14.De Magnussen Raadsels

‘Ik dacht dat je mij vertelde,’ zei Daan de volgende dag, ‘dat als er enig verband was tussen dat ouwe professor Magnussen verhaal en de aanval op de Kluis, je pa en Merlijn en iedereen verder, er bovenop zouden zitten.’
James schudde zijn hoofd. ‘Kom op,’ drong hij aan. ‘Het is al tien voor twee. Franklin’s kantoor uren zijn bijna voorbij.’
‘Jep,’ zei Ralph die warm begon te worden voor het onderwerp. ‘Wat is er toch gebeurd met dat gedoe over ons, dat we maar een paar schooljochies zijn die veel te veel te doen hebben om zich in grote avonturen te gooien?’
James greep Ralph’s mouw en trok de grote jongen om de hoek, een hoge gang in die aan beide kanten deels openstaande deuren had. ‘Dat was toen, dit is nu, OK? Pap heeft zijn handen vol met zijn eigen problemen, helemaal nu Petra en Issy bij hem verblijven terwijl die Codaan idioot zijn onderzoek verricht. We nemen het niet over van hem, we helpen alleen. Als er ietsis over dit hele ding van professor Magnussen en het Nexus Gordijn, sturen we het naar hem toe.’
‘Ik snap al hoe het is,’ zei Daan glimlachend. ‘Nu Petra Morgester’s lot op de weegschaal ligt, wil je het ouwe Eerste Richtlijn gedoe wel verbreken, hè?’ ‘Ik weet niet een wat dat betekend,’ zuchtte James ongeduldig. ‘Vlug, Franklin’s kantoordeur is nog open.’
De drie jongens hielden net buiten de lage houten deur halt, en tuurden naar binnen. Het kantoor was verrassend klein, pal in het midden stond een indrukwekkend eiken bureau, een paar gemakkelijke stoelen en een boekenkast volgepakt met enorme boeken en hier en daar een mechanisch speeltje. Franklin zat aan het bureau met zijn gezicht naar de deur, een groot boek in zijn handen. Hij keek op toen de drie leerlingen plotseling stil stonden.
‘Jongens,’ zei hij verwelkomend. ‘Wat kan ik voor jullie doen?’
‘Dag kanselier,’ zei James, de kleine kamer binnen stappend, en in de rondte kijkend. ‘Euh, dit is uw kantoor?’
‘Een van hen tenminste,’ glimlachte de professor. ‘Dit is degene die ik gebruik voor het ontvangen van leerlingen en staf. Waarom wil je dat weten?’ James schouderschokte terwijl hij achter een van de stoelen ging staan. ‘Zomaar. Ik had alleen iets… groters verwacht.’
‘We dachten dat we uw Daglicht Besparende Apparaat zouden kunnen zien,’ voegde Ralph toe.
‘O ja, dat,’ antwoordde professor Franklin, met een klap zijn boek sluitend. ‘Die heb ik in mijn privé vertrekken. Het is veel te groot en complex om in een van mijn andere kantoren te bewaren. Per slot zijn we nog altijd vaak slachtoffer van een mogelijke schoolgrap, hoewel deze dingen wat zeldzamer zijn tegenwoordig, dankzij Madam Laosa.’
‘U bedoeld DrogeLaosa?’ vroeg Daan, die zijn ogen opensperde. ‘Dus ze bestaat echt? Sommige van de Zombies beweerden dat ze gewoon verzonnen was om te voorkomen dat zij op onderzoek zouden gaan in de kelders.’
‘Hoe kan ik jullie helpen jongens?’ vroeg professor Franklin met een ontspannen glimlach, kennelijk Daan’s vraag ontwijkend.
‘Euh,’ begon James, de rugleuning van de stoel voor hem omklemmend, ‘we hebben even een vraag. Het heeft te maken met de geschiedenis van de school. We dachten dat u de aangewezen persoon was om het aan te vragen.’
Professor Franklin knikte instemmend. ‘Altijd een genoegen om leerlingen te zien die geïnteresseerd zijn in de universiteit. En ik neem aan dat ik in de unieke positie ben om het te hebben over de geschiedenis, sinds ik vrijwel het meeste ervan heb meegemaakt. Wat is de vraag?’
James keek achterom naar Ralph en Daan, plotseling terughoudend. ‘Het… euh… gaat over een van de professoren.’
‘Van lang geleden,’ voegde Ralph toe.
De stoel van professor Franklin kraakte toen hij er achterover in leunde. ‘We hebben een nogal indrukwekkende lijst van leerkrachten gehad in de loop der tijden, doorgaand tot deze dag. Meneer Bunyan, de reus, is een van onze meest recente aanwinsten, en geloof me, het was geen kleinigheid om hem over te halen zijn positie aan te nemen. Heeft meer met de open ruimte, heeft ie, samen met zijn grote blauwe os, Baby.’
‘Het gaat over professor Magnussen,’ gooide Daan eruit, naar voren stappend. Professor Franklin’s uitdrukking bevroor op zijn gezicht. Hij wachtte, de drie jongens aanstarend.
‘Herinnert u zich hem?’ vroeg James voorzichtig. ‘We zochten hem op in de bibliotheek, maar er was bijna niets over hem. Zijn volledige naam was Ignatius Karloff Magnussen, en hij was het hoofd van de Igor Afdeling, zo’n honderd-vijftig jaar geleden of zo.’
Professor Franklin bleef de jongens onderzoekend aankijken, zijn blik plotseling achterdochtig. Hij leunde weer langzaam naar voren, wat weer gekraak van zijn stoel ontlokte.
Ralph zei, ‘Er zijn verhalen over die Magnussen gast. Ze vertellen dat hij iets opende genaamd het Nexus—’
‘Jongens,’ onderbrak professor Franklin, ‘ik ben bang dat professor Magnussen een naam is uit een periode die deze school liever vergeet. Ik zou willen aandringen dat jullie niet verder naar hem informeren.’
‘Nou,’ antwoordde Daan langzaam, uit zijn ooghoeken naar zijn vrienden kijkend, ‘zo graag als we hiermee akkoord zouden willen gaan, ben ik bang dat we nu nog tien keer nieuwsgieriger zijn.’
Professor Franklin zuchtte diep. ‘Ik ga er vanuit dat jullie hierover geleerd hebben in de Technomanie les van professor Jackson, ja?’ Hij knikte, zonder een antwoord te verwachten. ‘De professor en ik hebben al een verschil van mening gehad over het onderwerp. We hebben een nogal afwijkend idee betreffende de verdiensten over veiligheid, tegenover onthulling. Mogelijk wens ik alleen, dat mijn baan als kanselier wat eenvoudiger was. Zeker dat de goede professor het hier mee eens zou zijn.’
James riskeerde een beetje druk op de zaak te zetten. ‘Wat kunt u ons vertellen, Kanselier? Is het waar dat Magnussen het Nexus Gordijn opende, en op weg is gegaan naar de Wereld Tussen de Werelden?’
Professor Franklin stond op en trok zijn gilet recht. Hij draaide zich naar het raam en leunde ertegen om over het terrein te kijken.
‘Hij woonde in het meest vooraanstaande huis van Alma Aleron, degene die had behoord aan John Roberts, een van de oprichters van de school. Hij was geniaal, Magnussen, en ja, ik kende hem. Hij was in feite een van die bijzondere mensen: hij was een wetenschapper, en had een voorliefde voor verhalen. Zijn inschattende hersens stonden op gelijke hoogte met de beste technomaniërs die ooit geleefd hebben, maar zijn liefde voor verhalen lieten hem meer op meer creatieve, vindingrijke manier denken, waarvan geen van zijn collegae ooit komen dromen. Deze eigenschap, die hem groots maakte echter, leidde hem naar… obsessies. Het waren helaas deze, die hem dreven om daden uit te voeren die zowel weerzinwekkend als uiteindelijk zinloos waren.’
Professor Franklin pauzeerde, kennelijk bepalend hoeveel hij kon zeggen. Tenslotte ging hij verder, nog altijd uit het raam starend. ‘Het was een tijd van grote interesse in magische ontdekkingen en experimenten. Scholen zoals Alma Aleron stonden vrijwel een onbegrensde zelfstandigheid en bronnen toe aan hun docenten, allemaal in de naam van vooruitgang. Te laat leerden we, dat soms vooruitgang verval betekent. Professor Ignatius Magnussen werd toegestaan om zijn experimenten uit te voeren en zijn doelen te achtervolgen, hoewel de kosten ervan veel hoger waren dat wij destijds wisten, en de gevaren waren… wel, ontelbaar. Tegen de tijd dat we achter zijn ware bedoelingen kwamen, was het te laat hem te stoppen. Aan het eind werd hij het slachtoffer van zijn eigen ontwerpen, en dat, helaas, is het eind van zijn verhaal.’
‘Wat deed hij, meneer?’ drong James aan.
Professor Franklin dacht na. Kort daarop keek hij terug naar de jongens, zijn ogen vernauwt. ‘Waarom, vraag ik, zijn jullie drie hier zo geïnteresseerd in?’ ‘Euh…’ begon James, maar Daan onderbrak hem.
‘We zij gewoon nieuwsgierig meneer. Zit in onze aard. U weet hoe jonge mensen zijn.’
Professor Franklin keek Daan langdurig onderzoekend aan. ‘Inderdaad dat weet ik. Nieuwsgierigheid is een goede eigenschap, mijn jonge vrienden. Het is de brandstof voor de machine van ontdekking. Maar als iedere brandstof, kan het gevaarlijk zijn. Je kunt je eraan branden, als je er niet voorzichtig mee bent.’
James vroeg, ‘Is dat wat er gebeurde met professor Magnussen?’
Professor Franklin’s gezicht bleef kalm toen hij zijn blik naar James verplaatste. Na even zei hij, ‘Magnussen leefde in het huis wat een behoorde aan een van de drie oprichters van deze school, zoals ik zei. Het is het huis dat nu staat als een ruïne aan de overkant van het terrein,’ hij knikte naar het raam. ‘Professor Magnussen is de redendat het gebouw tot puin werd gereduceerd. Zijn laboratorium was daar en het was een aanblik van afschuwelijke dingen. Toen deze dingen bekend werden, ontplofte er een opstand op het terrein. Honderden stoven naar het landhuis, met de bedoeling om Magnussen eruit te slepen en hem voor het gerecht te brengen. Natuurlijk was er al een kamprechter aangewezen aan hem -- het recht was al in beweging gezet-- maar door het aanzien van Magnussen, werd hem het voorrecht toegestaan dat hij zijn positie en zijn woning tijdens het onderzoek mocht behouden. Hierover was de bevolking van de school woedend, daaronder, tot mijn spijt, velen van de staf. Tijdens het geharrewar wat volgde, ontsnapte Magnussen van het landhuis. In de nasleep werd het landhuis bijna tot aan de grond verbrand. Tot op deze dag weet niemand of de brand een ongeluk, of opzet was. Sommigen zeggen dat Magnussen het zelf gedaan had, met de bedoeling iedereen af te leiden van zijn ontsnapping. Hoe dan ook, het vernietigde niet allen het landhuis, het vaagde ook alle bewijs weg van wat Magnussen gedaan had. En, eerlijk gezegd, misschien was dat ook wel het beste.’
Daan was onder de indruk. ‘Dus wat gebeurde er daarna met hem? Sleet hij de rest van zijn dagen op een of ander Zuid Amerikaans eiland ergens?’
‘Van Ignatius Magnussen is sinds dien niets meer gezien of gehoord,’ antwoordde professor Franklin bruusk, weer terug zittend achter zijn bureau. ‘De meest waarschijnlijke uitleg is dat hij ontsnapte naar de kloof die hij creëerde, naar enige realiteit die geen van ons zich ook maar voor kan stellen.’
‘Dus hij slaagdewelin het openen van het Nexus Gordijn!’riep Ralph uit.
Professor Franklin wierp een ijskoude blik op Ralph. ‘Hij slaagde erin iets te openen, meneer Deeter. Tot onze spijt hadden wij vrijwel geen gelegenheid om hem te ondervragen vóór zijn ontsnapping, en het vuur vernietigde iedere aanwijzing die we hadden kunnen verzamelen tijdens zijn afwezigheid. Daarom weet niemand zeker wat hij deed of waarheen hij zou kunnen zijn gegaan. Al wat we weten, is dat zijn “succes” heel veel koste, en vele levens verwoest heeft. Ik stel voor het daarbij te laten.’
James wilde nog meer weten. Maar professor Franklin’s uitdrukking maakte duidelijk dat hij klaar was met over dit onderwerp te praten. De drie jongens dankten de kanselier en verontschuldigden zich zo snel als mogelijk.
‘Nou,’ zei Ralph toen ze eenmaal de Administratie Zaal verlaten hadden, ‘daar hadden we niet echt veel aan.’
James trok zijn mantel om zich heen toen de wind aantrok. ‘We hebben tenminste ontdekt dat Magnussen inderdaad het Nexus Gordijn heeft geopend,’ antwoordde hij. ‘Dat betekend dat er iets zit in Daan’s theorie. Misschien dat degene die echt de draad heeft gestolen, deze gebruikt heeft om het Gordijn opnieuw te openen, en zich daar nog steeds verbergt, in de Wereld Tussen de Werelden. Als we erachter komen hoe Magnussen er doorheen kwam, kunnen we dat misschien ook doen.’
Daan deed verrast toen hij zei,’ Ik dacht dat we dit allemaal zouden overdragen aan de grote Harry Potter en zijn team van Schouwer supergasten?’
‘Hou je kop wil je?’gromde James kwaad. ‘Pap heeft al genoeg te doen. Het kan geen kwaad als we wat aanwijzingen volgen, toch? Spaart hem wat tijd. Trouwens, wij zijn hier al op het terrein. Wij kunnen het basiswerk veel makkelijker doen dan hij. Ik zou alleen willen dat professor Franklin niet zo gesloten was over alles. Hij gaf ons vrijwel niets waar we iets mee kunnen.’
Daan zuchtte langdurig en stopte met lopen. Even later stopten Ralph en James ook en draaiden zich om naar hem.
‘Misschien,’ zei de blonde jongen met een scheve grijns, ‘kunnen we het nu op mijn manier proberen?’

 

James was erg nieuwsgierig te weten wat Daan’s manier feitelijk was, maar naar bleek, waren de daarop volgende dagen te druk voor de jongens om ook maar iets te ondernemen. Op Vrijdagavond, voegde James zich bij Daan, Albus, Lucy en Ralph bij Pepperpock Landing voor de Vampier tegen Weerwolf, Drijfbalwedstrijd. Albus juichte vurig voor zijn team terwijl Lucy geestdriftige aanmoedigingen leidde, en zwaaide met een rood met zwart vaandel in haar gehandschoende handen. James, Ralph en Daan daarentegen, die niets hadden met een van de teams, juichten alleen als er strafpunten of verwondingen waren, wat hen de nodige afkeurende blikken opleverden van de tribunes rond hen. Tenslotte versloeg de Weerwolf Afdeling de Vampieren met en score van acht-en-tachtig tegen zes-en-vijftig, waardoor Lucy zo’n chagrijnige bui kreeg dat die aanhield tot ver in haar tweede Dropsoda bij de Kraan en Kroes.
James bracht het grootste deel van Zaterdagmiddag door op de zolder van het Hermes Landhuis, vergezeld door Daan, op zoek naar een kostuum voor het Halloweenbal die avond. Gezamenlijk besloten ze te gaan voor een mummie kostuum voornamelijk samengesteld uit stukken oud laken, die, om een of andere vergeten reden, was gebatikt in regenboog kleuren.
‘We noemen je Saturday Night Fever,’ verkondigde Daan vrolijk, James onderzoekend in zijn kostuum. ‘De Disco Mummie! Je wordt een knaller. Eigenlijk, ben ik een beetje jaloers.’
Omdat zijn poging Petra mee te vragen naar het bal jammerlijk mislukt was, zocht James Lucy op, en vroeg haar of zij met hem wilde gaan, denkend dat ze samen meer plezier zouden hebben dan apart. Ze ging direct akkoord, en met meer enthousiasme dan waar James op gerekend had. Toen hij die avond aankwam bij het Erebus Landhuis, om haar te vergezellen naar het bal, kwam ze de grote trap af, verkleed als een vampier prinses, schitterend in een nogal verbluffende zwarte jurk, met een flacon bloed geknoopt aan een zwart lint rond haar nek.
‘Het is geen echt bloed, ‘glimlachte ze verontschuldigend, haar hoektanden ontblotend, die voor die avond waren behekst tot lange punten. ‘Het is alleen maar gifbessen sap, dus ik kan er echt van drinken als ik dat wil. Ik heb de laarzen van professor Remora geleend. Kun je je voorstellen dat haar voeten bijna even klein zijn als de mijne?’
James vertelde haar dat hij dat niet kon, en dat hij eerlijk gezegd zo min mogelijk aan professor Remora’s voeten wilde denken als mogelijk. Op weg naar de Administratie Zaal, kwamen ze Ralph tegen, die was verkleed als een spook, met een nogal triest door motten aangevreten, laken over zijn hoofd. Tezamen liepen de drie in de richting van het cafetaria om iets te drinken, en toen naar boven, naar de grote balzaal, waar de band, Rig Mortis en de Bottonen, al bezig waren met hun eerste optreden.
Het werd een verrukkelijke dolle avond. De muziek was erg hard en na een paar mislukte pogingen, lukte het Lucy om James over te halen om haar te vergezellen op de dansvloer. Daan was daar al, ronddraaiend en wild stuiterend, gekleed, natuurlijk, als zombie. Hij had zijn gezicht groen geverfd, een paar hechtingen met een zwarte viltstift toegevoegd, en had een mottig, slecht passende stoffige blauwe smoking aangetrokken. Tegenover hem zag Celest Croes er nogal pakkend uit als zijn zombie afspraakje, kompleet met een met bloed bevlekte roze zijden jurk, en ieder deel van haar onbedekte huid was gekleurd met een dodelijk, gevlekt blauw.
‘Wat een feest hè?’ riep Daan toen hij voorbij slingerde.
‘Is het!’ riep James grinnikend terug. Voor hem danste Lucy vrolijk, er verassend mooi uitziend met haar haar opgestoken als een ingewikkelde bijenkorf. Hij vertelde haar dat terwijl de lichten flitsten en in het rond draaiden. Zelfs in de flikkerende duisternis, zag hij een blos verschijnen op haar bleke wangen en ze glimlachte naar hem, duidelijk in haar nopjes.
Het was pas de volgende Woensdagmiddag dat Daan eindelijk James en Ralph opzocht en hen vertelde om zich gereed te maken voor een kleine “feitzoek missie”, als de lessen van die dag erop zaten. Tegen vijf uur, ontmoette de drie jongens elkaar bij het Apollo Landhuis voor een snelle maaltijd.
Het maal was bereid door de hofmeester, een kale, gebochelde, pijnlijk dunne tovenaar wiens gemoedsrust gewoonlijk heen en weer bewoog tussen nauwelijks verborgen norsheid, en openlijke vijandigheid. Alleen bekend als Ypma, was de hofmeester kennelijk als een onderdeel van het Apollo Landhuis al bijna zeventig jaar, en leek totaal niet de bedoeling te hebben om met pensioen te gaan, ooit. Hij was zo oud, dat het leek dat hij wel een goede stofbeurt kon gebruiken, maar hij bewoog zich voort met een soort grimmige vastberadenheid, die erop kon wijzen, dat, als hij het ooit nodig zou vinden, hij waarschijnlijk een willekeurig lid van de Bigfoot afdeling onderuit zou kunnen halen met zijn lange knokige hand, terwijl hij met de andere pannekoeken omdraaide.
‘Ik hoop dat het naar de jonge heren hun zin is,’ zei hij door opeen geklemde kaken, terwijl hij de borden voor hen plaatste. ‘Cheeseburgers en zelfgemaakte friet. De hoeksteen van iedere gezonde avondmaaltijd.’
‘Bedankt Ypma,’ zei Ralph die zich tegoed deed.
‘Wat is er met die gast?’ vroeg Daan zachtjes toen Ypma zich terugtrok naar het fornuis. ‘Iedere keer als we hem iets vragen, krijg ik de indruk dat hij nauwelijks in staat is om zich in te houden om ons niet te vervloeken tot een peper en zout stelletje.’
James haalde zijn schouders op en vermaalde een frietje. Ze waren nog steeds heet en bestrooit met een soort kruimelige blauwe kaas. ‘Ypma is wel OK,’ zei hij. ‘Doet me aan thuis denken. Hij is een soort grote menselijke versie van Knijster.’ ‘Dat is ie!’ knikte Ralph met zijn mond vol. ‘Ikwistdat hij er bekent uitzag. Je hebt gelijk. Hij doet me inderdaad denken aan het goeie ouwe Grimboutplein.’ Twintig minuten later gingen de jongens op weg door de donker wordende avond, Daan voorop. James merkte dat ze op weg waren naar de Archief Zaal.
‘Alleen maar een beetje onderzoek jongens,’ zei Daan tegen de Weerwolf leerlingen die nog steeds als bewakers dienden rond de trappen van het Archief. ‘Of hebben we een toestemmingsbewijs nodig in drievoud van de kanselier zelf?’
‘Schiet nou maar op Wilstra,’ bitste een van de Weerwolf jongens. ‘De Zaal sluit precies om acht uur, als je binnen bent ben je zuur.’
‘Hé,’ grijnsde Daan terwijl hij de trap op draafde naar de grote deuren, ‘dat rijmt! Je hebt dat geoefend, is het niet? Jullie Weerwolven zijn zo verdraaid slim.’ ‘Lach zolang je kunt Wilstra,’ riep een van de andere jongens. ‘We zullen zien of je nog kan lachen komende Vrijdag, als jouw team het onze ontmoet met Drijfbal.’ ‘Nou, dat rijmt helemaal niet,’ zei Daan minzaam. ‘terug naar te lestafel met jou.’
De Weerwolf jongen snoof, maar ze waren kennelijk te toegewijd aan hun wachtdiensten om hun post te verlaten. James en Ralph gingen naast Daan de trap op, oogcontact met de jongens aan beide zijden vermijdend.
‘Dus, wat gaan we hier doen?’ vroeg James toen ze de ronde duistere kamer van de Weerweergever binnengingen. ‘Zelfs als er nog dingen zijn uit Magnussen’s tijd, zijn die in de verboden afdeling van het Archief. Daar kunnen we niet in, ongeacht hoeveel Weerwolfen je beledigd.’
‘In tegendeel,’ verkondigde Daan, een dunne gouden sleutel uit zijn zak tevoorschijn halend. James herkende het.
‘Da’s een Archief moedersleutel,’ zei hij bewonderend. ‘Net zo een als Franklin gebruikte toen we naar de Kluis der Lotsbestemmingen gingen. Hoe kom je daar aan?’
Daan grijnsde. ‘Ik ben al een poosje bezig om dit uit te stippelen. Ik dacht wel dat je uiteindelijk warm zou lopen voor een klein buitenschools avontuur. Waarom denk je dat ik instemde om met Celest Croes naar het gekostumeerde bal te gaan?’
Ralph stelde voor, ‘Omdat ze er geweldig uitziet in een roze zijden jurk?’
‘Nou, ja, dat ook natuurlijk,’ antwoordde Daan nadenkend, ‘maar dat is niet alles. Zij zit bij het onderhoudsteam die werkt in het Archief, en ze heeft altijd een streepje voor gehad bij Honselaar.’
‘Dat snap ik,’ knikte Ralph.
James schudde verbaast zijn hoofd. ‘Je jatte de sleutel van haar?’
‘Nee!’ riep Daan beledigd. ‘Ik vroeg haar er gewoon om. Wat dénk je wel van me?’ ‘Sorry,’ reageerde James knipperend.
‘Ik zei haar dat ik behoefte had om iets over een beroemde oude danser op te zoeken, zodat ik mijn passen kon oefenen voor het bal. Ze viel bijna om. Gaf de sleutel onmiddellijk.’
Ralph floot geïmponeerd. ‘Je danste met een meisje alleen om de sleutel in handen te krijgen?’
‘Alles voor de zaak,’ zuchtte Daan. ‘Kom op.’
Met gebruik van de sleutel opende de jongens de deur naar het binnenste archief. Na wat nerveuze blikken om zich heen te hebben geworpen, verzamelden ze zich bij de verboden afdeling, een dikke ketting en een hangslot belette hen de doorgang. Met een snelle zwaai van de moedersleutel en een tik van Daan’s toverstok ging het hangslot echter open, en de drie slopen langzaam de donkere kamer in.
‘Het is zo donker en stoffig,’ merkte Ralph op, zijn stem onbewust zacht houdend. ‘Hoe kunnen we hierbinnen vinden wat we nodig hebben?’
‘Celest vertelde me hoe ze hier alles wegzetten,’ antwoordde Daan, zijn verlichte toverstok boven zich houdend. ‘Eerst de datum, en dan de naam van de gebeurtenis of persoon. Kijk naar de bovenkant van de gangen. Magnussen gaf les tussen achtien-dertig en achtien-vijf-en-negentig.’
‘Hier,’ riep James, omhoog kijkend naar de planken. De nadere twee voegden zich bij hem, en begonnen te zoeken tussen de planken, de lading vreemde voorwerpen onderzoekend, en stof blazend van de vergeelde kaartjes.
Een schuifelend geluid verraste de jongens. Aan de grond genageld, met wijd open ogen, staarden ze elkaar aan.
‘Was dat een van jullie?’ fluisterde James.
Ralph slikte. ‘Ik was het niet, het kwam van de gang achter ons.’
‘Het is waarschijnlijk niets,’ fluisterde Daan, schichtig in de rondte kijkend. Vrijwel direct klonk een zachte klap vlakbij. De drie jongens sprongen op. Langzaam draaide James zich naar het geluid, zijn toverstok opgeheven. Hij haalde nauwelijks adem. Als één man bogen de jongens zich rond het eind van de gang, turend in de duisternis.
Iets kwam van de plank geschoven, direct naast James’ gezicht, duwde zich tegen zijn wang, en maakte het geluid van een kleine motorboot. Hij gilde het uit en sprong in de lucht, liet zijn toverstok vallen en krabbelde aan zijn wang.
‘Lorretje!’ raspte Daan met uitpuilende ogen.
James draaide zich met bonzend hart om, en keek. Lorretje de kat stond op de plank, luid snorrend, zijn ronde kop knikkend. Er zaten spinnewebben vast in zijn snorharen.
‘Lorretje, jij donder!’ zei Daan opgelucht, zich uitrekkend om de kat tussen zijn oren te krabben. ‘Wat doe jij hier? Je bezorgde James bijna een hartaanval!’ Hij lachte nerveus.
‘Volgens mij stond jij ook helemaal stijf,’ mopperde James, bukkend om zijn gevallen toverstok te pakken. ‘Jij moet maar eens een grote harige kop en natte neus tegen je gezicht gedrukt krijgen vanuit het donker, eens zien hoe jij je dan voelt.’
‘Wat is hij daar aan het doen?’ vroeg Ralph die naar voren stapte om de kat te aaien. ‘Ik dacht dat hij altijd rond de Administratie Zaal rondhing.’
Daan knikte. ‘Doet ie ook. Ik heb hem nog nooit ergens anders gezien.’ ‘Ligt het aan mij,’ zei Ralph, schaapachtig naar Daan en James kijkend, ‘of is dit een slecht voorteken? Misschien moeten we de hele zaak maar vergeten hè?’ James verwachte dat Daan dit idee zou afketsen, maar toen hij zich naar de blonde jongen draaide, zag hij dat die de kat kritisch bestudeerde.
‘Wat is er Lorretje?’ vroeg hij aan de kat die nog steeds spinnend op de plank stond. ‘Ben je hier om ons je toestemming te geven? Of ga je ons als een rat verraden aan de hotemetoten bij de Administratie Zaal?’
De kat hield onmiddellijk op met spinnen. Hij hurkte omlaag en staarde over de richel van de plank. Een ogenblik later sprong hij onhoorbaar op de grond en begon langs de gang te lopen, met zijn staart recht overeind.
‘Nou,’ knipperde Daan, ‘sorry dat ik besta.’
Ralph zei, ‘Misschien werd hij beledigd door het woord “rat”.’
‘Vooruit,’ stelde James voor, zich wendend naar de planken. ‘Vergeet hem. Hij is maar een kat zoals je weet, hij dacht dat wij bij de Igor Afdeling thuishoorden.’ Daan keek naar James. ‘Heb je je niet afgevraagd of hij daar misschien gelijk in had?’
James keek naar zijn vriend en fronste. ‘Hoe bedoel je? De Bigfoot Afdeling is prima voor ons. Wat weet zo’n ouwe kat wat wij niet weten?’
‘Ik zeg het alleen maar,’ antwoordde Daan. ‘Er is een reden waarom hij hier is. Misschien is het de moeite waard erover na te denken.’
James werd ongeduldig. Hij stopt en staarde even naar het donkere plafond. ‘Daar,’ zei hij, terugkijkend naar Daan en Ralph. ‘Ik heb er over gedacht. Kunnen we nu doorgaan? Ik krijg de zenuwen van deze plek.’
Daan haalde zijn schouders op. De kat vergetend, gingen de drie door met het onderzoeken van de planken, Daan riep opeens. James en Ralph draafden door de gang naar hem toe.
‘’t Is…,’ begon Ralph, en slikte toen moeizaam. ‘Het is… een schedel.’
James hield zijn toverstok dichterbij. Twee voorwerpen waren weggestopt in een klein vierkant gat, en een ervan was inderdaad een schedel, zonder onderkaak. Het andere was een vrouwenlaars, erg oud en beschadigd, gemaakt van zwart leer. De kaart vastgepind op de rand van de plank las:
1859, 5 OCOTBER, I.K. MAGNUSSEN ONDERVRAAGING 1.
‘Misschien is het niet echt,’ bedacht James, starend naar de vergeelde schedel. ‘Ziet erwelecht uit,’ zei Ralph huiverend.
‘Is gewoon een oud bot,’ zei Daan, rollend met zijn ogen en rekkend naar de schedel. ‘Ik pak hem wel. Neem de laars en laten we gaan.’
Zo snel als ze konden droegen de drie jongens hun aanwinsten terug naar de kamer van de Weerweergever. James haalde opgelucht adem toen ze onder de dikke, kleine ramen, vastgezet in het holle plafond, liepen. Het was nu donker buiten maar het was prettig de vale blauwe gloed van de avondlucht te zien.
‘Aan wie de eer?’ vroeg Daan, de schedel ophoudend en er naar kijkend. ‘Wat denkt u meneer Bot?’ Hij bewoog de schedel als een poppetje en antwoordde met een hoge stem, ‘Ik denk dat u het moet doen, Slimme Daan, omdat u zo gaaf en onderhoudend bent. En tenslotte was het uw idee tenslotte.’
James zuchtte vermoeid. ‘Kappen. Je jaagt Ralph op stang.’
‘Ik ben niet op stang gejaagd,’ sprak Ralph tegen, met een bleek gezicht. ‘Ik bedoel, ja, wel. Een klein beetje.’
‘Nou laten we gaan dan,’ piepte Daan, de schedel weer bewegend. ‘Opperdepop.’ Met een zachte tik zette Daan de schedel in de holle schaal van de Weerweergever.
Onmiddellijk veranderde de kamer. Het werd lichter en een stuk kleiner. James, Ralph en Daan draaiden waar ze stonden en merkten dat ze zich in een donkere hoek bevonden, kijkend in een krap kantoor. Vuur knisperde in een stenen haard, en de duisternis duwde zich tegen de hoge ramen. Drie mannen zaten aan een tafel, twee aan een kant, tegenover de derde. James was niet echt verbaasd dat kanselier Franklin een van de mannen aan de tafel was. Hij zag er alleen wat jonger uit, met een minder forse buik. De man naast hem droeg de zwarte gewaden en hoed van een Kamprechter, hoewel zijn huid donker was en voorzien van een dunne baard. In het midden van de tafel, eruit ziend als een Halloweenversiering, stond de gele, kaakloze schedel. De donkere man was net klaar met het aantikken ervan met zijn toverstok.
‘Donald Tewater, Hoofd Kamprechter van het Tover Gerecht van de Verenigte Staten van Amerika, Philadelphia Post,’ zei hij vlak. ‘Op het voor onderzoek toeziend van ene Ignatius Karloff Magnussen, aangehouden voor diverse beschuldigingen, inbegrepen diefstal en misbruik van lijken, marteling, en verdenking van moord. Ik heb voor deze schedel gekozen als het object voor deze ondervraging, daar het dient als Bewijsstuk A in de zaak voorhanden. Ik ben vergezeld door Benjamin Amadeus Franklin, Hoofd van het Alma Aleron Technomanie Departement, en rechtstreekse meerdere van de beklaagde. Professor Magnussen, wilt u uw naam vermelden voor het verslag.’
James richtte zijn aandacht op de man de tegenover professor Franklin en de Kamprechter zat. Magnussen was groot en een brede borst en een vierkant hoofd omgeven door een rand van grijs haar. Zijn uitdrukking was grimmig, zijn donkere wenkbrauwen liepen diep over een scherpe fijn gevormde neus.
‘Ik ben professor Ignatius Karloff Magnussen,’ zei hij, en James was verrast over de man’s beschaafde een prettige stem. Anders dan de meeste Amerikanen, sprak Magnussen met een kenmerkend Brits accent.
Daan boog zich naar James en Ralph en fluisterde, ‘Ik hoorde dat hij nooit akkoord ging met de Amerikaanse breuk met Engeland. Uit protest sprak hij altijd met wat hij noemde “Des Koning’s Engels”.’
James fronste en luisterde toen Tewater, de Kamprechter, weer sprak. ‘Bent u op de hoogte van de beschuldigingen tegen u professor Magnussen?’
Magnussen reageerde niet. Hij keek alleen maar over de tafel, zijn ogen hard als stalen knikkers. Tewater schraapte zijn keel.
‘Voor het verslag, professor, u wordt beschuldigd, tenmiste, voor het wroeten in verboden praktijken die de stabiliteit bedreigen van de dimensionale orde. Is het waar dat u de contrôle heeft gezocht over de toekomst door het onderzoeken van de Tovenaar Groot Eenwoording Theorie?’
Magnussen bleef volkomen onbewogen. James wist dat de man luisterde, want hij staarde naar de mannen aan de andere kant van de tafel, of hij van plan was hen als vlinders op een kurkboord te prikken. Hij leek het eenvoudig niet nodig te vinden om te reageren op hun vragen. Professor Franklin aan zijn kant, leek volledig ellendig. Zijn gezicht was bleek achter zijn vierkanten bril.
‘Zo zij het dan,’ zei Tewater, zijn eigen bril rechtzettend en naar beneden turend op het perkament voor hem. ‘U wordt verder beschuldigd van het openen van een kloof tussen dimensies, iets legendarisch bekent als het Nexus Gordijn, zonder stil te staan bij de gevolgen. Hoe reageert u op deze beschuldiging?’
Magnussen bewoog zich niet. Hij kon evengoed een levensgroot standbeeld zijn. Tewater had zich kennelijk neergelegd bij Magnussen’s stilzwijgen. ‘Daarbij nog, meneer, wordt u beschuldigd van het stelen van lichamen van de begraafplaats van het terrein en zou u daarop onwettige ontleding hebben toegepast. Deze schedel, zoals ik al zei, is Bewijsstuk A voor wat betreft deze beschuldiging. Het werd gevonden in de kelder van u eigen huis, samen met het soort gereedschap die men kan verwachten voor zulke doeleinden. Aanvullend, u wordt verdacht van de ontvoering en marteling van niet minder dat acht Dreuzel burgers uit de stad Philadelphia. Bewijs van haastig Geheugen Modificeren heeft alleen geleid in het vernietigen van de mogelijkheid van deze slachtoffers om hun kwelduivel te kunnen identificeren, maar heeft sporen van herinnering aan deze school en de volledige magische wereld achtergelaten.’
Tewater zette zijn bril af en keek kil naar Magnussen. ‘Deze daden, als ze waar worden bevonden, verbreken ontelbare zeer serieuze wetten professor, om nog te zwijgen van de wet op normaal menselijk fatsoen welke wij allen beweren toe te schrijven. Geen van deze echter, zijn zo ernstig als de laatste beschuldiging. Zoals u zeker van op de hoogte bent, is het dode lichaam van een jonge Dreuzel vrouw, een verarmde lokale naaister met de naam Frederika Solleveld, recent gevonden in een steeg bij de toegang tot deze school. Haar lichaam was vrijwel onherkenbaar toegetakeld en ze miste een enkele laars. Die vermiste laars, meneer, werd twee nachten geleden ontdekt in de kelder van uw huis. Ik moet u wederom vragen: hoe reageert u op deze beschuldigingen?’
Magnussen bewoog zich voor de eerste keer, maar toen hij sprak, deed hij dat tegen professor Franklin. ‘Was u het, die de overheid hierheen haalde?’ vroeg hij, op een toon of hij een gezellig gesprek voerde.
‘U liet mij weinig keuze,’ antwoordde professor Franklin zacht. ‘Onderzoek is één ding Ignatius. Dit…’ hij schudde zijn hoofd.
Magnussen glimlachte strak. ‘Jij was altijd te zwak om de risico’s behorend bij iedere grootse ontwikkeling naar verandering te waarderen. Jij Benjamin, bent een wetenschapper. Je bent als ik, een ontdekker.’
‘Het is niet jouw droom te ontdekken,’ reageerde professor Franklin, met een donkere trek over zijn gezicht. ‘Het is een obsessie met macht. Het is niet een van je gezellige verhalen van een heldhaftige buitenstaander, worstelend met onwetende vijanden. Jouw daden hebben echte mensen geraakt. Ik had al maanden geleden in moeten grijpen, toen ik ontdekte dat je experimenteerde met de Tovenaar Groot Eenwoording Theorie. De Octosfeer was erg genoeg, maar gelukkig bleek die onschuldig te zijn. Trachtend om alle dingen tegelijk te observeren en te meten, in de naam van overheersing, is de fantasie van een gek.’
‘Ik vergiste me, beken ik,’ antwoordde Magnussen, alsof hij en professor Franklin het enkel bespraken als een zaak tussen vrienden. ‘Ik werd geheel in beslag genomen door microscopie. Ik raakte overtuigd dat het observeren van alle dingen, betekende de wereld te ontleden in kleinere en kleinere delen, verslag te leggen van de werking van zelfs steeds minuscule details – de beweging van bloedlichaampjes door de wegen van de aderen, het afvuren van neutronen in een enkel menselijk brein. Ik bestudeerde deze dingen zeer precies, lerend wat ik kon van de dood, meer kennis vergarend van mijn systematische studies van de levenden. Jij kiest ervoor dit marteling te noemen, natuurlijk, en ja, zelfs moord, omdat je niet in staat bent om het uiteindelijke einddoel te kunnen zien. Wat doet een beetje pijn ertoe in het grotere plaatje van perfect begrip? Wat betekent één erbarmelijk leven in de naam van de totale eenwording van de kosmos?’
‘Ignatius,’ onderbrak professor Franklin. ‘Stop! Je maakt de zaken alleen maar erger voor jezelf.’
‘Uiteindelijk,’ ging Magnussen door, nu licht over de tafel buigend met heldere ogen, ‘besloot ik dat ik te veel dacht als mijn vrienden, falend waar alle anderen voor mij hadden gefaald. Met dat besef, herinnerde ik mijnHeraldium: “Hij die faalt om de berg te zien, struikelt voorover door de kiezels”. Snap je het? Het geheim zat helemaal niet in het microscopische Benjamin. Het geheim, vanzelfsprekend, zat in hetmacroscopische! Niet in het miniscule maar in het gigantische! Het volledige van het meetbare kon alleen bereikt worden, als men het totaal van dewerkelijkheidkon zien! Ik wist toen wat ik moest doen. Ik moest breken met de beslotenheid van deze dimensie en een plaats vinden waar ikalledimensies kon observeren,tegelijkertijd. Wat jij slechts een legende noemt, daar heb ik op gelopen, met mijn eigen voeten. Ik ben door het Nexus Gordijn gegaan. Ik ben getreden in de Wereld Tussen de Werelden en de wegen gezien naar iedere dimensie.’
Tewater schudde zijn hoofd en vernauwde zijn ogen. ‘Begrijp ik dan goed professor, dat u de beschuldigingen tegen u opgeworpen toegeeft?’
‘Alsjeblieft Ignatius,’ zei professor Franklin, bijna smekend naar de man tegenover hem. ‘Jou obsessies hebben je tot waanzin gedreven. Wat je ook gedaan hebt, wat je ook gezien hebt, heeft je overduidelijk op een afschuwelijke manier geschaad. Er is hier hulp voor je, als je er voor kiest deze te zoeken. Let op wat je zegt, opdat je deze optie niet opgeeft.’
Magnussen grinnikte droog. ‘Je denkt dat ik me iets moet aantrekken van wat deze kleine man met mij kan doen? Laat hem maar proberen mij te stoppen. Ik ben voorbij de rand nu Benjamin. Ik ben voorbij de gebeurtenis horizon van het lot, niet bij machte terug te keren, zelfs al zou ik dat willen. En ikwilhet niet. Ik omhels mijn missie. Ik zal met gelukzaliging gaan.’
Tewater duwde zijn stoel terug en stond op. ‘Ik ben bang dat we dan geen keuze hebben heren. Uit respect voor uw positie, professor Magnussen, en op uw persoonlijk verzoek Professor Franklin, verlaat ik u nu om mijn uitspraak te formuleren. U kunt mij over een week terug verwachten, tezamen met een afvaardiging van de Toverpolitie, om u te vergezellen naar de Kirstallen Berg voor verdere verwerking. Professor Franklin, tot die tijd daar is, wilt u uw vrijwillige aanmelding van volledige verantwoordelijkheid voor het bewaken van de verdachte bevestigen?’
Professor Franklin’s ogen bleven rusten op Magnussen. ‘Ik neem de volledige verantwoordelijkheid over de verdachte.’
‘Zo zij het,’ zei Tewater bruusk. Hij haalde zijn toverstok uit zijn mouw, rekte zich uit, en tikte op de vergeelde schedel die op de tafel voor hem stond. Onmiddellijk verdween de kamer, James, Daan en Ralph, knipperend achterlatend in de Duisternis van de ruimte van de Weerweergever.
‘Whoow,’ hijgde Daan, neerkijkend op de vergeelde schedel.
Ralph schudde zijn hoofd. ‘Franklin maakte geen grapje toen hij zei dat die gast iemand was die de school wilde vergeten.’
‘Goed, nu weten we tenminste waarom Magnussen door het Nexus Gordijn ging,’ zuchtte James. ‘Hij was overtuigd dat hij alles moest meten in iederedimensie om uiteindelijk de toekomst te kennen en te beheersen. Is dat zoals het ook voor jou klonk?’
Daan knikte. ‘Magnussen was volledig doorgedraaid. Ik snap nu dat hij het hoofd van de Igor Afdeling was. Maar waar de meeste van de gasten alleen grote woorden hebben over de wereld overnemen, ginghijer echt mee aan de slag endeeder iets mee.’
‘Maar we weten nog steeds niet hoe hij door het Nexus Gordijn ging,’ merkte Ralph op. ‘En dat is het stukje dat we echt moeten weten niet? Hoe komen we anders in de Wereld Tussen de Werelden, en kunnen we zien of deze slechte gasten zich er verbergen?’
Daan nam de schedel omzichtig uit de schaal van de Weerweergever. ‘Volgens professor Jackson, kan het Nexus Gordijn alleen geopend worden met een sleutel van een andere dimensie. Wie de Kluis der Lotsbestemmingen aanviel, heeft de rode draad van het weefgetouw, die prima zou werken omdat die komt van een naburige realiteit. Wat kon Magnussen als sleutel gebruikt hebben?’
James haalde zijn schouders op en knikte naar Ralph, die het tweede voorwerp vasthield, de oude laars. ‘Laten we die proberen. Misschien verteld die ons wat we moeten weten.’
Ralph keek naar de schoen in zijn beide handen. ‘Denk je dat dit de schoen is waar ze het over hadden in het visioen? De gene die behoorde aan die Dreuzelvrouw die Magnussen, euh…’
‘Stop dat ding er nou maar gewoon in,’ zei Daan, vermoeid hoofdschuddend.
Ralph stapte naar voren en zette de kleine laars op het stenen voetstuk voor hem. Als reactie vervaagde de Weerweergever, maar bleef vrijwel onveranderd. Een ogenblik dacht James dat er iets mis was met het voorwerp, maar dan hoorde hij een stem, zachtjes galmend.
Hij volgde het geluid ervan, draaide zich iets om rond te kijken, en zag een enkele vlam brandend in een kleine tafellamp. Ernaast was Benjamin Franklin, zitten in een houten stoel met een blad eraan, schrijvend. Anders dan het eerdere visioen, die helder en stevig was geweest, was de afbeelding van professor Franklin bijna als een projectie op rook. Professor Franklin’s spookachtige veer kraste op het perkament terwijl hij de woorden hardop uitsprak, zichzelf dicterend. Zijn stem leek van heel ver weg te komen.
‘Dit zijn de notities van professor Benjamin Amadeus Franklin,’ zei hij langzaam, gebogen over het perkament, ‘de laatste verslagen weergevend over de gebeurtenissen van deze avond, acht October negentien-negen-en-vijftig, de laatste nacht van professor Ignatius Magnussen, voorheen een gewaardeerde leerkracht van dit instituut, en een vriend…’
Professor Franklin stopte en keek op, bijna alsof hij de schuifelende voetstappen van de jongens hoorde. James stond doodstil, maar dan besefte hij dat het visioen van professor Franklin slechts pauzeerde om na te denken. Zijn ogen stonden helder achter zijn vierkanten bril. Na enige tijd, haalde hij diep adem en boog zich weer over zijn perkament.
‘De vlammen branden nog altijd in de fundering van het huis dat Ignatius Magnussen eens zijn thuis noemde. Hoe het vuur begon weet niemand zeker. Ik zelf denk aan opzet, mogelijk zelfs aangestoken door de professor zelf. De meute die op de brand afkwam, was zonder reden buiten zinnen en deed niets om de vlammen te doven toen deze eenmaal verschenen. Ik ben verbijsterd te moeten vermelden dat er velen waren in de verzamelde menigte, die wensten dat Magnussen’s lijk uit de dovende vlammen zou worden gesleep, dood, omgebracht door de vlammen die zijn huis vernietigden. De eerste onderzoekingen van de ruïne echter, onthulden geen spoor van de professor’s lichaam. Ik twijfel er niet aan dat verdere onderzoekingen in de komende dagen even onsuccesvol zullen zijn. Magnussen is niet hier. Hij is ontsnapt, waarschijnlijk tijdens het hoogtepunt van het vuur, terwijl de wraak zoekende oproerkraaiers nog koortsachtig waren.’
Professor Franklin stopte weer met schrijven. Hij legde zijn veer meer en duwde zijn handen onder zijn bril, vermoeid in zijn ogen wrijvend. Hij leek niet door te willen gaan, maar na even pakte hij zijn veer en begon weer, wederom de woorden sprekend terwijl hij ze schreef.
‘Waar Ignatius Magnussen heen is, kan ik niet eens naar beginnen te gissen. Zeker, hij heeft inmiddels bereikt wat hij bezwoer dat zijn doel was: hij is op zijn passen terug getreden door het Nexus Gordijn, in, wie weet wat voor onweetbaar rijk daar achter ligt. Ik geloof dat het waarschijnlijk is, dat hij van dat rijk nooit meer zal terugkeren, dus wil ik opschrijven wat ik weet van zijn meest recente onderzoekingen. Helaas is er van de informatie van mijn gesprekken met de professor van de afgelopen twee dagen weinig bruikbaar. Er zijn maar twee onderdelen waard om te onthouden. Het eerste was zijn raadsel over hoe hij erachter kwam om het Nexus Gordijn te openen. Hij vertelde mij, en ik citeer…’
Professor Franklin wachtte opnieuw en pakte een ander perkament van een tafel naast hem, en bestudeerde het aandachtig, zijn bril rechtzettend. James zag dat de vrouwenlaars in het duister onder de tafel stond, leunend tegen een van de gedraaide poten van de stoel.
‘En ik citeer,’ ging professor Franklin door, de veer op het perkament voor zich zettend, ‘“ De waarheid loopt door de gangen van het Erebus Kasteel. Het was daar altijd al, voor iedereen te zien.” Ik zelf heb door die gangen gewandeld, voor meer dan een eeuw, en heb nog nooit iets of iemand ontmoet die sprak van de wegen van het Nexus Gordijn. Als er iets van waarheid zit in Magnussen’s bewering, dan is het zorgvuldig verborgen, en zal verdere studie vereisen.’
James wendde zich opgewonden, naar Daan. ‘Erebus Kasteel is het huis van de Vampier Afdeling, ja?’ fluisterde hij.
Daan knikte. ‘We kunnen er naar binnen en het een beetje onderzoeken, als Lucy ons toelaat.’
‘Shh,’ siste Ralph, nog wat meer naar de afbeelding van professor Franklin buigend.
‘Het tweede deel is, ben ik bang, een nog onduidelijker raadsel. Toen gevraagd werd waar het Nexus Gordijn was, glimlachte Magnussen alleen en zei niets. Dit is natuurlijk het onderdeel waar ik mij het meest zorgen over maak, omdat, als wat de professor tot nu toe heeft beweerd waar is, dan is het hem gelukt om te treden in de splitsing van de Wereld Tussen de Werelden. Ik vrees de onstabiele dimensies die door zo’n kloof kunnen ontstaan minder. Meer vrees ik wat er door kan komen naar onze dimensie van daar vandaan. Mijn smeekbeden aan Magnussen -- dat de grenzen tussen de werelden er met goede reden zijn, om hindernissen op te richten tussen onvolledige werkelijkheden – werden ontvangen door dovemans oren. Tenslotte echter, gisteravond, gaf professor Magnussen mij een antwoord op mijn vraag, hoewel ik verwacht dat het zo zinloos is, als wanneer deze wordt aangeboden door zijn vervloekte Octosfeer. Toen ik druk op hem zette over de locatie van het Nexus Gordijn, glimlachte hij uiteindelijk tegen mij en zei het me,’ hier maakte professor Franklin een vermoeide maar aannemelijke imitatie van Magnussen’s accent. ‘“ Het ligt binnen de ogen van Rowbitz”.’
Hij pauzeerde nogmaals, teruglezend wat hij geschreven had. Met een zucht begon hij weer te schrijven.
‘Het raadsel is opzettelijk misleidend, en waarschijnlijk hopeloos verborgen, toch ken ik de professor goed genoeg om te weten dat hij niet alleen maar zou liegen. Hij is te arrogant om niet een bruikbare aanwijzing aan te bieden, zelf als het onmogelijk is deze op te lossen. Ooit zal ik beide citaten onderzoeken, in de hoop het Nexus Gordijn te vinden, en voor altijd te sluiten. Voor nu echter, vind ik dat mijn taken meer moeten komen te liggen rond de onmiddellijke zorgen van het tot rust brengen van de school en mijzelf te verklaren tegenover Kamprechter Tewater. Ik heb gefaald in mijn taken… op meer dan een manier.’ Professor Franklin zuchtte diep. Legde zijn veer neer en vouwde zorgvuldig het perkament waar hij op geschreven had, hij haalde de kleine laars van de vloer naast hem, stopte het gevouwen perkament erin, en tikte ertegen met zijn toverstok.
Het visioen verdampte in een zucht droge rook, de Zaal van de Weerweergever terug brengend naar zijn gewone helderheid.
Onmiddellijk stopte Daan de schedel onder zijn arm, draaide om, en rekte zich uit naar de oude laars op het stenen voetstuk. Hij keek erin.
‘Het zit er nog!’ zei hij grijnzend. ‘Franklin’s oude notitie! Het perkament voelt helaas aan alsof het uit elkaar valt als ik het eruit trek. Celest en haar team zouden het vast op een of andere geconserveerd hebben als ze geweten hadden dat het hier zat.’
‘Het Nexus Gordijn ligt in de ogen van Rowbitz,’ zei Ralph nadenkend. ‘Enig idee wie Rowbitz is?’
Daan vertrok zijn gezicht in concentratie. ‘Doet me eigenlijk wel ergens aan denken. Ik zal eens zien wat ik kan vinden.’
‘En we kunnen Lucy vragen ons te laten kijken in de gangen van het Erebus Kasteel,’ voegde James toe.‘We hebben twee aanwijzingen om mee aan de slag te gaan. Niet slecht.’
‘Wacht eens even,’ zei Ralph hoofdschuddend. ‘Als deze aanwijzingen oplosbaar waren, denk je dan niet dat kanselier Franklin hier inmiddels al achter zou zijn gekomen?’
Daan keek naar Ralph, en dacht na. ‘Hoe weten we dat hij dat niet gedaan heeft?’ ‘Hoe bedoel je,’ vroeg James.
‘Nou, het zou niet de eerste keer zijn dat iemand een afschuwelijk geheim ontdekt, en er vervolgens niets mee deed. Je hoorde het in het visioen. Zelfs als hij achter de geheimen van het Nexus Gordijn zou komen, dan was het niet zo dat hij dat met de wereld zou gaan delen. Hij wilde het alleen maar sluiten of bewaken, zodat er niets van beide kanten doorheen kan gaan.’
‘Ons inbegrepen misschien?’ zei Ralph met opgetrokken wenkbrauwen.
James schudde zijn hoofd. ‘Misschien, maar ik twijfel eraan. Als Franklin achter de waarheid was gekomen van het Nexus Gordijn, dan denk ik dat hij dat ons zou vertellen toen we hem ernaar vroegen. Ik bedoel, hij wil duidelijk dat niemand ernaar gaat snuffelen, juist? Als hij hem gevonden had, en afgesloten, zou hij dat gewoon zeggen.’
Ralph fronste. ‘Waarom?’
‘Omdat,’ antwoordde Daan, ‘wij niet meer zijn dan een paar nieuwsgierig kinderen, ja? Hij had het mysterie om zeep kunnen helpen door te zeggen dat hij het Nexus Gordijngevondenhad, en dit voor altijd gesloten had, dan zou er voor ons niets meer zijn om nieuwsgierig over te zijn. Punt uit. Goeie, James.’
Ralph pakte de laars weer op. ‘Laten we deze dingen weer naar beneden brengen, naar verboden afdeling. Ik heb genoeg griezelig mysterie gehad voor nu.’ ‘Daan knikte. ‘Vooruit dan. We hebben nog ruim de tijd om die Rowbitz gast op te zoeken vannacht.’
‘Ik wacht hierboven wel als je het niet erg vind,’ verkondigde James, schuifelend met zijn voeten.
Daan keek om, en trok een wenkbrauw ophoog. ‘Tuurlijk, prima. Wat is er? Nog steeds angstig om Lorretje, dat die verstopt zit op de plank?’
James schudde zijn hoofd. ‘Nee. Het is alleen… er zijn enkel die twee voorwerpen. Jullie twee hebben me daar niet voor nodig. Snel terug OK?’
Ralph knikte. ‘Hoe sneller hoe beter. Vooruit.’
Direct daarop, sloeg de deur naar de lagere etages van het Archief dicht, James alleen latend in de ruimte van de Weerweergever.
Hij wachtte even, luisterde aandachtig, en toen, toen hij zeker was dat Ralph en Daan op weg naar beneden waren, naar de verboden afdeling, greep hij naar de kontzak van zijn spijkerbroek. Hij droeg Petra’s droom verhaal al dagen in zijn zak, gevouwen in het naadloze pakket, en verpakt in een plastic zak die hij had gevonden in de keuken van het Apollo Landhuis. Hij wist niet zeker waarom hij was begonnen om het bij zich te houden, behalve dat het hem veiliger leek. Om een of andere reden. Hij hield de plastic zak voorzichtig tussen zijn duim en wijsvinger en wendde zich naar de Weerweergever.
Het idee was bij hem opgekomen toen hij naar het visioen van professor Franklin keek. Van de Weerweergever werd alleen verwacht dat deze werkte op voorwerpen die speciaal betoverd waren natuurlijk, maar James vroeg het zich af. Sinds hij Petra’s leven had gered op het achterdek van de Gwyndomare, was het droomverhaal te magisch voor hem geworden om het direct aan te raken. Misschien echter, was het net magisch genoeg om iets in de Weerweergever aan te jagen, iets waar James wat mee kon. James wist niet waarom Petra en haar droomverhaal zo’n vreemde magische kracht leken te hebben, maar hij wilde er wel achter komen. Zelfs als het betekende dat het was of hij spioneerde in haar dromen. Voorzichtig draaide hij het plastic zakje ondersteboven boven de stenen schaal.
Het perkamenten pakket rolde eruit en viel met een zachte klap in de schaal.
Een windvlaag trok plotseling langs James, die door zijn haar sloeg en hem dwong zijn ogen samen te knijpen. Gespannen wachtte hij af, en een doffe helderheid vulde zijn blikveld. Hij stond in het daglicht bovenop een grassige hoogvlakte. De ruimte van het Archief was volledig verdwenen, zelfs het stenen voetstuk van de Weerweergever zelf was weg. Dit, besefte James, was geen wazig visioen; het voelde bijzonder solide, en toch onecht, alsof iedere spriet dood gras naar hem keek en iedere wolk in de lage hijgende lucht hem gade sloeg, koud, woedend. Het vormloze gras van de vlakte strekte zich in alle richtingen uit en James concludeerde dat de vlakte in feite een eiland was, omgeven door kartelige klippen. Lei grijze golven sloegen tegen de klippen, nevels in de winderige lucht jagend.
En natuurlijk, was daar het kasteel, uitstekend in de verte. Het was gemaakt van zwart steen, smal, maar zo hoog, zo bedekt met torens en torentjes, dat hij leek te klauwen naar de bewolkte lucht. Het bouwsel hing over de rand van de klip, als waren de rotsen eronder weggevreten, en toch stond het kasteel nog steeds, omhoog gehouden door pure wrede vastbeslotenheid.
Iemand keek vanuit de duisternis van het kasteel. James voelde het gewicht van de blikken als hete stenen op zijn huid. Hij tuurde op naar het kasteel, zijn ogen afschermend tegen de grijze licht. Een figuur stond op een hoog balkon, verscholen in de schaduw.
Ik ben gekomen , zei een stem. De woorden galmden als donder over de grassige vlakte.Ik kijk en wacht. Mijn tijd is aanstonds. Ik ben de Bezweerders Koningin. Ik ben de Prinses van Chaos. James spande zijn ogen in, in een poging te zien door de schaduw van het balkon. Hij kon nauwelijks de figuur zien, behalve dat het een vrouw leek. Haar haren golfden duister in de wind. Toen ze weer sprak, trok een langzame koude over James, die hem ter plaatse bevroor. Zijn ogen sperden open, en het visioen begon sterker te worden, te bloeden en te kloppen, uiteen te scheuren, maar de woorden klonken door, harder en harder galmend, slaand tegen James’ oren, tot het punt dat het pijn deed.
Ik kijk en wacht, herhaalde de stem. Mijn naam zal bekend zijn door alle lotsbestemmingen. Mijn naam… is Morgan. Zij die wandelt tussen de werelden. Het visioen spatte uiteen en vloog weg. Duisternis wervelde, opeengepakt, en verdween in een enkel donker punt, dat zweefde boven het voetstuk van de Weerweergever, als een gat in de ruimte. Een ogenblik later, knipperde zelfs die uit het zicht.
James stond aan de grond genageld in de ruimte, zijn haar overeind, en zijn hart bonzend.
Het is maar een droom , hield hij zich voor, de woorden keer op keer herhalend.Het is maar een deel van Petra’s gedachten – het Morgan deel – wachtend om naar buiten te komen. Petra heeft het op gesloten, gevangen, onder contrôle. Dat is alles. Datmoetalles zijn wat het is... James huiverde wild, denkend aan de hopeloze spanning van die droomstem.
Voetstappen naderden, vergezeld van galmende stemmen; Daan en Ralph kwamen terug. Snel stapte James naar voren om het droomverhaal te pakken, maar dan stopte hij, zijn ogen verwijde zich.
De schaal van de Weerweergever was leeg. Petra’s droomverhaal was volledig verdwenen.