knieën knikten
van opwinding. Zij lag onbeweeglijk als een dode op haar rug,
met kaarsrechte benen onder de dunne zomerdekens. Het ontbrak
er nog maar aan, dat zij haar handen op haar borst
vouwde.
Ik boog mij over haar heen en streelde met mijn trillende
vingertoppen haar gezicht en hals. Met mijn mond vlak boven de
hare fluisterde ik verliefde woorden. Haar gezicht bleef
onbewogen. Zij zag er toneelachtig uit, met het goudblonde haar
bevallig op het witte kussen rond haar gezicht
uitgespreid.
Haar lippen voelden koel en stijf aan, toen ik er met de mijne heel
zacht langs streelde, heen en weer, heen en weer, tot mijn
open lippen voorzichtig begonnen te woelen en te zuigen. Na
een poosje zoog ik haar lippen tussen de mijne en streelde ze
met de punt van mijn tong. Mijn vingers liefkoosden haar zachte
hals, gleden over haar schouders tot halverwege haar armen,
die koel en stijf langs haar lichaam onder de dekens lagen en
ontmoetten de satijnen gaafheid van haar huid, waar de
mouwtjes van het nachthemd ophielden.
De strijd was begonnen. Het was een fluwelen gevecht. Heel
behoedzaam ging ik telkens een stukje verder. Haar lippen
werden al gewilliger, toen haar eerste verzet kwam. Dat was
toen mijn handen na veel omtrekkende bewegingen haar
borsten beroerden, die stevig en zacht onder de dunne stof van
het nachthemd sliepen. Haar nog nimmer geliefkoosde
borsten.
Zij reageerde niet onmiddellijk en toen zij: ‘Nee, nee...,’
stamelde, duwde ik mijn mond diep in de bare en perste mijn
lippen tegen haar tanden. Mijn vingers en handpalmen speelden
zo lief en opwindend, dat Odettes protest overging in
hijgende kreetjes. Dit was heerlijk. Ik zag vlak onder mijn
ogen haar donkere ogen in het vage licht heel groot worden en
daarna gleden haar oogleden weer dicht. Heel geleidelijk begon zij
te ontwaken. Haar armen en benen bewogen en haar lichaam werd
heel zacht. Zij duwde instinctief haar borst tegen mijn
strelende handen op. Ik waagde het, haar zacht hijgende mond te
verlaten, haar hals te zoenen en het kleine stukje schouder. Mijn
wang en mond namen het werk van mijn handen over. Ik had het wel
uit willen schreeuwen: zie je nu wel!? Zij genoot zichtbaar en
hoorbaar. Haar opwinding was groter dan de mijne! Voorzichtig
haalde ik eerst één hand weg. Het was een warme avond, zodat
ik
zonder opzien te baren mijn vest thuis had kunnen laten. Onder mijn
gemakkelijk open te maken overhemd zat niets. Terwijl ik
voortging met Odettes borsten te liefkozen trok ik op de tast
mijn schoenen, sokken en broeken uit, zonder dat
deze handelingen tot haar doordrongen. Mijn dolle plan was,
dat ik even bloot als zij, met een op mijn borst losgeknoopt
overhemd bij haar in bed zou komen. Terwijl mijn rechterhand in de
halsopening van haar nachthemd gleed en daar
hartelijk welkom was, schoof mijn linkerhand langzaam langs haar
zachte lichaam omlaag en streelde haar schoot, eerst over de
koele, gladde stof en daarna eronder.
Er was even heel vaag een flauw verzet, maar deze nieuwe verovering
veroorzaakte zoveel opwinding, dat ik de dekens aan mijn kant
kon los woelen en mijn been in haar bed steken, zonder dat het
tot haar doordrong wat er gebeurde. Toen ik mijn mond in de
hare drukte, verwelkomde ze mijn tong als een oude bekende.
Het critiekste ogenblik was, toen ik naast haar lag en dit
feit plotseling tot haar doordrong.
Zij verstijfde een ogenblik van haar hoofd tot haar voeten, maar
dit liggen tegen mijn warme, blote lichaam bleek een bijzonder
prettig gevoel te zijn en mijn handen en mond deden al het
mogelijke om haar opwinding te vergroten.
Daarna duurde het nog eindeloos lang, voor ik de gewenste houding
had en het contact had gevonden. Alle mislukte pogingen
ontgingen haar geheel en al. Het was een geheel nieuwe Odette,
die gewillig haar lichaam optilde toen ik het nachthemd tot
ver boven haar heupen omhoog schoof, een Odette die de Odette van
een uur geleden, geheel onbekend was. Zij duwde wel met beide
handen tegen mijn borst, toen zij pijn voelde waar eerst het
grootste genot zetelde, maar ik liet mij even gaan, steunde in
haar mond en zij gaf haar verzet met een snik op en kreunde zacht.
Mijn handen, die onder haar nachthemd haar borsten streelden gleden
om haar lenden. Toen ik mijn bezinning terugkreeg en mijn
hoogtepunt voelde naderen trok ik mijn rechterhand weg en pakte de
zakdoek, die ik koelbloedig naast haar hoofdkussen op het
randje van haar bed had gelegd.
Ik steunde haar naam en een hele reeks koosnaampjes, en voltooide
mijn daad met het beproefde middel van mijn broer. Toen het
voorbij was, begon Odette te huilen.
Ik probeerde haar tranen weg te kussen en trok haar op mijn zij
liggend tegen mij aan.
‘Nu ben je helemaal van mij, van mij, helemaal van mij. Nu ben je
mijn vrouw!’
fluisterde ik wel twintig keer in alle toonaarden. Ik voelde een
wilde triomf. ‘Van mij, van mij!’ Mijn handen woelden in haar
verwarde haar en streelden haar natte wangen. ‘Domme schat,’
prevelde ik, ‘heb ik je pijn gedaan?’
‘Ga weg, ik haat je!’ zei ze met overslaande stem en trappelde als
een kleuter. Ik gleed het bed uit en begon mij op de tast aan te
kleden. Het was nu heel donker in de kamer. Er viel nauwelijks
wat lantaarnlicht naar binnen. Zij had mij haar rug
toegedraaid en snikte. Ik dekte haar zorgzaam toe en ging verder
met mij aan te kleden. Toen ik klaar was ging ik op de rand
van haar bed zitten en legde mijn hand op haar schouder. Zij
maakte een onwillige beweging, alsof ze een insect
wilde afschudden, maar plotseling vloog zij overeind, sloeg
haar armen om mijn romp en drukte haar hoofd tegen mijn
borst.
‘Ik ben... ik ben zo bang,’ piepte zij met een overslaand
stemmetje. Ik gaf haar met rustige stem een lesje over de
geringe kansen voor het gevaar, waarvan ik aannam dat het haar
van streek maakte. Maar toen zij wat gekalmeerd was zei ze: ‘Ik ben
zo bang... dat je niet echt van me houdt.’
Er sprongen tranen in mijn ogen. Ik omhelsde haar krachtig en
wiegde haar bovenlichaam zacht heen en weer. Met trillende
stem prevelde ik lieve woorden en zei, dat ik al van haar
hield sinds ik haar voor de eerste keer zag. Hoewel zij
verscheurd werd door tweestrijdige gevoelens, zoals ik later te
weten kwam, begon ze enig vertrouwen in mij te stellen. Dat
bleek al de volgende avond, toen we ons eerste geheime
afspraakje hadden. Het feit dat ze kwam opdagen, was meer dan
ik mocht verwachten. Zij was die dag wel honderdmaal van plan
geweest om niet te komen en mij een afscheidsbriefje te schrijven,
maar wat zij ook was, laf was ze niet. Wel liep ze met neergeslagen
ogen zwijgend naast mij voort maar zij liep er! Het wandelen, was een dwaze vertoning. Ik
zei ook weinig. We liepen door de warme zomeravond en zagen overal
opgewekte mensen levendig met elkaar praten. Het was, of we
van de begrafenis van een geliefde dode kwamen. Toen het schemerig
werd, barstte zij eindelijk los. Ik herinner mij niet meer,
wat Odette allemaal zei, maar wel, dat zij zich diep over
zichzelf schaamde. Zij nam het mij wel een beetje kwalijk, dat
ik haar had verleid, aangezien we toch goede vrienden waren
geweest, maar een jongen was nu eenmaal een jongen, en dat
betekende: een dom beest, een redeloos dier. Haar trots was
diep gekrenkt. Maar het sterkst van alles sprak haar gevoel
van minderwaardigheid... Als zij aan Louis, Nol en Henri
dacht, om van de lieve tere Frits nog maar te zwijgen, voelde
zij zich een meid van laag allooi die zich (ze zei dat niet
maar het kwam er wel op neer) had afgegeven met een primitieve
jongen van het land, en nu was zij het hoge gezelschap van
beschaafde jongemannen zoals Nol en de zijnen onwaardig. Ik
sprak haar nauwelijks tegen, prikkelde haar alleen om alles er
uit te gooien.
God, ik zweer bij alles wat me heilig is, dat ik het werkelijk niet
meer van plan was, maar ik moest
nu wel met de waarheid te voorschijn komen. De heilige
Louis zou misschien in mijn geval zijn mond nog hebben
gehouden, maar ik moest praten.
Ik vertelde haar alles en hoe hardnekkiger zij weigerde ‘mijn
praatjes’ te geloven, hoe nadrukkelijker en harder ik 't haar
in de oren tetterde. Het gesprek liep zo hoog op, dat zij wel
moest toestemmen, de volgende middag en avond met mij het
bewijs te gaan zien.
Ons afscheid zou een minder voortvarende jongeman wellicht hebben
afgeschrikt, maar ik was door het dolle heen. Ik moest haar
hebben en ik voelde, dat ik haar de baas zou worden en dat
zij, zonder dat nu te beseffen, hard zo'n baas nodig had. De
volgende middag zaten wij somber achter het raam van een kleine
melksalon, waar we de bewoonsters van een bepaald bovenhuis
aan de overkant bestudeerden, terwijl die thuiskwamen
en boodschappen in de buurt gingen doen. Er woonden twee
zusters, meisjes van voor in de twintig, samen met een opzichtige,
vulgaire moeder, die er uitzag of zij nog regelmatig ‘herenbezoek’
ontving. Het ene meisje was kapster en het
andere winkelmeisje; ze waren allebei nogal opvallend en
goedkoop.
's Avonds stonden we in het portiek naast de melksalon op wacht. Ik
had veel geluk. We zagen Nol en Louis opgewekt pratend
aankomen, bellen en het huis binnengaan. Odette wilde
verslagen weglopen, maar ik hield haar stevig vast en zei, dat
ze nog even moest wachten. Na enkele minuten ging op de derde
verdieping een zwak licht aan. We zagen het silhouet van een
van de meisjes op het lichte overgordijn vallen. Zij trok haar
jurk en onderjurk uit. Toen verscheen Nols profiel naast
het hare. Hij nam het meisje in zijn armen, draaide haar in
het rond en toen verdween hun saamgesmolten silhouet heel
langzaam naar de zijkant van het raam. Odette sloeg haar
handen voor haar gezicht en begon wild te snikken.
Ik maakte dat we daar wegkwamen en terwijl zij snikte en danig van
streek was, begon ik Nol, Louis en Henri te verdedigen. Zij
kon toch niet zo onnozel zijn dat ze niet wist, dat
jongemannen uit beschaafde kringen dat al sinds honderden jaren
deden: er vriendinnetjes op na houden en dan liefst op niet al
te jeugdige leeftijd met een maagd van goeden huize trouwen?
Zij moest dat allemaal niet zo tragisch opvatten.
Deze meisjes waren er van gediend om met rijke jongens naar bed te
gaan, en de heren waren royaal met dankbare presentjes. Wat
was daar nu voor afschuwelijks aan? Ze hadden allebei behoefte
aan hetzelfde, de meisjes en de jongens. ‘Maar jij gaat toch nooit
naar zulke meiden?’
Odette stond stil en keek mij strak aan. We stonden voor een
verlichte etalage.
Haar ogen leken heel groot en zwart in haar kleine bleke
gezicht.
‘Je moet mij niet rekenen. Ik kom pas kijken. Ik ben maar een
boerenjongen van niks. Ze hebben me vaak genoeg uitgenodigd om
mee te gaan naar zulke meisjes en naar fuifjes, maar ik wilde
niet. Ik hou alleen van jou.’ Enzovoort.
Ik liet het wel uit mijn hoofd om haar de waarheid over Ans
en mij te zeggen. Zij was zo'n onnozel kalf dat ze niet
begreep, dat ik over ervaring moest beschikken om te presteren wat
ik gedaan had. Daarbij was zij zelf evenmin strikt eerlijk, want
jaren later heeft ze mij bekend, dat ze wel met mij had
willen vrijen toen ze vijftien was, maar ik was toen zo
schutterig...
Er stortte een wereld voor Odette ineen, een dierbare
sprookjeswereld. En zij, die begonnen was met mij en vooral
zichzelf te haten, eindigde met zich aan mij vast te klampen.
Ik werd nog diezelfde avond haar houvast.
In de liefde en de oorlog is alles geoorloofd, zeggen ze. Heel vaag
was ik me bewust, dat ik een schoft was, een brute egoïst, die
een mooi jongemeisjesleven vermoord had, maar tevens geloofde
ik nagenoeg in al mijn redeneringen en
argumenten waarmee ik haar inspon.
Het afscheid, in een donkere nis dicht bij haar huis, was al heel
wat vriendelijker dan dat van de vorige avond.
Ik herinner me, dat ze met een bevend stemmetje zei: ‘Maar ik voel
me zo slecht,’
terwijl ik mijn armen om haar heen hield en mijn wang tegen de hare
drukte. Ik lachte een beetje en antwoordde: ‘Maar als we van
elkaar houden... dan is het toch niet slecht, dat weet je toch
wel? Doe je armen om mijn hals.’ Ik klemde haar trillende
lichaam tegen het mijne. Zij sloeg gehoorzaam haar armen om mijn
hals. Haar verzet brak. Zij was nog te veel van streek om
bepaald opgewonden te raken, maar haar lippen werden heel
zacht toen ik haar lange zoenen gaf. En tussen die lange
zoenen door fluisterde ik, dat zij een geboren
kunstenaarsvrouw was en beschreef ons geluk in tere kleuren.
Voor ik haar Het gaan, liet ik haar beloven, dat zij niets zou
laten merken aan de vrienden van haar ontdekking, dat zij
gewoon, rustig, vriendelijk zou blijven voor hen. En haar
ouders moest zij er maar buiten laten. Ze moest maar eens met
grootvader praten, die had veel meer kijk op deze dingen.
De volgende avond was onze wekelijkse soiree. Odettes veranderde
houding sloeg in als een bom. Er werden geen welkomstkusjes
gegeven en toen de vergadering compleet was vertelde Odette,
dat zij en ik het eens waren geworden, maar dat dit geen
invloed behoefde te hebben op onze vriendschap met het clubje. Ik
deed mijn uiterste best, het er vooral niet te dik op te leggen,
maar ondanks dat zullen de trots en vreugde toch wel van mij
afgestraald zijn. Deze mooie pop was nu helemaal van mij, van
Arjen, de met zeven paarden uit de klei getrokken boerenknul. Ik
had haar weggekaapt voor de neus van enige welbespraakte ridders!
Zij, de gevatte Odette,
zocht houvast bij een vent van stavast, niet bij verfijnde rijke
heertjes, maar bij mij... Vooral Nol was zichtbaar onder de indruk.
Louis nam het nieuws kalmer op. Hij
dacht kennelijk: er kan nog veel gebeuren, mijn tijd komt nog
wel...
Enkele dagen later hadden we ons laatste gezamenlijke week-end in het zomerhuis van Nols vader. Ik moedigde Odette aan, vooral lief voor iedereen te zijn en niet naar de jongens te kijken of ze misdadigers waren. De aanwezigheid van Elly, Peters meisje, kwam mij zeer van pas. Odette nam, zo onopvallend mogelijk, alles gretig in zich op: de lieve aanhankelijkheid van Elly voor Peter, de bewondering voor haar ridder die uit haar blauwe poppenogen straalde, het elkaars handen vasthouden dat die twee vlijtig beoefenden, het rondlopen met de armen om elkaar heen, de speelse kusjes, het elkaar innig in de ogen blikken, en het al met al toch weer niet té vervelend doen in het gezelschap van de anderen. De aanwezigheid van twee paren betekende het einde van het Clubje van Nol, dat voelden ‘de overlevenden’, zoals Henri het uitdrukte, heel goed. Zelf kwam Henri trouwens zo nu en dan maar eens, want hij was, na langdurig uitstel, in militaire dienst. We zeilden en zwommen als vanouds, maar de stemming was enigszins weemoedig. Vooral Nol en Louis moesten aldoor worden opgemonterd door Henri en Frits. Bij de maaltijd werd er menige toast uitgebracht op het jonge geluk. Nols moeder was al naar het buitenland vertrokken, zodat Nols vader alle honneurs waarnam. Hij was een geestig tafelpresident. Odette hing aan zijn lippen.
Na het diner maakten we zoals altijd muziek,
zowel serieus als persiflerend. Het was een warme avond en de
luiheid won het spoedig van de speelsheid. Het gezelschap viel
uiteen. Frits zwierf door de tuin. Nol, Henri en Louis gingen in de
loggia zitten praten.
Toen Odette en ik hand in hand door de tuin liepen, zagen we Peter
en Elly voor ons uit de weg op gaan. Zij zouden een wandeling rond
de plas maken hadden ze gezegd. Frits zat niet ver van het huis in
het gras. Wij liepen naar de waterkant. Een smalle maansikkel
strooide een zilveren baan over het blauwzwarte water. Ik zocht een
schaduwrijk grasplekje en trok Odette in mijn armen.
‘Zouden Elly en Peter dit nu ook doen?’ fluisterde zij. De vorige avond had ik een korte late ontmoeting met haar vlak voor haar huis gehad, waar ik haar had opgewacht. Toen had ze ook door fluisterend praten het vrijen uitgesteld, maar het was toch nog geëindigd met dusdanig stevig en uitvoerig knuffelen in een pikdonkere brandgang, dat je haar nieters verderop kon horen hijgen toen haar plezier het hoogtepunt naderde.
‘Natuurlijk. Wat dacht je dan? Peter heeft er
zelf toespelingen op gemaakt, dat hij Elly door knuffelen heeft
veroverd.’
Ik moest het nog een paar keer herhalen. Ze zou er Elly eens naar
vragen, als ik het niet Beledigend vond, zei ze. Zij kende Elly
oppervlakkig, doordat Elly op de H.B.S. een klas hoger zat dan zij.
Ik raadde haar dringend aan dit zeker te doen. Zij kende geen enkel
verliefd of verloofd meisje intiem. Daarna vertelde Odette, dat het
haar was opgevallen, dat Nol en de kleine Frits zo groot met elkaar
waren, de laatste tijd. Of er nu geen gevaar bestond, dat de oudere
jongens Frits mee zouden nemen naar slechte meisjes. Frits was zo'n
fijne begaafde jongen, vond zij. Dat bleek trouwens wel uit de
grote belangstelling, die Nols vader voor Frits toonde. Had ik al
gehoord, dat er sprake van was, dat Frits met Nols vader naar
Parijs zou gaan binnenkort?
Toen het praten mij begon te vervelen, stak ik mijn lippen tussen
de hare, zodra zij ze opende voor een volgende opmerking en spoedig
duwde ik haar zoenend achterover in het gras. Zacht, zacht... dacht
ik, toen een wilde opwinding door mij heen sloeg. De vorige avond
had ik maar heel beperkt wat met mijn handen onder haar kleren
kunnen strelen en mijn geklede lichaam tegen het hare kunnen duwen,
maar nu...! Zacht, zacht m'n jongen, dan kom je het
verst.
Ik weet niet, hoe lang ik al bezig was met Odette, toen we
op
schrokken. Wel herinner ik mij scherp de toestand waarin wij
verkeerden. Het had lang geduurd, voor ik een echo in haar
bespeurde van mijn eigen opwinding, en zolang die echo er niet was,
remde ik mezelf zo veel mogelijk af. Odette durfde niet meer
uittrekken dan haar bloes en broek, die we onder mijn jasje stopten
dat opgevouwen onder haar hoofd lag. Daar ik wist, dat alle gasten
van het huis de kiesheid zelve waren en ons beslist niet zouden
storen of afloeren (we lagen trouwens op een pikdonker plekje met
alleen wat licht van de sterren), had ik mijn broek uitgetrokken en
als laken onder Odette gelegd, want het gras begon koel te worden.
Ik had haar met woorden en daden aangemoedigd, zich niet te generen
voor zichzelf en mij, maar zich helemaal over te geven aan de
gevoelens van verrukking, maar zij bleef tamelijk passief. Toen ik
even pauseerde om mijn plezier niet te vlug kwijt te raken,
fluisterde zij, dat ze moe was en wat pijn had. ‘Dat heb ik altijd
als ik de volgende dag dat gedoe heb, je weet wel...’ Nu wist ik
het, ja. Ik kon mijn oren niet geloven en liet het haar nog eens
wat duidelijker herhalen. Volgens de theorie en praktijk van Ans
betekende dit, dat ik niet behoefde op te passen. Dat zei ik haar,
met een stem die trilde van opwinding. ‘Hoe weet je dat?’
fluisterde zij. ‘Dat weet toch iedereen, o-o-o-...,’ steunde
ik.
Alle goede en sluwe voornemens ten spijt verloor ik mijn
zelfbeheersing en steeg snel naar een machtig hoogtepunt. Odette
huilde en kreunde een beetje. Ik streelde en zoende haar gezicht en
halfblote schouders met speelse lippen en berouwvolle handen en
prevelde verontschuldigende woorden over mijn wildheid. (‘Maar je
bent ook zo verschrikkelijk lief, zo opwindend lief’) toen er
gerucht vanuit het huis klonk. Iemand kwam hardlopend het pad af,
dat van het huis naar de aanlegsteiger voerde. Wij lagen achter de
struiken die langs dit pad stonden. Instinctief trok ik vlug mijn
onderbroek van beneden mijn knieën omhoog en ging rechtop zitten.
Odette rees verschrikt overeind en trok haar bloes te voorschijn.
We hoorden duidelijk iemand huilen als een kind en vloeken als een
ketter tegelijk, iemand die het steigertje afliep en met luid
geplons in het water terecht kwam.
Bijna op hetzelfde ogenblik werd er door Nols vader met een hoge,
van angst overslaande stem geroepen: ‘Help! Nol gaat zich
verdrinken! Help dan toch!’
Een paar seconden was ik verlamd van schrik. Misschien dacht ik één
seconde aan een lugubere grap, maar toen begreep ik klappertandend
van emotie, dat zich een drama vlak voor onze voeten
voltrok.
Bijna was Nol het slachtoffer geworden van mijn schaamtegevoel.
Odette sprong zacht jammerend overeind. Ik greep mijn broek en
wilde mij eerst aankleden. Op het bordes klonken voetstappen en
luid pratende stemmen. Ik drong haastig door de struiken en begon
te draven, mijn broek achter me aanslepend, die ik achteraan op het
steigertje neerwierp. Mijn sporthemd, waarvan alle knopen
openstonden, trok ik met wilde bewegingen uit, terwijl ik
aandachtig luisterde en scherp in het donkere water tuurde. Dicht
beneden mij hoorde ik een zwakke beweging in het water. Rechts lag
de boot. Hij moest rechtuit zijn gegaan of links. Ik mat de afstand
met mijn ogen en sprong. Het water voelde ijskoud aan rond mijn
bezwete lichaam; het leek, of mijn borstkas ingedrukt werd. Ik
hield mijn hoofd zover mogelijk boven het water en speurde rond.
Daar zag ik iets verdwijnen, waarschijnlijk zijn hoofd! De
maansikkel stond heel laag. Ik dook en kreeg na wat zoeken een arm
te pakken en daarna Nols hoofd. Wild water trappend kreeg ik Nol op
zijn rug en trok hem zo vlug mogelijk naar de kant. Er klonk geroep
en iemand scheen met een lantaarn. Nol was in pyjama ontdekte ik,
toen ik hem als een kind in mijn armen tilde en langzaam op de kant
klom, waar Henri, nog in zijn buitenmodeluniform van luitenant, met
een stallantaarn stond te schijnen. Louis kalmeerde Nols vader, die
jammerde als een vrouw. Zij waren beiden in pyjama. De huishoudster
scheen door alles heen te slapen. Peter en Elly waren afwezig.
Odette had haar arm rond Frits geslagen, die een badjas over zijn
blote lichaam leek te dragen. Hij snikte als een kind. Zij nam de
lantaarn van Henri over. Mijn jasje hing over haar linkerarm. Toen
zij Frits losliet viel hij bijna. Ik legde Nol in het gras neer.
Henri paste eerstehulp-grepen toe, terwijl wij in een halve cirkel
geschaard zwijgend toekeken. De drenkeling had veel water
binnengekregen en zag akelig wit. Nols vader slaakte een kreet en
knielde neer bij het hoofd van zijn zoon, toen de kunstmatige
ademhaling succes kreeg.
‘Kleed je aan, Arjen, je broek en hemd liggen nog op de steiger,’
zei Odette, toen Nol rechtop zat. Wat ons betrof was het fatsoen
gered. Alleen Louis keek nadenkend naar ons. Hij was de enige, die
alles begreep. Maar dat wist ik toen niet.
Het duurde nog enige tijd, eer ik in die vreemde nacht vernam, dat
Nol zijn vader en flagrant délit met
Frits had betrapt. Dat dit betrappen geheel per ongeluk gebeurde,
maakte de schok zeer hevig. Nol had wel iets opgemerkt over
bijzondere gevoelens, die zijn vader voor Frits en meer van zulke
fraaie jongens koesterde, maar hij had altijd gedacht dat die
gevoelens slechts vaag waren. Reeds wanhopig over het feit, dat ik
Odette had veroverd, had deze nog schokkender ontdekking de
sentimentele Nol tot zelfmoord gedreven.
Peter en Elly kwamen pas aan, toen iedereen net binnen of op het
bordes was. Ze waren zeer verbaasd, tegen zo'n talrijk gezelschap
op te botsen en zagen er tot mijn grote genoegen nogal verfomfaaid
uit. Odette wist mij een paar dagen later te vertellen, dat ik
gelijk had, maar dat Peter en Elly niet alles durfden zoals wij. Ik
had veel plezier over deze formulering en zei, dat ze dit geknoei
beslist niet lang vol zouden houden. Odette was al een beetje over
de schok heen. Zij begreep, dat de dramatische gebeurtenis het
definitieve einde van het Clubje van Nol betekende. Nol vergaf het
zijn vader nooit. Zijn wraak kwam enige jaren later, toen zijn
vader betrokken raakte in een zedenschandaal waarbij minderjarige
jongens gearresteerd werden. Nol nam het heft in handen, gesteund
door Henri en Louis, en stuurde zijn ouders naar Nice, werkte de
zaak wat zijn vader betrof in de doofpot op voorwaarde, dat deze
nimmer meer een voet in Nederland zou zetten en volledig afstand
van zijn troon deed. Op deze wijze kreeg Nol dan eindelijk
gelegenheid, gedeeltelijk met het geld van Henri en diens zuster
Bettina, de schilderijen te kopen en op te slaan, die hem later
fabelachtig rijk hebben gemaakt. Het waren vooral werken van
schilders, die op het punt stonden wereldberoemd te worden maar dit
nog net niet of nog maar nauwelijks waren. Later deed hij hetzelfde
met schilderijen, die Duitsland uit moesten omdat ze ‘ontaard’
waren: kopen en bewaren tot na de tweede wereldoorlog, toen ze het
vier- of tienvoudige waard waren.
Nol kwam mij na de vakantie, die op de dramatische nacht volgde,
opzoeken. Hij was nog enigszins terneergeslagen en geneerde zich om
bij de familie Petersen te komen. Het doel van zijn komst was, mij
te bedanken voor het redden van zijn leven. De secure Louis en
Henri hadden uitgerekend, dat hij zonder mijn snelle redding
verdronken zou zijn.
‘Ik was eerst kwaad op je, omdat je Odette van ons hebt weggekaapt,
maar we zullen maar denken, dat we nu quitte zijn.’
Hij beloofde mij alle hulp bij mijn carrière later, als zijn oude
heer opgekrast was. Bij het afscheid legde hij zijn handen op mijn
schouders en keek me doordringend aan.
‘Je moet hier niet nijdig over worden... we zijn toch vrienden niet
waar? Zul je goed voor haar zijn? Ze is het liefste meisje dat ik
ken en nog zo kinderlijk, zo... zo...’ Hij keerde zich met tranen
in zijn ogen van mij af en ging zwijgend weg, zonder nog iets te
zeggen. Sentimentele Nol. In de tijd dat ik zijn bloed wel kon
drinken heb ik wel eens gedacht, dat hij wraak op mij beeft genomen
door mijn dochtertje als speelpop aan zijn zoontje te geven, maar
dat is waanzin, want hij zag in Daphne alleen de zo door hem
aanbeden Odette... de Odette, die hij zijn hele leven op zijn
manier trouw is gebleven en nooit uit het oog beeft verloren.
Behalve dan de twee jaar die volgden op de dramatische gebeurtenis.
Hij was namelijk niet alleen gekomen om mij te bedanken, maar ook
om afscheid te nemen. Henri en hij gingen aan de Sorbonne verder
kunstgeschiedenis studeren, en ik neem aan, dat de heren zich in
Parijs wel vermaakt hebben en niet al te grote moeite hadden om
over het verdriet heen te komen.
Helemaal kwijtraken deed ik ze nooit, want ze schreven Odette op
onregelmatige tijden lange brieven, die ik niet te lezen kreeg, en
waar ze mij wel eens wat uit citeerde, tot ik er onheus over ging
doen. Later zweeg zij er dus over, maar soms kon ik merken als zij
een brief van Nol of Henri had gekregen. Dan was zij zwijgzaam, of
tegen de draad in, of neuriede Franse liedjes, of begon plannen te
maken voor onze vestiging in Parijs, of had een plotse
linge manie voor een bepaalde dichter of schrijver en deed dan
ironisch over mijn altijd achterlopende bekendheid met deze
werelden. In die briefwisseling, veronderstel ik, zette zij haar
oude leventje nog wat voort.
Maar zij mochten dan de brieven krijgen, ik had de echte Odette!
Dat zij die brieven kregen, dankten zij aan de invloed van Odettes
ouders, vooral aan die van haar vader. Odette had ben namelijk,
tegen mijn advies in, nagenoeg alles opgebiecht: het losbandige
leven van de oudste drie vrienden, haar bittere ontgoocheling
daarover, het feit dat zij haar hart aan mij had verloren en de
gebeurtenissen in het buitenhuis van Nols vader. Voor Odette was ik
de held van de dag, de rots in de branding, de pure natuurmens.
(Voor Nols vader ook; hij zette een mooi centje voor mij op de
bank, dat ik er af kon balen als ik meerderjarig was en beloofde
mij, net als Nol, alle hulp bij mijn carrière). Vanzelfsprekend
vertelde Odette haar ouders niet, dat ik haar had verleid. Dit punt
liet zij enigszins in het vage en stelde het zo voor, dat ik haar
beneden in het halletje van haar huis uitvoerig had omhelsd,
waarbij zij enige ogenblikken van opwinding niet meer wist wat er
gebeurde. Dit zou haar behalve een gevoel van schrik ook een gevoel
van schuld en minderwaardigheid hebben gegeven. Daarop zou ik haar
dan hebben getroost met de mededeling, dat de andere leden van het
clubje van Nol echt niet van die heilige boontjes waren, van het
ene woord was het andere gekomen en toen moest ik haar wel het bewijs leveren.
Enzovoort.
Odettes ouders schrokken danig van dit verhaal. Ze gingen zo in hun
eigen wereld op, ze waren zo uithuizig en zwerfziek, dat hun
bloedeigen kind allerlei drama's kon beleven, tot een logeerpartij
in Sodom toe, terwijl zij daar allemaal niets van wisten. Dat moest
nodig veranderen! Ze namen Odette enkele dagen later met zich mee
op reis naar Bretagne. Daar vond haar vader tijd en rust om zijn
dochter wereldwijs te maken. Hij was zo'n soort idealistische
Libertijn, die alles van iedereen goedvindt, als men maar van zijn
vrouw en zijn dochter afblijft... Wat Nols vader had gedaan was
niet goed te praten, maar zij moest vooral niet hard oordelen. En
wat die studenten met lichtzinnige vriendinnetjes betrof, ach, een
jongeman moest wat ervaring opdoen. Deze toestand was
niet
ideaal, maar Odetje moest deze dingen vooral niet te tragisch,
opvatten. Als zo'n volksmeisje inplaats van pret te maken met gulle
jongelui op haar zeventiende jaar trouwde en kinderen kreeg, van
vroeg tot laat moest sloven, was dat dan zo ideaal? In kiese termen
waarschuwde hij haar tegen rotsen van landelijke rechtschapenheid
zoals ik. Zulke rechtlijnige jongens scheepten niet zelden hun
toekomstige vrouw al met een kind op, als ze zelf eigenlijk nog een
kind was, daarmee met één slag een eind makend aan haar jeugd, haar
levensvreugd en zo meer.
We hadden wel stof voor brieven en, voorlopig uitgestelde,
gesprekken die zomer. Ik had een vervelende vakantie. Grootvader
Petersen had zijn huis in mijn dorp verkocht en was teruggekeerd
naar Bergen aan Zee. Met mijn ouders en inwonende broer met vrouw
en kind had ik steeds minder contact. Ik werkte voor het laatst mee
op de boerderij en leefde op Odettes brieven, die er niet toe
bijdroegen mij vrolijk te stemmen. Wel prikkelden ze mijn
strijdlust! Mijn houvast in deze tijd was de wetenschap, dat Odette
mij vreesde zoals de calvinisten hun god. Zij aanbad mij en was mij
onderworpen, tegenstribbelend, opstandig soms, maar dat maakte het
spel juist boeiend en opwekkend. Ik wist, dat ik haar de baas was
als ik met Haar alleen was.
Toen ik Odette in de eerste dagen van september in gezelschap van
haar ouders terugzag, was zij tamelijk koel-vriendelijk en haar
ouders
koel-afgemeten-net-niet-onvriendelijk. Ik was weliswaar een oude
huisvriend, maar vroeger werd ik als een ongevaarlijk groentje
beschouwd.
Naar ouderwetse trant liet Odette ons spoedig alleen voor het
traditionele degelijke gesprek. Ik wist, dat ik het slechter had
kunnen treffen. Zij waren niet zó achterdochtig en huichelachtig
als ik later was. Als je je schuldig voelt aan verwaarlozing van je
dochter, kun je tegen haar aanbidder niet al te veel praatjes
hebben, ook al had je liever een andere aanbidder gezien, dachten
ze. Het waren twee mensen, die ik nooit helemaal heb kunnen
begrijpen. Ze waren overbeschaafd, zeer belezen, zeer bereisd,
nogal snobistisch, sloegen geen belangrijke toneelpremière, geen
tentoonstelling, geen belangrijk concert over. Voor het oog van de
wereld waren het mondaine mensen, met ettelijke vrienden en
kennissen die gescheiden waren of in overspel leefden, maar
innerlijk waren ze, voor zover je dat uit hun reacties en daden kon
opmaken, de degelijke braafheid zelve. Ze deden niet zo lief met
elkaar als grootvader Petersen en zijn vrouwtje gedaan hadden, maar
wel zeer hoffelijk. Wat de boosheid dezer wereld zoals echtelijke
ontrouw en alles wat daartoe zou kunnen leiden betreft, hadden ze
dat over-intellectuele air van: daar staan wij boven, daar hebben
wij geen weet van en geen last van. Het sensuele werk van een Rodin
bekeken ze met de ogen van een zesjarig kind; ze vonden hem
trouwens te naturalistisch. Als Odettes vader, die veel
versieringen voor grote bouwwerken maakte, ooit een naakt hakte of
kneedde, dan was dat altijd zo gestileerd dat hij beter een
boomstronk of een vogel had kunnen nemen, vond ik.
Maar wat konden zij tegen mij doen? Ze vertrouwden mij niet
helemaal, ze vertelden mij in hoffelijke termen dat ze zich
afvroegen, of wij wel bij elkaar pasten als de eerste verliefdheid
wat getaand was, maar al zulke opmerkingen waren bij voorbaat al
beantwoord. Ik hoefde weinig te zeggen. Zelf zeiden ze, dat ze
Odette natuurlijk vrij wilden laten, dat de vraag of wij bij elkaar
pasten alleen maar beantwoord kon worden door ons rustig met elkaar
te laten omgaan, en in nog hoffelijker termen vroegen ze mij, bij
het vrijen zekere grenzen in acht te nemen.
Ik beloofde met ontroerde, bedeesde stem, nooit iets te zullen
ondernemen, dat Odette niet prettig vond en vertelde, dat
grootvader Petersen mij al had gezegd, dat zachtheid en tact de
sleutels tot het vrouwenhart waren. Ook dat nog! Behalve de
mensenredder en de landelijke onschuld was ik ook nog de
beschermeling van de alwijze grootvader... Hoffelijk-afgemeten
gaven ze mij toestemming, mezelf te beschouwen als
leerling-schoonzoon.
Odette mocht weer binnenkomen en werd met dodelijke ernst van het
ouderlijk besluit in kennis gesteld. We gaven elkaar een bescheiden
kusje onder het oog van de argwanende ouders. Ik bleef eten en het
gesprek was van hun kant extra hoogdravend, om mij te laten voelen,
dat ik nog altijd met één been in de klei stond en bescheidenheid
van mijn kant zeer gewenst was.
Nu ik er aan terugdenk, weet ik bijna alle woorden en termen nog,
de hele santekraam van beschaafde woorden, het wijdlopig geleuter
over culturele hoogdravendheden, de vele Franse spreekwoorden en
zegswijzen, het jargon van de kunstrecensies, de welgekozen
bewoordingen die te pas kwamen bij doodgewone dingen tot kiespijn
of vogelpoep op je jas toe... En dat licht, o zo licht
wenkbrauwengefrons als Odette er eens een verlate bakvisuitdrukking
doorheen gooide, of als ik een landelijke uitdrukking liet
ontsnappen, of een woord niet correct uitsprak. (Maar Odettes
moeder sprak zelf met een sterk Frans accent, hoewel, dat moet
gezegd, zij een scherp oor had voor de fouten van
anderen!).
Nog meer dan voorheen beijverde ik me om mij aan te passen, boeken
te lezen die men gelezen behoorde te hebben, boeken te vergeten die
men vergeten behoorde te hebben (Zola bijvoorbeeld was ouderwets,
zo ook zijn Hollandse epigonen als Van Deyssel), toneelstukken te
zien die men gezien behoorde te hebben, ook als Odetje er niet in
optrad als bejaarde dienstbode die de thee binnenbracht bij een
jong meisje van achttien, dat ‘vertolkt’ werd door een
toneelspeelster van ver over de veertig met een corset en volstrekt
belachelijke gebaartjes. (En al dat declameren van die
toneelspelers, die overdreven opera-stijl van het toneel uit die
dagen, slechts overtroffen door de allereerste dramatische
filmpjes. ‘Maar beste jongen, het naturalisme is passé. Je kunt wel
een echt paard op het toneel zetten en de mensen gewoon laten
praten zoals ze dat bij een kopje thee doen, maar dat raakt uit de
tijd, geloof me,’ aldus Odettes vader).
In deze werelden was Odette mij de baas en was ik in het gunstigste
geval haar grote domme jongen en in minder gunstige gevallen een
dankbaar object voor het afreageren van bemoeizucht en opvoedzucht.
Om daar niet van ondersteboven te raken dacht ik, wat ik ook die
avond van de ouderlijke toestemming bij de maaltijd dacht: laat mij
één uur met haar alleen in een kamer met een bed, of desnoods
zonder bed, en ik ben haar helemaal de baas en maak een meisje van
haar dat jullie je niet kunnen voorstellen, zeker niet
naturalistisch, maar evenmin gestileerd!
Toen we die avond dan eindelijk een paar minuten alleen waren bleek
dat Odette het in haar hoofd had gehaald, dat we voorlopig best een
reine vriendschap, versierd met wat kusjes konden onderhouden. We
waren nog zo jong. Zij had zich laten gaan, maat voelde nu zij
zich bezonnen had, dat wij nog niet rijp waren om stilletjes net te
doen of we al getrouwd waren... Ik lachte maar wat en wilde in geen
geval over dit onderwerp praten. Zij kon het hoogstens maar half
menen, deze bevlieging. Mijn tijd kwam nog wel. Geen
halfheid.
De moderne ouders van Odette moesten haar dan wel vrijlaten, maar
gaven toch het aan een bevel grenzende advies, dat we soberheid
moesten betrachten in het aantal ontmoetingen. We hadden beiden ons
werk en onze studie, we waren nog zo jong... Plotseling vergezelden
ze ons naar concerten en wilden ‘toevallig’ naar dezelfde film gaan
kijken die-je-gezien-moest-hebben, zodat we net zo goed met ons
vieren konden gaan, gevolgd door een gezamenlijk afzakkertje en een
vijf-minuten-afscheid in hun gang.
Gelukkig voor mij ging het nieuwtje van deze late opvoedkundige
bevlieging er spoedig af. Er was in Brussel iets cultureels te
doen, waar de Petersens beslist heen moesten. Ik vernam dat nieuws
per ongeluk van de dienstbode, toen ik een pakje afgaf en de
koffers in de gang zag staan. Ze gingen drie dagen. Ik wachtte
Odette 's middags op. Het werd een mooi gevecht, in de open lucht,
op de hoek van haar straat. Ik zei, dat ik die avond bij haar kwam,
de vrije avond van Mien, om klokslag halftien.
Zij schudde haar hoofd en keek naar de grond.
‘Kijk me eens aan?’ gebood ik. Zij schudde weer haar hoofd en zei:
‘Je weet dat ik niet wil.’
‘Moet ik dan maar naar de vriendinnetjes van Louis en
Nol?’
‘Dat is laf. Er zijn duizenden jongens die geen meisje
hebben.’
‘Ik ben toevallig een jongen die er wel een heeft.’
‘Elly en Peter deden ook niet alles.’
‘Goed. Doen wij ook niet alles.’
‘Ja maar... als ik eenmaal... hartstochtelijk ben, dan, dan kun je
alles met me doen!’ zei ze met een benauwd piepstemmetje.
‘Je vertrouwt me niet? Kijk me eens aan!’
Ze schudde haar hoofd en staarde naar de grond.
‘Ben je bang van me?’
Zij knikte.
‘Dat is een leugen!’ zei ik heftig. Zij keek verschrikt
op.
‘Als je dadelijk thuiskomt, dan moet je eens goed in de
spiegel
kijken. Dan zie je degene waar je bang van bent.’ Ik was zo
geinspireerd als bij het beste schilderij dat ik ooit maakte. Zij
staarde mij verbaasd aan en kreeg een kleur.
‘Maar ik vind het zo onwaardig, je ouders te bedriegen in hun eigen
huis.’
‘Hè, wat verheven! Kom dan bij mij...’
Zij schudde haar hoofd en keek langs mij heen.
‘Verliefde paren bedotten altijd hun ouders. Dat deden de jouwe
ook, anders was jij nooit verwekt.’
‘Arjen!’ zei ze, bestraffend als een schooljuffrouw die een vies
woord hoort.
‘Dan moet je me Shakespeare niet aanraden, berijmd of in
blank verse,’ Die laatste woorden zei
ik met een vermoeide kwijnstem, zoals hoogculturele fatten dat
doen. Ik vermaakte mij enorm. Ik had daar nog wel uren willen
staan, maar zij moest naar huis en mee naar het station.
‘Flauw,’ zei ze, maar moest toch een beetje lachen.
‘De pot verwijt de ketel... Om halftien vanavond. En jij staat
achter de deur op wacht, in je mooiste nachthemmetje. Kijk me aan
of ik ga verschrikkelijk vloeken, verheven maagd. Je zult er zo van
opknappen.’
Ze keek schuw in mijn ogen. Ik keek zo, dat ze moest blozen en naar
adem hapte.
‘Zeg eens een lelijk woord,’ bedelde ik. ‘Mijn oren zitten vol
algemeen beschaafd.’
‘Pestkop!’ Haar ogen vonkten. Ze meende het nog ook. ‘Lach me niet
uit.’ Er kwamen tranen in haar ogen en haar lippen trilden. ‘Ik
lach jou niet uit, maar die andere Odette, die helemaal niet
bestaat. Een algemeen beschaafde hoogculturele hersenschim, een
bloedloos spook. Da-ag, schat! Zet vanavond niet de verkeerde
Odette op wacht achter die deur, want dan zal ik haar.’
Ik kuste haar zwierig de willoze hand en zwaaide overdreven met
mijn hoed zoals ik dat van Nol en Louis had afgekeken. ‘Kijk je nog
eens om?’ riep ik haar na. Zij schudde haar hoofd, maar deed het
toch. Aan haar plechtige manier van lopen kon je zien, dat ze zich
de in een of andere martelaarsrol voelde.
Die algemeen beschaafde hoogculturele hersenschim verbleekte die
avond danig. Zij stond netjes op wacht achter de deur, toen ik om
precies halftien tegen het ruitje tikte, maar vervolgens wilde ze
mij begraven onder een stroom van ethische bezwaren. Ik ging
potsierlijk op de voordeurmat zitten met mijn kin in mijn hand en
luisterde een minuut of wat naar haar exclamaties, tot het mij
begon te vervelen. Toen trok ik haar in mijn armen, tilde haar van
de grond en droeg haar de trap op naar bed.
Het was geen grote passie, die ik in haar wekte, maar tegen het
eind werd zij danig opgewonden en ik zorgde er voor, dat zij niets
van haar plezier miste.
‘Zeg, dat je van me houdt,’ hijgde ik hij haar open mond, toen haar
opwinding het hoogtepunt bereikte.
‘Ik hou van je...,’ zei ze enige malen hortend. Zij bewoog haar
hoofd heen en weer en kreunde zacht.
‘Zeg, dat je het heerlijk vindt.’
‘Ja, heerlijk...’
Toen ik de dekens tot onze oren had opgetrokken en we hijgend in
elkaars armen lagen uit te blazen zei ik: ‘Jij bent een heerlijke
gezonde meid van negentien, die hard een vent nodig heeft. Het
enige kleine foutje was, dat je een paar rare ideeën in je hoofd
had gehaald, waar niemand wijzer van werd. Jij leeft je eigen leven
en je ouders leven het hunne. Zul je niet meer zo bokkig en dom
doen?’
Zij schudde haar hoofd.
‘Ben je nog bang van jezelf?’
‘Nee,’ fluisterde zij en hield haar ogen stijf dicht.
‘En van mij?’
‘Een beetje.’
‘Dat is goed,’ zei ik voldaan. ‘Een goeie vrouw behoort altijd een
beetje bang van haar vent te zijn,’
Ik was verbaasder over een zekere Arjen dan zij. God, wat vond ik
mezelf enorm, blaaskaak die ik was.
5
In de volgende jaren kwam Odette steeds meer onder mijn invloed. Ze ging niet alleen steeds meer van mij honden, maar ook van het genot, van het spelen met elkaars lichaam. Zij was veel zuiverder dan ik. Zij voelde zich goed en ik voelde me slecht. Zij dankte de hemel dat zij zulk verrukkelijk en verrukking gevend speelgoed als een schoot en borsten had gekregen, armen en benen om mee te omhelzen en een mond om te zoenen en gezoend te worden, en ik voelde mij de slaaf van organen, die mijn leven verpestten. Zij vond het minnekozen zo mooi, dat één keer, hoogstens twee keer per week een feest gewijd aan de godin der liefde net goed was. Je ging ook niet iedere avond naar een concert, of naar een kerkdienst, of naar een toneelstuk. Dat zij soms avond aan avond moest optreden, dat was omdat ze beroeps was, maar in de liefde was ze geen beroeps... Maar ik wilde wel twee keer per dag de liefde.
Het zou allemaal een mooi sprookje zijn gebleven, als ik niet zo'n verdomde slappeling, niet zo'n huichelaar, niet zo'n blaaskaak en niet zo'n schrokop was geweest. Er zijn duizend verontschuldigingen aan te voeren. Ik was al van huisuit een huichelaar, ik zag aldoor slechte voorbeelden om mij heen, er was niemand van voldoende formaat die mij op de juiste manier een opvoedkundig pak op mijn donder gaf, ik oogstte nog bewondering en soms zelfs dankbaarheid met mijn gulzigheid, en zo maar door. Maar je kunt iedereen met verontschuldigingen bedonderen, behalve jezelf.
Als Odette iets in haar schild voerde, stond
het met grote letters op haar gezicht en met uitroeptekens in haar
ogen geschreven. Trouwens, het enige dat ze in haar schild voerde
was, dat ze mij wilde afremmen. Dus probeerde zij te voorkomen, dat
we meer dan één keer per week samen alleen waren. Zij deed dat dan
altijd zo, dat het toeval leek als een plannetje van mij strandde.
Maar waren
we eenmaal alleen in een kamer, dan bood ze geen tegenstand meer.
Ik hoefde haar dan alleen maar op een bepaalde manier aan te kijken
en toe te spreken, en zij vervulde al mijn wensen, kwam op mijn
schoot zitten, liet zich door mij uitkleden, imiteerde een zwoele
buikdanseres, danste in haar hemd op de tafel, kleedde mij uit,
precies wat ik op een bepaald ogenblik wilde. Wel moest ik haar
bijna altijd, om haar de voor mij en haar nodige opwinding te
geven, zacht, heel zachtzinnig en geduldig liefkozen, maar dat was
toch in de verste verte geen reden om naar andere vrouwen te lopen.
Bovendien vond ik diep in mijn hart wild hartstochtelijke vrouwen
slecht, alle mooie theorieën van Ans en de prettige ervaringen met
haar ten spijt.
Ans! Zonder haar zou ik mijn zelfrespect niet zo snel en definitief verloren hebben. Maar misschien was het zo, dat ik behoefte had om slecht te doen, lekker opwindend slecht.
Ans! Als zij naar een ander werelddeel was verhuisd, zou het anders gelopen zijn, maar zij woonde tien minuten fietsen bij mij vandaan. Toen zij trouwde, had ik mij op de achtergrond gehouden en omdat zij zich schaamde over de laatste weken, had ze mij niet uitgenodigd om eens bij haar te komen kijken.
Als elke man zijn zelfrespect zou verhezen door overspelige verlangens en fantasieën, die wel eens of nogal eens door zijn hoofd spelen, zou er helemaal geen zelfrespect meer bestaan op de wereld, geloof ik. Maar ik zette mijn fantasieën in sluwe daden om. Ik ging Ans opwachten, volgen, ik ging de buurt verkennen, ik drong mij op en gedroeg mij als een schoft. En dat was nauwelijks enkele weken nadat ik Odette na de vakantie heroverd had.
Zodra Ans en ik elkaar zagen in die drukke winkelstraat wisten we beiden waar het om ging. Zij deed zo moederlijk en deugdzame-huisvrouw-achtig mogelijk, met de twee kinderen van haar man bij zich. Ik begon onmiddellijk aardig met de kinderen aan te pappen, vroeg hun namen en vernam, dat het meisje elf en het jongetje acht jaar was. Wat een geluk, dacht ik, en stuurde hen een winkel binnen met een paar snoepcenten. Satan zelf kon nooit meer lol gehad hebben van zijn streken als ik daar in die winkelstraat met dat optreden van me.
‘Leuke kinderen,’ zei ik tegen Ans. Zij stond daar in die etalage te kijken, of er wonderwat te zien was. ‘Morgenmiddag kom ik bij je op de thee, als ze naar school zijn. Ik heb zo'n hoop te vertellen.’
‘Dat zal wel. Maar ik ben niet van plan je er
in te laten,’ zei ze zo effen mogelijk. ‘O nee?’ Er tintelde een
prettig gevoel van triomf door mij keen. Zij
is bang van mijl ‘Dat zeg je, omdat je juist wel van plan bent mij er in te laten. Je bent
alleen maar een beetje bang, net als toen, weet je nog? Maar ik
help je binnen het half uur van die angst af,’ zei ik halfluid bij
haar oor en staarde ingespannen in die etalage. Het was druk in de
winkel.
‘Donder op en laat ik je nooit meer zien,’ zei ze woedend.
‘Snotneus die je bent. Ga maar naar die fijne meid van je, of wil
ze nog steeds niet?’
Het leek, of ik het spel zou verliezen. Maar ze voegde nog iets aan
haar woorden toe. Dat had ze niet moeten doen.
‘Geef 'r dan maar een pak voor haar billen, als lievigheid niet
helpt, helpt dat soms beter.’ Haar woorden werden bijna overstemd
door een tram die voorbij reed.
Ik draaide mijn hoofd wat opzij en met mijn mond dicht bij haar oor
zei ik: ‘Ik ken iemand, die daar veel harder aan toe is. Verdomd
hard ook!’ Daar voegde ik nog wat ophitsende woorden aan toe en
keek haar van opzij aandachtig aan. Zij werd eerst bleek en daarna
rood. Haar neusvleugels trilden. Zij vloekte binnensmonds en siste:
‘Treiterkop. Gemeen loeder.’
‘O, so-ci-a-lis-me!’ galmde ik, en zei daarna zacht, dicht bij haar
oor: ‘Morgenmiddag om kwart over twee. Hang het touw door de
brievenbus, dan kom ik onopgemerkt binnen. Als 't je na een halfuur
niet bevalt, zal ik stilletjes weer weggaan. Maar ik denk van niet.
Ik maak een ander mens van je.’
Zij keek mij met grote ogen aan, eerst verbaasd en daarna angstig
en boos. Ik voelde mij groeien en groeien. Die opmerking over dat
touw deed helemaal de deur dicht. Ze begreep, dat ik de zaak
degelijk had verkend.
‘Hoe... kom je zo verwaand, zo zelfverzekerd? Je lijkt wel
gek!’
‘Dat lijkt misschien zo, maar... Ach je
meent er niks van. Kleine jongens worden groot.’
Ik glimlachte, eerst overmoedig en daarna ernstig, met verlangende
ogen. ‘Wij hebben nog altijd aan hetzelfde behoefte, samen. Daar
kom ik morgen over praten.’
De kinderen kwamen de winkel uit. Ans schudde haar hoofd.
‘Je bent een slechte jongen,’ zei ze ernstig. ‘Val me niet lastig,
laat me in godsnaam met rust. Ik ben een fatsoenlijke vrouw, wat
denk je wel?’
‘Ik denk, dat je als fatsoenlijke vrouw slechte jongens nooit van
de deur moet jagen. En als je zo fatsoenlijk bent, wat is er dan om
bang van te zijn? Tot morgen dus, bij de thee!’
Ik was door het dolle heen, keek uitdagend in haar van
verontwaardiging fonkelende ogen, aaide de kinderen over hun hoofd
en stapte resoluut naar mijn fiets, die een eindje verderop tegen
een muur stond.
Verwachtte ik, de volgende middag het touw uit de brievenbus te
zien steken? Ik wist het zelf niet. Wat ik zeker wist was, dat ik
haar dolgraag wilde verleiden omdat zij bang van mij, dus ook van
zichzelf was.
Ans woonde in dezelfde drukke winkelstraat waar ik haar de vorige
dag ontmoet had, op een vrij bovenhuis boven een hoge
winkel.
De klok boven een horlogezaak wees dertien minuten over twee, toen
ik het portiekje binnenstapte. Het touw hing door de
brievenbus.
Ik haalde een paar maal diep adem en trok de deur open. Zodra ik op
de mat stond, haalde ik het touw binnen en sloot de deur. Toen trok
ik aan het ijzerdraad van de bel en begon de lange trap te
beklimmen.
Zoals Ans mij later bekende was het eerst haar plan, bovenaan de
trap te gaan zitten met het broodmes in haar hand, mij uit de
hoogte flink de les te lezen en dan weg te jagen. Maar toen zij er
een nacht over geslapen had, leek haar dit wel wat al te
melodramatisch. Zij kon zich eenvoudig niet indenken, dat zij, een
ervaren vrouw van dertig jaar, geen baas zou kunnen over een blaag
van net negentien jaar. Daarom had zij zich een geheel andere rol
aangemeten, die van de moeder van haast middelbare leeftijd, die
mij afgemeten vriendelijk boven aan de trap ontving en meteen
theewater ging opzetten in de keuken. Zij droeg een groot bont
schort en haar knoedel was piekeriger dan ooit. De kamer was
ouderwets gemeubileerd. Er stond een divan, die ik met
nadrukkelijke aandacht bekeek, voor ik in de lage pluche fauteuil
ging zitten, die zij me aanwees.
‘Misschien was het niet nodig geweest om zo tegen je uit te varen,
gisteren,’ zei ze op de toon van een schooljuffrouw die een jochie
een paar oorvijgen te veel heeft gegeven, ‘maar dat kwam door m'n
slechte geweten.’ Zij glimlachte en maakte een gebaar van zand
erover. Ze scharrelde opruimerig door de kamer en praatte rad over
haar man en de kinderen, een hele zorg, kinderen veel aandacht en
liefde nodig... toen floot de ketel in de keuken.
Ik stond op zodra ze weg was en ging voor het raam staan. Het was
een druilerige novembermiddag. In de kamer was het behaaglijk warm.
Toen zij weer binnenkwam rekte ik mij uit en zei: ‘Je moest je haar
los dragen.’
Zij gaf daar geen antwoord op. Ik keek haar aan, trok mijn
wenkbrauwen op en bewoog mij heel traag en loom door de kamer, mijn
handen in mijn nek gevouwen. Zij keek schuw naar mij en zei: ‘Hè,
ga zitten. Je werkt op m'n zenuwen als je zo doet.’
Ik werkte op iets heel anders. Ze had me eens toevertrouwd, dat
mannen die zich bewegen of de duivel ben voortdurend op de hielen
zit, niet de ware mannen zijn. Een echte man moest zich een beetje
traag en log bewegen. Daarom lachte ik en ging op mijn gemak de
foto's bekijken, die op het buffet stonden. Ans schonk thee in en
zei: ‘Vertel eens, hoe gaat het met je werk en met je
vriendinnetje?’
‘Dank je, heel goed. Beter dan met jou. Wat heb je toch? Je durft
niet eens naar me te kijken.’
‘0 nee? Wel, wel, hoor eens aan.’ Ze zette de kopjes thee op het
pluche tafelkleed en keek mij woedend aan met haar handen in haar
zij.
‘Wat heb je toch?’ vroeg ik schijnheilig. ‘Vroeger was je niet zo.
Kan ik het helpen, dat jij je zo moet aanstellen?’
‘Luister nu eens goed, verwaand jongetje. Jij zoekt iets bij mij,
hè, maar Ans is niet thuis. Er zijn jonge meiden genoeg die je er
een plezier mee kan doen, maar mij niet. Is dat duidelijk? Als je
geen fatsoenlijk gesprek kunt voeren, donder dan op en gauw.
Is
dat duidelijk?’ Haar lichtblauwe ogen vonkten van woede. Ik haalde
glimlachend mijn schouders op en keek haar aan, zoals ik vroeger
keek als ze mij streelde. Ondertussen trok ik op de tast een stoel
vanonder de tafel, ging zitten en pakte mijn kop thee. Zij stond
nog steeds met haar banden in haar zij, hijgde en keek een beetje
verdwaasd, toen ik mijn ogen op het kopje richtte en doodkalm thee
ging zitten drinken. Haar ogen bleven wantrouwig op mij gevestigd,
toen ze tegenover me ging zitten. Toen ik haar weer zo aankeek,
sloeg zij de hare neer en pakte haar thee.
Plotseling zei ik met een zachte, vertederde stem: ‘Weet je nog wat
een leuk spelletje dat was, een slok thee van mijn mond in de jouwe
en dan weer terug...’ Ik staarde dromerig voor mij uit, maar zij
sprong op, of ik haar met een mes had gestoken.
‘Nu is 't genoeg!’ Zij schreeuwde niet. Haar stem was laag en
ijskoud. Met een bleek gezicht rende ze naar de kachel, greep de
pook en hief die dreigend boven haar hoofd.
‘Er uit, en gauw, en laat je nooit meer zien,’ siste zij.
Ik stond heel traag op en kwam een stap naar haar toe.
‘Denk je, dat ik mijn huwelijk, mijn man, de kinderen, mijn hele
geluk in de waagschaal wil leggen voor jou?’ Dit was het luide
fluisteren van toneelspelers. Dat deed ze, vond ik, toneelspelen.
Ze wees met een trillende linkerwijsvinger naar de deur. Haar ogen
leken heel groot in haar witte gezicht.
‘Niet voor mij, maar voor iets dat je tekort komt bij je man en
kinderen. Zij kunnen het niet helpen. Jij kunt het niet helpen. Als
je mijn hersens inslaat helpt dat al evenmin. Sla maar, als je
denkt dat dat helpt. Hier is mijn hoofd.’ Ik liep met gebogen hoofd
de paar stappen naar haar toe.
Zij riep één keer heel hard en hoog: ‘Arjen!’ als een beest in
doodsnood. Toen gleed mijn voorhoofd langs haar borsten en mijn
armen gingen om haar bevende lijf. Zij sloeg mij een paar keer
gevoelig met de pook tegen mijn benen en zitvlak, ik kreeg een
kletsende slag van haar linkerhand tegen mijn wang, maar ik greep
haar lichaam onverstoorbaar vaster en drukte mijn open mond in haar
hals. De pook viel rammelend op de grond. Zij krabde en beet,
huilde en hijgde, maar gaf zich gewonnen. Het tuchtigen en vechten
ging meer en meer over in het wildste en hardhandigste
minnekozen dat wij ooit samen hadden beleefd. Ik hoorde vloeken,
scheldwoorden en uitroepen van verrukking, die mij onbekend
waren.
Zodra het voorbij was begon ze weer ruzie te maken, zij het een
toontje lager dan voor deze uitbarsting van hartstocht. Of ik nu
mijn zin had. Dat ik niet gek moest kijken als zij voor het gas
ging zitten. Zij hield dit niet uit. We waren allebei slecht en
verrot. Zij haatte mij als de pest. Enzovoort.
Ik liet het allemaal gelaten over mij heen gaan, trok het
divankleed los en drapeerde dat om ons heen.
‘Klets niet,’ zei ik. ‘Je hoeft helemaal niet van me te houden. Als
je maar van mijn bast houdt is het mooi genoeg. Dat is zelfs beter.
Ik hou van jouw bast en van de manier waarop je vrijt.’
Ik legde mijn hand onder haar kin en keek haar aan.
‘Laat dat,’ zei ze en duwde mijn hand weg, maar haar weerstand
brak. Misschien had ik gelijk, zei ze, dat je niet van elkaar
hoefde te houden om van elkaar gediend te zijn.
Ik vertelde haar een paar ervaringen met Odette. Ze knapte daar
zienderogen van op. Ik was dus net zo overspelig als zij. Nu zocht
zij steun bij mij. Ik had moeite om niet te lachen toen ze mij
vertelde, dat haar man een beste kerel was, maar dat zij zich erg
moest inhouden bij het vrijen, anders raakte hij zijn opwinding
kwijt. Als zij zich niet aanstelde als een schuchter maagdje, was
meneer tot niets in staat.
Daarna raakte ze weer bijna in tranen toen ze mij vermaande, alles
maar te vergeten wat ze mij vroeger had verteld over haar idealen
van kameraadschap en dergelijke, want zij was die idealen
onwaardig. Ik zei, dat ik dat best vond, maar dat ze dan ook
voortaan geen pook-tonelen meer moest opvoeren, en toen raakte ze
nog meer van streek en zei: ‘Domme jongen. Het had een haar
gescheeld of ik had werkelijk je hersens ingeslagen. Maar toen je
je hoofd zo boog, toen... toen kon ik niet meer.’
Met een afspraak voor de volgende week Het ze mij na een vreedzaam
kopje thee en een tweede ronde om bijna vier uur uit. Onder haar
wakend oog deed ik het touw weer door de brievenbus en daarna stoof
zij weg om zich te gaan opknappen.
Toen ik na een week terugkwam, probeerde zij nog één keer, maar nu
met zachtheid en tranen, de loop van het lot te veranderen, maar
tevergeefs. Ik kwam voortaan iedere week een middag. We hadden een
veelzijdig programma van seksuele vermakelijkheden waardoor we ons
zelden met elkaar verveelden.
Iedereen had het te druk met zichzelf om zich al te veel in mijn
uitvluchten te verdiepen. Maar na een maand of wat werd het wel
eens moeilijk, altijd een alibi te hebben. Maar toen zorgde het lot
voor een nieuwe wending, die ons beiden voorlopig geheel en al in
het moeras deed verzinken.
Mijn gastheer vatte plotseling het plan op, Amsterdam te verlaten
en in het Gooi te gaan wonen. Ik moest dus uitzien naar een nieuw
onderdak. De ouders van Odette juichten het wel wat erg luid toe,
dat ik niet van plan was bij hen aan te kloppen, bang als ze waren
dat ik Odette dan zeker zwanger zou maken, maar dat ik zelf voor
een goedkoop onderdak wilde zorgen.
De man van Ans, Maarten, was een kleine functionaris bij een
socialistische vakbond, toen nog niet zo groot en machtig als
tegenwoordig. Ze konden van het bescheiden salaris net rondkomen en
hadden ruimte over. Ik wist, toen ik het plan in een slapeloze
nacht had overdacht, dat het er helemaal aan zou liggen, hoe en
wanneer ik Ans zou voorstellen, haar kostganger te worden. Met
duivelse sluwheid stelde ik het praten over mijn plan een week uit,
toen ik voelde dat de juiste stemming er niet was. De volgende keer
dat ik bij haar was zorgde ik, dat ik bij het vrijen spoedig over
mijn hoogtepunt was. Zij bleef dan erg aanhalig en poeslief. Ik
geloof niet, dat wij ons bepaald aan excessen te buiten gingen,
maar wat mij onder andere zo onweerstaanbaar voor haar maakte was,
dat ik op deze leeftijd altijd twee en soms wel drie hoogtepunten
op één middag baalde. Terwijl zij dus sterk geprikkeld en poeslief
was en mij niet met rust liet, kwam ik, al liefkozend, met mijn
satanisch plan te voorschijn. Eerst probeerde zij het als een
grapje af te wimpelen en probeerde mij speels het praten te
beletten. Ik voerde de stemming nog wat op en hernam mijn aanval
met argumenten als: geen mens zal er dan meer wat achter zoeken, ik
hoef na afloop niet door de kou naar buis, de waakzame overburen
zijn met één slag uitgeschakeld, we zullen allebei natuurlijk reuze
voorzichtig zijn, jij kunt er evenmin buiten als ik,
enzovoort.
Een ogenblik leek het, of zij helemaal zou afkoelen en nuchter
wilde gaan praten, maar ik gaf haar niet de kans. Al vrijend en
genietend stemde ze toe en ik liet haar de belangrijkste details
herhalen, voor zij tijd had om tot bezinning te komen: dat zij het
aan Maarten zou voorstellen als een buitenkansje voor hen plus een
goede daad ten opzichte van mij... dat zij haar oude meneer in de
stad had ontmoet, die haar had verteld, dat hij er zo mee zat omdat
hij niet wist waar hij Arjen zou laten, je kon zo'n jonge jongen
maar niet overal in de kost doen...
Toen de roes voorbij was, huilde ze wel een beetje en betoogde, dat
het van kwaad tot erger met ons ging, maar belofte maakt schuld en
wie weet, zoals ik al had betoogd, bekoelde onze hartstocht als we
elkaar iedere dag zagen.
Maarten, de goedzak, vond het best. Het leek hem wel gezellig. De
kinderen, Rietje van elf en Basje van acht juichten, want ze vonden
mij een geschikte knul.
Grootvader Petersen, mijn weldoener, vond het ook een goed plan. We
zouden het zolderraam dat op het noorden uitkeek, met de hulp van
een bevriend timmerman-metselaar wat groter maken en een stuk van
de zolder afschieten: mijn eerste eigen atelier. Een verdieping
lager had ik een klein zijkamertje als slaapvertrek. Ik voelde mij
een vorst. Zelfs Odette was opgewonden. Zij kwam helpen bij de
inrichting ofwel zorgen, dat het bij mij niet al te
knus-kleinburgerlijk werd. Odette was bang, dat ik mij wat al te
behaaglijk zou voelen in dit milieu, een angst die niet ongegrond
was. Zij kwam al evenmin als Maarten op het denkbeeld, dat er iets
meer dan gezelligheid en moederlijkheid zou zijn tussen deze vrouw
en mij die, met enige goede wil van haar, nog net mijn moeder had
kunnen zijn.
Toen ik mij daar had gevestigd, hadden Ans en ik het er de eerste
dagen moeilijk mee. We waren niet zo koelbloedig-gewetenloos als de
situatie vroeg en geneerden ons, als we aan tafel zaten met de
argeloze Maarten en zijn lieve kinderen. Maarten werd al wat kaal
en een beetje gebogen. Het baantje eiste hem nogal op. Hij moest
vaak naar vergaderingen buiten de stad, bereidde toespraken voor,
of zat verdiept in blaadjes en brochures en kon dan geen lawaai aan
zijn hoofd velen. De eerste week gaven Ans en ik elkaar zelfs geen
zoen als ik de deur uitging en we even alleen waren. We keken
elkaar nauwelijks aan. Maar de tweede week haalden we onze schade
dusdanig in, dat we bang waren er gek van te worden. Dat was in de
Paasvakantie, toen de kinderen een week uit logeren
waren.
Maarten had nergens erg in. Hij vond het al lang heerlijk, dat Ans
niet meer zo vaak aanhalig deed en hem probeerde te verleiden. Toch
kwam er een conflict, maar zo lachwekkend vergeleken bij de
werkelijke toestand, dat Ans en ik er bijna van moesten grienen.
Het is niet moeilijk, voor een andermans kinderen aardig te zijn.
Ik ontdekte, dat ik zelf nog altijd een jongen was, die graag met
kinderen speelde. Daarbij had ik veel op Maarten voor. Ik was groot
en sterk als een beer, onvermoeibaar, hield van kinderlijke
grappen, spelletjes, van lawaai schoppen, stoeien en, als ik er
voor in de stemming was, van uitbundig draven en krachtvertoon.
Allemaal dingen waar jonge kinderen gek op zijn. Bovendien had ik
meer tijd dan Maarten. Het jochie aanbad mij als een godheid, kwam
met zijn knutselwerkjes en problemen bij mij, knoeide met mijn
verf, was in de wolken als ik met hem ging vliegeren, of als ik
kwam kijken als hij met zijn zelfgemaakte bootje in de vijver
speelde, enzovoort.
Het meisje was zo mogelijk nog gekker op mij en bovendien nogal
aanhalig van type. Zij was toen nog zo kinderlijk, dat zij aan
tafel luid verkondigde, dat zij later lekker met mij ging
trouwen.
In het begin vond Maarten het prachtig, als ik met één kind hoog op
mijn schouders en het andere als een baby in mijn armen de trap af
kwam om aan tafel te gaan, of met hen op de divan zat te gekken of
plaatjes te kijken, of met hen ganzebordde en meer van die dingen.
Hij zag zijn kinderen genieten en was daardoor zelf gelukkig. Ook
Ans keek soms aangedaan toe, als ze mij met de kinderen bezig zag.
Zo moest ik ook nog als vredestichter optreden, want het jochie
vond, dat wij als mannen die hangerige meid maar links moesten
laten liggen, en Rietje vond, dat we dat kinderachtige ventje maar
de straat op moesten sturen. Ze hadden beiden een ademloze
bewondering voor mijn werk, vooral toen ik hen in alle houdingen en
standen ging tekenen en schilderen, en van dat werk nog aardig
verkocht ook. Het was geen sterk werk, maar het
was lief en, zoals Nols vader het noemde: bruikbaar. De opbrengst
mocht ik van grootvader Petersen op de spaarbank zetten voor later,
maar dat deed ik niet al te nauwkeurig. Ik kocht er ook wel
cadeautjes van voor Ans en de kinderen. Nu ik bij haar woonde, kon
ik haar eindelijk ook eens wat geven!
De aanhaligheid van Rietje vormde voor mij geen probleem. Ik kende
haar kinderlichaam geheel en al, het had geen enkel geheim en geen
enkele aantrekkingskracht voor mij, althans niet meer dan het vel
van een jonge poes of de bast van een berkeboom. Zij kon gerust op
mijn bed komen stoeien, zondagsmorgens, zoals zij deed, of bij mij
onder de dekens kruipen, zoals zij in opdracht van Ans niet deed.
Ik werd er evenmin heet van als bij het aaien van een kat of het in
je armen nemen van een lammetje. Ans wist dat. Zij was hel ook, die
de kinderen had aangemoedigd naakt voor mij te poseren, toen ik
voorstudies maakte voor een wandschildering in een kinderkliniek,
mijn eerste grote opdracht, die ik door bemiddeling van Nols vader
kreeg.
Maar de brave Maarten, die eerst alleen maar een beetje jaloers was
op de aanhankelijkheid van zijn kinderen, kwam op het onzalige
denkbeeld, dat ik met zijn elfjarige, toen bijna twaalfjarige
dochtertje knoeide, misbruik maakte van haar kinderlijke
aanbidding. Ik herinner mij het tafereel nog heel scherp. Rietje en
ik hadden de hele middag door oud Amsterdam gesjouwd. Het kind was
gek op zulke zwerftochten. Ze was een goede reisgenote, kletste
niet te veel, wachtte geduldig als ik ergens een paar krabbels in
mijn schetsboek maakte, stond dan zelf ook eigenwijs te tekenen,
was blij met elke blik, elk woord dat er van getuigde, dat je je
nog herinnerde dat ze bij je was, bloosde van dankbaarheid als je
haar een paar aanwijzingen bij het tekenen gaf of haar prees, en
liep dan weer zoet mee te slenteren. Die avond, terwijl Ans het
jochie in bed stopte en Rietje en ik op de divan zo maar wat zaten
te peinzen, zei ze ineens: ‘Zeg... jij en mamma houden veel van
elkaar hè?’ Ik kreeg er een kleur van en staarde een andere kant
op. Het kind schoof wat dichter naar mij toe, legde haar hand op
mijn schouder en zei: ‘O, maar dat is toch niks erg? Het is beter
dan ruziemaken.’
Dat vond ik zo'n verdomd goeie opmerking, dat ik haar op
mijn schoot trok en een paar klinkende zoenen gaf. Maar juist
op dat ogenblik deed Maarten de deur open. Was hij nu maar gewoon
binnen gekomen, maar nee, hij deed schutterig de deur weer dicht,
liep naar de keuken en daarna naar boven om hulp en steun te zoeken
bij Ans.
‘Ik geloof, dat je pappa een beetje geschrokken is,’ zei ik tegen
Rietje, want ik voelde waar de schoen wrong. Hij had tegen Ans al
een paar keer toespelingen gemaakt, die zij nogal vinnig had
beantwoord. ‘Hij denkt geloof ik, dat wij samen aan het vrijen
waren.’
‘Nou, geeft dat?’
‘Is beter dan ruziemaken, wou je zeggen... Hij vindt jou daar nog
veel te jong voor. Maar wij waren niet aan het vrijen, wil je dat
goed onthouden, Rietje? Hij zal je daar zeker naar vragen en als je
dan ja zegt, vlieg ik hier de deur uit en kom er nooit meer in. Het
is ook echt niet goed, als grote jongens met kleine meisjes vrijen.
Zo'n beetje knuffelen geeft natuurlijk niks, maar 't moet niet
gekker worden.’
Zij begreep er niet veel van, hoewel Ans haar deugdelijk had
voorgelicht. Het echtpaar kwam na een kwartier binnen. Ans was
nogal bleek en Maarten nogal rood. Ze stuurden het kind naar bed.
‘Wat deed jij met Rietje?’ vroeg Ans, nadat ze op de gang had
gekeken of het kind werkelijk verdwenen was, uitgeslapen kat die ze
was. Ze leek nogal geschrokken.
Ik haalde mijn schouders op zei: ‘We zaten wat te praten. Toen
maakte ze ineens zo'n verdraaid rake opmerking, dat ik haar even
moest knuffelen. Ik hoop, dat Maarten daar geen verkeerde
conclusies uit trekt... Ik ben een normale jongen met een meisje,
waar ik eh... flink mee vrij als het zo uitkomt. Jullie denken toch
niet...’
‘Ik wist niet wat ik zag,’ zei Maarten. Als hij van streek was
piepte hij altijd zo raar. Ans geneerde zich dood. Ze raapte al
haar moed bij elkaar en zei: ‘Dat is waar, Maarten. We zijn geen
van drieën kinderen meer, we kunnen de waarheid wel aan. Als hij
bezoek van z'n meisje heeft, heb ik meer dan eens het bed geboord,
je begrijpt me wel. Je moet het hem niet kwalijk nemen, Arjen. Het
is natuurlijk een akelige verdenking, maar je moet
rekenen, Maarten is erg stijf opgevoed. Ik heb zo dikwijls tegen
hem gezegd, neem dat kind eens op je schoot, doe eens wat lief met
haar. Als zulke erg jonge meisjes zo aanhalig zijn komt dat omdat
ze tekort komen, en dan gaan ze dat dubbel en dwars ergens anders
zoeken, op straat, bij vreemde knullen en zo meer. Op mijn schoot
wil ze nu eenmaal niet zitten.’ Enzovoort.
Ze kreeg hem zelfs zo ver, dat hij naar een van hun rooie dokters
ging, die veel verstand van die dingen had, om de zaak te
bespreken. Die dokter gaf Ans groot gelijk, vooral toen hij hoorde
dat ik niet al te preuts met mijn eigen meid omgang had. Maar ze
moesten wel zorgen, dat het kind niet bij mij in bed kroop, want
dat zou het te veel prikkelen. Voor de rest mocht ze gerust eens op
mijn schoot zitten en om mijn hals hangen. Wat allemaal niet
wegnam, dat Maarten het maar half geloofde en mij met wantrouwende
blikken bekeek, als ik met zijn nog spichtige dochtertje stoeide.
Of ik nu al zei, dat mijn zusjes heel jong gestorven waren en dat
ik altijd graag een zusje had willen hebben (wat bittere waarheid
was) hij bleef zich onzeker voelen, tot hij het op den duur maar
aan Ans begon over te laten. Maar hij bleef wel bij haar
informeren, of ze wel goed op ons paste als hij naar een
vergadering was.
Of Ans goed oppaste! Rietje was wel onnozel, maar niet gek, zoals
wel bleek uit haar opmerking, die dit alles aan het rollen had
gebracht. Ans betrapte haar op een avond in haar nachtponnetje op
de trap, zogenaamd moest ze water drinken in de keuken, maar in
werkelijkheid wilde ze aan de deur luisteren of door het sleutelgat
kijken. Gelukkig had Ans zelf hoegenaamd niets onnozels. En van aan
deuren luisteren en door sleutelgaten kijken wist ze alles af. Dat
deed ze als ik Odette op bezoek had en Maarten niet thuis was. Van
Ans kon ik dat hebben, sterker, ik vond het opwindend en maakte er
een extra mooie voorstelling van, als ik wist dat zij trillend van
opwinding toekeek. Er was een verbindingsdeur tussen mijn
slaapkamertje en de voorkamer; die voorkamer werd alleen op zon- en
feestdagen gebruikt. De verbindingsdeur werd nooit gebruikt en de
kruk was er daarom uitgehaald, wat een flink kijkgat opleverde. In
de voorkamer hing een lap stof tegen de deur en voor het kijkgat,
maar die lap hoefde je alleen maar opzij te doen.
De bezoeken van Odette, meestal een keer per week, waren half
stiekem. Voor zover haar ouders dit nog controleerden, waren we
naar een concert, naar een lezing of iets dergelijks, maar ze
wisten, dat we daarna soms nog even bij mij aan gingen.
Odette kwam ook wel op andere uren bij mij, maar dan vertelde ze
thuis meestal verhalen over hoe de kinderen van Maarten daar weer
bij me in het atelier zaten te lezen of te knutselen, of binnen
kwamen rollen, of dat Ans thee had gebracht en was blijven praten,
en meer van zulke kalmerende, vertrouwenwekkende verhaaltjes. De
kinderen noemden Odette ‘de prinses.’ Ze vonden haar beeldschoon,
maar lang niet zo aardig als ‘beer’, zoals ze mij noemden. Rietje
was jaloers op Odette, maar zo kinderlijk dat het alleen maar
lollig was. Odette deed neerbuigend vriendelijk tegen ‘die
volkskinderen’ (ze spraken pittig Amsterdams) die ze nogal
‘onopgevoed’ vond. Ik liet haar kletsen.
Toen zij zich de eerste keer aan mij gaf in wat zij ‘dat
deprimerende kamertje van jou’ noemde, huiverde zij of het een
varkenshok was. En ik had moeite om mijn plezier niet te tonen,
want ik vond het heerlijk om haar een beetje te vernederen. Ik was
al lang over mijn bewondering voor gecultiveerde mensen in dure
huizen heen, en ergerde mij danig aan al hun opgepriktheid en
snobisme, zoals ik mij ergerde aan Odettes onlesbare dorst naar
bewondering door al wat mannelijk is, aan dat air van ‘zo hoort het
ook want ik ben heel mooi,’ afgewisseld met ‘wat zien die mannen
toch aan me?’ Op haar beurt nam Odette wraak door mij in
over-culturele gezelschappen te halen, waar ik met mijn mond vol
tanden zat. Maar als zij het al te bont maakte, of naar mijn smaak
te veel flirtte, nam ik bij ons volgend samenzijn wraak, door na
een zacht begin heel wild te doen, en woorden en uitroepen te
kreunen, waar een straatmeid van gebloosd zou hebben. Vervolgens
verontschuldigde ik mij dan met de redenering, dat ik de gedachte
niet kon verdragen, dat zij mij een beetje ontrouw was met andere
bewonderaars, of mij fijntjes vernederde met hoogdravende
prietpraat waar mijn gezonde boerengemoed tegen in opstand kwam.
Dat hield haar ontzag levend. Zij zou het niet gedurfd hebben, een
andere jongen ooit een echte zoen te geven. Toen niet. Ik betrapte
haar een keer met Louis op het Leidseplein. Ze zagen er geen
van
beiden naar uit dat ze flirtten, integendeel, ze keken allebei
treurig, maar dat maakte mij ook woedend. Louis was de oudste van
het voormalige Clubje van Nol. Toen ik hen daar samen zag, was hij
al bijna afgestudeerd als advocaat. Hij was de enige minnaar die ik
oprecht vreesde, sympathiek van onder tot hoven, het minst fatterig
van het hele stel, geduldig, ernstig, lang niet droog, mannelijk en
helemaal niet naïef. ‘Ik wacht geduldig, tot deze bevlieging over
is,’ had hij tegen Odette gezegd. Hij stuurde elk jaar anoniem een
monsterlijk groot boeket bloemen op haar verjaardag. Dat heeft hij
heel wat jaren moeten volhouden!
Hij studeerde dat jaar niet af, Louis, omdat hij op het critieke
moment in het ziekenhuis lag met een hersenschudding. Dat voorval
deed mij bijna de gevangenis indraaien. Alleen door zijn
bovenmenselijk sportieve houding bleef ik er buiten.
Een paar dagen nadat ik Odette met hem had gezien, wachtte hij mij
op. Hij zag er uit of hij een boel wist. Ik wilde hem meteen de rug
toedraaien, maar hij praatte beter dan ik. Hij zei: ‘We zijn toch
oude vrienden? Heb ik ooit iets gedaan, dat je het recht geeft mij
je rug toe te draaien? Ik wilde eens ernstig met je praten, Arjen.’
Enzovoort.
Diezelfde avond zaten we op mijn atelier. Het was een zomerse
juni-avond. Ans bracht ons thee. De stemming was toen nog rustig.
Hij vertelde mij, dat hij niets van Odette wist, maar alles zelf
had uitgezocht. Iemand kon niet met een opvallend meisje als Odette
in een melksalonnetje een huis aan de overkant gaan zitten
bestuderen, zonder dat dat opviel. De juffrouw uit het melkzaakje
had ons 's avonds in het portiek gezien en Odette horen huilen.
Louis had Nol en de anderen er buiten gehouden. Al die noblesse! Ik
wierp stotterend tegen, dat Odette zich zo minderwaardig voelde na
onze eerste vrijage, zo minderwaardig vergeleken bij hem en Nol en
Henri, dat ik wel wat had móéten zeggen. Zij weigerde te geloven,
dat hij, Louis, en de anderen vriendinnetjes hadden, dus móést ik
wel het bewijs leveren.
Nu goed, dat was dan dat. De veranderde houding van Odette was
natuurlijk niemand ontgaan, toen, maar Louis had er nooit in
geloofd, dat die alleen toe te schrijven was aan haar verliefdheid
op mij. Vervolgens had hij mijn gangen laten nagaan door
een detective-bureau. Mijn bezoeken aan Ans waren niet
onopgemerkt gebleven. Hij had alle data en uren op een lijstje bij
zich. Nu was ik dus ook nog bij deze dame gaan inwonen, terwijl ik
met Odette leefde, ja, welbeschouwd bijna Nols dood had veroorzaakt
door vleselijke gemeenschap met Odette te hebben op het ogenblik
dat Nol in het water sprong. Die truc met die broek had hij wel
doorzien...
Tot zover was ik alleen verslagen en bang. Louis was dan wel enige
jaren ouder dan ik, maar toch nog jong: net 24. Nog niet zo rustig
en geslepen als later. Hij liet zich door zijn emoties meeslepen.
Had hij dat niet gedaan, dan was ik misschien snotterend op mijn
knieën gevallen. Maar nu hij op die bepaalde manier de waarheid zei
en sarcastisch werd, wekte hij een dolle drift in mij. Ik greep het
eerste het beste wat mij voor de hand kwam, een tinnen asbak en
sloeg hem op zijn hatelijk pratende hoofd.
Hij viel voor dood neer. Ik gilde als een kleine jongen en was
volkomen overstuur. Ans regelde alles. Ze sloot mij in mijn
kamertje op en ging de geneeskundige dienst opbellen bij de
benedenburen. Later op de avond ging ze nogmaals opbellen om te
vragen hoe de patiënt er aan toe was (die was nog steeds buiten
westen), probeerde mij te kalmeren en verzon ondertussen nog het
verhaal, dat dit de bekende vrouwengeschiedenis was: de ander had
mij gesard en beledigd, we waren aan het vechten gegaan, enzovoort.
Zij was het ook, die zijn adres uitviste, zijn kostjuffrouw
waarschuwde en een telegram zond aan zijn moeder, een weduwe die in
het Gooi rentenierde. Louis bleef de hele nacht buiten kennis en
het duurde twee dagen voor er geruststellende berichten kwamen. Het
was niet mogelijk, Odette er geheel buiten te houden. Zij kreeg
Ans' versie te horen en ik kon moeilijk verhinderen, dat zij Louis
ging bezoeken in het ziekenhuis. Ik deed dat trouwens zelf ook, met
de moed der wanhoop. Het was om je dood te grienen. Zijn enige zorg
was, dat ik Odetje niet ongelukkig zou maken. Voor de rest zou hij
alles maar met de mantel der liefde bedekken en geen aanklacht
tegen mij indienen. Dat zal hem later wel berouwd hebben. In elk
geval duurde het zeventien jaar, voor een toch eindelijk ongeduldig
geworden Louis Odette de volle waarheid over mij vertelde, compleet
met het rapport uit 1921/'22, dat het detective-bureau over
mijn gedragingen had samengesteld... Net als indertijd met die
bliksemstraal, die een eind leek te maken aan mijn eenzame zonden,
maar het niet deed, hernam ook nu het oude leventje zijn rechten.
Ik had succes. Ik won prijzen. Odette was na die doodsklap
toegewijder dan voorheen. Ans werd bij de gedachte aan een
scheiding van vele weken gedurende de grote vakantie vuriger en
aanhankelijker dan ooit. Rietjes onnozelheid nam af, naarmate haar
prille borstjes groeiden en kreeg de hele situatie door: haar
aangebeden Beer had twee vrouwen en daarbij nog een stille
aanbidster: Rietje.
Maar Rietje was nu nog geen groot probleem. We vingen haar samen
op, Ans en ik. We vertelden haar ieder afzonderlijk het
gelijkluidende verhaal, dat sommige mensen meer honger hebben dan
andere. Mammie en Beer waren van die hongerlappen! Het gekke van
deze honger naar lieve spelletjes was, dat je die stilletjes moest
bevredigen. Pappa mocht het niet weten, anders zou hij verdriet
hebben en dan was voor iedereen de aardigheid er af. Alle mensen
deden dat vrijen trouwens stilletjes, dat had zij al wel opgemerkt.
Kleine Bas was natuurlijk nog veel te klein om deze dingen te
begrijpen. Ja, dat snapte zij wel.
Jonge kinderen zijn nog gevaarlijker dan detectives, daar waren Ans
en ik het vurig over eens. Waar we het ook over eens waren was dat,
als deze situatie nog een jaar of vijf duurde, dat er dan kans was
dat ik met drie vrouwen in hetzelfde huis zou slapen. Voorlopig was
daar wat mij betreft geen animo voor.
Mensen die mij in de jaren voor mijn officiële huwelijk met Odette
oppervlakkig kenden hadden er geen flauwe notie van, dat al dit
gevrij, al deze bedriegerijen en doortrapte slechtheden zo'n
belangrijke rol in mijn leven speelden. Aan de andere kant vraag ik
mij af, óf dat alles wel zo'n grote rol speelde als mijn
herinnering mij wil doen geloven. Want tegelijkertijd leefde er een
geheel andere Arjen. De zich weliswaar niet doodwerkende, maar toch
nijvere jonge schilder, die niet alleen veelbelovend was, maar
reeds opvallende prestaties leverde. Een ietwat eenzelvige jongen,
wars van kroegjool en atelierfeesten (‘ik ga liever met jou naar
bed,’ placht ik tegen Odette te zeggen, als er ergens iets
fatsoenlijks of nog net-fatsoenlijks te doen was) een jong schilder
die met schetsboek of veldezel door stad en ommelanden zwierf, met
zijn beeldschone verloofde tentoonstellingen, concerten en
toneelvoorstellingen bezocht, veel las naar men zei, en heel
sociabel, zelfs geestig gezelschap kon zijn als ie wilde. Odette en
ik deden ook werkelijk nog wel wat anders dan vrijen. We konden
zelfs gemakkelijk aantonen dat we daar nauwelijks tijd voor hadden.
We maakten kinderlijk plezier met elkaar. Ik leerde tennissen. We
zeilden in een gehuurde boot, zwommen, wandelden, maakten
fietstochtjes, logeerden samen week-ends bij grootvader Petersen,
vrolijkten de oude baas van harte op, en vele dingen meer. Maar al
deze vele dingen zijn in mijn herinnering weinig markant, vormen in
hoofdzaak het tweede plan of de wazige achtergrond van ‘het
andere.’ Terwijl Louis in het ziekenhuis herstelde en nog weken
rust moest houden, logeerden Odette en ik twee weken bij grootvader
Petersen en behalve het mooie weer en het vele aan het strand
luieren met grootvader en Odette, herinner ik mij weer in hoofdzaak
‘het andere.’ Zoals meestal was ook hier de grootvader
toegefelijker en ruimer van begrip dan de vader. Als er geen
huishoudster was geweest als vertegenwoordigster van het fatsoen,
had hij ons geloof ik rustig bij elkaar laten slapen. Odette was
zojuist twintig jaar geworden en ik hoopte enkele maanden later
‘mes vingt ans’ te vieren; zij was een rijpe jonge vrouw, die er
geen dag jonger uitzag dan ze was en ik was wel jongensachtig, maar
maakte bepaald geen kinderlijke indruk. In een gesprek onder vier
ogen vertelde grootvader mij, dat grootmoeder en hij al met elkaar
sliepen toen hij achttien en zij nog maar net zeventien was. Zijn
zoon had, voor zover hij het wist, in elk geval op zijn negentiende
zijn onschuld verloren. Als je 't als jongen en meisje met elkaar
eens was en je had de leeftijd, dan zou je wel gek zijn, als je
niet van je jeugd genoot. Het enige probleem was, behalve dan dat
van ongewenste zwangerschap, dat je niet blasé werd. Daarom moest
je voor je huwelijk nog wel wat gehandicapt blijven, vond hij; je
moest niet helemaal de allures aannemen van getrouwde mensen die
altijd kunnen doen wat ze willen als ze er samen zin in hebben. En
verder moest ik dat blasé-worden niet al te zwaar opvatten, want
als je daar aanleg voor had, werd je dat na een paar jaar
getrouwd-zijn ook.
Prachtige oude baas. Ik had niet de moed, meer te biechten dan het
feit, dat ik Odette had verleid om haar te winnen, dat zij er in
het begin nogal onthutst over was, maar dat wij nu met plezier elke
week een uur of wat van elkaar genoten. Over die verleiding kon hij
niet boos zijn. Deze weg naar het hart van een jonge vrouw was zo
oud als de wereld, zei hij, en van alleen maar dweperig praten
kwamen vaak slechte huwelijken. Het feit, dat ik zoveel
medeminnaars de baas was geweest maakte de wederzijdse keuze des te
solider, volgens deze onverbeterlijke optimist. Hij bracht deze
laatste stelling ook onder de aandacht van Odetje, die hem er
dankbaar voor was. De andere feiten vertelde hij haar trouwens ook,
de gezonde ouwe Deen. Ze werd er heel opgewekt van.
De huishoudster van grootvader was een vrome ziel, die elke ochtend
naar de vroegmis ging, terwijl grootvader zijn vroege
morgenwandeling maakte met zijn trouwe hond. Dat was voor mij het
ogenblik om Odette in haar bed te gaan opzoeken. Ik gebruikte
condooms, afkomstig uit de voorraad van Ans. Onwetend over de
herkomst was Odette zeer met deze uitvinding ingenomen, want zij
had een hevige angst voor de altijd dreigende zwangerschap. Zij
begon merkbaar levenslustiger bij het vrijen te worden, nu die
angst weggenomen was. Het gebeurde in die tijd wel, dat zij
toespelingen maakte op haar zin in vrijen, of aanhalig deed als we
even alleen waren, 's Morgens vroeg in bed was zij meestal nog te
slaperig, hoewel zij het vrijend ontwaken wel heel prettig vond,
maar 's avonds was dat anders. We maakten dan altijd onze
‘wandeling langs de zee.’ Jongelui moest je ook eens een poosje
alleen laten, nadat ze de hele dag in grootvaderlijk gezelschap
waren geweest. Odette maakte toilet voor die wandelingen en kleedde
zich, als het gunstig weer was, in een zachte warme jurk die je van
onder tot boven kon openknopen, met daaronder alleen een dun hemd,
geen broek en geen kousen. Die voorbereiding scheen haar op te
winden. Zodra we uit het gezicht verdwenen waren drukte zij zich
tegen mij aan en soms werd zij werkelijk handtastelijk, vooral als
we eenmaal bij ons vaste plekje onder het prikkeldraad waren
doorgekropen om ons langzaam naar de duinpan te begeven. Er was
daar een mooi plekje met zacht gras en hoge struiken, waar we onze
wilde lusten de vrije loop lieten. Bij het licht van de
sterren keerden we dan voldaan huiswaarts, het murmelen van de zee,
het ruisen van de wind door helm en struiken nog in onze oren. We
zagen op geen van die avonden een levende ziel. Het was er een waar
paradijs. Grootvader zorgde altijd dat er wat te eten was als we
thuiskwamen, want liefde maakt hongerig, zei hij.
Zo ontkwamen we aan de waakzame oren van de vrome huishoudster. Ik
hoefde nooit 's nachts door het huis te sluipen, maar sliep als een
os, tot ik de wekker van de trouwe gedienstige hoorde, een geluid,
dat ik nooit van mijn leven met meer welgevallen heb
gehoord.
Na die goddelijke weken trokken we met ons drieën naar Parijs, waar
we in een van de banlieue-dorpen gastvrijheid genoten in een riante
villa van een vriend van grootvader. Odette en ik gingen bijna
dagelijks met de trein naar Parijs, een enkele maal door grootvader
vergezeld, en bezochten musea, kunsthandels, historische gebouwen
en roemruchte plaatsen. Van werken kwam niet veel, al sleepte ik
steeds schetsboeken mee. Het was allemaal te overweldigend in een
te korte tijd.
Ik herinner mij dat grootvader ons in die tijd voor het eerst iets
vertelde over de financiële toestand van de familie Petersen, die
niet zo rooskleurig was als buitenstaanders wel dachten. Men had
altijd nogal zorgeloos geleefd en daardoor was het stamkapitaal van
overgrootvader Petersen danig ingeteerd. Grootvader zou ons graag
een jaar of wat op zijn kosten in Parijs laten wonen, om verder te
studeren en rustig voort te werken, maar dit plan kon niet
doorgaan. Ik moest maar proberen, zo gauw mogelijk op eigen benen
te staan, dan kon ik over een jaar of wat, wellicht getrouwd, mij
met Odette in of bij Parijs vestigen. Je moest er, tenzij je een
genie of een gelukskind was, ook weer niet te lang blijven, want
als je geen abnormaal geluk had, bleef je als jong kunstenaar in
Parijs onopgemerkt. Er was te veel talent. Maar met het aureool van
Parijs om je hoofd en de nieuwste ideeën en snufjes in je hoofd en
vingers, maakte je daarna in Nederland een prachtige kans om wél
opgemerkt te worden...
De weinige kunsthandels, die in de vakantie-tijd open waren gaven
mij, voor zover ze modern werk exposeerden, een sterk gevoel
van onzekerheid. In Nederland had ik ook wel eens wat van de
nieuwe ‘ismen’ gezien, maar hier kreeg ik het gevoel dat ik een
halve eeuw achterliep. Met mijn landschappen bouwde ik voort op
Pissarro, Manet, Monet, Van Gogh en diergelijke, en voelde mij
modern en gedurfd. De produkten van het kubisme en ander
kwajongensgeklodder en geknutsel had ik altijd voor opzettelijke
gekkigheid gehouden. Maar dit! Ik zag werk van Matisse en de andere
‘Fauves’ waar ik me beroerd klein en slapjes bij voelde. Met de
techniek van portret- en figuurschilderen scharrelde ik ergens
tussen Breitner en Van Gogh in, dichter bij Breitner dan bij de
geweldenaar Van Gogh. Iedereen prees de portretjes die ik van
Odette maakte als ‘bijzonder krachtig en gedurfd.’ Gedurfd! Mijn
zolen. Ik was gewoon een haas. En aan beelden knotsen had ik mij
nooit gewaagd, maar er mij natuurlijk wel in verdiept vanwege het
werk van mijn gastheer en mijn toekomstige schoonvader. Zij moesten
nodig eens naar Maillot gaan kijken, die bereisde Roeien. Wat een
prachtwijven! Dát waren beelden. Rodin was wel goddelijk, maar de
na-aperijtjes van mijn vroegere gastheer waren een nogal slap
aftreksel, om van de steriele versieringen van Odettes vader maar
te zwijgen. En wat een vakmanschap allerwegen. Ik kwam er niet over
uitgepraat tegen grootvader en Odette. Ik werd er bijna impotent
van, zo zeer greep het mij allemaal aan.
Doodmoe van het zwerven ging Odette meestal om half tien al naar
bed en ik volgde weldra, maar zat soms nog laat bij vermoeiend
lamplicht in mijn schetsboek te krabbelen, inplaats van over de
balustrade te lopen en via het balkon Odettes kamer binnen te
klauteren, waar zij kersvers uit bad in een koket nachthemd zoet
geurend in bed lag. Dat was een nieuwe ervaring voor mij, dat ik
haar vergat. Overigens betekende dat meestal alleen maar, dat ik
nogal laat bij Odette binnenklom. Zij liet op mijn verzoek een
klein lampje branden, zodat ik niet mijn nek brak of het huis in
opschudding bracht door de boel om te smijten. Het was een mooi
gezicht, Odette in haar eerste slaap. Het gastvrije huis was solide
gebouwd en weinig gehorig. We konden zelfs kibbelen zonder gehoord
te worden. Dat kibbelen was nogal onschuldig en ging meestal over
dezelfde dingen. Bijvoorbeeld over
het feit, dat Odette het alweer hoorbaar betreurd had, dat Nol en
Henri nu niet in Parijs waren, of over mijn onverbeterlijke
jaloezie in verband met haar geflirt met mannen en jongens, of over
mijn gebrek aan goede manieren en onverschilligheid voor mijn
uiterlijk. Ik vond mezelf alleen naakt wel aardig, zei ik altijd,
de rest was flauwe kul voor onmannelijke fatjes. Een echte vent
moet ook geen kappersgeurtjes hebben en zich niet aldoor wassen en
opdoffen, dat is goed voor wijven. Diep in haar hart gaf ze mij
gelijk, maar ze vond het nu eenmaal nodig om zich niet bloot te
geven. Dat zij een echte vent nodig had, was geen sprookje. In
zekere zin had zij die nog meer nodig dan Ans, die bij vlagen erg
dol was op de poezelige knaap die ik dan voor haar was.
Het was een nieuwe ervaring voor Odette, mij in de rol te zien die
bij haar thuis zo hoog stond aangeschreven: Het Werk, Het Heilige
Werk, waar alles voor moet wijken. Ik rende door het onmetelijke
Louvre of de duivel me op de hielen zat, altijd op weg naar een
bepaald schilderij, waarvan ik een detail nog eens wilde zien, en
dan kon ik geen geklets aan mijn kop velen. Of ik wilde beslist
ergens iets tekenen en dan was zij niet zulk tam gezelschap als
Rietje. En altijd gingen die verdomde musea weer dicht en werd je
als een hond weggejaagd, waarna ik rust noch duur had tot 's
middags de deuren weer opengingen. 's Avonds praatte ik opgewonden
in dat prachtige Frans van me met onze gastheer, een
gefortuneerde kunstverzamelaar-zondagsschilder, en grootvader,
of bekeek ademloos zijn prentenportefeuilles van moderne meesters
en aankomende beroemdheden, prees en kamde af, zoals je dat doet
als snotneus van bijna twintig tot mijn ogen dichtvielen van
vermoeidheid.
Odette en ik waren beiden vermagerd na die drie weken Parijs.
Grootvader, die nog een week bij zijn zoon bleef logeren, gaf hoog
op van mijn ijver. We konden zijn steun goed gebruiken, want zijn
brave zoon verraste Odette en mij ia een omhelzing die nogal schrik
veroorzaakte. Het kostte grootvader moeite, Odettes ouders aan hun
verstand te brengen, dat wij volwassen genoeg waren voor
omhelzingen met rokken omhoog, bloesje open en, meest
verbijsterende feit, begerig-liefkozende meisjeshand in
jongensschoot. Harde woorden waren dan misplaatst, vond
grootvader.
Hoogmoed komt voor de val. Ik had er geen idee van, dat de
rechtschapen vader van Odette, die zoveel praats had, zelf net zo'n
verdomde huichelaar kon zijn als ik... Maar dat kwam pas in het
volgend voorjaar aan het licht.
6
Ik keerde bij Ans terug op een middag in september, terwijl de kinderen al naar school waren. ‘Toch geen poken of broodmessen?’ vroeg ik, toen ik haar ogen zag. Ik wist, dat ze tijdens mijn afwezigheid zou proberen zwanger te worden. Maarten en zij waren het er al lang over eens, dat ze samen nog een of twee kinderen zouden nemen als de tijd daar rijp voor was. Om nu nog niet lager te zinken dan zij al gezonken was, had zij bedacht, dat het eerste kind dan maar verwekt moest worden als ik zes weken weg was.
Ik sloeg mijn armen om haar heen en keek onderzoekend in haar ernstige blauwe ogen. Zij glimlachte nauwelijks en zei: ‘Ik heb heel wat gepiekerd terwijl je weg was.’ Zij weerde mij af en zei snel: ‘Zouden we nu eindelijk niet eens ophouden?’ ‘Is het kindje er al?’ vroeg ik en drukte haar borsten tegen mijn borst.
Zij lachte onwillig en zei: ‘Gekke jongen. Overmorgen heb ik zekerheid.’ Ik knikte ernstig en merkte op: ‘Een prachtige kalenderdag om het afscheidsfeest van ons losbandige leven te vieren.’ Mijn handen streelden langs haar heupen. ‘Kan er geen welkomstkusje af voor je zoete schandknaap?’
Zij rukte zich plotseling los, liet zich op de divan vallen en huilde zo hartverscheurend, dat ik er beroerd van werd. Ik probeerde haar te troosten, maar wist niks behoorlijks te zeggen. Een week of wat geleden had zij zelfmoord willen plegen, vertelde ze, toen het huilen bedaard was. Ze had een afscheidsbrief je geschreven aan Maarten en was vastbesloten in de keuken voor het gas te gaan zitten en de deur naar de gang met pleisters en repen papier goed dicht te maken. Ondernemend was ze wel, en pienter ook. Maar juist toen was Rietje uit bed gekomen, alsof het kind voelde dat er wat was. Ze was de laatste tijd zo lief voor haar. Als Maarten een nacht van huis was, sliep Rietje bij haar. En ze zei van die dingen, die als een mes door je hart gingen. ‘Arjen en u zijn eigenlijk wel een beetje slecht hè, maar ja, iedereen is dat.’ Zij ook, Rietje, bekende ze, want ze fantaseerde wel eens dat Ans dood was en Odette had het afgemaakt (voor Odette was dat voldoende, voor Ans blijkbaar niet) en dan ging zij met Arjen trouwen en hele dagen in bed liggen vrijen, en dan zou ze ook zo leuk steunen en raar joelen van plezier. ‘O, Arjen, een kind van nog geen dertien jaar, met al net zulke problemen als wij. Wat een rotzooi. Wat een voorbeeld voor zo'n onschuldig lam van een kind. Wat voor steun kan ik haar als moeder geven? En het is allemaal mijn eigen verdomde schuld. Jij bent ook nog maar een kind. Jullie zijn allemaal kinderen, Maarten ook, die begrijpt nooit iets!’ Ze kreeg een nieuwe huilbui.
‘Ik dacht, dat je hem zo'n fijne knul vond,’
zei ik, toen ik me weer verstaanbaar kon maken. Ik wist, dat een
beetje bekvechten soms afleiding geeft.
‘Is hij ook, maar niet voor een drel van een wijf als
ik.’
‘Nou, nou, wat helpt het, of je jezelf zo zit af te breken,’
vermaande ik. ‘Biecht alles maar op, dat geeft lucht.’
Ze zweeg een poos en snikte zo nu en dan nog wat na met haar hoofd
in haar armen. Ik streelde over haar piekerige haar.
‘Ik ben zo'n gloeiend heet loeder, ik ben in staat om de hele
wereld te verpesten. Als Rietje bij mij in bed...’ Ze begon opnieuw
hevig te snikken. Ik gaf haar een paar tikken op haar billen en
zei: ‘Hou op! Vertel nu rustig wat je op je lever hebt. Dit is
gewoon om gek te worden!’
‘Dat is het ook!’ gilde ze en kwam voorlopig niet meer tot bedaren.
Eindelijk kwam het hoge woord er uit. Als aanhalige Rietje in bed
met haar lag te kroelen, dan wond haar dat op en ze had grote
moeite om niet openlijk handtastelijk te worden, en als Basje zo
groot was en hij zou dat doen, zou ze nog grotere moeite hebben.
Daar! Nu wist ik het. En dat ze graag door het kijkgat naar
Odette en mij keek kwam ook, omdat ze Odette opwindend vond om te
zien.
‘Maar toch niet zo opwindend als je mij dan vindt?’ vroeg ik
nuchter.
Nee, dat niet. Nou, wat vond ik daar nu wel van? Ik haalde mijn
schouders op en wist niks te zeggen. Daar wilde ik eerst wel eens
over piekeren. In die dingen was ik zo groen als gras. Ik had nog
nooit van zulke veelzijdige vrouwen gehoord. En allemaal in
diezelfde tijd was ze ook nog bijna bezweken voor een aardige
vakbondsbestuurder met grijs haar, die bij haar kwam klagen over
zijn koele vrouw. Ze had hem graag haar lichaam gegeven, maar was
bang, dat ze dan net zo moeilijk van hem kon afkomen als van mij,
en ook dat Maarten toch eindelijk wel eens wat zou
merken.
We zaten nog steeds bedrukt te praten, toen de kinderen uit school
kwamen en toen was er ineens afleiding genoeg. Ze waren door het
dolle heen, Rietje wat terughoudender dan vroeger, maar toch ook
zeer opgetogen, zowel over mijn aanwezigheid als over de cadeautjes
die ik had meegebracht. Ik liet hen boeken met reproducties zien en
vertelde honderd uit over Parijs.
Toen ik na het eten in mijn atelier aan het rommelen en opruimen
was, kwam eerst Basje mij om mijn hals vliegen. Hij vond, dat je
dat als man van negen jaar zo langzamerhand niet meer in het
openbaar kon doen. Later op de avond kwam eerst Maarten een praatje
maken en daarna verscheen Rietje, met stijve vlechtjes, haar lijfje
verhuld in een slobberig nachtponnetje. Ze lachte verlegen, pakte
allerlei dingen op die ze bekeek en weer neerzette en toen zei ze
ineens: ‘Mamma zegt, dat ik nu te groot ben om kroelerig met je te
doen. Ik ben al een echt groot meisje, wist je dat?’ ‘Ga weg...,’
zei ik ernstig. ‘Nee, dat wist ik niet. Je bent nog gegroeid ook,
vind ik.’
‘Ja, ik kan nu een kindje krijgen als ik wil.’
Ik glimlachte en zei: ‘Maar dan moet je ook nog een man vinden die
dat wil.’
‘Ja, dat is waar.’ Zij zuchtte diep. ‘Hoe oud moet een meisje zijn,
voordat jij naar haar kijkt?’
Ik keek heel nadenkend naar de zoldering en zei, om haar niet al te
erg te ontmoedigen: ‘Nou eh.... ik zou zeggen: zestien.’
‘Gô, wat duurt dat nog lang hè!’
Ik ging voor het raam staan, keek naar buiten en zei: ‘Kom eens.’
Vanuit dat raam had je over een paar lage huizen een aardig
uitzicht over een stukje Amsterdam.
‘Zie je,’ zei ik ernstig, ‘in al die huizen wonen leuke jongens,
die hun duim en vingers aflikken als ze jou over een jaar of wat
zien. Wij tweeën zijn toch niet alleen op de wereld,
wel?’
‘Nee, dat is waar,’ zei ze en zweeg een poosje. ‘Maar ik vind jou
zo hef.’
‘O, dat gaat vanzelf over als je verliefd wordt op een andere
jongen. Hij weet het nu nog niet, de bofneus, en jij kent hem nog
niet, maar jullie dromen wel al van elkaar, grappig hè?’
‘Hij moet dan wel veel op jou lijken.’
‘Er zijn honderden jongens die veel op mij lijken!’ Ik tilde haar
van de grond en zwaaide haar in het rond. Ze sloot haar ogen als
een volleerde minnares en fluisterde: ‘Ik mag je toch wel een zoen
geven?’
‘Waarachtig wel! Ik ben je grote broer. Met je broer kroel je niet,
maar als ie thuis komt van een verre reis, geef je hem fatsoenlijk
een zoen, dat spreekt.’ Ik wiegde haar als een kleuter en zette
haar toen weer op haar blote voeten.
‘Het is wel een heel gezeur allemaal hè,’ zei ze. ‘Niks an. Dat ik
niet eens leuk met je mag kroelen en zoenen, ba!’
‘Ja, dat komt ervan als je groot wordt. En je wordt groot. Ik heb
van mamma gehoord, dat je heel lief voor haar bent geweest.’ Ze
knikte met een ouwelijk smoeltje. Toen legde ze haar handen op mijn
schouders en stak mij haar mond toe. We kusten elkaar plechtig op
beide wangen. Daarna gaf ik haar nog een zwierige handkus, wat haar
aan het lachen maakte, en geleidde haar met veel buigingen naar de
deur.
‘Dag, broer Beer.’
‘Da-ag, grote zus Muis. Slaap lekker.’
Toen ze de trap af was en de deur naar de zolder gesloten had,
hoorde ik gerucht achter mijn schot. Later bleek, dat Maarten het
gesprek had afgeluisterd en door een kier in het schot had
toegekeken. Dit was het einde van zijn wantrouwen. Hij griende
haast over zijn slechte gedachten en mijn opvoedkundige prestaties,
vernam ik de volgende dag van Ans. Hij vond mij een pracht - kerel.
Ik moest vooral niet te lang wachten met trouwen, want ik was een
geboren vader. Hij meende het!
Ja, het waren grote tijden voor mij daar in dat huis. Ik hielp
zelfs Ans uit de put door het doodsimpele voorstel, dat ze haar
moeilijkheden eens compleet zou voorleggen aan diezelfde dokter,
gespecialiseerd in liefdesperikelen en gezinszaken, die ook zo'n
helder oordeel over het geval Rietje had gegeven.
Ze ging zonder dat Maarten het wist en kwam tamelijk opgelucht,
zelfs enigszins vrolijk terug. Volgens die dokter was zij nu juist
een volstrekt normale, volledige vrouw, haast abnormaal normaal,
zij het dat ze wel wat snel geprikkeld was op dat volledige gebied.
Ze moest zo verstandig zijn, met al die warmbloedigheid van haar
geen brokken te maken en niet op elk gevoeletje ingaan. Enzovoort.
Een man en een jonge minnaar, daar moest ze het echt maar mee zien
te doen. Half in ernst had hij gezegd, dat als ze soms een andere
minnaar zocht en geen bezwaar had tegen grijze slapen, bij het
zeker zou willen overwegen. Gelukkig kwam ze niet op het idee om
daar nu ook weer over te gaan grienen.
Waarschijnlijk was ze zwanger. Dat nieuwtje was ook een mooie
afleiding. Ze had dat ook meteen besproken. De dokter had haar
gezegd, dat als dat zo was, zij zich de eerste maanden nergens druk
over hoefde te maken. Ze kon vrijen zoveel ze wilde, mits dat niet
tot getob en bittere zelfverwijten leidde, want dan kon ze het
beter laten.
We vervloekten de lieve kinderen ook wel eens, zoals nu: net toen
we er na dit opluchtende gesprek hard aan toe waren om bijna twee
maanden schade in te halen, stonden ze de bel te luiden of er brand
was. Maar die schade haalden we de volgende morgen en middag wel
in, nadat ik diezelfde avond een extra mooie, op effect berekende
vrijpartij met Odette in mijn kamertje had georganiseerd.
Om Ans niet tot wanhoop te brengen vertelde ik maar niet, dat ik
het vetertje van een van Rietjes vlechtjes voor de gangdeur van
mijn kamertje vond, toen ik Odette naar huis bracht. Maarten was
nogal vroeg thuisgekomen van een vergadering in de buurt. TV hoorde
hem op de trap stommelen, juist toen wij onze laatste
stuiptrekkingen hadden. Niet alleen Ans, maar ook Rietje moest
daardoor haastig verdwijnen, de een van het kijkgat in de
tussendeur en de ander van het sleutelgat van de gangdeur dat,
zoals ik later op de avond constateerde, ook een goed uitzicht
bood, vooral als ik met opzet met Odette niet onder maar op de
dekens bleef. Het was om je dood te grienen. Ik borg het vetertje
zorgvuldig op en besloot, het kind eens flink onder handen te
nemen, al was het alleen maar uit eigenbelang.
Maar de volgende dag had ik dus wel wat anders aan mijn hoofd. Ans
kwam mij, zodra Maarten en de kinderen de volgende morgen
vertrokken waren, mijn ontbijt op bed voeren. Ze had een briefje op
het ruitje in de voordeur geplakt met de mededeling niet thuis en was zo Kef en wild als ze nog nooit
was geweest. Toen ik haar plagend vroeg, of ze zeker wist, dat er
niemand achter het kijkgat zat, herinnerde zij zich alles van de
vorige avond weer en werd nog hartstochtelijker. Het liep al tegen
twaalven, toen ik me eindelijk ging scheren, wassen en aankleden.
Ze vergat bijna het briefje van de deur te halen. Om twee uur zat
het er weer. We stoeiden en minnekoosden de hele middag en werkten
het hele repertoire af.
Zo begon mijn laatste leerjaar, waarin ik nog maar los-vast aan de
Academie gebonden was, als ‘loge-leerling’ van de baas, met veel
zelfstandig thuis- en buitenwerken. Veel nieuws kon mijn
leermeester me niet meer bijbrengen. Ik werkte hard, soms met een
stevig touw aan de kruk van de zolderdeur, zodat Ans me niet kon
storen. Het gebeurde na een week of wat wel eens, dat ze dreigde de
deur in te trappen, maar als ik me stil hield, droop ze vanzelf
af.
Nu was ik het, die soms zei: ‘Laten we verstandig zijn,’ of:
‘Zouden we er nu eindelijk niet eens mee ophouden?’ Maar ik maakte
het na een uur of een dag altijd weer goed, als ik mij aan haar
liefkozingen onttrok. Ik was wel verrot, maar niet zo doortrapt dat
ik haar in de steek liet. Zo'n harde was ik niet, integendeel, ik
was te zacht, ik had geen karakter, zoals men dat noemt. Later zei
ze dat eens plagend tegen me, maar zo vertederd, dat ik er niet
kwaad over kon worden, later, toen haar buik meer en meer zwol en
de mogelijkheden bij het minnekozen steeds geringer in aantal
werden. Ze zei nooit: ‘Dat je nog zo lief voor me blijft,
terwijl ik er zo afstotend begin uit te zien,’ zo slim was ze wel.
Ze zei alleen maar: ‘Je bent veel te goed voor me. Eigenlijk zou je
me nu in de steek moeten laten, maar je bent veel te zacht. Ze
hebben vergeten je een karakter te geven, maar ik hou van je zoals
je bent.’ Ze ging steeds meer van me houden. Wanneer ik maar iets
zei, waar je uit zou kunnen afleiden, dat ik wel eens ooit in
Parijs of een ander ver oord zou kunnen gaan wonen, dan keek ze als
een bang dier. Ze kon mij niet missen en had het gevoel: zo'n lieve
jongen krijg ik nooit meer... Op een morgen kreeg ik een brief van
Frits, die na de slag naar München was gegaan. Ik had haar wel eens
iets over Frits en de vader van Nol verteld.
‘Frits heeft het erg naar zijn zin in München,’ zei ik. We zaten
koffie te drinken in haar huiskamer. ‘Na Parijs is het wel de
belangrijkste stad voor aankomende schilders op 't
ogenblik.’
Ik zei niet eens, dat ik zin had om er heen te gaan, maar haar
koffiekop trilde zo, dat ze morste.
‘Als hij weer terug is zal ik hem eens met je in bed stoppen,’ zei
ik haastig, om haar wat op te monteren. ‘Jij zou hem in één keer
genezen van die liefhebberijen met mannen. Stel je voor, zo'n
beeldschone jongeling, die met mannen vrijt, wat is daar nu aan,
vergeleken bij ons plezier?’
Ze stond op, streelde door mijn haar, nam mijn gezicht in haar
handen en zei met haar donkere, omfloerste stem: ‘Schat.’ Ze had
willen zeggen: ‘Laat me niet in de steek. Ga nooit weg, want dan
weet ik me geen raad,’ maar ze trok alleen mijn hoofd achterover en
zoende mijn mond zo wanhopig hongerig of we drie maanden gevast
hadden.
Haar kind werd begin mei geboren. Drie avonden tevoren zat zij nog
met haar dikke lijf op een stoel achter het kijkgat. Ik had haar
een mooie voorstelling beloofd. Dat was in die tijd wel het enige
pleziertje op dat gebied, dat ik het arme kind kon geven. Het
nabije moederschap bracht geen verandering in haar levenshouding.
Op de een of andere manier scheen zij er, net als ik, behagen in te
scheppen om slechte dingen te doen en zich slecht te voelen. Verder
was zij een voorbeeldige huisvrouw. Er bleef wel eens wat stof
liggen door een onvoorziene vrijpartij, maar dat kwam bij een
volgende beurt weer in orde. Zij was bef en attent voor
de
kinderen op een manier die ik thuis nooit had gekend. Zij
vertroetelde Maarten met lievelingskostjes en vervulde elke wens
die ze maar kon vervullen. Toen zij in het kraambed ging, was er
geen kous ongestopt en er ontbrak geen knoop aan wat dan ook. Dank
zij ons ging Rietje, die een goed stel hersens had, naar de Mulo
inplaats van thuis in het huishouden te komen. Dat was ook wel
eigenbelang: hoe meer school en huiswerk, hoe vrijer voor ons. Maar
goed, we konden ons wat Rietje betreft modern voelen. In 1922/'23
was het nog niet algemeen, dat een meisje uit zo'n milieu naar de
Mulo ging. Maarten knikte hierbij alleen maar ja. Tegen twee zulke
opvoedkundigen kon hij toch niet op.
Mijn opvoedkundige talenten waren nog een keer hard nodig geweest
om Rietje voor altijd van het sleutelgat weg te houden. Ik las haar
broederlijk de les tijdens een wandeling. Zij ontkende niets,
bekende integendeel maar al te graag alles. Op haar manier wilde
zij zich ook al graag slecht voelen, want ze had wel begrepen dat
slechtheid de weg naar vrijgenot wel eens kon bekorten. Ze vond het
een prachtig gezicht, zei ze, als ze door dat sleutelgat keek. Ze
was er helemaal niet door geschokt, had eerder de neiging moeten
onderdrukken om aanmoedigende kreten te slaken zoals supporters bij
een voetbalwedstrijd. Het was voor haar, zei ze, net hetzelfde als
voor Basje grote locomotieven of het zien opstijgen van een
vliegmachine...
Daarna gaf ze me nog een daverende klap op mijn kop met de
tegenwerping, dat mamma ook toekeek, door het kijkgaatje in de deur
naar de voorkamer... (Zij had dat op een avond bezet gevonden, toen
ze er zelf door wilde kijken).
‘Wat zeg je, Beer?’
‘Ik zei: wel potverdomme.’
‘O. Wist je dat dan niet?’
Daarop bleef ik het antwoord schuldig. Het kostte heel wat kletsen
om haar zover te krijgen dat ze beloofde, niet meer te kijken of
als ik het sleutelgat dicht stopte, te luisteren. De zaak was ook
niet erg eenvoudig. Wat mamma en pappa (ze wist al van de komst van
het kind toen wij het nog nauwelijks wisten) en mamma en Beer, en
Beer en de Prinses allemaal met elkaar deden was niet vies,
integendeel, ze deden het omdat ze zoveel van elkaar hielden.
Maar 't moest wel erg stiekem gebeuren, niemand mocht kijken, wat
verder alleen met nare dingen zoals poepen het geval was. Arjen als
opvoeder van jonge meisjes. Het was om je dood te
grienen.
Ik schilderde een moeder met een kindje aan de borst op de
binnenkant van Rietjes deur als beschermengel. Het was een van de
beste moeders-met-kind die ik ooit gemaakt heb. Ik timmerde een
boekenkastje voor haar, waar ze al maanden van droomde. We kochten
regelmatig samen goedkope maar goed uitgezochte boeken bij
kraampjes op de markt en in de Poort. Ik verfde haar kamertje op,
plakte met behulp van Ans een nieuw behang, en zo deden we tal van
dingen waarmee we bewezen, dat we veel van haar hielden. Toen ze me
blozend vertelde, dat ze een soort vriendje had dat op school
achter haar zat, een vriendje dat uit school mee naar huis liep en
zo, moedigden we dat kies aan. De kans dat het een dertienjarige
jongen was die onder haar rokje zou voelen, was volgens Ans één op
de honderd. Nou, hij was die één niet. Het was een schuchter
ventje. Zijn sensuele uitingen gingen niet verder dan het klokhuis
van haar appel afkluiven en wel eens aan haar vlechten
trekken.
‘Nu heb ik er ook twee, net als jij,’ zei ze op een middag voldaan
tegen mij, toen we het brave Keesje nawuifden. ‘Van wie hou jij nou
het meeste, van mamma of van de Prinses?’
‘Van allebei heel veel.’
‘Nou, ik niet hoor. Van Kees zoveel en van jou zoveel, als je 't
niet erg vindt.’ Ze wees eerst met haar duim en dunne wijsvinger
iets aan ter grootte van een suikerkorrel en daarna met beide
handen iets ter grootte van een flink kind. Dat bleef daarna nog
een poos haar gewoonte, als ze mij tegenkwam in huis, dat wijzen
hoe groot haar liefde voor mij was.
Als we wel eens verschil van mening hadden, vroeg ik: ‘Hoe groot
ook weer?’ Soms kwamen er dan tranen, zoals die keer dat ze me had
uitgescholden. Ik vermeed altijd zoveel mogelijk pijnlijke
gesprekswendingen; dat merkte die doerak heel goed. ‘Trouwen met
Kees,’ ja, dat was het. Ik had dat uit mijn mond laten vallen. ‘Als
jij later met Kees getrouwd bent.’ Ze zei doodkalm, dat ze liever
op mij wachtte en vervolgde met zo'n soort opmerking als:
‘Drie
vrouwen, waarom eigenlijk niet? In de ouwe tijd hè, hadden zoveel
mannen meer dan één vrouw, vorsten en hoge Pieten. En in sommige
landen is dat nog zo.’ Toen ik dat gesprek afsneed zei ze vinnig:
‘Jij wilt daar nooit over praten, flauwerd. Ik vind dat echt laf.’
Ze had leuke grote, heel licht bruin met groen doorspikkelde ogen,
die aandoenlijk verontwaardigd konden kijken. Zij had bijna zulk
licht blond haar als Odette, maar dan een tikje rossig en een mooie
rechte neus, waarvan de vleugels nerveus bewogen als ze
verontwaardigd was.
‘Hoe groot?’ zei ik en gaf met mijn handen een heel kleine, een wat
grotere en een grote maat aan. ‘Zo, zo, of zo?’
‘Toch zo!’ zei ze, wees een heel grote maat aan, stak haar tong uit
en liep huilend naar haar kamertje.
Het was een engel van een kind. Zulke incidenten kwamen goddank
maar weinig voor. Ze wist, als ze wilde dat ik haar lief vond en
attent voor haar zou zijn, dat ze het dan niet in de
melodramatische richting moest zoeken.
Maar al die verstandigheid van mij kon in hoofdzaak bestaan, omdat
Rietje nog jaren beslist ongevaarlijk voor mij was en hetzelfde
voor mij betekende als het hondje voor een massamoordenaar. Zij was
ook net een hondje, zoals ze met mij meeliep op mijn tochten door
en buiten de stad, en in mijn atelier op de vloer bij bij de kachel
aan mijn voeten lag te lezen of haar huiswerk te maken. Op haar was
Odette jaloers, net als Basje jaloers was, en soms, Ans. Maar die
ergerde zich voornamelijk aan de verleidingskunsten, die het kind,
in hoofdzaak instinctief en met een volstrekte afwezigheid van
schaamtegevoel, ondanks alles toch van tijd tot tijd probeerde. Als
ik dan knorrig of verveeld deed, keek ze mij zo aandoenlijk
hulpeloos aan, dat zelfs een vent die volgepropt zat met karakter
niet kwaad had kunnen blijven.
En wat kon ik er aan doen, als zij stilletjes dingen van mij
streelde, wanneer zij dacht dat ik niet keek? Dan streelde ze het
stoeltje waarop ik zat als ik schilderde, de penselen, die ik boos
of jolig in een hoek had gesmeten, mijn hemd dat over een stoel
hing. Zij deed dat heel teder, heel voorzichtig met de toppen van
haar dunne vingers en haar ogen leken dan op die van een vrouw, die
naar haar kindje kijkt. Soms had ze ineens een manie om alles
te
kussen, heel voorzichtig, zoals je een slapende baby een zoentje
geeft: mijn sjaal, mijn pijp, een paletmesje, een stuk zwart krijt,
een oud schilderijtje dat zij lief vond, alles wat zij leuk of lief
of ‘typisch van Beer’ vond. En zij sleepte alles naar haar hol dat
ik weggooide: afgekeurde schetsen, probeersels, reepjes linnen met
verfklodders, een oud zakmes dat verroest was, een leeg zakje van
mijn lievelingstabak, een kapotgetrokken schoenveter... als ik het
maar had gebruikt of gedragen was het voor haar een relikwie, dat
zij koesterde, besnuffelde, streelde, wegborg in haar kastje en
weer ter hand nam. Geen vrouw of meisje heeft dat ooit met dingen
van mij gedaan.
Je kon daar niet kwaad over worden, al irriteerde haar ongewoon
grote aanhankelijkheid soms. Zoals het ook ineens kon hinderen, dat
ze mij hardnekkig als een jongen bleef beschouwen en mij zo ook
bleef noemen als 't zo uit kwam, ook toen ik 21 was en zij 13. Maar
dat werkte ik ook zelf in de hand doordat ik mij graag als een
jongen gedroeg, die veel op de grond zat of lag, altijd de trap met
twee of drie treden tegelijk opstormde (behalve in tijden van
depressie), luid zong bij het penselen wassen in de keuken, die
toeren deed in het trapgat en met Ans' hoed op aan tafel
kwam.
Rietje was ontzettend trots op mij, veel trotser dan Odette. Als we
door de stad liepen berichtte ze me trouw, welke vrouwen en meisjes
allemaal verliefd naar mij keken. Zoals in snotterige verhaaltjes
de drankzuchtige door het handje van zijn dochtertje voorbij
verlokkende kroegen wordt geleid, zo weerhield het intensieve
contact met Rietje mij soms van het ingaan op vluchtige
kennismakingen. Maar zij was niet altijd bij me, mijn
beschermengeltje.
Toen het kind van Ans, een jongetje, geboren was, deed Rietje zo
trots of ze het zelf had gebaard. Ze zat er een dag of wat na de
geboorte mee in haar arm, terwijl de hulp van Ans bezig was in de
andere kamer.
‘Hoe vind je me?’ vroeg ze, terwijl ze het kindje zacht
wiegde.
‘Zou het nu zo gek zijn, als ik een kindje had?’ Zij glimlachte
weemoedig en zei peinzend: ‘Weet je, soms droom ik dat het mijn
kindje is, van jou gekregen...’ Toen keek ze me geschrokken aan en
zei benauwd: ‘Niet vloeken hoor.’
Ik keek zo vertederd mogelijk in haar verschrikte ogen, gaf haar
een kusje op haar voorhoofd en verdween gauw naar mijn atelier. Dat
vloeken deed ik wel op de trap, binnensmonds. God in de hemel wat
een toestand! Dat kind torste op haar smalle schoudertjes de taak,
een betere moeder te worden dan haar stiefmoeder, een betere vent
te vinden dan ik, die ze vereerde als niemand ter wereld. Als ik
een beetje karakter had, pakte ik mijn boeltje en kwam nooit weer
terug. Nu was zij nog steeds een rein engeltje, ondanks alles wat
zij wist, gezien had en wilde.
Veel tijd om te tobben kreeg ik die middag niet, want er werd
gebeld of er brand was. Iemand van de winkel beneden, of ik aan de
telefoon kon komen. Er scheen iets ergs te zijn gebeurd. De
dienstbode van de Petersens, die altijd zo schreeuwde dat je haar
ook zonder telefoon haast kon horen, bulderde in mijn oor, dat
meneer Petersen een verschrikkelijk ongeluk had gehad. Of ik direct
wilde komen, want mevrouw en de jongejuffrouw waren zó
overstuur.
Er was meneer Petersen al maanden geleden iets verschrikkelijks
overkomen, voor zijn doen en voor mevrouw: hij was verliefd
geworden op een collega van Odette, hij de braafste aller brave
borsten. En niet zo maar een beetje in stilte! Hij begon met
Marja's kop te tekenen en belandde weldra met Marja in bed. De
rollen waren nu omgekeerd. Ik verraste meneer Petersen in een
omhelzing met rokken omhoog en bloesje open. Hij was door het dolle
heen, meneer Petersen. Zij inspireerde hem. Hij was langzaam maar
zeker als kunstenaar weggesuft, maar nu kwam er wat! Honderden
driftige houtskoolschetsen. Marja in haar dagelijkse plunje. Marja
in haar feestjurk. Marja in oude costuums van het toneel. Marja in
haar hemd. Marja helemaal bloot en niet gestileerd. Marja in alle
houdingen en standen. Marja in klei, Marja in marmer, Marja in
brons. Zij was zijn muze. Men mocht hen niet storen. Het Heilige
Werk, met zo nu en dan wat verpozing in bed. Meneer Petersen werd
weer helemaal jong en ondernemend. Hij verkocht! De nogal
hachelijke financiële toestand ten spijt kocht hij een auto. Toen
zijn vrouw het niet langer nam, stormde hij in die auto naar zijn
vader, om de zegen van de aartsvader in ontvangst te nemen. Maar
die zegen bleef uit. Ik wil niet zeggen, dat hij inplaats daarvan
een schop kreeg, maar het had er wel veel van weg. Grootvader
Petersen (hij verouderde sterk in de volgende jaren en vertelde mij
het verhaal wel twintig keer) grootvader Petersen trachtte hem aan
zijn verstand te brengen, dat hij te ver ging. Een slippertje van
het rechte pad af... hij zou de laatste zijn om zoonlief verwijten
te maken. Een bevlieging van vurige verliefdheid: zoiets overkwam
juist de allerbesten. Maar om zo'n bevlieging, of vlaag van
hartstocht een officiële status te willen geven en de vrouw, waar
je zoveel jaren lief en leed mee had gedeeld op je vijftigste voor
het hoofd te stoten voor een jonge meid van net eenentwintig? Ba!
Kom tot bezinning mijn jongen. Neem een bad in de frisse Noordzee
en gebruik je hersens. Maar de jongen van vijftig werd alleen maar
doller, zo dol, dat hij met zijn liefje naast zich in de auto tegen
een boom reed. Hij was op slag dood. Zij overleed enkele dagen
later.
Ik was er eerlijk kapot van en liet Odette kies met rust. Ze had
trouwens genoeg aan haar hoofd, want het dodelijk ongeval van haar
vader bleek tevens de doodsklap te zijn voor de financiën van de
familie Petersen. Het huis in Amsterdam werd opgedoekt. Odettes
moeder trok bij grootvader in en Odette logeerde, zolang de
rolletjes, die ze toen bij een toneelgezelschap had nog duurden,
bij een bevriende familie en trok daarna haastig ook naar Bergen
aan Zee. De vader van Nol zorgde voor een tentoonstelling en deed
wat hij kon om geld te maken voor de berooide familie. Grootvader
bezat nog wat slecht verhuurde panden in het oude centrum van
Amsterdam, een bescheiden lijfrente, het niet grote huis in Bergen
en het werk van zijn bevende handen, dat echter uit de mode begon
te raken. Vergeleken bij mijn ouders leefden ze daar bij grootvader
toch nog als vorsten, maar bekrimpen als je het zorgeloos gewend
bent geweest bleek nogal zenuwslopend te zijn. En de schande! De
praatjes! Odette had het er de eerste maanden erg moeilijk mee en
ik had met haar te doen. Wat een voorbeeld! Ze piekerde zich gewoon
half gek over haar vader en haar toneelvriendinnetje. Alles
wankelde. Als ik later ook zo werd? De familie Petersen was nu
juist een van die veilige voorbeelden geweest, een ware
logenstraffing van wat de goegemeente over kunstenaars
kletste...
We gingen dat jaar niet met vakantie. Ik logeerde vier weken
bij grootvader en sliep in het bed van de huishoudster, die nu
was vervangen door een werkster. Er ging nu niemand meer naar de
vroegmis. Wel gingen we, bijna elke avond, naar onze oude duinpan.
De eerste keren keken we schuw om ons heen, of mama Petersen ons
niet bespiedde, want zij deed preutser en wantrouwiger dan ooit.
Grootvader moest al zijn levenswijsheid in het geweer brengen om
Odettes moeder berusting en weer wat levensmoed hij te brengen. En
wat Odette betreft, zij wist niet, of zij postuum begrip voor haar
vader moest hebben, of de partij moest kiezen van haar mokkende
moeder.
Ik ging die zomer ook nog een week naar mijn ouders, van maandag
tot zaterdag. Ze waren erg oud geworden, vond ik. Mijn broer had nu
twee kinderen. Voor de rest was er daar weinig veranderd. Iedereen
was somber en godvrezend. Het gerucht over de dood van Odettes
vader was zelfs tot daar doorgedrongen. Ik schilderde er wat
vertrouwde plekjes en vergezichten, en werd bij die bezigheid op
een middag door mijn oude dominee overvallen, die me van allerlei
vroeg over ‘het kerkelijk leven in Amsterdam’. Ik hield me erg
onnozel, deed verstrooid en verontschuldigde mij met de mededeling
dat als ik werkte, de rest van de wereld niet voor mij bestond. Hij
noemde mij lachend de jonge Rembrandt. Verder dan Rembrandt was hij
nooit gekomen. Dat vertederde mij. Ik had mijn buik vol van
intellectuelen die al van Van Gogh hadden gehoord.
Ik was blij, dat ik mij na die paar dagen ‘thuis’ weer behaaglijk
bij Ans kon installeren. Zij was opgelucht, dat door de dramatische
gebeurtenissen van lange buitenlandse verblijven de eerstkomende
jaren wel geen sprake zou zijn.
Ik moest eerst nog een hoop geld verdienen. De vader van Nol
breidde zijn zegeningen verder over mij uit. Hij kocht werk van mij
en zorgde voor opdrachten. Tot mijn opluchting scheen ik hem niet
als jongen te boeien zoals Frits had gedaan. Misschien was zijn
ingetogenheid tevens toe te schrijven aan de terugkeer van Nol en
Henri. Dit vrolijke duo ging zich nu ernstig met de kunsthandel
bezig houden. In Parijs hadden ze dat het laatste jaar ook al
gedaan. Ze kwamen mij samen in mijn atelier opzoeken en wilden
alles zien wat ik aan werk bezat. Ik moet zeggen, dat ze zich
als heren gedroegen, volstrekt sans rancune, al wilde Nol mij
een lening aanbieden om een jaar of wat naar Frankrijk te gaan,
liefst op slag... Maar hij zei uit zichzelf al, dat ik Odette wel
niet alleen zou willen laten. Hij leek over zijn liefdesverdriet
heen en plaagde mij goedmoedig met mijn geluk. Ze repten niet over
de ruzie met Louis, waar Odette hen indertijd over geschreven had.
We moesten samen beslist eens komen logeren op Henri's landgoed De
Beukenhorst. Een goed plekje voor mij om te werken, zei Henri. Voor
zover ik er uit wijs kon worden overwogen ze, samen een moderne
kunsthandel te beginnen. Ik weet niet welke pijlen Nols vader op
zijn boog had, maar het luchtte mij wel op, dat het gevatte tweetal
luttele maanden later al naar Berlijn vertrok, om daar verder het
vak te leren, met de bedoeling na een jaar door te gaan naar Londen
met hetzelfde doel. De grote struiken, die Odette plotseling
regelmatig werden aangeboden aan het eind van toneelvoorstellingen,
werden niet meer het toneel opgedragen, zodra ze vertrokken waren,
alleen zo nu en dan een bescheiden boeket van Louis, de stille
aanbidder, die een groot toneelliefhebber werd alleen door zijn
verliefdheid. Die grote struiken waren typisch Nolse
overdrijvingen, want zo'n groot artieste was Odette niet. Zij had
een verdomd goed figuur, iets te slank om de massa aan te spreken,
maar er iets bij maken is op een toneel altijd gemakkelijker dan er
iets afhalen. En behalve een goed figuur had ze een opmerkelijk
knap gezicht, niet zo expressief als dat van Daphne later, maar
mooi genoeg om de oudere actrices groen van afgunst te maken.
Daarbij was zij intelligent en gevat. Maar een groot talent
ontbrak. Zij spéélde, dat zij een miskend groot talent was, dat
door intriges en gekonkel niet aan haar trek kwam... Overigens
bewoog zij zich, voor zover mij daar een blik in werd gegund, heel
vlot in die artiestenwereld en had veel bewonderaars onder haar
mannelijke collega's. Maar die bewonderden alleen haar buitenkant,
klaagde zij.
Ze verdiende een schijntje en raakte er een hoop tijd aan kwijt.
Maar het kon mij weinig schelen, dat de bruidschat niet groot zou
zijn. Integendeel vond ik het heerlijk, dat we beiden moesten
werken voor ons broodje en dat ik veel meer verdiende dan zij.
Odette had een goedkoop onderdak gevonden bij een
bejaarde vriendin van haar moeder, die verzorgd werd door een
eerbiedwaardige huishoudster. Bezoek van heren was niet toegestaan;
dat maakte de dames zenuwachtig. Gelukkig hoefde Odette niet elke
avond op te treden en niet iedere dag te repeteren. Soms haalde ik
haar af als ze met de pauze weg kon, of na een repetitie. Dat ging
allemaal hij vlagen, net als het optreden in andere steden, met
overnachtingen in hotels met de hele troep. En tijdens de
zomermaanden was zij werkloos; dan trad de troep niet op en
verdiende niemand een cent.
Mijn zaken gingen voorspoedig. Mede door toedoen van Nol, vertelde
zijn vader mij, kreeg ik een half jaar nadat ik geheel zelfstandig
was, samen met twee andere jonge schilders een flinke
tentoonstelling met tamelijk waarderende critieken. ‘Heeft zijn weg
nog niet helemaal gevonden, maar bereikt in de compositie en
verfbehandeling van zijn landschappen en stillevens zeer
opmerkelijke resultaten. De portretten in zwartkrijt en olieverf
zijn wat traditioneel gedaan voor een zo jong
kunstenaar.’
Maar met die traditionele portretten verdiende ik nu juist het
meeste geld. De fotoreportage stond nog in de kinderschoenen. Als
voorstudie voor een olieverfportret maakte ik voor een rijke jonge
vrouw een paar bladen vol krabbels van haar kruipende en spelende
kindje. Zij was zo verrukt over die krabbels, dat zij ze extra
kocht en een ereplaats in haar salon gaf. Dat bezorgde mij
ettelijke opdrachten voor soortgelijke series kijkjes in de
kinderkamer en ook wel wat staatsieportretten van kleuters,
kinderen en vrouwen. Er was veel geld onder de mensen, althans bij
de rijken, de fabrikanten, de handelaren, de oude en de nieuwe
rijken. Vooral de nieuwe rijken waren kwistig met het behangen van
hun muren. De vader van Nol verhoogde de prijzen van mijn
schilderijen en de prijzen die ik voor opdrachten durfde vragen
stegen mee. Ik was geen baanbreker, maar wel een jonge schilder met
tevreden klanten.
En iedereen prees het, dat ik zo eenvoudig bleef, goedkoop bleef
wonen bij Ans en Maarten, en flink potte om over een jaar óf wat te
kunnen trouwen en reizen. Ik was ieders lieve jongen, soms te lief,
want de opdrachten leverden mij behalve duiten ook wel kortstondige
liefdesavonturen op.
Als ik werkte kon ik nooit geflirt aan mijn kop velen. Het werk
kostte inspanning. Landschappen en stillevens schudde ik uit mijn
mouw, maar met portretten was het zwoegen. Maar er waren
vindingrijke vrouwen bij. Soms kreeg je ineens het gevoel, dat al
die rijke wijven veel meer behoefte hadden aan een robuste jonge
vent om mee naar bed te gaan, dan aan schilderijen. Zo'n jong
schildertje kort je bij je thuis ontbieden. Hij bracht zijn ezel en
verdere rommel zoals een huisschilder zijn potten, kwasten en
ladder brengt, en dan begon het avontuur: een jonge snuiter,
kennelijk niet meer geheel groen, die maar naar je zit te kijken en
te turen...
Er waren twee soorten avonturen-vrouwen, waar ik niet tegen
opgewassen was. Het eerste soort was het eenvoudigste. Dat waren de
hongerigen die geprikkeld werden, als je beleefd doch zeer
onverschillig van hun charmes kennis nam, een beetje schuw en groen
deed. De ergste in dat genre was een blonde feeks, jong nog,
misschien vijfentwintig jaar, die ik moest schilderen in een
avondblouse, zo gedecolleteerd dat het wel een doktersbezoek leek.
Vanwege die blouse deed ze de deur op slot met een air van
vanzelfsprekendheid. ‘U kijkt zo domineesachtig naar me,’ zei ze na
een kwartiertje. Ik vertelde haar, dat dit nodig was voor mijn
werk. Toen de eerste zitting voorbij was, haastte zij zich te
zeggen: ‘En kijk nu eens niet-domineesachtig naar me...’ Ik keek.
Een minuut later deed ze die blouse en nog wat meer uit, zonder dat
ik er aan te pas kwam, ging om mijn hals hangen en rolde met mij op
het dikke tapijt. Zij was getrouwd met een buikige oweeër, die
zonder moeite haar grootvader had kunnen zijn. Toen het schilderij,
dat op zijn aanwijzingen vervaardigd werd, gereed was, bood ze me
geld als ik door wilde gaan met komen en met haar op het tapijt
rollen, maar dat verdomde ik.
Het tweede soort was minder eenvoudig en veel opwindender. Dat
waren de vrouwen die, net als Ans toen ze pas getrouwd was,
kennelijk bang waren van mij en van zichzelf. Hier was het spel
veel boeiender en de triomf veel groter als ik mijn zin kreeg. Dat
geschrokken doen, als mijn hand iets aan een kraag of jurk of
haarlok verschikte, de soms hooghartige, soms alleen maar angstige
afweer, als ik hen met blikken liet weten, dat ik wist dat
ze
hard aan een flinke vrijage met mij toe waren... het nee-nee van
hun monden, als ik vrijpostig werd en het ja-ja van hun lichamen...
het losbreken van opgespaarde honger naar ongeremde uitleving van
hun hartstocht... het genoegen waarmee ze dan keken naar mijn
handen met verfvlekken op hun dure lingerie en prachtige
lichamen... Ik was soms honds brutaal en lachte om dreigementen.
Als ze al zouden rondvertellen dat ik zo vrijpostig was, zou dat
mijn omzet alleen maar vergroten. Want er waren veel mooie rijke
jonge vrouwen, die zich verveelden en zo'n brutale jonge vent wel
eens van dichtbij wilden meemaken, al was het alleen maar om
prettig bang te zijn.
In die tijd had ik de verhouding met Ans kunnen verbreken en mooie,
rijke, even hartstochtelijke maîtresses kunnen krijgen. Maar daar
was ik te zacht voor, of te slap, of te weinig ondernemend, of niet
slecht genoeg. Of misschien dit allemaal tegelijk? De geboorte van
Ans' kind en de daarop volgende dramatische gebeurtenissen met de
familie Petersen betekenden een voorlopig eind van de vrijpartijen
met Ans. Toen ik in september bij haar terugkeerde om mijn loopbaan
als gevestigd kunstschilder te beginnen, waren er weer enige weken
waarin de hartstochten even hoog oplaaiden als een jaar tevoren,
maar daarna begonnen we elkaar meer en meer met rust te laten. Ik
zette haar niet aan kant, maar mijn belangstelling werd vluchtiger
door de avonturen met hongerige rijke dames en de hare taande zo
maar, omdat zij moederlijker werd met een eigen kind, en omdat het
zo'n rustig gevoel gaf dat ik nog lang bij haar zou blijven, dat ik
er was als ze me nodig had. Zij was niet gegriefd over mijn
avontuurtjes, waar ik haar over vertelde. Het gebeurde zelfs wel
eens dat zij Het blijken, niet meer zo'n belangstelling te hebben
voor al deze dingen, maar dat viel bij mij niet in goede aarde,
maakte me neerslachtig. Ik kon het niet verdragen, dat zij ‘beter’
of minder slecht werd dan ik. Het gaf me een gevoel van
eenzaamheid, waar ik mij van verloste door haar te prikkelen en te
verleiden.
Maarten was uithuiziger dan ooit. Hij had promotie gemaakt. Ze
zouden het zich kunnen permitteren, in een duurder huis aan de
buitenkant van de stad te gaan wonen, zoals zijn ideaal was. Maar
Ans stelde mij ten voorbeeld: ik leefde ook zuinig en legde geld
weg voor later. Midden in de erbarmelijke crisisjaren, in de
tijd van de relletjes, straatgevechten en pantserwagens, ben ik
Maarten nog eens tegengekomen. Hij zei: ‘Man man, we zegenen nog
iedere dag je naam, omdat je ons toen zo'n goed voorbeeld hebt
gegeven.’ Want zijn salaris was toen kleiner en Bas kostte nog
steeds geld, om maar te zwijgen van de kleine jongens...
Hij was een beste man, Maarten, idealist in hart en nieren,
antimilitarist, anti alcohol en roken, de zachtmoedigheid zelve. Ik
stelde weinig belang in de dingen waar hij zich druk over maakte en
dat gaf onze gesprekken na tafel nogal eens iets zinloos. Van zijn
jaloezie was hij na het verdwijnen van zijn wantrouwen nagenoeg
verlost, doordat hij de manier waarop ik met zijn kinderen omsprong
oprecht bewonderde. Zo was het ook met Basje. Hij wist, dat zijn
zusje mijn aandacht meer nodig had dan hij. Een knul van tien, elf
jaar, vond hij zelf, moet niet zo bevaderd en bemoederd worden,
moet op eigen benen staan. Hij had trouwens nogal wat vriendjes,
even avontuurlijk en levenslustig als hij. Als ik hem op straat zag
met zijn medeboeven, noemde hij me eerbiedig ‘me oume’. ‘Daor gaot
me oume jonges.’ Hij vertelde zijn vriendjes overdreven verhalen
over mijn lichaamskracht en mijn schilderijen en verkondigde
luidkeels, dat ik al bijna wereldberoemd was. Rietje had geen
vriendinnen, wel wat schoolkameraadjes van haar eigen sekse en bij
vlagen een jongen ‘die met haar liep’ als ze uit school naar huis
kwam. ‘Ik zit liever bij jou of bij mams.’ Ze vond die meiden van
school vervelend, maar dat leek nogal mee te vallen als je haar zag
lopen babbelen op straat. Rietje vergoedde wat ik haar niet wilde
geven zo goed en zo kwaad als dat ging met het vertroetelen van de
baby en het aanbidden van alles wat zuigeling was en haar pad
kruiste.
Na haar dertiende jaar begon zij hard te groeien aan alle kanten.
Haar rossig-blonde haar werd weelderig en glanzend. Haar dunne
benen werden stevig en mooi van vorm. Ze kreeg heupen en haar
borstjes groeiden uit tot ware sieraden. Nog voor ze vijftien jaar
was, had ze dezelfde lengte en bijna dezelfde omvang als Ans, die
overigens niet dik was. Alleen het gezicht van Rietje bleef een
tamelijk mager smoeltje, aandoenlijk kinderlijk en wijs tegelijk,
met de grote ogen met donkere wimpers. Het was boeiend,
dit op- en uitgroeien te zien. Haar aanhankelijkheid groeide
mee, werd wat minder naïef, wat meer verborgen, zocht altijd naar
nieuwe mogelijkheden voor contact. Zij werd gevatter en kon beter
haar gevoelens verbergen, althans voor anderen. Het aaien van mijn
dingen verdween bij vlagen en dook in nieuwe vormen op. Er was een
tijd dat ze overal aan rook. Ik heb ook gezien, dat ze overal haar
tanden in zette, in de kraag van mijn jas, in mijn handschoenen,
terwijl ze enige maanden later de manie had om overal liefkozend
mee langs haar borsten te strelen wat mij toebehoorde en zich
daartoe leende. Aan alle privileges, die Ans en ik haar ooit eens
hadden geschonken, hield zij met grote hardnekkigheid vast, ook al
probeerde ik haar er van af te brengen met het argument, dat ze
daar te groot voor werd. Een van die privileges was, dat Rietje in
de keuken kwam als ik me daar aan het scheren en wassen was, en me
een kusje gaf vlak boven de halsuitsnijding van mijn hemd, of
zomers op mijn blote rug. Eén kusje, had ik vreeger eens gezegd.
Het grapje was, dat ze daar nog jaren op terugkwam en van tijd tot
tijd weer vroeg: ‘Nog steeds maar één kusje?’
Een ander privilege was: kusjes op beide wangen en het voorhoofd
bij het naar bed gaan en bij het goedemorgen wensen. Trof ze mij 's
morgens niet, dan probeerde ze mij later in mijn atelier of op de
gang te treffen met: ‘Goeiemorgen, Beer, goed geslapen?’ of zoiets,
ook al was het 's middags hall' vijf. Als ik 's avonds bezoek had
of er niet was, lag zij nog laat wakker en riep zachtjes als ik
voorbij haar kamerdeur kwam. Krachtens het privilege moest ik dan
binnenkomen en op de rand van haar bed zittend een praatje maken,
alvorens de zoentjes geserveerd werden.
Hielp ik haar met huiswerk maken, dan moest ik mijn hand op haar
schouder leggen. Dan ging het veel beter, zei ze.
Haar rapporten waren goed en ze was verder een intelligent, normaal
meisje, maar in haar aanhankelijkheid en alles wat daar mee
samenhing was zij een beetje getikt, zij het zo aandoenlijk, dat ik
er niet echt kwaad of geïrriteerd over kon zijn.
Zij kon ongelooflijk cynische dingen zeggen, maar zo, dat je geen
vat op haar had. Als ik over deze dingen preekte, glimlachte zij
raadselachtig, zoals een moeder die haar kleine jochie
hoort
babbelen, en trok er zich meestal geen laars van aan als het over
die bepaalde dingen ging.
Er waren tijden, dat zij speelde dat wij later zouden trouwen. Zij
kon zo opgaan in die rol, dat ik wel eens bang was dat zij nog eens
in het gekkenhuis zou belanden.
Deze dingen nemen zo'n grote plaats in mijn herinnering in, omdat
Rietje er het laatste jaar dat ik bij Ans woonde werkelijk in
slaagde, mij bij tijd en wijle aan het twijfelen te brengen. Het
begon met een minder beheerste houding. Ans en ik hadden haar
gedrild in beheersing van haar emoties ten opzichte van mij, in een
soort kunstmatige pudeur in woord en daad.
Ik herinner mij een incident, dat deze periode inluidde. Op een
middag in oktober was ik om vier uur toevallig in de buurt van haar
school en kwam op het denkbeeld, haar af te halen. Zij liep
plotseling voor mij uit, een beetje scheef met een boekentas op
haar heup. Een tweetal slungelige jongens viel haar lastig. De een
trok haar tas weg en de ander liet haar bijna vallen door zijn voet
voor de hare te zetten. Ik rende er woedend heen en greep de
knulletjes in hun kraag. Met elke hand tilde ik er een half van de
grond en blafte ze toe, dat ze wel bijzonder dappere kerels waren,
met z'n tweeën tegen één meisje. Net toen ik op het punt stond ze
met hun treiterige koppen tegen elkaar te slaan, zag ik een meter
of twintig verder een indrukwekkende politieagent de hoek om komen.
Ik duwde de knaapjes voor mij uit naar de agent en zei: ‘Agent, het
is de plicht van elke burger, op heterdaad betrapte booswichten aan
de politie over te leveren, staat er in de wet.’
‘Chut, meneer is zeker advocaat,’ zei de agent en knipoogde. ‘Wat
hebben ze op hun geweten?’
‘Ze hebben samen deze dame lastig gevallen,’ zei ik, met een
dankbare knipoog terug. ‘Met z'n tweeën tegelijk een dame beentje
lichten.’ Ik was blij, dat het relletje zo'n luchtige wending nam.
‘Knap werk meester,’ zei de agent. ‘We zoeken al jaren naar deze
twee gevaarlijke boeven. Luister 's goed, lieren...’
Wij wachtten de predikatie van de agent niet verder af en liepen
door.
‘Laat mij die tas maar dragen,’ zei ik. ‘Je moet een potig vriendje
nemen, dat je tas draagt en je beschermt. Je bloost nog
steeds.’
Zij zag vuurrood en er stonden tranen in haar ogen. Een hele poos
zei ze niets. Haar lippen trilden.
‘Wat heb je?’ zei ik, maar zij mompelde iets onverstaanbaars en
keek de andere kant op. Zodra ik de huisdeur achter ons sloot,
barstte ze in snikken uit en klampte zich aan mij vast.
‘Je... je keek zo verschrik-ke-lijk boos naar die jongens, zo... zo
vlammend,’ zei ze met veel gesnik.
‘Nou, nou... zo'n grote meid van vijftien jaar en drie dagen. Ben
je daar dan zó van geschrokken?’
Zij schudde krachtig haar hoofd en pakte haar zakdoek. In die jaren
moesten meisjes daar hun rok voor optillen om in de zak op haar
onderrok te komen.
‘Dommerd,’ zei ze, toen ze die zakdoek eindelijk had en over haar
ogen en wangen wreef. ‘Het was juist zo mooi. Het was... het
gelukkigste ogenblik van m'n leven.’
Nu huilde ze met loeiende uithalen. Het gelukkigste ogenblik van
haar leven. Dat was nogal wat. Voorheen was dat een gebeurtenis uit
de tijd, dat haar moeder nog leefde. Bij de dag levend zoals alle
kinderen, praatte ze weinig over vroeger, maar dit had ze me eens
verteld. Toen ze zes jaar was waren haar ouders op een avond even
op visite bij de buren. Zij had angstig gedroomd, was haar bedje
uit geklommen en stond klappertandend in de duistere gang, zo
angstig en verloren als een verdwaald lam op een gletscher. Maar
toen was plotseling de voordeur opengegaan en haar moeder stormde
binnen en nam het bibberende kind in haar armen, koesterde en
liefkoosde het. Dat was haar mooiste herinnering, het gelukkigste
ogenblik van haar leven. Ze kon er intelligent over filosoferen,
dat er eerst iets angstigs moest gebeuren, om zo'n geluksgevoel
mogelijk te maken.
‘Zeg, voeren jullie De Twee Wezen op?’ riep Ans van
boven.
‘Gaat niet door. Ze hebben de vader gevonden,’ brulde ik terug. Ik
kreeg de opwelling, Rietje in mijn armen de trap op te dragen, maar
beheerste me.
‘Steun maar op mij, arm oud vrouwtje,’ zei ik met een bevend
stemmetje, maar zij liet zich niet zo gemakkelijk
afleiden.
‘De hele weg naar huis heb ik je gezoend,’ fluisterde ze ernstig en
snoot haar neus. Ik humde. Het was al lang geleden, dat ik dat
dresseergeluid gemaakt had, maar ze kende het nog heel goed. ‘Het
kan me niks schelen, al hum je duizend keer en al brul je van
woede.’
Dit was opstand. We beklommen de trap.
‘Wat mankeert je toch?’ zei ik, nogal ongemakkelijk. Zij snoof
minachtend. Ik droeg nog steeds haar tas. Ans keek van boven op ons
neer.
‘Doe niet zo onnozel,’ zei Rietje zacht.
Ik keek haar van opzij aan en moest plotseling lachen. Daarop zette
zij het op een lopen, stormde Ans voorbij, rende naar haar kamertje
en sloeg de deur met donderend geweld dicht. Het was heel
tragi-komisch. Ans en ik hielden meteen krijgsraad. Ik vertelde
haar alles in geuren en kleuren. De enige manier om niets te doen
ontstaan tussen Rietje en mij was, Ans alles te vertellen. Zij keek
zorgelijk.
‘Dom was het wel hè,’ zei Ans. ‘Al zou dat kind niet smoor verliefd
op je zijn, dan zou je 't haar op die manier maken. Had je er niet
mee bemoeid. Kijk niet zo verontwaardigd. Kind!’
Je hoorde Rietje helemaal tot in de huiskamer huilen.
‘Ga jij nou maar eens met haar praten,’ zei ik.
‘Ja, dat lijkt me inderdaad het verstandigste,’ zei ze sarcastisch
en stond op. Ik hield haar tegen.
‘Moet dat nu zo, Ans?’ Ik keek haar verwijtend aan. Zij zuchtte en
leek ineens oud. ‘Ik ben bang.’ Haar stem klonk heel bezorgd. ‘Ze
wordt groot. Het is een kind en geen kind. Soms ben ik zo bang, dat
dit nog eens een verschrikkelijk drama wordt. Ik laat dat
natuurlijk niet merken, maar...’
‘Is dat nu allemaal niet een tikje overdreven? Over een paar jaar
komt er heus wel een geschikte jongen. Met zo'n figuur en zo'n
lollig smoeltje. Goed, goed, ik weet het, ze heeft ons bespioneerd,
ze weet veel, maar je moet het niet overdrijven.’
Ik ging naar mijn atelier. Ans kwam een hele poos later pas bij
me.
‘Ik moet nu voor het eten gaan zorgen,’ zei ze. ‘We praten er
weiweer eens over. Ze was ontzettend van streek. Helemaal begrijpen
doe ik het ook niet.’ Ze verdween hoofdschuddend en mompelend.
Rietje ontweek mij een dag of wat. Als ik haar de zoentjes van
de
dag wilde geven schudde ze haar hoofd en keek een andere kant op.
Ze zag er slecht uit en at weinig. Aan tafel ontweek ze mijn blik
en keek, of ze ieder ogenblik weer zou gaan huilen. Dat deed ze dan
ook, op een avond dat we alleen thuis waren. Maarten en Ans waren
op verjaardagsvisite. Ik zat in de huiskamer de krant te lezen. Bas
was zojuist naar bed gegaan en Rietje had ik naar het kleine
broertje horen gaan en nu draalde zij op de gang. Ik stond op,
opende de deur en noemde zacht haar naam. Zij kwam met hangend
hoofd binnen. Ik begon meteen te praten en zei, dat het echt niet
mijn bedoeling was geweest om haar uit te lachen. Met mijn arm om
haar schouders leidde ik haar naar de divan, en liet haar naast mij
zitten. Zij schudde haar hoofd en zei met een dof stemmetje: ‘Dat
weet ik wel. Ik ben niet boos. Alleen maar verdrietig. Jij kunt het
niet helpen en ik kan het niet helpen. Niemand kan het
helpen.’
Het huilen begon heel zacht. Het klonk zo klaaglijk, dat ik er
kippenvel van kreeg. Ik trok haar hoofd tegen mijn borst en
probeerde haar te troosten met lieve woorden, maar zij was niet te
stuiten. Na een poosje huilde ze zo wild, zo godverlaten
verdrietig, dat Basje zijn bed uit kwam en verschrikt zijn hoofd
met rode slaap wangetjes om de hoek stak.
‘Rietje heeft verdriet,’ zei ik, met een waardigheid of ik
grootvader Petersen was. God, was hij maar hier! ‘Ga jij maar
slapen. Beer zal haar wel troosten.’ Ik probeerde te glimlachen.
Mijn keel was dik. Hij schudde bezorgd zijn bolletje en begreep dat
dit geen normaal meidengejank was. Toen bij weg was, trok ik haar
op mijn schoot, wiegde haar zacht als een baby, probeerde haar tot
bedaren te brengen en zij huilde maar door, wat zachter nu, maar
onbeschrijfelijk triest. Ik had me nog nooit van mijn leven zo
beroerd gevoeld.
‘Probeer nu eens te vertellen, waarom je zo'n verdriet hebt. Wat
gaat er allemaal in dat lieve domme hoofdje om...’ Ik moest dat nog
wel tien keer herhalen en zij snikte maar en schudde haar hoofd en
kon geen woord uitbrengen. Toen ze dan eindelijk iets kon stamelen
zei ze: ‘Het geeft allemaal niks. Het helpt allemaal niks.’ ‘Toe,
vertel het nu maar aan grote broer Beer. Moet je Beer nu zo'n
verdriet doen?’ Zij kreeg een nieuwe huilbui en probeerde met haar
handen verder te praten. Zij wees: zo klein is jouw verdriet, zo
groot is het mijne. ‘Ik, ik... ik kan nu beter huilen... dan over
een jaar, als jij er niet meer bent,’ zei ze, met een snik tussen
elk woord.
‘Niet meer ben?’ riep ik in eerlijke verbazing uit. ‘Wat zullen we
nou beleven? Hoe kom je daar bij?’
‘Jij gaat trouwen met Odette en dan heel ver weg, volgende
zomer.’
Ze snikte en hakkelde.
‘Hoe kom je daar dan bij?’ Kon dat kind gedachten lezen? Ik had er
nog met niemand over gesproken, niet eens met Odette of grootvader.
Maar ik was inderdaad van plan om het roer om te gooien, weg te
gaan bij Ans, op te houden met het kwasten en tekenen van
kindertjes en vrouwen, met Odette te trouwen en voor lange tijd
naar Frankrijk te gaan. Ik was hard aan verandering toe.
‘Ik voel het. Je kunt mij niet voor de gek houden.’ Ze hield haar
gezicht half onder mijn jasje terwijl ze snikte en praatte. ‘Jij
kunt het niet helpen. Niemand kan het helpen.’
‘En kwam dat ineens bij je op, dinsdagmiddag?’
Zij knikte. Nu doorpraten, anders kwam er nooit een eind aan. ‘Je
hoeft niet te preken... Ik weet het allemaal al. Het ia heel goed
bedoeld, maar het helpt niet. Ik ben geen klein kind meer. Het
helpt niet. Het helpt niet.’
Ze begon weer te schokken van het huilen. Dadelijk wordt ze nog
gek, dacht ik. Wat moet ik toch doen?
‘Begin nu weer niet opnieuw, toe nou, lammetje. Toe, wat kan ik nou
doen om je te helpen?’ Ik streelde haar losgesprongen haar, haar
hals, ik klopte op haar rug.
‘Samen met mij in het water springen.’
Ik vloekte van schrik.
‘Niet vloeken. Niet boos worden. Dat helpt ook niet.’ Tussen elk
woord een paar snikken en uithalen. ‘Misschien is het morgen weer
wat... weer wat gezakt. Word ik weer je... je lammetje. Ik... ik
hou zoveel van je. Dat kan niemand helpen. Jij houdt niet van mij.
Niet zo. Dat kun jij ook niet helpen.’
Ik kreeg een stijve nek en een slapend been. Zij huilde en jammerde
maar door. Zoiets kun je doen als je vijftien bent. Ik legde haar
schokkende lichaam languit op de divan, strekte mij naast haar uit
en trok haar op haar zij tegen me aan.
‘Groot dom klein meisje. Later zul je er nog wel eens om lachen. O,
ik begrijp best dat je ontzettend verdriet hebt, maar...’
Enzovoort.
Terwijl ik praatte en praatte wist ik pijnlijk helder, dat zij wist
dat ik wist dat ik maar wat kletste, maar ze kalmeerde tenminste.
Toen ik buiten adem raakte zei ze ineens: ‘En ik ben nog steeds
geen zestien als jij vertrokken bent. Dan heb je nog nooit naar me
gekeken zoals naar al die anderen waar je niet eens van houdt. Ik
wil ook niet, dat je een paar zoentjes en aaitjes uit medelijden
geeft.’
Ze praatte verstandiger dan ik. Ze had ineens alle hoop en alle
moed opgegeven. Ze werd steeds verstandiger. Het was gewoon om je
te verdoen, daar had ze gelijk in. Maar ik vond, wel wat laat,
zozeer was ik in de war gebracht, plotseling nog een laatste pijl.
Het arme schaap was doodop, maar haar hersens waren helderder dan
de mijne.
‘Goed. Als het dan zo staat, dan zal ik je eens precies de waarheid
zeggen. Ik ben een heel slechte jongen, een schoft, een viezerik,
een slappeling. Ik ben het niet waard, dat jij ook maar één traan
aan mij verspilt. Jij! Jij bent miljoen, triljoen keer beter dan
ik. Jij bent het liefste, het gaafste meisje dat ik ooit heb
gezien. Daarom wil ik dit mooi houden. Daarom verdom ik het, om je
ook maar met één vinger aan te raken. Als ik je grote broer was en
een slappeling als ik, die het met allerlei vrouwen tegelijk houdt,
zou met jou vrijen, dan zou ik de vent bont en blauw slaan, begrijp
je dat? Ik hou van je, ik respecteer jou meer dan mams en Odette.
Ik zweer het. Jij bent veel te goed voor mij.’
Zij was heel stil geworden. Zo nu en dan schokte ze nog even
na.
‘Maar waarom wacht je dan niet op me? Over elf maanden kan ik met
je trouwen!’ zei ze ineens, heel helder.
‘Ik ben een slappe figuur. Ik kan niet zonder vrouwen. Ik ben jou
niet waard. Iedere jongen die je later ontmoet, is beter dan
ik.’
‘Maar ik heb altijd geweten hoe je was. Als ik met je trouwde zou
dat anders zijn. Dat voel ik. Je houdt niet van Odette.’
‘Ik hou wel van Odette. Misschien niet genoeg.’
We lagen een poos stil tegen elkaar aan. Ineens gleed haar arm om
mijn hals. Ze kuste mijn wang en zei zacht: ‘Je bent nog niet weg.
Ik zal nog harder groeien. Misschien neem ik gauw een vrijer.
Sommige jongens van jouw leeftijd kijken al erg naar me. Als ik dan
slecht genoeg ben, verander je van gedachten.’
‘Daar meen je allemaal geen steek van. Kijk me eens aan?’
Ze stopte haar gezicht weg en mompelde: ‘Niet kijken. Ik zie er
afschuwelijk uit.’
‘Jij bent nooit afschuwelijk,’ zei ik. ‘Je bent alleen maar veel te
lief en veel te goed.’ Ik nam haar smoeltje, dat opgezet was van al
het erbarmelijke huilen tussen mijn handen. ‘Jij verdient de beste
man van de wereld.’
Haar ogen keken zo lief en zo triest. Het was niet om uit te
houden. Ik zou ook wel zo erbarmelijk hebben willen huilen als zij.
Gelukkig begon spoedig het kindje te mekkeren. Dat leidde haar
helemaal af. Het was bijna tien uur en het kindje moest verzorgd
worden. Terwijl ze met het wicht bezig was en ik toekeek, drupten
er een paar tranen uit haar ogen op het mollige buikje van de baby,
maar er kwam geen nieuwe huilbui meer. Ik wist, waar ze nu van
droomde. Misschien zou ze nog een paar jaar door kunnen dromen,
dacht ik, tot het ergste verdriet voorbij was. De jongens zouden
haar zeker niet over het hoofd zien. Het leven duurde nog zo
lang.
7
Met Kerstmis besprak ik mijn plannen met
grootvader Petersen. Tegen Odette had ik er alleen nog maar
vluchtig op gezinspeeld. De oude baas was enthousiast. Hij kon er
moeilijk zijn mond over houden en was erg vereerd, dat ik er eerst
mee bij hem kwam, hem als het ware om de hand van zijn kleindochter
vragend. Odettes moeder zag veel bezwaren. Ik geloof dat zij na de
treurige afloop van haar huwelijk het liefste zag, dat haar dochter
met een in
specteur van politie trouwde. Zij verouderde sterk, Odettes moeder.
Het Nederlands, dat zij altijd met een sterk accent maar toch
vloeiend gesproken had, kwam nu nog maar met moeite over haar
lippen. Als je aardig voor haar wilde zijn, moest je haar Frans
spreken, wat nogal verschilde met het Frans dat ik had geleerd op
school.
Odette wist niet goed, wat zij van de plannen moest denken. Aan de ene kant wilde ze het toneel niet graag opgeven. Dat moest je in haar prijzen, het was niet zomaar een bevlieging, dat toneelspelen van haar. Aan de andere kant lokte haar de reis door Frankrijk en het wonen in Parijs zeer aan. Zij voelde zich nog te jong en te onzeker om te trouwen. Daar was die toneelwereld schuldig aan. Ik wist, dat ze mij trouw was, maar de gesprekken en flirtpartijen met haar collega's hadden haar wijs en cynisch gemaakt. Het was althans naar mijn oordeel nogal cynisch, dat zij aarzelde met mij te trouwen, terwijl zij zich al drie jaar regelmatig aan mij gaf.
Maar met Pasen was ze helemaal bijgedraaid. Het toneelgezelschap verkeerde in moeilijkheden en zou in juni ontbonden worden. Maar het kwam vooral door onze innig geworden verhouding, door mijn veranderde houding. Zij begon meer en meer een rijpe jonge vrouw te worden, bloeiend en begeerlijk. Als ik samen met haar ergens was, of over straat liep, of haar in de verte zag aankomen, zwol mijn hart van trots bij het aanschouwen van de belangstelling die zij trok, de opschudding die zij veroorzaakte. Van mij, dacht ik dan. Van mij alleen. Alles wat jullie zien en vermoeden.
Zij was minder lam-achtig in haar houding
tegenover mij, meer een echte toneelspeelster, die boudeerde en
koketteerde als een vrouw en niet meer kattig vitte als een meisje.
Ik was nog geen drieëntwintig jaar toen ik, achteraf bezien, op het
hoogtepunt van mijn carrière stond. Mijn serieuze werk kreeg goede
critieken en mijn minder serieuze werk, de kinderreportages, de
portretten van vrouwen en kinderen (mannen lagen mij helemaal niet)
bezorgden mij een uitstekende naam bij de geachte clientèle. Ik
besteedde wat meer zorg aan mijn uiterlijk en nam een beetje de
allures aan van de gevierde jonge meester, die het zich kan
per
mitteren om wat jongensachtig te doen als 't hem beliefde, leefde
wat minder teruggetrokken. Vroeger keek Odette alleen maar tegen
mij op als minnekozer, maar nu begon ze mij geleidelijk te vereren
als mens, de schilder inbegrepen. Dat ik wel eens wild met haar
deed in bed uit wraak en jaloezie, werd voor haar een
prettigpikante bijzonderheid, waar volgens haar nieuwste
levenswijsheden vanachter het toneel, vele echte vrouwen haar om
benijdden.
Ik werd attenter voor haar. Onze liefde bloeide. Voor aandachtige waarneemsters als Ans en Rietje was dat zonder meer duidelijk. Waarschijnlijk redde onze liefde Rietje het leven. Zij hield zo waanzinnig veel van mij, dat zij het, met veel pijn, kon verdragen, dat ik met een ander gelukkig werd, als die ander dan ook maar genoeg van mij hield, en omgekeerd. Als Odette en ik als kat en hond hadden geleefd en toch getrouwd waren vertrokken, zou Rietje zelfmoord hebben gepleegd of gek zijn geworden, want zij had meer karakter in haar pink dan ik in mijn hele wezen.
Kort na Pasen vertelde ik Ans mijn plannen. Ik had er een afleidend verhaaltje bij verzonnen, dat heel goed doel trof. Hoelang we weg zouden blijven en wanneer we weer naar Amsterdam terug zouden keren was nog niet bekend, vertelde ik, maar vermoedelijk zou dat over anderhalf of twee jaar zijn. ‘En één ding, Ans, als we elkaar dan terugzien, dan niet meer opnieuw met poken of broodmessen beginnen hè. Want het is zo eenvoudig: heeft een van ons tweeën nog zin, dan geneert ie zich niet. Als de ander geen zin meer heeft, dan gaat het vanzelf over.’
Zij was het roerend met mij eens en vroeg zich
af, net als ik, wie dan de lijdende partij zou zijn. Dat was nu nog
niet te zien.
‘En Rietje?’ vroeg Ans.
‘Die wist het eerder dan ikzelf. Vandaar dat ontzettende verdriet,
toen in oktober. Ze begreep ineens dat ik weg zou gaan vóór ze
volwassen is.’ Ik zuchtte diep. ‘Je weet, ik wil erg graag iets
hebben, dat ik niet verpest heb... om later nog eens aan terug te
denken.’
Ans keek naar haar vingers, die met een lepeltje speelden. Als we
iets ernstigs te bepraten hadden gingen we altijd tegenover elkaar
aan de tafel zitten.
‘Heb je spijt over wat wij gedaan hebben?’ Ze vroeg het
zonder
mij aan te kijken. Ik dacht een ogenblik na en zei toen, tamelijk
luchtig: ‘Het is misschien alleen de verdomde spijt over de
afwezigheid van spijt.’
Zij glimlachte en keek mij aan. Haar ogen stonden zacht.
‘Ik neem misschien nog een kind, als je weg bent,’ zei ze
plotseling. ‘Het is zulk leuk goedje. Ik zou nog wel een meisje van
mezelf willen hebben.’
‘Zul je niet al te streng voor haar zijn?’
Zij schudde haar hoofd. ‘Alleen maar een beetje, en dat samen met
veel liefde en aandacht kweekt goeie kinderen. Maar dan moeten hun
moeders geen minnaars in huis nemen...’ Ze zei het zonder
bitterheid, meer als een spijtige constatering. Ze praatte weinig
over het verleden, maar had me wel eens toevertrouwd dat ze,
volgens haar inzicht, van kindsbeen af al een hete meid was
geweest. Haar ouders waren streng en bekrompen. Ze smachtte tot ze
achttien was en uitvoerig in de liefde werd ingewijd door een man
van veertig jaar, in wiens huis zij dienstbode was. In een
neerslachtige bui had ze mij ook eens verteld, dat ze haar man, die
haar vurig beminde, wel eens bedrogen had als hij op zee was, zowel
met een man die ouder was dan zij als met een jeugdige jongen, hoe
jeugdig, dat wilde ze me beslist niet zeggen. Na de dood van haar
man was de politiek, de kameraadschap van idealistische mensen een
middel geweest, om haar zelfrespect weer wat op te
kalefateren.
Hoewel Rietje haar kind niet was, leken ze in sommige dingen op
elkaar, zoals dat fantaseren over de opvoeding van een meisje dat
nog verwekt moest worden. Ze hadden ook dezelfde smaak voor
schilderijen. Mijn landschappen vonden ze meestal te wild, terwijl
ze een ademloze bewondering hadden voor mijn portretten en
figuurstudies. Hoe gelikter hoe mooier ze het vonden. Natuurlijk
ontkwam ik niet aan heel lieve plaatjes van Ans' baby, de kleine
Adriaan. Het kind leek goddank helemaal niet op mij, maar was
sprekend zijn vader, vooral zolang het nog niet veel haar had. Zo
er al praatjes mochten gaan, dan zou het kind daar later geen last
van hebben. Het huis hing van onder tot boven vol met afgedankte
schetsen en liefdewerkjes-op-verzoek, maar het was nergens zo vol
als in Rietjes kamertje. Rietje had langzamerhand haar oude
veerkracht herkregen. Ze maakte weer grapjes, observeerde mijn
gezicht en bewegingen en leek weer het meisje van vijftien jaar dat
ze moest voorstellen. Kort voor de Kerstdagen was er een nieuwe
uitbarsting van verdriet geweest, minder verschrikkelijk dan de
vorige keer, maar met dezelfde motieven. Dit keer was het Ans, die
al het mogelijke had gedaan om Rietje weer in het gareel te
krijgen. Ans kon beter illusies scheppen dan ik. Zij hield Rietje
voor, dat ze de moed niet moest opgeven en vooral moest oppassen,
mij niet met haar gesnotter af te stoten inplaats van aan te
trekken. Dit was weer eens een treffend voorbeeld van onze
volstrekt waanzinnige situatie, die je je niet kon indenken, als we
vreedzaam met het hele gezin onder de lamp rond de tafel zaten te
eten. De moeder, de minnaar en het verliefde meisje. De moeder die
het kind raad geeft, hoe ze bij moeders minnaar in het gevlei kan
komen. Het was idioot, maar ook boeiend, beschamend, maar ook
ontroerend.
Toen het eenmaal algemeen bekend was, dat ik eind juni zou trouwen
en naar Frankrijk zou gaan, werd Rietje wat vrijpostiger met mij.
Ze onderwierp zich niet meer zo aan mijn gezag, plaagde mij soms
met mijn strengheid en ingetogenheid, meestal op een vrolijke
manier, die de ernst van de situatie bemantelde. Zo veroorloofde
zij het zich plotseling, mij inplaats van ‘op alle wangen’ op mijn
mond te kussen, wel kinderlijk onhandig meestal en met een
twinkeling in haar ogen, maar toch met de allures van een minnares.
Als Maarten en Bas niet in de kamer waren, geneerde zij zich in het
geheel niet voor Ans. Ze probeerde met me te stoeien, woelde in
mijn haar als ik zat te lezen, hing met haar bovenlichaam op mijn
schouders waarbij ik haar borsten duidelijk voelde en duwde haar
snoetje in mijn hals. Ook zeurde ze mijn kop gek, dat ik een paar
naaktstudies van haar moest maken, die zij ‘als aandenken’ wilde
bewaren.
Op den duur stemde ik toe op voorwaarde, dat zij niet zo hangerig
met mij zou doen en me niet meer voor stijve hark zou uitschelden.
Ze straalde van vreugde en zong luid op de trappen.
Nog steeds had ze geen greintje schaamtegevoel tegenover mij. Ik
vertelde haar, toen het zover was, dat modellen zich altijd netjes
achter de schermen uitkleden, maar zij stak haar tong uit,
ontkleedde zich traag, probeerde door gepraat mijn aandacht te
trekken en kwam mijn zakkam uit het jasje dat ik aan had peuteren.
Ze kon verdomd uitdagend doen. Die zakkam scheen moeilijk te
vinden. Ze had alleen nog haar hemd aan en leunde met een, blote
arm om mijn hals op mij.
‘Wat rustig eigenlijk hè, dat jij niet koud of heet van mij wordt.
Ik kan rustig op je schoot gaan zitten, dat geeft niks, nietwaar?’
Ze liet zich op mijn schoot zakken, maakte haar opgestoken haar los
en begon het uit te kammen met sierlijke gebaren. Ik zuchtte, trok
gekke gezichten en keek naar de zoldering. Ineens begon ze mijn
haar te kammen en prevelde woordjes of ik het kleine broertje was
dat verzorgd werd. Ik kreeg het er benauwd van. Ze had een heel
zwakke plek te pakken en ik voelde de lome opwinding door mijn hele
lichaam gaan, maar gaf geen kamp.
‘Kom, opschieten,’ zei ik en pakte haar onder haar oksels. Zij borg
het kammetje op haar gemak weer weg en zei: ‘Smoesjesmaker. Laat me
even zo stilletjes bij je zitten.’ Haar armen gleden om mijn hals.
Ze legde haar hoofd op mijn schouder met haar lippen tegen mijn
nek. Ik hoorde haar zacht snuffelen en dacht hardnekkig aan
ernstige dingen om kalm te blijven. Ze zei: ‘Ik zou ook nog wat
geur van jou in een flesje moeten bewaren, bij alle andere dingen.’
Ik kietelde haar in haar zij, wat haar rechtop deed vliegen. Nog
steeds op mijn schoot zittend met haar warme billen, trok ze traag
haar hemd over haar hoofd, stak haar borsten vooruit en zei: ‘Hoe
vind je me nou?’
‘Mooi.’
‘Dan moet je ook kijken,’ zei ze ongeduldig.
‘Ik heb nooit gezegd, dat ik niet koud of heet van je word...
alleen maar dat ik dat bepaalde niet wil,’ zei ik vermanend. ‘Mag ik je verzoeken? Of
moet ik kietelen?’
‘Kietelen is beter dan niks. Maar ik ga al.’ Zij stond met tegenzin
op. Ik trok mijn jasje uit, keek of het kacheltje wel goed
doorbrandde (het was een kille meidag) en begon haar in de houding
te zetten.
Het werk vlotte goed. Zij had een inspirerend figuur en was
muisstil. Ik maakte ettelijke schetsen, waarvan ik er een, met haar
blozende toestemming, voor mezelf hield.
Neuriënd bekeek ik de schetsen nog eens een voor een, terwijl
Rietje zich weer aankleedde.
‘Nog andere wensen?’ vroeg ik opgewekt.
‘Een heleboel.’
Ik keek op. Zij paradeerde in haar ondergoed.
‘Kleed je eerst fatsoenlijk aan, zou mijn moeder zeggen, en laat
dan horen. Misschien kan ik nog wat voor je doen.’
‘Zie ik er zo verleidelijk uit, zo...?’
‘Een beetje wel ja,’ bromde ik. ‘Ik dacht, dat je beloofd had niet
meer zo hangerig te doen,’ zei ik even later, toen ze haar arm rond
mijn nek sloeg terwijl ik voor het raam stond te kijken.
‘Dacht ik ook... Nu niet hummen, dan zal ik niet huilen. Als jij
toch geen plannen met mij hebt, kan ik best een beetje hangerig
doen. Als je weg bent kan het niet meer.’ Ze nam heel eigenwijs
mijn gezicht tussen haar handen en zei: ‘Kijk me eens aan. Zul je
niet zo zelfzuchtig zijn?’
Ik brulde van het lachen en schudde haar zacht door
elkaar.
‘Vertel me nu je liefste wensen... maar ze moeten uitvoerbaar zijn.
Ik beloof niks, onthou dat goed.’
Ze stond nu met haar arm om mijn middel en keek ook naar buiten. De
lucht was grauw, maar beneden in een tuintje bloeide een grote
pereboom heel feestelijk.
‘Nou eh... ik zou jullie zo graag nog één keertje zien samen,
begrijp je? Trek niet zo'n lelijk gezicht!’
Ze keek weer gauw voor zich.
‘Hoe zou jij dat vinden in Odettes plaats?’
Ik keek opzij. Ze hield haar ogen dicht en zweeg. Ik stootte haar
zacht aan.
‘Ssst!’ fluisterde ze. ‘Ik denk me in Odettes plaats.’ Ze trok er
zo'n sereen gezicht bij, dat ik niet echt kwaad kon
worden.
‘Rietje!’ baste ik. ‘Hou op!’
Ze hield haar ogen nog steeds dicht en zei: ‘Als ik ondeugend ben
moet je me maar een paar klappen geven, maar wel lieve, kijk hier.’
Ze wees op haar zitvlak. Plotseling deed ze haar ogen open en keek
me strak aan. ‘Hè toe, niet zo kijken,’ zei ze. ‘Daar kan ik niet
tegen. Ik maakte toch maar grapjes.’ Ze keek weer gauw voor zich en
ik ook.
‘Volgende vraag,’ zei ik. ‘De vorige gaat echt niet.’
‘Nee, begrijp ik. 'k Wou je op de proef stellen. Je houdt nu toch
wel echt van Odette hè?’
Ik knikte. Zij dacht nog even na en zei toen: ‘En dan zou ik één
keertje bij je in bed willen liggen, zo maar, heel stil. Je hoeft
niks te doen.’
‘Daar moet ik over nadenken. Is dit ook om me op de proef te
stellen?’ Zij lachte zenuwachtig en haalde haar schouders
op.
‘Je moet het aan mams vragen hè?’
‘Ja. Ik heb geen geheimen voor haar.’
‘En dan moet je me nog één keer uit school halen. Ik zal niet
huilen en me niet aanstellen.’
‘Dat is goed. Nog meer?’
‘O ja. Ik... o nee, dat vervalt. De rest zeg ik maar niet. Dat zou
je maar van streek maken.’
‘Schobbejak. Nu moet ik natuurlijk vragen wat dat allemaal
is.’
‘Het hoeft niet.’ Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder en zweeg
een poosje. ‘Ik zou zo graag een kindje van je willen.’
Ik deed een stap achteruit en trok haar met beide armen stevig
tegen mij aan. Odette wilde de eerste tien jaar beslist geen
kinderen en daarna heel misschien eentje, had ze al meer dan eens
verklaard. Ik trilde op mijn benen. Mijn keel brandde. Ik drukte
mijn gezicht in haar losse haar.
‘Maar dat is dom hè?’ praatte ze ineens verder, met een helder
stemmetje, dicht bij mijn oor. ‘Zo'n kind zou er later de dupe van
worden. Dat jouwen ze na omdat het geen vader heeft. Rot is dat.
Toch gek, dat je maar zo'n klein kriezeldruppeltje nodig hebt van
een man om zo'n heerlijk kindje te krijgen, terwijl jij het bij
stromen weggooit. Dat is mooi, een kindje van jezelf!’
‘Engel,’ fluisterde ik, ‘zeg zulke dingen niet. Daar kan ik niet
tegen. Je zei dat toch niet met opzet, om me van streek te maken?
Nee, dat is gemeen van me om dat te denken. Nee, stil maar. Niet
praten. Het gaat al over.’
Ik voelde mij zo verlaten en neerslachtig als ik nog maar zelden
was geweest. Als ik op dat ogenblik had gehoord, dat Odette zacht
en kalm overleden was, zou me dat waarschijnlijk hebben opgelucht.
Ik vervloekte het lot, mijn slapheid, mijn ijdelheid en de hele
troep.
Rietje begon zachtjes te snikken. ‘Het... het is wel een troost,
dat je... dat je wat om me geeft. Dat je ook wel eens een beetje
verdrietig bent.’
‘Ik geef ontzettend veel om je. Te veel.’
‘Ja, zeg dat wel. Ik ben helemaal niet zo'n engel als jij altijd
maar denkt. Jij denkt dat ik blind ben omdat ik verliefd op je ben.
Maar jij bent net zo goed blind.’ Haar snikken bedaarden weer. Ik
lachte stilletjes en zei: ‘Daar zullen we het wel nooit over eens
worden. Kom, het eten zal dadelijk wel op tafel staan.’
‘Zul je me schrijven, als je ver weg bent?’
‘Ik zal mijn best doen. In elk geval zal ik je schetsjes sturen en
al je brieven drie keer overlezen. Goed?’
Ik wiegde haar zacht heen en weer, tilde haar van de grond en
draaide haar in het rond, zoals ik vroeger deed toen ze nog klein
was. ‘Goed,’ zei ze met dichte ogen. ‘Goed. Engel. Engelen zijn
altijd mannen, dat weet je toch? Kijk maar naar de beelden en de
schilderijen. Ik wil op je rug!’
In het trapgat nam ik haar op mijn rug en droeg haar naar beneden
tot bij haar stoel in de huiskamer.
Een dag of wat later bracht ik Ans verslag uit over dit gesprek. ‘Ja, die zet dat je niet zo zelfzuchtig moet zijn heb ik haar in de mond gegeven,’ bekende Ans. ‘Ik moet er ook nog eens over piekeren. Ben je vanmiddag thuis?’
Ik was die middag thuis. De kinderen kwamen uit school. Ik ging weer gauw terug naar mijn atelier, direct na het middageten, omdat ik een spoedwerk had. Het weer was omgeslagen, herinner ik mij. Er was geen wolkje aan de lucht en het raam stond wijd open. De zon stoofde de zolderkamer warm door het dunne dak heen. Ik had mijn schillerhemd werkelijk niet opengezet om Ans te verleiden, maar ze stak er direct haar hand in, toen ze de thee boven bracht. ‘Hé, ik dacht dat je ernstig moederlijk kwam praten over ons zorgenkind?’
‘Dat dacht ik ook... maar als jij er zo verleidelijk bij gaat zitten!’ Ze schoof het hemd op zij en zette zacht haar tanden in mijn schouder en mijn nek. ‘Je moet niet op elk gevoeletje ingaan,’ vermaande ik en stond op om mijn gereedschap neer te leggen. Ze gaf me een paar tikken tegen mijn zitvlak en zei: ‘Schoolfrik. Brave Hendrik.’
‘Laat mij nou m'n thee in vrede drinken. Laat dat!’ Ze werd ineens fel handtastelijk. ‘Drink jij je theetje maar hoor, vent.’ Ze ging op mijn schoot zitten en bekeek me, of ze me nog nooit goed had gezien. ‘Soms denk ik wel eens, dab je zo'n man bent, die z'n wilde haren vroeg kwijt raakt. Over een jaar of wat ben je een brave huisvader. Zo'n man die paars van woede wordt als ie hoort, dat er vrouwen zijn die wel eens een zoen van een vreemde man krijgen.’
Ze brulde van het lachen om haar eigen grapje. Dat was een van haar eigenaardigheden. Waarschijnlijk had ze zo'n goed voorstellingsvermogen, dat ze mij heel scherp voor zich zag, paars tot in mijn drie onderkinnen. Ze kreeg het er benauwd van. Op zulke ogenblikken zag ze er afstotend uit. Dat ik zelden door haar werd afgestoten kwam, doordat ze voor mij in de eerste plaats een bijna volmaakt organisme was dat geschapen leek voor het genot. Daarbij was zij slank maar niet mager, lenig door het vele vegen, dweilen en trappenlopen, niet oud voor haar vierendertig jaren, een gezonde, sensuele kat, taai en sterk. Uit haar omgang met idealisten en wereldhervormers van allerlei slag had zij wat ideeën overgehouden over hygiëne en je lichaam verzorgen, waardoor zij bijvoorbeeld altijd fris rook, luchtig gekleed was, veel rauwkost at en nooit corsetten droeg of gedragen had. Terecht was zij trots op haar goed gevormde en verzorgde lichaam, maar haar gezicht was wat te hard, grof en gewoon met de iets te lange bovenlip, en als ze, zoals nu, zo'n lachbui verwerkte, was het afstotend. Dat benauwde gegier verhinderde haar niet, allerlei knopen bij mij los te maken. Maar tot mijn opluchting luidde de bel. Een gek gevoel was dat, zo half bloot achter te blijven. Mopperend ging ik door met mijn werk, in de hoop dat ze voldoende afgekoeld zou zijn om mij verder met rust te laten.
Maar toen ik ongeveer een half uur later haar voetstappen op de zoldertrap hoorde wist ik, dat mij een warm halfuurtje wachtte. Ik bleef hardnekkig doorwerken. Zij kwam hijgend naderbij en toen ik verveeld opkeek zag ik, dat ze alleen haar hemd en schoenen aanhad; de rest van haar kleren droeg ze over haar arm. Ze smeet de kleren op een stoel en zei: ‘Ik heb me lekker gewassen. O jongen, ik moet even voor beest spelen. Nu kan het nog.’
‘Ja, arme Maarten,’ zei ik, ‘hij kan zich maar
het beste laten castreren, is ie van het gedonder af.’
‘Rotjongen, pestkop, dat zal ik je betaald zetten. Ik zal je om
genade laten smeken,’ zei ze tandenknarsend. Ze was helemaal niet
kwaad, maar ze speelde dat ze briesend was, een nummer van ons
repertoire. Het was me het halfuurtje wel. Ik schold haar uit voor
al wat lelijk was, waarmee ik haar, zolang ze niet bedaard was,
alleen maar hielp om nog woester te doen. We maakten een leven als
een oordeel. Het kindje brulde beneden in z'n wieg, maar ze was nu
alleen een bronstig beest en geen moeder. We zweetten als otters en
gingen ons na afloop in de keuken wassen. Alleen het feit, dat het
kind geholpen moest worden en de kinderen ieder ogenblik uit school
konden komen weerhield haar van nog een uitbarsting.
Ik haastte mij naar mijn atelier terug en werkte tot zes uur
ingespannen door.. Een stuk papier, waarop met houtskoolletters
stond: niet storen - spoedwerk! had ik
op de zolderdeur geprikt. Aan tafel keken Ans en ik elkaar
nauwelijks aan. We waren beiden beschaamd over het feit, dat we zo
weinig spijt voelden over onze uitbarsting van dierlijke
hartstocht. Maarten was op reis en zou pas de volgende middag thuis
komen. Ans wist donders goed, dat Odette die avond bij me zou
komen. Ik ook trouwens. Zodra het eten gedaan was, stormde ik terug
naar mijn atelier, profiterend van de lange mei-avond. Als ik in de
kamer de krant was blijven lezen, zou Rietje ongetwijfeld met mij
hebben willen stoeien. Ze had geen oog van mij af bij het eten. Met
haar zesde zintuig zal ze wel hebben opgemerkt wat er gebeurd
was.
Ik stond in de keuken mijn penselen te wassen toen Odette aanbelde.
Zij was wat vroeger dan gewoonlijk. De klok had net acht uur
geslagen. Ze verloste mij van Rietje, die probeerde mij aan het
stoeien te krijgen. Ik had moeite om ernstig te blijven, toen
terstond bij de begroeting bleek, dat Odette ook al last had van de
lente en zeldzaam aanhalig was. Ze fluisterde, dat ze de hele dag
al zin had in wat zij ‘krasse stoute dingen’ noemde,
waarop
ik mijn kalmte verontschuldigde met de mededeling, dat ik moe was
van het harde werken en mij de hele dag al wat koortsig voelde.
Inderdaad had ik last van keelpijn.
‘Je hebt wat afleiding nodig, arm werkezeltje,’ zei Odette en
drukte haar armen nog wat steviger om mijn lichaam, terwijl ze haar
schoot tegen mijn billen wrong. ‘Schiet op met die kwastjes. Ik heb
groot toilet gemaakt, ruik je wel, en dat hemd aangedaan waar je zo
dol van wordt.’
Haar handen streelden schaamteloos langs mijn warme lichaam.
‘Dadelijk komt Rietje binnen om theewater op te zetten,’ zei ik, om
haar te kalmeren. Ik had het nauwelijks gezegd toen er voetstappen
klonken en Rietje de keuken binnen kwam. Odette sprong haastig weg.
Ik lachte luid en zei tegen Rietje: ‘Deze dame wilde mij de hand
kussen, maar nu jij erbij bent durft ze niet meer.’
Rietje keek glimlachend naar ons en bloosde.
‘Plaagbeest,’ zei Odette.
Rietje verdween weer met neergeslagen ogen, zodra ze het water
opgezet had.
‘Zij vereert je wel heel diep hè?’ zei Odette bij mijn oor, toen
zij de huiskamerdeur had horen sluiten. ‘Als ik vijftien was en met
jou in één huis woonde en je was zo aardig voor me als je altijd
voor haar bent, zou ik erg verliefd geworden zijn. Gevaarlijke
lady-killer... Maar zulk grut is voor jou ongevaarlijk
hè?’
‘Heel scherpzinnig. Maar toen jij vijftien was, had ik wel vijftien
keer per dag met je naar bed gewild... maar jij had ook niet zo'n
pril smoeltje en bovendien was ik toen zelf vijftien. Jij was
verdomd prikkelend.’
In andere omstandigheden zou ze zich verontwaardigd verdedigd
hebben, maar nu wilde ze liefst alleen maar vrijen en zei: ‘Wat
zeur je toch met die penselen. Als je mij zoekt, ik ben hier hoor.’
Toen ik klaar was met de penselen loodste ik Odette mee naar mijn
atelier om mijn nieuwste werk te bekijken. Ik plaagde haar met een
breedvoerig-hoogdravend betoog in de trant die vroeger bij haar
thuis aan tafel gewoonte was. Ook vermaande ik haar, vooral niet
aan lage vleselijke opwellingen toe te geven, desnoods een kond bad
te nemen en trok haar mee naar het raam om naar de pereboom te
kijken. ‘Er zijn zoveel mooiere dingen, lief kind, Je komt toch
niet hier voor mijn lichaam, wel? Want dat zou mijn hart breken.
Kijk, de bloesems vallen al af.’
‘Ja, laten we opschieten. Pest me niet
zo.’ Zij stond tegen mijn rug gedrukt. Haar handen, woelden en
streelden schaamteloos in mijn schoot.
Ik ging met mijn hand over mijn keel en klaagde, dat het daar pijn
deed. ‘Als je wilt vrijen, zul je me niet alleen moeten verleiden,
maar ook het meeste werk doen,’ zei ik.
‘Goed,’ hijgde zij, ‘zeg maar hoe. Alles is goed.’
‘Maar eerst moet ik thee, met asperine en een cognacje.’
Zij nam ook een beetje cognac, dan proefden we eender zei ze. Toen
ik de kopjes in de keuken had gebracht, Basje welterusten had
gewenst en Rietje een kushand had toegeworpen, strekte ik me lui op
mijn bed uit. Odette kleedde zichzelf en mij uit, om beurten een
kledingstuk, onderbroken door geknuffel. Ik had een jasje aan de
deurkruk gehangen, zo, dat het sleutelgat bedekt was. Sinds een
week of wat stak er een propje papier in het kijkgat. Odette zat
met haar rug naar de tussendeur op mijn schoot, terwijl ik
uitgestrekt lag. Plotseling zag ik langs haar beweeglijke lichaam
heen, dat het propje papier verdwenen was. Toen het hoogtepunt voor
ons beiden naderde, was Odette zo opgewonden en maakte zoveel
lawaai, dat zij niet het gestommel tegen de tussendeur hoorde, waar
duidelijk iemand haar knie of elleboog stootte.
Ik was, toen het afgelopen was zo moe en ellendig, dat we de dekens
onder ons opensloegen en samen onder de wol kropen. Na een poos
gerust te hebben, kleedde Odette zich op mijn verzoek weer aan en
ik maakte mij gereed voor de nacht. Eerst had Odette bezwaren, maar
toen ik haar nog eens, met niet al te vriendelijk gelach, had
verduidelijkt, dat Ans werkelijk wel wist wat wij samen
uitspookten, schikte zij zich zuchtend in mijn bevelen. Odette
haalde de koortsthermometer voor mij en brouwde samen met Ans een
stroopje voor mijn pijnlijke keel. Ik had flink koorts en sliep
slecht die nacht. De volgende morgen was de koorts nog gestegen,
zodat ik de dokter liet waarschuwen, die een flinke angina
constateerde. Tussen koortsige hazeslaapjes en verwarde dromen door
gorgelde ik gehoorzaam met een drankje en liet het
priesznitzverband rond mijn keel fatsoeneren of verversen door mijn
drie vrouwen, die ik waarschijnlijk wel eens met elkaar verwarde.
Maar dat verwarren was van onschuldige aard, want ik had het zwaar
te pakken de eerste drie dagen en nachten, praatte geen woord meer
dan strikt nodig was en liet mij geduldig vertroetelen. De vierde
dag verdween de koorts, mijn hoofd werd weer helder en ik begon
weer belang te stellen in de wereld om mij heen. Ans bracht mij het
schilderij, dat intussen goed droog was geworden op de warme zolder
en Rietje belastte zich blakend van ijver met het transport naar
mijn ongeduldige klant. Basje spoedde zich met een opgewekt briefje
van mij naar Odettes pension en Maarten assisteerde me bij het
wegscheren van mijn stoppelbaard. Ik herinner mij, dat Odette vroeg
op de avond bij me kwam en dat ik haar uitlachte, omdat zij
schuldbewust veronderstelde, dat haar wilde gevrij mij bijna het
graf in had gewerkt. Zij moest die avond optreden en kon maar heel
kort naast mij op bed liggen. Ik maakte haar gelukkig met een paar
ondeugende liefkozingen en met de opmerking dat ik iedereen
benijdde, die naar haar zou komen kijken. Toen zij neuriënd
verdwenen was voelde ik mij plotseling doodmoe en sliep spoedig in.
Waarschijnlijk droomde ik bijzonder prettig, want ik werd met een
blij gevoel wakker. Een onwezenlijke rossige gloed gaf mijn kamer
het aanzien van een kamer uit een droom. Toen er een tram voorbij
gerommeld was, viel er plotseling een stilte in de straat. Ik
hoorde voetstappen op het trottoir en iemand floot een vrolijk
deuntje. Ik staarde naar het plafond, draaide mijn hoofd opzij en
keek in het aandachtige gezicht van Rietje, die aan het hoofdeinde
van mijn bed stond. Haar gezicht was maar heel vaag verlicht. Ik
glimlachte en fluisterde: ‘Toen floot een jongen als een orgelpijp’
uit een van haar lievelingsgedichten van de mij te langdradige
Gorter. Zij glimlachte terug, boog zich langzaam over mij heen, nam
mijn gezicht tussen haar handen en drukte een zachte kus op mijn
lippen.
‘Heb je dorst?’ vroeg ze met een haperende stem.
Ik knikte. Toen zij het glas gepakt had viel er een traan
in.
Ik dronk gretig en zei: ‘Dank je. Ook voor je traan’ en maakte een
grimas.
Zij slikte een paar keer en zei hees: ‘Het... Dit... was zo'n mooi
ogenblik.’ Het lag op mijn tong om te zeggen, dat ze het
dan maar zo mooi moest laten, maar ik wilde niet
schoolmeesteren en streelde even haar hand. Ik moest denken aan de
tijd toen ik pas op Odette verliefd was. Plotseling drong het tot
mij door, dat Rietje in een van haar vormloze nachtponnen gehuld op
de rand van mijn bed zat en naar mijn gezicht staarde. Buiten waren
de lantaarns aangegaan. Er viel wat licht naar binnen. In huis was
het doodstil. Bij de buren speelde een grammofoon met een
blikkerig, verkouden geluid.
‘Hoe laat is het? Waar is iedereen?’
‘Het is tien uur. Bas slaapt. De ouwentjes zijn op visite bij oom
Kees in oost. Je hebt een hele poos geslapen. Toen ik uit de teil
kwam ben ik bij je komen kijken. Je sliep net als het kindje.’ Ze
praatte of ik een baby was. ‘Ik heb Adriaantje verzorgd en toen
sliep je nog een minuut of wat.’ Zij zuchtte diep en speelde met
mijn haar. ‘Waar denk je aan?’ vroeg ze plotseling.
‘Eh... dat jij nu ook maar zoet moet gaan slapen, engel.’
‘Engelen slapen nooit. Ik heb nachtdienst. Ik ben je beschermengel.
Heb je ergens zin in?’ Haar ogen leken zwart in het vage gezichtje.
Ze had iets van een schilderij van de Londense Maris. Ik weet niet,
of ze werkelijk de dingen zei zoals die in mijn geheugen
voortleven, maar het kwam er wel op neer.
Ik zei, dat ik wel een boterhamnietje met kaas en een kop thee
wilde, meer om haar aan het werk te zetten dan dat ik werkelijk
honger of dorst had. Het was duidelijk, dat ze elk ogenblik om mijn
hals kon vallen of bij me in bed kruipen. Zij maakte een sierlijke
buiging en trippelde bedrijvig weg. Ik sliep alweer bijna, toen ze
terugkwam. Ze deed het schemerlampje aan dat ik uit de huiskamer te
leen had en sloot de overgordijnen. Mijn oren suisden en het was
net of ik alles droomde, maar ik was de afschuwelijke keelpijn
kwijt. Ze leek werkelijk een engel met dat losse haar op haar
schouders, de wijde, vaag doorschijnende witte nachtpon en haar
blote voeten. Ik stelde juist met voldoening vast, dat deze
verschijning alleen maar verheven gevoelens in mij wekte met op de
achtergrond orgelspel en psalmgezang, toen zij bedrijvig voorstelde
mijn kussen op te schudden en me overeind hielp. Ze verzocht mij
wat naar het voeteneind van het bed te zakken en voor ik er op
verdacht was, zat ze op mijn kussen en trok mij achter over
met mijn hoofd in haar schoot en aan weerskanten van mij een bloot
been.
‘Nu ben je een gewond krijgsman en ik ben de zuster die je verzorgt
en je laatste woorden naar huis schrijft,’ zei ze met een air van:
toe, speel nu leuk mee en doe niet frikkerig.
Ik stootte een amechtig gerochel uit en fluisterde: ‘Schrijf maar
dat ik het reuze naar m'n zin heb.’
‘Het zijn eigenlijk geen dingen om mee te spotten,’ zei ze en hield
het eerste stukje brood voor mijn mond.
‘Dat is bijna altijd met dingen waar je grapjes over maakt. Geef me
eerst maar wat thee.’
‘Ik weet veel betere spelletjes,’ zei ze, roerde mijn thee om,
proefde er een slokje van, blies er in en hield het kopje tegen
mijn onderlip.
‘Dat zal wel,’ zei ik. ‘Maar met een zieke jongen mag je geen
spelletjes doen as verpleegster sijnde.’ Ik wilde het kopje van
haar overnemen, maar ik kreeg geen kans.
‘Je mag je vooral niet vermoeien,’ vermaande ze. Toen ik mijn thee
uitgedronken had voerde ze mij stukjes brood met kaas en streelde
door mijn haar en over mijn gezicht. ‘Lig je wel gemakkelijk?’ Ze
drukte mijn achterhoofd nog wat steviger in haar zachte schoot, die
door de dunne nachtpon heengloeide.
‘Ja zeker. Ondeugende meid.’
‘Het eerste verstandige woord sinds jaren.’
Ik schudde van het lachen om deze opmerking en klopte op haar
rechterbeen, dat koel aanvoelde. Zij wiste mijn mond af met een
slip van haar nachtpon, toen ik het brood op had en zei: ‘Ik moet
je verschrikkelijke dingen opbiechten.’
‘O ja? Benieuwd hoe laat Odette komt,’ zei ik om haar te kalmeren.
Haar lichaam trilde zacht.
‘Die komt niet. Ze weet, dat er niemand is om haar open te doen. Ik
speel dat je nu precies zo ligt, maar dan op je buik en dat mijn
nachtpon weg is... erg hè! En heb je gehoord dat er iemand tegen de
deur daar bonkte, toen je de laatste keer hier met de prinses aan
het vrijen was, beter gezegd de prinses met jou... Dat was mijn
knie. Ik had het propje eruit gehaald.
Mamma wist niet dat jij niet wilde dat ik keek en ze had zo met me
te doen, dat ik één
keertje mocht kijken. Zo. Nu weet je, wat een slechte meid ik ben.
Ga nu maar lekker vloeken.’
Ik sloot mijn ogen en dacht na. Zij duwde haar schoot nu duidelijk
tegen mijn hoofd, met ritmische bewegingen.
‘Rietje... Je houdt toch van me?’
‘Ja,’ zei ze, een beetje buiten adem. ‘Is dit opwindend?’
‘Als je van me houdt moet je me helpen om mijn leven niet
moeilijker te maken dan het is.’ Ik ging plotseling overeind zitten
en zei streng: ‘Ga daar weg. Ga hier maar zitten op de rand van
mijn bed.’
Zij liet zich wat achterover zakken en deed haar knieën nog verder
van elkaar. ‘Nee. Ik heb verder niemand,’ zei ze en sloot haar
ogen.
‘Als je ongehoorzaam bent ga ik heel gemene dingen
zeggen.’
‘Ik heb liever dat je me een pak voor m'n billen geeft en het dan
weer goed maakt. Slecht hè?’
‘Wat zou jij doen als Bas jou voorstelde om met hem te vrijen,
bloot, echt?’
Zij vloog niet alleen overeind, maar ook naar de deur.
‘Kom hier!’ riep ik gebiedend.
Zij kwam langzaam, met gebogen hoofd terug en viel op haar knieën
voor mijn bed.
‘Dat was een manke vergelijking,’ zei ze met een gesmoorde stem. Ze
zette haar tanden in mijn deken en begon zacht te snikken. Ik
streelde over haar voorhoofd en haar.
‘Als je eenmaal met vrijen begint, kun je niet meer terug. Jij moet
me helpen, Rietje, om onze vriendschap zuiver te houden, sportief,
eerlijk. Jij bent helemaal niet slecht. Je speelt het alleen maar.
Zul je Beer helpen?’
Ik schoof wat naar haar toe en legde mijn hand onder haar
kin.
‘Ik beloof niks,’ zei ze en sloeg haar betraande ogen neer. ‘Ik wil
je wel helpen maar ik beloof niks.’
‘Je moet flink zijn. Je hebt een vader die veel van je houdt, een
leuke broer, een klein broertje, een aardige tweede moeder. Ze
houden allemaal veel van je. Ik hou ook veel van je, dat weet je.
Zo. Ga nu maar slapen. Geef me maar nachtkusjes.’
Zij gaf haar verzet op.
‘Ben je... niet boos?’ vroeg ze timide.
‘Nee, Rietje, alleen een beetje verdrietig, maar dat is niks
bijzonders. Een beetje verdriet hoort er bij.’
Zij knikte en keek, of ze het allemaal maar half geloofde.
8
Rietje maakte mij het leven niet meer zo moeilijk, de tijd dat ik nog bij Ans woonde. Van mijn kant zorgde ik, dat we weinig alleen waren samen en vooral niet lang. Ik had het druk en was veel weg, de laatste weken voor mijn trouwdag. Zij droeg haar verdriet dapper, al had ze aan tafel soms moeite om niet in tranen uit te barsten. Als ze kleine dingen voor me deed, waren haar handelingen geladen met sentiment, van schoenen poetsen tot het neerzetten van een bosje veldbloemen in mijn atelier met een devotie, of ik reeds een dierbare overledene was.
‘En elke nacht slapen we dicht bij elkaar...
nauwelijks vijf meter. Parijs is meer dan vijfhonderd kilometer. Nu
moet ik weer gaan.’
Een andere keer hield ze me op de trap staande en zei: ‘Ben jij
bang voor inbrekers tegenwoordig?’
‘Ontzettend!’ zei ik en trok een gek gezicht.
‘Ja, ik hoorde dat je je deur op slot draaide.’
‘Jok jij tegenwoordig?’
‘Ontzettend!’ zei ze en stak haar tong uit. ‘Ik wou je nog eens
zien slapen, maar niks hoor. Bloje Piet had z'n deur op
slot.’
‘Van niks ben ik zo bang als van meisjes in
nachtponnetjes.’
Zij gaf het nooit helemaal op. De laatste dagen moest ik tussen de
bedrijven door nog wel eens ernstig met haar praten, want ik was
bang voor onverkwikkelijke scènes bij mijn vertrek of bij de
trouwplechtigheid. Ans werkte ook al in die richting, maar had haar
handen vol aan zichzelf. Ze was van plan nu verder een heel
degelijke huismoeder te worden als ik vertrokken was,
maar
zolang ik er nog was, moest er een paar keer afscheid, laatste
afscheid en allerlaatste afscheid gevierd worden. Odette was soms
verbaasd, dat ik zo weinig aanhalig was, zoveel energie raakte ik
aan Ans kwijt. Ik begon naar het einde te verlangen en zodra ik
Odette zag, placht ik over Parijs en Frankrijk te
fantaseren.
‘Ik ben er zo opgewonden over, dat ik geen zin in vrijen heb. Die
zin bewaar ik, tot we eindelijk ver weg zijn....’
Uit de roes, waarin die dagen voorbij gingen herinner ik mij dit
tafereel heel helder. We zaten op mijn bed te praten, Odette met
haar arm om mijn nek. Het gordijn wapperde zacht voor het wijd open
raam. Odette had haar schoenen uitgedaan en zat met opgetrokken
knieën en nonchalant omhoog gedwarrelde rok met haar benen te
koketteren.
‘Toneelspeelsters zijn gewend om voorschotjes op hun gage te
nemen,’ zei Odette met een lage fluisterstem. Zij liet zich
achterover vallen en verplaatste haar lichaam zo, dat haar benen
rond mijn zittende romp gleden. Een van haar voeten duwde in mijn
schoot. ‘Kom,’ fluisterde zij, ‘kom... Later kun je nog genoeg
verheven zitten peinzen, aan de Seine. Kom, doe het zacht, maar
toch wild. Arjen, Ar! Speel maar dat ik ondeugend hen geweest en
jij een beetje boos op me bent, toe...’
Ik moest me in het zweet werken om aan een eind te komen, maar ik
herinner me ook, dat ik me toen niet slecht of schuldig voelde,
maar moest denken aan grote bijbelse figuren die ook meer dan één
vrouw hadden, de Aartsvaderen, koning David, koning Salomo..., die
zullen 't er ook wel eens moeilijk mee gehad hebben, dacht ik, als
hun vrouwen tegelijk zin in vrijen hadden. Want ik wist, dat
Maarten die nacht van huis was, zodat ik bij mijn thuiskomst wel
heel vlug mijn deur op slot zou moeten doen, als ik prijsstelde op
een rustige nacht.
‘Ik heb je nog nooit horen grinniken, terwijl we koosden,’ zei
Odette, terwijl ze haar hemd ging zoeken dat ze zelf ergens in een
hoek had gesmeten. Zij noemde het altijd ‘kozen’. ‘Moest je aan een
mop denken?’
‘Ja, maar hij is niet voor fijne damesoortjes geschikt.’
‘Ach, flauwerik. Zeg, ken jij die al...’
‘En ik maar sportief zijn,’ zei Rietje, toen ik haar kort
daarop
in mijn atelier aantrof. ‘Hier in huis is het bezit erg
onrechtvaardig verdeeld, weet je dat?’
Ze kon soms geestig-hatelijk zijn, als ze in een opstandige bui
was.
‘Praat er eens met je vader over,’ zei ik. ‘Misschien is het iets
voor een lezing op jullie culturele ochtenden.’
‘Ben je nog bang, dat ik me naakt voor je trouwkoets zal
gooien?’
‘Jouw leven moet nog beginnen. Als ik weg ben wordt Ans een
gezellige dikke huismoeder. Ze moet nu nog eventjes van haar jeugd
profiteren.’
‘Zo. Anders zeg je altijd netjes mamma,
als je 't tegen mij over haar hebt. Vergis je je nooit, dat je
tegen Odette zegt: toe dan Ans, hoger je benen...? Vloek dan, Bloje
Piet. Ik wil je zo graag nog eens echt flink horen
vloeken.’
Ze stond wijdbeens voor me, haar kin hoog opgeheven. Het ontbrak er
nog maar aan, dat ze haar armen in haar zij zette.
‘Dit is meer om te grienen dan om te vloeken,’ bromde ik.
‘O, dat is ook goed. Dan zal ik je traantjes afvegen en op m'n
schoot nemen. Nu kijk je zo aandoenlijk-vloekend, net Basje als
zijn vliegertouw breekt.’
Ik schaterde het uit en wilde haar in de rondte draaien, maar zij
schudde mij beledigd af.
‘Je zou het verschil niet eens merken, als je je deur eens voor mij
openliet inplaats van haar te verwennen,’ zei ze
pruilend.
‘Ik zou het meteen ruiken. Jij geurt naar frisse lenteweiden en
lentebloesems. Zij ruikt naar verderf en slechtheid.’
‘O,’ zei ze met een diepe zucht. ‘Wat moet het heerlijk zijn om
slecht te mogen doen.’
‘Dat lijkt heerlijker dan het is. Ik word afgebeuld door twee
vrouwen. Het is heerlijk om op een heel lief meisje te steunen waar
je bij kunt uitrusten en praten.’ Ik leunde zwaar op haar schouders
en legde mijn wang op haar rossige haar.
‘Ik blijf erbij, dat het oneerlijk verdeeld is. Enfin, je weet:
mijn deur is niet op slot en in mijn bedje kun je heerlijk
rusten.’
Ik Het haar los en ging voor haar staan.
‘Hè, niet zo treurig kijken,’ zei ze. ‘Dat bedoelde ik niet. En ook
niet zo van: wat sta ik eigenlijk te kletsen, ik heb met die meid
toch eigenlijk niks te maken... Want als ik werkelijk zo
bijzonder
ben als jij zegt, nou dan moet je elk woord van me dorstig
inslurpen...’
Ik schaterde het uit en knelde haar tegen me aan, toen ze beledigd
weg wilde lopen. ‘Al zeg je nog zulke afschuwelijke of ondeugende
of gekke dingen, voor mij blijf je het liefste meisje op de
wereld.’ Ik kuste haar heel zacht op haar wangen en
mondhoeken.
‘Kan ik je nog helpen?’ vroeg ze met een zoet stemmetje. Haar ogen
keken nu weer erg lief.
‘Nee, lieverd,’ zei ik en ging in haastig tempo met koffers en
portefeuilles slepen.
Zij bleef nog even dralen en zei toen: ‘Nou, dan ga ik maar. Ik mag
mams fiets. Eens horen wat de wind te vertellen heeft, en de
golfjes. Gisteren schuddebolden ze allemaal over jou.’
‘Daar twijfel ik geen ogenblik aan. Maar over jou zullen ze reuze
te spreken zijn. De vogels nog meer. Vogels hebben altijd maar één
vrouwtje. Ze zijn erg trouw.’
Met gebogen hoofd ging ze weg, zonder nog een woord te zeggen. Na
een uurtje kwam ze hinkend en bebloed weer thuis. Ze had zitten
dromen en was tegen een bakkerskar opgereden. Behalve schrammen op
armen en benen had ze een verzwikte voet, waarmee ze een paar dagen
moest rusten.
Van alle emoties en moeilijkheden was het afscheid van Rietje het
zwaarste. Mijn ouders waren diep geschokt en bedroefd, dat er bij
ons huwelijk (en dan nog als concessie, maar dat wisten zij niet)
een lochte Waalse dominee te pas kwam, inplaats van een afgezant
van hun Ware Kerk. Odettes moeder
huilde tranen met tuiten, omdat haar enige dochter de wijde wereld
introk. Ans beheerste zich, moest zich wel beheersen, maar zou bij
mijn begrafenis niet bedroefder geweest kunnen zijn. Bas vocht
tegen zijn tranen, toen ik hem voor 't laatst de hand schudde en op
zijn schouder klopte. Alleen Maarten en grootvader Petersen waren
tamelijk opgewekt. Odette was een stralend gelukkige bruid. En wat
de bruidegom betreft, mijn opluchting en blijdschap waren die dag
zeker oprecht. Overigens zag ik er moe en slaperig uit, want ik had
weinig geslapen de laatste nacht onder Ans' dak.
Het afscheid van Rietje begon, toen ik om half een 's nachts naar
haar kamertje sloop. Zij was klaar wakker en kreeg tranen in haar
ogen van blijdschap. Nu zij niet meekon naar de plechtigheden, had
zij zich al trachten te verzoenen met de gedachte, dat ik haar op
de ochtend van mijn huwelijk een haastig afscheidskusje zou komen
geven.
Om één uur lag ik naast haar uitgestrekt met alleen een laken en
een dunne deken tussen ons in. Soms zwegen we een poos en dan
wisselden we weer fluisterend een paar opmerkingen. Zij was zo
weemoedig en plechtig gestemd, dat ik het er op waagde, na voor het
open raam een pijp gerookt te hebben, werkelijk bij haar in bed te
gaan liggen. Ze huilde een poos aan mijn borst. We luisterden naar
de geluiden van de nacht en hoorden de klok drie uur slaan. Toen
sliep ik een poosje en werd wakker, omdat zij schokkend lag te
snikken. We gingen nog eens alles na, tot en met het kindje, dat ik
haar niet wilde geven en dat volgens haar woorden nu compleet onder
haar deken aanwezig was, mijn helft en haar helft vlak hij elkaar.
Toen was het vier uur. We hoorden de groenteman naar de veiling
rijden met zijn paard en wagen. Ik gleed voorzichtig uit haar bed
en zat nog bijna een uur op de rand troostwoorden te fluisteren en
haar band vast te houden.
De volgende morgen was zij rustig. Ze bewonderde het bruidsboeket
en was heel blij met het dikke boek dat ik haar ten afscheid gaf.
In alle boeken die ik haar ooit gaf moest ik altijd een opdrachtje
schrijven met mijn naam er onder; zij tekende dan altijd een
aureooltje boven mijn naam. Dit keer had ik op het schutblad zelf
al het aureooltje getekend met een opdracht in voorzichtig Frans
aan het liefste en dapperste meisje op de hele wereld. Met de
familie in de deuropening achter mij gaf ik haar een afscheidszoen
en mijn laatste lieve blik. De hare achtervolgde mij nog geruime
tijd.
Parijs ontving ons met de warmste veertiende juli die sinds de Franse revolutie was voorgekomen. De veertiende juli van het jaar 1925. We logeerden in een hotel dicht bij de Butte Montmartre en vertrokken eind juli voor een pelgrimage van twee maanden door Frankrijk. Het waren de gelukkigste maanden van ons leven. Vooral in het begin had ik steeds het gevoel, dat ik uit een donkere tunnel ontsnapt was, of ik net begon te leven, te kijken, te schilderen en lief te hebben,
We bezochten alle heilige plaatsen, tot Arles, Aix-en-Provence en Cagnes toe. De wereld en het leven waren een sprookje... Eind september keerden we naar Parijs terug en vonden een goedkoop zolderatelier in de rue de Seine, dicht bij de rivier en de Ecole des Beaux Arts, waar ik als student stond ingeschreven, voor de vorm. Het atelier lag dichter bij Montparnasse dan bij Montmartre en zo was het ook met mijn schilderen. Ik voelde mij meer verwant met het modernisme van Montparnasse dan met de gemoedelijke ‘pompiers’ van Montmartre. Het eigenlijke Montparnasse van Le Dôme en La Rotonde, het Montparnasse van het station en de verdachte buurt en de vele rechtschapen Bretons die er woonden, vonden we te kil, te kaal en te triest om te wonen, zoals ook veel wat daar geschilderd werd, de nabloei van het kubisme en andere ismen, mij te kil en overdacht, of doodgewoon te lelijk was en is. Als mens, maar tot op zekere hoogte als schilder, trok de warmte en het gemoedelijk-ouderwetse Montmartre mij aan, zoals ‘kitsch’ of bijna-kitsch nu eenmaal vaak warmer en menselijker aan doet, dan de kille of bizarre voortbrengselen van het nieuwste nieuwe... Ik leerde veel in Parijs. Ik leerde, hoe je in een wereldstad die bruist van bedrijvigheid, gemoedelijk kunt leven, werken en genieten. Ik maakte er kennis met de nieuwste vaksnufjes, de verwarrende modeverschijnselen, het Franse flair naast het doodserieuze vakmanschap van nijveraars en kunstenaars, dat zo kenmerkend is voor alles wat in Parijs een vak of ambacht Beoefent. Ik leerde ook, zoals grootvader al had betoogd, dat Parijs geen stad is om blijvend te werken als je, zoals ik, een middelmatig talent bezit, tenzij je een botterik, een dikhuid of een gelukskind bent. Nergens ter wereld is zoveel talent opgehoopt als daar. Van elke duizend kunstschilders zijn er maar een paar, die opgemerkt worden. De andere negenhonderd-zoveel hopen en wanhopen, vloeken en bidden. Met de toneelspelers is het net zo. Ik geloof dat er meer dan tienduizend waren in de tijd dat Odette en ik er woonden, en dat van die tienduizend een paar honderd regelmatig werk hadden. Odette studeerde er het eerste jaar en had het tweede jaar, dank zij protectie, een paar rolletjes in kort lopende avantgarde-stukken, sketches in cabarets en een stuk of wat snabbels bij de toen nog stomme film.
Maar het belangrijkste was, dat we gelukkig waren, een feit, dat een mens zich meestal pas achteraf realiseert. Ik geloof, dat alle burgerlieden ter wereld dubbelzinnig knipogen, als ze het woord Parijs horen, maar ik leefde er zeer degelijk en ingetogen, zoals ook onze vrienden en kennissen. Deze of gene collega woonde samen met een vrouwtje waarmee hij wellicht niet wettig getrouwd was, maar we lieten elkaars vrouwen met rust en van orgieën heb ik nooit iets bespeurd. Er waren wel eens fuifjes waarbij het vrolijk toeging, maar daarbij viel de nadruk meestal meer op drinken, eten en dolle potsen maken dan op lichtzinnige vrijerijtjes, en een paar hangerige stellen vindt men evengoed bij een fuif met gebed en bijbellezen vooraf in Huizen of Marken als in Parijs. De fuif, die ik mij het levendigste herinner was die Nol en Henri op ons atelier gaven.
Ze kwamen vroeg in de avond, tegen het etensuur bij ons binnenvallen. De een had zijn armen vol bloemen en de ander vol flessen en etenswaren. (Het is niet moeilijk te raden, wie wat had). Er moest iets groots gevierd worden en een paar onaangename herinneringen krachtdadig weggespoeld. Ze hadden samen de zaken van Nols vader overgenomen en de oude zondaar naar Nice verbannen. Toen ze de stemming bij ons, beter gezegd, bij mij, hadden gepeild, boog Henri zich uit het raam van de zesde verdieping, stak zijn adellijke duim en wijsvinger in zijn mond en liet een schel gefluit boren. Drie mannen en één vrouwtje, dat was geen verhouding voor een fuif, vonden ze. Beneden in de open auto zaten twee meisjes, die enthousiast zwaaiden, lenig naar buiten sprongen en enige minuten later het atelier binnen stormden. Het waren niet eens midinettes of winkelmeisjes, maar rasechte studentes van goeden huize, zij het van het genre, dat zich niet afbeult met studeren. Nol en Henri bezaten de gave, zelfs ten huize van een weinig vlotte jongen als ik was, de stemming erin te krijgen. Halverwege de avond ging Nol bij de concierge opbellen en zorgde voor verse aanvoer van drank en jongelui van beide seksen. En halverwege de nacht leerde ik de zojuist geleerde Charleston aan onze grijze concierge, aangemoedigd door mijn handklappende buren van de vijfde verdieping, die eerst hun beklag waren komen doen.
Het feest leverde, behalve de grootste kater van mijn leven ook de grote verzoening met Nol en Henri op. Ik wil niet beweren, dat deze vriendschap betekende, dat ik voor de rest van mijn leven onderdak was, maar ze hielpen mij voor zover mijn trots dat toeliet. Ze konden geen ijzer met handen breken, toen enige jaren later het getij keerde en de verschrikkelijke crisistijd 1930-1940 aanbrak.
Het Parijse geluk duurde twee jaar. In de zomer van 1927, terwijl wij in Bretagne bij oude vrienden van grootvader logeerden, overleed Odettes moeder aan een hartaanval. Het was ons al bekend, dat grootvader sterk verouderde en niet aan zijn lot kon worden overgelaten. We gaven het dierbare atelier aan de rue de Seine op en trokken naar Bergen aan Zee. Grootvader leefde nog een half jaar en overleed na een smartelijk en geldverslindend ziekbed. Wij bleven berooid en ontredderd achter. Nol kwam persoonlijk onze zaken regelen. Dat was een daad van echte vriendschap, want hij was in korte tijd een gewichtig zakenman geworden, die door heel Europa reisde en tot over zijn oren in het werk zat.
Grootvader liet ons behalve een aanzienlijk aantal onbetaalde rekeningen en het huis in Bergen aan Zee een paar weinig waardevolle panden in Amsterdam na. Dat was alles wat er nog van het familiebezit over was, behalve dan een aantal fraaie aandelen in Russische spoorwegen.
Odette wilde graag weer bij het toneel terug,
en dat betekende, dat Bergen aan Zee geen ideale woonplaats was.
Mijn klacht, dat ik geen man was om zoveel alleen te zijn werd niet
geheel ernstig genomen. Nol kon drie keer beter praten dan ik en
hij nam het voor Odette op. Het maakte weinig uit, redeneerde hij
in een gesprek onder vier ogen, of Odette een middelmatig talent
had inplaats van een genie te zijn. Juist middelmatige talenten
moest je niet te veel moeilijkheden in de weg leggen. Een mens zijn
lust is een mens zijn leven. Dat gold ook voor een vrouw met een
middelmatig toneeltalent, gezegend met meer dan middelmatig
lichamelijk schoon. Het toneel had daar dringend behoefte aan en in
de handen van een goede regisseur zou zij tot opmerkelijke
prestaties
in staat zijn. Die twee laatste opmerkingen kwamen in elk geval
uit. Zij werd met vreugde begroet en was nu langzamerhand gerijpt
voor de vertolking van jongemeisjes-rollen, die ze met een
succesvol flair over het voetlicht bracht.
Nol bood mij, toen hij na grootvaders dood de rekening had opgemaakt, een lening aan. Ik verzette mij tegen dat voorstel. Het gelukte hem door een voordelige verkoop van ons onroerend goed de rekening sluitend te krijgen en nog wat over te houden. Er was één pand, dat al jaren voor meer dan de helft leeg stond en moeilijk verkoopbaar was. Het denkbeeld, er dan zelf in te gaan wonen, stamde van mij. Odette verzette er zich tegen. Zij vond de Kerkstraat neerdrukkend en het huis onbewoonbaar. Op den duur stemde ze er in toe, dat we er ‘voorlopig’ zouden wonen, als het tenminste flink werd opgeknapt. Meubels hadden we meer dan voldoende en het opknappen deed ik grotendeels zelf. Maar voor ik daaraan begon, logeerden we enkele weken op De Beukenhorst. Nol was intussen getrouwd met Bettina, de zuster van Henri, een vreemd, stil vrouwtje waar we weinig contact mee hadden. Kort na ons vertrek uit het statige, kasteelachtige landhuis, werd hun zoon Bob geboren. Dat was in juni 1928.
Dezelfde timmerman, die mijn primitieve atelier op de zolder van Ans had getimmerd, hielp mij bij het opknappen van het huis en inrichten van mijn atelier. Ik kampeerde een dag of veertien tussen opgepakte meubels, houtkrullen en verfpotten, terwijl Odette als Invalster met een toneelgezelschap plotseling de provincie rondtrok en zo nu en dan een paar uur kwam helpen en in de weg lopen. Eigenhandig verfde ik alles wat er te verven was, witte de plafonds en plakte behang, een werkje dat ik van Ans had geleerd.
Ik was geen man om veel alleen te zijn. Het is niet nodig, dat ik aldoor een vrouw dicht bij me heb. Als ik werk houd ik er van alleen te zijn. Maar het geeft me rust, als ik dan in de verte eens een kopje hoor rinkelen, een deur hoor gaan of een wijsje hoor neuriën. Twee jaar was ik Odette trouw geweest. Toen we naar Parijs vertrokken verwachtte ik dat niet van mezelf. Het getrouwd en veel samen zijn bleek vol aangename verrassingen. We gingen in elkaar op en hadden niemand nodig, al hadden we een stuk of wat vrienden en kennissen in Parijs. We waren er een typisch Parijs paar: de man een beetje slordig en gek op smullen, het vrouwtje zeer verzorgd, gewend niet onopgemerkt te blijven, koket maar trouw en toegewijd aan haar man. Er was maar één drama en dat droeg nog bij tot Odettes liefde en toewijding. Onder onze kennissen was een zachte, melancholieke jonge schilder, een beau garçon die ik altijd als tot de verkeerde kant behorend beschouwde. Ik heb nooit veel verstand van die verkeerde kant gehad, maar meende, dat ik de vrouwelijk zachte Jean-Pierre met een gerust hart Odettes kop kon laten tekenen. Maar op een avond dat ik met de rust die ik me daar had eigen gemaakt een pijpje zat te roken en de krant las, kwam Odette een beetje ontdaan thuis met haar boodschappentas. Ze probeerde dat ontdaan-zijn wel te verbergen, maar ik had haar meteen door, toen ze na een vluchtige begroetingskus snel naar het keukentje wilde verdwijnen om te gaan koken.
‘Wat is er met je gebeurd?’ riep ik.
‘O niks. Ik zag een ongeluk op straat.’
‘Kom eens hier,’ zei ik gebiedend, legde mijn krant neer en klopte
op mijn knie. ‘Nee, straks. Eerst het eten, anders wordt het zo
laat.’
‘Odette!’ zei ik streng. Diep in haar hart vond ze het heerlijk,
als ik haar zo commandeerde. Ze kwam als een schoolkind naar
me toe en beefde, toen ik haar op mijn schoot trok en mijn vinger
onder haar kin legde. ‘Mag jij zo jokken tegen je baasje? Vertel
op.’
Ze probeerde er eerst nog onderuit te komen, bezwoer me vervolgens wel tien keer, dat ik moest beloven niet driftig te worden, anders vertelde ze niets en toen kwam eindelijk het hoge woord er uit. Die Jean-Pierre was een ondeugende jongen. Juist omdat hij het allemaal zo fluwelig zacht en lief deed, had hij haar bijna verleid. Er was heus niks ergs gebeurd, kermde Odette, toen ik mij grommend oprichtte. Zij probeerde mij tegen te houden, maar ik schudde haar af als een kleuter en stormde de trappen af, met Odette op mijn hielen. In zijn atelier was hij niet. Na drie kroegen werd ik wild en na zes gonsde het in mijn oren. In de zevende of achtste bistro zag ik hem wegduiken achter de brede rug van een man aan de zinc. Het moet een boeiend tafereel zijn geweest. Odette krijtwit en jammerend, dat iedereen mij tegen moest houden en ik, die onder het uitschreeuwen van alle verwensingen die ik dat jaar aan mijn Franse woordenschat had toegevoegd uit de mond van taxichauffeurs, clochards en kleine neringdoenden, en het luidkeels verhalen van mijn bijna-cocu-zijn, op de vaalwitte Jean-Pierre afstormde en hem een pak slaag gaf, dat hem nog lang geheugd zal hebben. Espèce de...! Hier, daar! Er vielen wat stoelen en er sneuvelde wat glaswerk, vooral toen bleek dat de dikke man een vriend van Jean-Pierre was, die het weldra genoeg vond. Spoedig was er een kleine veldslag gaande, tussen aanhangers en tegenstanders van mij, die met de aankondiging dat de flics in aantocht waren snel eindigde. Ik had een blauw oog en nogal wat schaafwonden en beurse plekken. Odette verpleegde mij kirrend van liefde en bezorgdheid. Zij was nog nooit zo verliefd op mij geweest. Het was wel vulgair, wat ik had gedaan, maar in die jaren kon haar dat niet veel schelen.
Ik weet niet hoe dat met andere mannen in hetzelfde geval is, maar mij hielp het weinig, of een vrouw zelfs nog mooi was als zij geeuwde, boerde of de hik had. Men went aan alles, zelfs aan het inslapen en wakker worden naast een mooie vrouw. Ik wilde in geen geval ooit nog in zo'n situatie geraken als vlak voor mijn huwelijk. De rust waarmee ik andere vrouwen belangstellend kon bekijken, beviel mij in die gelukkige jaren heel goed.
Maar goed en wel terug in Nederland en enigszins bekomen van de emoties, die het ziek- en sterfbed van de geliefde grootvader gaven, viel ik opnieuw in zonde en natuurlijk was het weer een rare geschiedenis. In mijn eigen huis, in het nestje dat ik met mijn timmermannetje aan het verfraaien was. Het was zijn jongste dochter, die je als werkster kon huren. Een frisse, struise meid van half in de twintig. Zij was geen maagd meer, zoals later bleek, maar ongetrouwd en in die tijd zonder vrijer. De deugdzaamheid zelve probeerde zij voor te stellen. Ze was van dat soort dat bang is, kuis doet maar 's avonds in bed over je fantaseert. Het begon al een beetje te zomeren, toen ze kwam vegen en schrobben. In die tijd waren de vrouwen trouwens toch al niet meer zo zwaar met kleren behangen. We speelden eerst een beetje van kat en muis, terwijl Va met dreunend geweld op de zolder aan het spijkeren was. Toen ik haar in mijn armen trok, stribbelde zij flink tegen. Plotseling was het verschrikkelijk opwindend, weer eens een struise, volstrekt vreemde vrouw te verleiden waar ik niet van hield en die niet mooi was en niet beschaafd en niet fraai verzorgd. Binnen een paar minuten onderging ze mijn zoenen en geknuffel kreunend van plezier en drukte ze haar weelderige lijf in die dunne kleren begerig tegen het mijne. Maar toen kwam Va de trap af om mij te halen. Het timmerwerk was klaar en ze vertrokken samen, maar ik had nog gelegenheid haar toe te fluisteren, dat ik haar de volgende morgen nog tien keer zo hard zou laten kreunen. Kon ze er nog een nachtje over slapen en desgewenst wegblijven. Maar ik wist dat ze zou komen. Ik had nog nooit een blauwtje gelopen. De volgende morgen stond ik achter de deur te wachten. Het tegenstribbelen was nu helemaal voor de vorm. We gingen stoeiend en vrijend de trap op, tuimelden op het eerste het beste plekje neer en gingen als beesten te keer. Ik deed eerlijk mijn best om mij te schamen en er de allure van een onbedachtzaamheid aan te geven, maar het huis bleek vervolgens bewerkelijker dan we hadden gedacht. Als ik gewild had, was ze blijven komen, was ze desverlangd wekelijks een paar dagen komen werken, maar ik had na een paar wilde dagen schoon genoeg van haar. Ze was zelfs mij te vulgair. Ze hoorde tot dat verschrikkelijke soort vrouwen dat giechelt en giert, als het vrijen haar niet meteen de adem beneemt. Bovendien kwam Rietje na zo'n in giechels gesmoorde vrij-partij aanbellen.
Toen was het niet meer moeilijk, er een streep onder te zetten. Toen wilde ik er maar al te graag een streep onder zetten... Bovendien zou Odette de volgende dag thuiskomen met een paar vrije dagen.
Rietje. De eerste tijd, toen ik een vast adres
in Parijs had, schreef ze me elke week een lange brief. Misschien
waren ze beter dan de Minnebrieven van een Portugese Non, maar ik
las ze maar oppervlakkig en schreef haar zo nu en dan een
geïllustreerd krabbeltje terug. Op haar verjaardagen stuurde ik een
boek. Na een maand of wat schreef ze me ongeveer elke veertien
dagen. De laatste maanden dat ik in Parijs woonde schreef ze me nog
om de vier of zes weken. Ik wist uit haar brieven, dat ze zich met
het leven
verzoend had en aan de gedachte wende, dat ik gelukkig was met mijn
Odette en dat zij er verstandig aan deed zich in te stellen op het
wellicht nog eens met een ander trouwen. Uit haar brieven wist ik
ook, dat Ans inderdaad nog een baby had gekregen, weer een jongen,
dat Bas op de H.B.S. was en ingenieur wilde worden en dat Maarten
en Ans redelijk gelukkig waren. Ik was nog niet bij Ans geweest en
was dit ook niet van plan.
Rietje werkte nu als leerling-verpleegster in een ziekenhuis, een nuchter, hard en slecht betaald baantje. Zij zag er een beetje slecht en zeer volwassen uit, toen ik haar de trap af tegemoetsnelde en in één doorgaande beweging mee naar buiten nam.
‘Ik ben een uurtje weg. Wacht niet op mij. Tot
morgen!’ brulde ik in het trapgat. ‘Joehoe!’ riep een vrouwenstem
terug.
‘De werkster,’ zei ik zacht tegen Rietje. ‘Het mens werkt op m'n
zenuwen. Maar morgen is ze gelukkig voor het laatst. Straks
mag je het huis zien. Ik heb het helemaal opgeschilderd en
behangen. Eerst een straatje om, goed?’
We hadden elkaar koeltjes een hand gegeven.
Buiten in het licht bekeek ze mij eens goed. Haar ogen hadden een
raadselachtige uitdrukking.
‘Je ziet er aanbiddelijk uit,’ zei ik en ik meende het. Ze was geen
schoonheid, Rietje van achttien, maar ze was goed gebouwd en haar
grote, lichtbruine, groengespikkelde ogen in het ernstige, lieve
gezicht waren werkelijk prachtig. Ik wist, dat zij een bewonderaar
had, die haar op een onhandige manier het hof maakte en maar
nauwelijks haar hand durfde vasthouden. De jongen was een jaar of
zes ouder dan zij, zat op het kantoor van de vakbond en kwam wel
eens met haar vader mee, zo was het begonnen. Hij was idealist van
top tot teen, vegetariër, geheelonthouder, die wegens
dienstweigering in de gevangenis had gezeten en in zijn vrije tijd
versjes schreef. Rietje was niet verliefd op hem, maar volgens haar
laatste brief bewonderde zij hem en dacht wel, dat ze later zouden
trouwen.
Ik gloeide plotseling van redeloze jaloezie als ik dacht, dat die
verstrooide knul haar ooit zou bezitten en daarbij gedichten op zou
zeggen van Rooie Jet en natuurlijk van zichzelf. Ik gaf
een
harde schop tegen een lege kartonnen doos die op het trottoir lag
en had zin om van alles en nog wat te vernielen.
‘Is mijn god vertoornd?’ vroeg ze en trok haar wenkbrauwen
op.
Ik moest aldoor naar die ogen kijken, naar dat rechte, enigszins
naar achteren wijkende voorhoofd, waardoor de neus en ferme kin
iets naar-voren-springends hadden en profil. Ze had eigenlijk een
enigszins Noors of Zweeds gezicht, viel mij ineens op. Haar mond
had iets rechtschapens gekregen.
‘Zoals het een god betaamt,’ zei ik. ‘Godje zou beter zijn. Nu.’
Zij glimlachte. Nogal pijnlijk. We liepen zwijgend de hele straat
uit en hielden ons allebei groot, meende ik. Zij was geen meisje om
banaliteiten tegen te zeggen. Er spookten onnozele zinnetjes door
mijn hoofd, die het ijs moesten breken. Ik miste iets. Haar
overdreven aanhankelijkheid, waar ik me vroeger tegen verzette,
haar hondjesachtigheid, haar manier van alles en iedereen te
bekijken met een blik die zei: dit is nu allemaal feest, allemaal
gewijd want ik loop hier met hem... dat huis daar is niet meer
hetzelfde huis van vroeger: zijn blik heeft er op gerust... die
steen is niet meer dezelfde: zijn voet heeft er op
gestaan.
Nu liep ze groot en koel en ingetogen naast mij, een raadsel op
ferme, resolute benen.
Op het Leidse plein zwegen we nog steeds. Ik begon me langzamerhand
belachelijk te voelen. Alsof we dat hadden afgesproken, stonden we
stil aan de waterkant van de Stadhouderskade. Zo stonden en zaten
we vroeger het liefst, aan het water, en dan staren, peinzen en zo
nu en dan wat zeggen. Het was grauw maar zacht weer. De bomen
stonden allemaal met fris jong groen. Het was eind mei, precies
drie jaar na de ergste huilbuien en drama's. ‘Was je... alleen met
die werkster die zo op je zenuwen werkte?’ vroeg ze plotseling met
een heldere stem.
‘Eh... ja, hoezo?’
‘O, niks. Je hoorde haar op straat gillen en giechelen. De
buurvrouw thuis maakte net zulke geluiden, in bed, met haar
man.’
Ik voelde me verbleken en vervloekte mezelf, zowel om dat verbleken
als om de oorzaken en mogelijke gevolgen, die plotseling zeer
belangrijk waren. ‘Je denkt toch niet...,’ zei ik, wanhopig, met
gehuichelde verontwaardiging.
‘Kijk me eens aan,’ zei ze, heel koel en eigenwijs, maar haar ogen
keken vertederd, bijna zoals vroeger. ‘Kan het je iets schelen, wat
ik denk?’
Ik keek haar aan en voelde me ontzettend klein en belachelijk. ‘Jok
jij wel eens?’ zei ze, en probeerde haar kinderlijke toontje van
vroeger te imiteren.
‘Het kan me ontzettend veel schelen wat jij denkt,’ zei ik en
wendde mijn ogen af. ‘Je moet me
geloven als ik zeg, dat dit de eerste keer was sinds ik getrouwd
ben. We waren zo gelukkig. Ik kan niet tegen alleen zijn. Ik was
het absoluut niet van plan. Ik geef geen sikkepit om die meid.
Morgen komt ze voor het laatst. Rietje...’
‘Morgen komt Odette thuis,’ zei ze met een afwezige stem. We
stonden daar heel raar. Het viel me op dat de mensen keken, maar
het kon me niks schelen. Ik staarde Rietje van opzij aan. Ze had
iets van een jonge koningin. Ik voelde me oud, verrot en moe.
Ontzettend moe.
‘Ik kan ook niet tegen alleen zijn. De meeste mensen kunnen dat
niet.’
‘Dus je veroordeelt mij? Je vindt mij een minderwaardige
slappeling? Je wilt mij liever nooit meer zien?’ Als ik al gedacht
had, dat dat laatste zinnetje haar in elkaar zou doen krimpen, dan
schoot ik wel de grootste bok van mijn leven. De rollen waren wèl
omgekeerd!
‘Je bent een lieve slappeling. Je moet niet zo woest doen, daarmee
verraad je je slapheid. Ik ben niet kwaad op je. Dat kan ik niet
zijn. Ik niet. Maar het is beter, dat we elkaar niet meer zien.
Maar wat bezielt jou eigenlijk? Vroeger was ik je tot last. Nu ben
je van me verlost en nu is het weer niet goed.’
‘Wel ja, ga jij maar naar je hooggestemde Jaap. Over een jaar of
tien, twintig wordt hij misschien wel eens aanhalig, telkens net
genoeg om een hok met kinderen te krijgen.’ Ik stikte van woede.
Zij lachte parelend en keek me van opzij vorsend aan.
‘Maar je bent doodgewoon jaloers!’ zei ze verbaasd. ‘Waarop
eigenlijk? En waarom?’
‘Ja!’ zei ik luid. ‘Ja. Ik ben jaloers. Begrijp je dat niet? Nou,
ik ook niet. Ik hou van je, kan ik het helpen?’
‘O, maar je vergeet helemaal de vogeltjes, waar ik naar zat te
luisteren toen ik tegen die kar opvloog. Vogeltjes hebben ook maar
één vrouwtje. Je vergeet helemaal, dat ik nu geen kind meer ben.
Jij hebt Odette en je bent getrouwd. Wat wil je dan nog van mij? Je
komt veel te laat.’
Ik hing aan haar lippen als een stervende aan die van een priester.
Zij zag bleek en praatte terwijl ze haar blik in de verte op het
water gericht hield.
‘Odette is een mooie speelpop,’ zei ik tandenknarsend. ‘Maar jij...
jij hebt meer in je pink dan zij in heel dat mooie
poppenlijf.’
‘Meer wat?’
‘Meer ziel, meer goedheid, meer liefde, meer alles.’
‘Wat wil je nog van mij?’ Nu praatte ze bijna zonder haar lippen te
bewegen. Ze slikte een paar keer. Haar hals was mooi rank gebleven.
Haar blik volgde een sleep modderschuiten.
‘Ik wist niet, dat ik zoveel van je hield,’ zei ik zacht.
‘Je overdrijft. Je kunt ook jaloers zijn zonder echt van iemand te
houden, zo maar, hebberigheid. Je geeft geen antwoord op mijn
vraag.’
‘Ik weet het niet. Wat je me wilt geven. Je vriendschap. Ik heb
ineens het gevoel, dat je me in de steek wilt laten en dat is gek
genoeg, nu ik je sinds een half uur terug heb, na bijna drie jaar.
Maar het is zo. Laten we geen
verstoppertje spelen. Ik voel me alleen.’
‘Dat is heel goed voor een mens. Schilder. Wees lief voor je
vrouw.’
‘Je houdt niet meer van mij?’ Dit was om gek te worden!
‘Ik hou van de Arjen die ik gekend heb. Die is nu dood. Pas
gestorven.’
‘Ach, klets toch niet, kindje. Nu praat je zo, en je praat goed
voor een meisje van achttien. Misschien heb je net een hoogdravend
boek gelezen, maar over weer drie jaar of nog wat langer, praat je
heel anders. Je kunt toch alles maar niet zomaar overboord smijten
als oud vuil? Rietje, ben ik niet heel lief voor je geweest?’ Haar
stem trilde, toen ze antwoordde: ‘Je bent heel, heel lief
voor mij geweest en heel, heel geduldig. Daar zal ik je altijd
dankbaar voor blijven. Maar smijt jij zelf niet van alles als oud
vuil overboord, als je met zo'n giechelmens...’ Ze rilde van
afschuw. ‘Dat heeft er geen snars mee te maken,’ snauwde ik.
‘Mannen zijn nu eenmaal zo. Echte mannen. Juist het vrijen met
iemand waar je geen bliksem om geeft kan zo'n opluchting geven, zo
maar, een spelletje.’
‘De Rietje die jij gekend hebt, is ook dood,’ zei ze
zacht.
‘Kijk me eens aan!’ commandeerde ik.
Ze schudde haar hoofd. ‘Ze ligt op sterven,’ zei ze met een trieste
glimlach. ‘Laat haar nu rustig doodgaan. Dat is voor een hoop
mensen veel beter. De Jaap, die jij ongezien zo veracht, is veel
minder kinderlijk dan jij. Jij bent een hebberige kleine jongen,
die stampvoet als hij z'n zin niet krijgt. Het wordt hoog tijd, dat
je eens groot wordt.’
‘Trap mij maar in de modder,’ zei ik bitter.
‘Ik trap je niet in de modder. Ik sta je wangedrag te
vergoelijken.’
‘Kijk je nog wel eens door sleutelgaten?’
‘Als je zo begint, heb ik je niets meer
te zeggen,’ zei ze met een resolute koelheid, die mij sprakeloos
maakte.
Zij draaide zich om en liep zonder op of omzien terug naar het
plein. Ik liep als een arme schooier nog een eindje naast haar
voort. Ze schudde haar hoofd zoals men een aalmoes weigert aan een
naar drank stinkende zwerver. Ik stelde me aan als een gek en toen
ze niet meer luisterde greep ik haar vast en smeekte, mijn rottige
opmerkingen te vergeven, verklaarde haar mijn liefde. Er stonden
tranen in mijn ogen, maar zij hield haar kin hoog en zei alleen:
‘Ga weg. Laat me met rust. Je stelt je aan,’ en probeerde mij van
zich af te schudden. Deze scène bleef niet onopgemerkt. Het was
omstreeks vijf uur en tamelijk druk. Rietje stuurde kalm op een
politieagent aan en zei: ‘Deze meneer is vervelend. Ik wilde graag
daarginds op de tram stappen. Hij is mijn vader niet en evenmin
mijn broer of mijn man.’
‘Is dat zo, meneer?’ vroeg de agent. ‘Valt u deze dame
lastig?’
‘Ik ben haar vriend,’ zei ik, zo kalm mogelijk. ‘Vroeger ben ik
eens opgetreden toen ze lastig gevallen werd en heb er ook een
agent bijgehaald. Toen was deze dame heel blij.’
Dat brak bijna haar wil. Er sprongen tranen in haar ogen. Ze bleef
echter hardnekkig de agent aankijken.
‘Daarom kan ik niet boos op hem zijn. Ik wil alleen maar rustig op
de tram stappen. Hij doet geen kwaad. Hij moet me alleen met rust
laten.’ Ze maakte een hulpeloos gebaar. De agent, met zijn hand op
mijn schouder, wees, dat zij maar gauw door moest lopen. Terwijl de
tranen over haar wangen stroomden liep ze kaarsrecht, haar kin
omhoog door het groepje omstanders weg.
De agent bekeek mij op zijn gemak en zei: ‘Het komt wel weer goed
m'n jongen. Maar je mot niks forceren, neem dat aan van een ervaren
man, bij vrouwen mot je niks forceren. Zo. Ga nou die andere kant
maar op en neem straks een glaasje voor de schrik, maar niet meer
dan één, denk er om.’
Ik liet mij als een kleine jongen aan de praat houden, knikte stom
en liep met gebogen hoofd de andere kant op, terug naar het plekje
waar we hadden gepraat.
Na een poosje ging ik, verscheurd door zelfmedelijden en gekrenkte
trots, suf en moe de raad van de agent opvolgen. Ik voelde mij zo
wanhopig verlaten als ik mij in jaren niet had gevoeld. Iedereen
laat mij alleen in m'n moeras, dacht ik steeds maar. Ik ging van
kroeg tot kroeg, hoewel ik niet veel alcohol kan verdragen, en
waggelde enige uren later de trap van mijn nieuwe huis op, dat
geurde naar verf, nieuw hout en zeep.
Alle lampen brandden. Odette was een dag vroeger thuisgekomen. Ze
kwam mij met uitgebreide armen en een verschrikt gezicht tegemoet.
Ik had nog juist gelegenheid haar te ontwijken en de w.c. in te
vluchten, waar ik alles uitbraakte en bittere dronkemanstranen
schreidde.
Odette heeft nooit geweten waarom. Ik klaagde alleen maar aan één
stuk, dat ik me zo alleen voelde.
Rietje heb ik nooit meer gesproken, smekende brieven en wachtlopen bij het ziekenhuis ten spijt. Ik zag haar nog wel eens uit de verte, maar ik denk dat als ik bij de ene uitgang van dat verdomde ziekenhuis op wacht stond, zij door een andere uitgang wegglipte. De enige, die mij daar zekerheid over kon verschaffen was Ans. Ik had mij voorgenomen, niet meer naar Ans te gaan. In de afgelopen jaren had ik haar een paar neutrale briefjes geschreven, van dat soort die je open op de schoorsteenmantel legt. Ik wilde niet meer naar haar toe, omdat ik ook wel eens uit een moeras wilde komen, of omdat ze oud en dik zou zijn geworden en mij juist daarom nog meer zou opvreten dan vroeger, of omdat ik bang was dat ze mij zou uitlachen. Maar ik ging toch en begon maar meteen over dat laatste. Zij was wat ouder en dikker geworden, maar nog altijd de zonde waard. Zij nam me meteen in haar armen, nogal moederlijk, helemaal zonder rancune over mijn wegblijven. ‘Natuurlijk lach ik je niet uit. Maar ik ben ook weer niet zo'n heilige, dat ik het kan laten, vermanend het vingertje op te heffen... Maar laat ik je eerst eens goed bekijken.’
We bekeken elkaar goed en dronken gezellig thee in de vertrouwde kamer, die nog vol hing met mijn teken- en schilderwerkjes. Ans was een goed wijf. Ik had het uur van de dag met zorg gekozen. Iedereen weg en de kindertjes in hun middagslaapje. We waren 't er al gauw over eens dat, als ik nu weer eens naakt in bed ging liggen met het licht uit en Ans bij me zou kruipen, dat dan alles opnieuw zou beginnen, maar zo nuchter bij de thee konden we er als oude kameraden nog eens gemoedelijk over nakaarten zonder hartkloppingen en dergelijke. We wilden het allebei maar zo houden, en daarom deden we niet aanhalig, wel een beetje sentimenteel.
Ans kende het hele verbaal. Ze kende ook de dochter van de timmerman. Geen slechte meid maar leeghoofdig, volgens Ans. Zoals zij vroeger tegen Rietje preekte en haar kalmeerde, preekte ze nu tegen mij. Ik had Rietje vroeger als kind willen zien en behandelen, bijna als een vader. Goed, nu moest ik het ook kunnen opbrengen haar te zien uitvliegen, net zoals een vader zijn dochter moest toevertrouwen aan een knul, die hij waarschijnlijk te min of te verwaand of te dit of te dat vond. Bovendien had ik Rietje dodelijk gekwetst door haar te verwelkomen met een giechelende meid... Ik moest niet meer aan het verleden denken, niet piekeren boe Rietje vroeger een moord had willen plegen voor één zoen van mij. Zij, Ans, had mij toch ook laten gaan? Had ik er wel eens over gedacht, dat dat ook verdomd pijn had gedaan? En als ik dacht, dat ik werkelijk van Rietje hield, nou, dan moest ik heel blij zijn, dat ze zo goed terecht gekomen was, ondanks ons slechte voorbeeld.
Ik knikte maar wat. Ik wist het zelf allemaal
verdomd goed. Maar het luchtte toch op, zo eens vriendelijk de les
gelezen te worden en mijn hart te luchten.
Zij toonde mij vol trots haar twee kindertjes, toen die met rode
wangetjes en slaperige oogjes te voorschijn kwamen. Ik schudde Bas
lang en hartelijk de hand en wees schuw het voorstel van de hand,
mijn vroegere atelier nog eens te zien.
‘Daar zou ik alleen maar willen grienen,’ zei ik, toen Ans mij
uitliet. ‘Staat die madonna nog op Rietjes deur?’
‘Natuurlijk,’ zei Ans sussend. ‘Pieker er niet over, jongen. Er is
hier in huis genoeg gegriend. Je wou het allemaal mooi en zuiver
houden, weet je nog? Dat heb je nu bereikt, dank zij
haar.’
‘Ze houdt nog veel van me, hè?’
‘Meer dan goed is. Daarom. Zet er een punt achter. Ellende genoeg
op de wereld. Wees nu flink. Als je erg wanhopig bent en aan Odette
niet genoeg hebt, mag je altijd bij me komen.’
‘Je bent veel te goed voor me.’
‘Altijd iets minder dan je denkt.’ Ze zoende me wild op mijn mond
en trok aan mijn haar. Deze liefkozingen demonstreerden de situatie
beter dan duizend woorden.
‘Smeer 'em,’ zei ze hees, ‘voor ik domme dingen ga doen.’
Beneden aan de trap wierp ik haar een kushand toe.
Zij veegde met beide handen de tranen uit haar ogen en wuifde
terug.
Dat was mijn laatste bezoek aan Ans.