5 maart
Nog 302 dagen te gaan…
08.03 uur
Het staccato geluid van helikopters trilde door de lucht. Ik vroeg me af of ze mij zochten. Hoe lang was ik nog veilig op dit onderduikadres? Op de een of andere manier zag ik mezelf hier niet echt blijven tot 31 december, de dag dat deze kwelling hopelijk zou eindigen.
Het lukte me niet meer om te slapen, dus besloot ik op te staan en mijn been, dat overigens netjes genas, aan een grondige inspectie te onderwerpen. Zo goed en zo kwaad als het ging, maakte ik de wond schoon en daarna scheurde ik een T-shirt in repen om het been opnieuw te verbinden.
Ik probeerde wat kleren te wassen in de gootsteen en wreef uit alle macht over de vlekken in de versleten stof. De ring die ik van Gabi had gekregen, tikte tegen het gebarsten porselein en herinnerde me aan alles en iedereen die ik moest missen.
09.07 uur
Voor het eerst in een paar dagen haalde ik de tekeningen tevoorschijn en staarde ernaar. Met mijn wijsvinger streek ik over het werk van mijn vader. Mijn gedachten dwaalden af naar het lege juwelendoosje dat we destijds na de inbraak hadden gevonden in paps koffer uit Ierland. Mijn vijanden hadden me nooit ondervraagd over iets wat in een juwelenkistje kon hebben gezeten. Ze hadden trouwens ook nooit iets gezegd over het monument voor Piers Ormond of over de engel in glas-in-lood, al wilden ze wel van alles over een engel weten. Wat had er in dat lege kistje gezeten? Was dat waar al die mensen achteraan zaten?
En wat betekende ‘Kilfane’ en ‘G’managh’; de twee namen op het overtrekpapier dat ik ook in paps koffer had gevonden? Kon ik maar naar een internetcafé om dat op te zoeken… Maar na al die stickers met mijn hoofd erop die ik de laatste keer in het internetcafé had gezien, durfde ik dat niet meer. Ik zou opnieuw een beroep op Boges moeten doen; hem vragen het op te zoeken. Dan kon hij me bovendien laten weten hoe het met mijn blog ging.
Gefrustreerd en geen steek wijzer schoof ik de tekeningen opzij en probeerde weer te gaan slapen.
21.13 uur
Hijgend schoot ik overeind in het donker. Ik wist niet hoe lang ik had geslapen tot ik op mijn mobiel keek. De oude nachtmerrie had zich weer aangediend, alleen had het versleten witte hondje deze keer gezelschap gekregen van een reusachtige haai. In mijn droom was de grond plotseling onder me weggeslagen, net als in de spoortunnel toen Paria me had gered, behalve dan dat de grond nu veranderde in een woest kolkende oceaan. Ik deed mijn best om te watertrappen, toen ik me realiseerde dat in de verte iemand van me wegdreef die er precies zo uitzag als ik.