14

Fouten.

Onbetekenende fouten konden een ramp veroorzaken; stomme foutjes konden zo in omvang toenemen dat je nog kon staan lachen om je eigen stommigheid, tot je ineens de dood in de ogen keek. In de stad kwam het meestal wel weer goed als je een fout maakte, of je kon het zelf weer goedmaken. Als hij met zijn fiets viel en zijn enkel verstuikte, kon hij wachten tot het genezen was. Als hij in de winkel iets had vergeten te kopen, kon hij in de koelkast wel wat anders vinden.

Maar hier was het een heel ander verhaal, en het kon soms zo snel gaan, allemaal zo ongelooflijk snel. Als hij hier zijn enkel verstuikte, zou hij kunnen verhongeren voordat hij weer kon lopen. Als hij miste bij de jacht of als de vis zou verdwijnen, dan zou hij kunnen verhongeren.

Als hij ziek werd, echt ziek, zodat hij niets kon doen, zou hij kunnen verhongeren.

Fouten.

Helemaal in het begin van de nieuwe tijd had hij geleerd wat het belangrijkste was, de vitale kennis waardoor alle dieren in het wild voortgedreven worden: voedsel. Voedsel was gewoon alles. Alle dieren, van insecten tot vissen, tot beren, waren allemaal, altijd, op zoek naar voedsel. Het was de enige, grote, drijvende kracht in de natuur. Eten.

Allemaal moeten ze eten.

Maar de manier waarop hij het leerde, werd bijna zijn dood. De tweede nieuwe nacht had hij lekker liggen slapen met zijn maag vol vis, bij het smeulende vuur in de schuilplaats. Plotseling werd hij ergens wakker van, later dacht hij dat hij misschien iets geroken had.

Vlak bij het vuur, totaal niet bang voor het rokende hout of voor Brian, was een stinkdier aan het graven op de plaats waar de eieren lagen. Er was een heel dun sikkeltje maan en bij het zwak glanzende licht kon Brian de dikke staart zien, de witte strepen over de rug, en hij moest eigenlijk lachen.

Hij wist niet hoe het stinkdier de eieren gevonden had, misschien had hij ze geroken, misschien had een piepklein stukje van een schil een geur achtergelaten, maar het dier zag er bijna lief uit, met zijn kopje omlaag en zijn staartje omhoog, terwijl hij groef en groef, en het zand achteruit schopte.

Maar het waren zijn eieren en niet die van het stinkdier.

Brians lachje maakte al snel plaats voor de angst dat hij zijn voedsel zou kwijtraken en hij had een handvol zand gepakt en naar het stinkdier gegooid.

„Ga weg, jij..."

Hij wilde nog meer zeggen, nog meer dwaze mensen-woorden, maar in minder dan een halve tel had het stinkdier zijn achterste omhooggestoken, zijn staart opzij bewogen en Brian besproeid met een rechtstreeks schot dat van nog geen meter afstand op zijn hoofd gericht was.

In de afgesloten schuilplaats was het effect afgrijselijk.

Een zwavelachtige, rottende stank vulde de kleine ruimte, een zware, vreselijke stank. De bijtende vloeistof die hem in zijn gezicht raakte, beet in zijn longen en zijn ogen, verblindde hem.

Hij schreeuwde en gooide zich opzij, waarbij hij het hele scherm dat voor de schuilplaats stond, omver drukte. Hij schreeuwde en klauwde zich een weg uit de schuilplaats en rende naar de oever van het meer. Struikelend en val-lend haastte hij zich het water in en sloeg met zijn hoofd heen en weer om te proberen zijn ogen schoon te krijgen, en gooide handenvol water in zijn gezicht om zijn ogen uit te spoelen.

Hij had minstens honderd strips gelezen over stink-dieren. Leuke stripverhalen over de stank, strips om te lachen en grappen over te maken. Maar toen dat spul hem raakte, was er niets grappigs aan. Hij was bijna twee uur lang helemaal blind. Een leven lang. Hij was bang dat hij voor altijd blind zou zijn, of minstens slechtziend, en dat zou het einde zijn. De pijn in zijn ogen had nog wel een paar dagen aangehouden, en twee weken later had hij het nog gevoeld, maar hij kon wel weer goed zien. De stank in de schuilplaats, in zijn kleren en in zijn haar was er nu nog steeds, bijna anderhalve maand later.

En hij had bijna gelachen.

Fouten.

Voedsel moest beschermd worden. Toen hij in het meer zat en zijn ogen probeerde schoon te krijgen, groef het stinkdier gewoon door en vond de rest van de eieren en at ze allemaal op. Hij likte de schalen schoon en het kon hem duidelijk niets schelen dat Brian in het water rondspartelde als een vis op het droge. Het stinkdier had voedsel gevonden en at het op, en Brian betaalde voor de les.

Bescherm je voedsel en zorg voor een goede schuilplaats.

Niet alleen een schuilplaats die de wind en regen tegen-houdt, maar een schuilplaats die bescherming biedt, waar je veilig bent.

De dag na het stinkdier begon Brian te werken aan een nieuwe woonruimte.

Het eerste idee was goed geweest, de plek die hij had ge-kozen voor zijn schuilplaats was oké, maar hij had er gewoon niet genoeg aan gedaan. Hij was lui geweest. Nu wist hij intussen de op een na belangrijkste regel in de natuur. Voedsel kwam eerst, maar daarna kwam het werk.

Het werk om voedsel te krijgen, ging altijd door. In de natuur was geen enkel dier lui. Hij had geprobeerd zich er makkelijk van af te maken en had ervoor betaald met zijn schildpaddeneieren, die hij lekkerder was gaan vinden dan kippeneieren uit de winkel. Ze waren op de een of andere manier voedzamer, er zat meer smaak aan.

Brian begon zijn schuilplaats op te knappen en brak hem daarvoor eerst af. Van dode dennen op de heuvel haalde hij zware stammen en hij maakte een heel stel daarvan vast langs de opening. Hij klemde ze tegen de bovenkant van de rots en groef de onderkant in het zand in. Toen vlocht hij er lange takken tussendoor om er echt een dichte muur van te maken. Nog was hij niet tevreden. Hij pakte nog dunnere takken en vlocht die weer tussen het eerste weef-sel. Toen hij eindelijk klaar was, kon hij nergens meer een plek vinden waar zijn vuist doorheen kon. Het zat allemaal zo dicht als een stijf gevlochten mand.

Nu was de deuropening de zwakste plek. Daarom be-steedde hij erg veel aandacht aan het maken van een deur.

Hij gebruikte er wilgentakken voor, die hij zo dicht in elkaar weefde dat een stinkdier er onmogelijk doorheen kon komen, hoe hard het dier het ook zou proberen. En ook een stekelvarken zou het niet lukken, dacht hij, terwijl hij nog eens naar de plekjes op zijn been keek.

Hij had geen scharnieren, maar door een paar takken op de juiste plaats vast te maken, had hij een soort haken waarmee hij de deur dicht kon doen.

Als hij binnen was en de deur vasthaakte, voelde hij zich tamelijk veilig. Een beer, of een ander groot beest, zou er nog steeds in kunnen komen als hij wilde, maar geen enkel klein dier zou hem nog last bezorgen. Het vlechtwerk was bovendien nog open genoeg om de rook via de bovenkant naar buiten te laten gaan.

Alles bij elkaar kostte het hem drie dagen om de schuilplaats te maken. Af en toe hield hij op om vis te schieten, die hij tijdens het werk opat. Hij waste zich drie of vier keer per dag, omdat hij de geur van het stinkdier kwijt wilde raken. Toen zijn huis klaar was, eindelijk echt klaar, concentreerde hij zich weer volledig op het probleem van alledag: voedsel.

Het was op zich geen probleem om te jagen en te eten, of te vissen en te eten, maar wat gebeurde er als hij een tijd-lang geen eten zou kunnen zoeken? Wat gebeurde er als de frambozen op waren of als hij ziek werd of gewond raakte of tijdelijk was uitgeschakeld? Bij het laatste dacht hij aan het stinkdier. Hij moest een manier verzinnen om eten te bewaren, een plaats zoeken om het te bewaren en hij moest voedsel hebben, dat hij kon bewaren.

Fouten.

Brian probeerde van zijn fouten te leren. Hij kon geen voedsel meer begraven, kon het niet in de schuilplaats laten, want er zou wel eens een beer of zo op af kunnen komen. Hij moest een hoge plek zien te vinden, hoog en veilig. Boven de deur naar de schuilplaats, op ongeveer drie meter hoogte, zat een richel in de rotswand, die als natuur-lijke provisiekast kon dienen, onbereikbaar voor dieren.

Alleen kon hij er zelf ook niet bij.

Natuurlijk, een ladder. Hij had een ladder nodig. Maar hij zou niet weten hoe hij een ladder moest maken, hoe hij de sporten aan een lange stam moest bevestigen. Pas toen hij een dode den vond met heel veel uitstekende takken, wist hij wat hij eraan kon doen. Met zijn hakbijl hakte hij langs de hele stam de takken af, zodat ze nog ruim tien centimeter uitstaken. Daarna kortte hij de stam in tot drie meter lengte en sleepte hem met veel moeite naar zijn schuilplaats. Toen hij de den overeind gezet had, merkte Brian dat hij zo met gemak naar de richel kon klimmen, hoewel de stam daarbij wel wat om zijn as draaide.

Zijn voorraadplank, zoals hij het noemde, was bedekt met vogelpoep en hij schraapte hem met stokjes zorgvuldig schoon. Hij had hier nog nooit een vogel gezien, maar dat kwam waarschijnlijk doordat de rook van het vuur langs de opening opsteeg en daar hielden ze niet van. Hij had zijn lesje echter geleerd en nam de tijd om van verse wilgentakken een deurtje te maken voor de opening. Hij maakte het zo precies pas, dat hij het er strak in kon klemmen. Toen het klaar was, deed hij een paar passen achteruit en keek naar de rotswand. Beneden was zijn schuilplaats, boven was zijn voorraadplank en hij mocht van zichzelf best even trots zijn op zijn werk.

Niet gek, dacht hij, niet gek voor iemand die zelfs moeite had met het smeren van de kogellagers van zijn fiets. Helemaal niet gek.

Fouten.

Nu had hij een goede schuilplaats en een voorraadplank gemaakt, maar hij had geen voedsel, behalve de vis en de laatste frambozen. En de vis, hoe lekker hij die op dat moment ook nog vond, kon hij niet bewaren. Zijn moeder had een keer een stuk zalm buiten de koelkast laten liggen toen ze een nacht waren blijven logeren bij familie in Cape Hes-ter en toen ze terugkwamen, stonk het hele huis ernaar. Vis kon je niet bewaren.

Tenminste, als ze dood waren, kon je ze niet bewaren, maar toen Brian naar het vlechtwerk van zijn schuilplaats keek, kreeg hij plotseling een idee. Hij liep omlaag naar het water.

Hij had het visafval steeds teruggegooid in het water en dat voedsel had honderden nieuwe vissen aangetrokken.

„Ik vraag me af..."

Ze leken altijd meteen op het voedsel af te komen, de kleintjes tenminste. Het kostte hem nu geen moeite meer om ze te schieten en hij had er laatst zelfs een aan zijn speer gespietst, nu hij wist dat hij lager moest mikken. Als hij met zijn vingers heen en weer bewoog in het water kwamen ze er meteen op af.

Het moet mogelijk zijn, dacht hij, het moet toch mogelijk zijn om ze levend te vangen. Een soort leefnet te maken...

Rechts, aan de voet van de rotswand, lagen allerlei kleinere stukken rots, die er in de loop van de tijd van waren afgebroken. Stukken en brokken van allerlei afmetingen, van twee vuisten tot zo groot als zijn hoofd. Hij was een hele middag bezig met stenen naar het strand te brengen, waarmee hij een groot bassin maakte om vis in te laten zwemmen. Twee 'armen' van brokken steen staken bijna vijf meter uit in het meer en bogen aan het eind naar elkaar toe. Op de plaats waar de armen bij elkaar kwamen, liet hij een stuk van ongeveer zestig centimeter open, toen ging hij aan de kant zitten en wachtte.

Op het moment dat hij was begonnen de stenen in het water te liggen, waren de vissen weggeschoten. De voorraad visafval - graten, vel en ingewanden - die hij op de bodem van het bassin had gelegd, bracht ze terug. Binnen een uur zwommen er dertig of veertig vissen tussen de armen. Intussen had Brian een afsluiting gemaakt van strak gevlochten wilgentakken, waarmee hij ze insloot.

„Verse vis," had hij toen geroepen. „Lekkere verse vis te koop..."

Een voorraad levende vissen om later te kunnen eten, was een belangrijke doorbraak geweest, bedacht hij. Je moest niet alleen zorgen dat je niet verhongerde, je moest ook proberen iets te bewaren voor later, vooruitdenken.

Natuurlijk wist hij toen nog niet hoe de vis hem later de keel zou gaan uithangen.