21 februari
Nog 314 dagen te gaan…
Memorial Park
Het monument
00.03 uur
Ik stond in het midden van een ronde ruimte met een mooi versierde mozaïekvloer. Voor me op een hoog voetstuk stond een beeld; het soort beeld dat je ziet op graven of herdenkingsmonumenten. Het was of ik weer terug was op de Crookwoodbegraafplaats, waar Boges en ik midden in de nacht naar de grafkelder van de Ormonds hadden gezocht.
Het was een warme zomeravond geweest, maar nu waaide er een koude wind die de dode bladeren optilde en ze in een griezelige werveling omhoog droeg. Ik huiverde en keek op naar het spookachtige standbeeld.
‘Dat is geen engel, dat is gewoon een soldaat.’ De angst nam bezit van me. Ik zat gevangen. Ik was haar uit vrije wil gevolgd naar deze enge plek en nu kon iedereen mij of mijn tekeningen grijpen.
Ik wilde net de trap weer af lopen, toen ze me riep. ‘Waar ga je heen? Kijk eens omhoog.’
Ze strekte haar arm uit en keek naar de hemel. ‘Daar is je engel.’
Ik aarzelde even en deed toen wat ze zei. Ik keek omhoog tot ik over het hoofd van het standbeeld naar het glas-in-loodraam hoog in de muur van het monument keek. Mijn adem stokte in mijn keel. Daar, in het licht van de maan dat door het gekleurde glas scheen, gloeide de figuur van de engel precies zoals mijn vader hem had getekend. Het gasmasker hing om zijn nek en hij had een tinnen helm op zijn hoofd. Achter hem zag ik de gespreide vleugels.
Ik stond als aan de grond genageld. Eindelijk had ik de engel gevonden. Ik weet niet hoe lang ik naar hem heb staan staren. Pas toen ik mijn blik liet zakken en aan de voet van de figuur een inscriptie zag, begreep ik waarom mijn vader deze engel twee keer had getekend, eerst in zijn brief uit Ierland en nog eens in het ziekenhuisbed.
‘Ormond,’ zei ik ten slotte. ‘Dat is mijn achternaam.’ Ik wendde me tot het meisje naast me.
‘Dat weet ik. En je wist niks van dit monument?’
‘Nee, niks.’ Ik wees naar het glas-in-loodraam. ‘Mijn vader heeft me een eeuwigheid geleden wel eens verteld dat een familielid van ons is gesneuveld in de Eerste Wereldoorlog, maar dat zei me niet zo veel. Maar waarschijnlijk heeft hij daarover iets ontdekt toen hij in Ierland was en…’ Ik stopte en realiseerde me dat het niet veel had gescheeld of ik had haar verteld over paps laatste brief uit Ierland, waarin hij het voor het eerst had over de geweldige ontdekking die hij aan het doen was.
‘En?’ Ze fronste haar wenkbrauwen en begreep dat ik niet zomaar was gestopt met praten. ‘Het is geen algemeen voorkomende naam,’ zei ze. ‘Het zou familie kunnen zijn.’
Wat betekende het? Waarom had pap Piers Ormond getekend? Hoe wist Winter dit allemaal? Mijn opwinding veranderde snel in wantrouwen. ‘Hoe weet jij dat deze engel hier was? Hoe heb jij dat ontdekt? Heeft Sligo het je verteld?’
‘Sligo?’ herhaalde Winter. ‘Waarom denk je dat? Híj weet hier niks van. Hij is hier nog nooit geweest.’ Ze gebaarde naar de engel. ‘Hier ga ik juist naartoe als ik niet in de buurt wil zijn van mensen als Sligo. Maak je geen zorgen, Cal. Het geheim van je engel is veilig bij mij.’
‘Hoe bedoel je, gehéím? Waarom zeg je dat? Waarom denk je dat de engel te maken heeft met een geheim?’
Bij het licht van de maan zag ik dat ze met haar ogen rolde. ‘Jeetje, man. Moet je erg je best doen om zo dom te zijn of gaat het helemaal vanzelf? Natuurlijk heeft de engel te maken met een geheim. Waarom ben je anders zo wanhopig op zoek om meer aan de weet te komen? Waarom zou je anders rondlopen met een tekening van deze engel? Waarom probeert Sligo meer te weten te komen over de Ormond-singulariteit? Natuurlijk is er een geheim. Denk je soms dat ik achterlijk ben of zo?’
Ze had gelijk. Je hoefde geen genie te zijn om dat te begrijpen.
‘Ik denk van alles van jou,’ zei ik ten slotte, en ik bedacht dat ik haar mooi, eigenaardig, vreemd, geheimzinnig, mysterieus… en vreselijk irritant vond, ‘maar niet dat je achterlijk bent.’
Ze wierp een blik op me. Nu was zíj op haar hoede en wist ze niet of ze mijn antwoord moest opvatten als een compliment of een belediging. Na een poosje zei ze: ‘Ik weet al zo lang als ik me kan herinneren dat deze engel hier is. Ik kwam hier vaak toen ik klein was, toen we nog in Dolphin Point woonden. En na het ongeluk ging ik ook regelmatig.’
‘Dat ongeluk,’ vroeg ik, ‘waarbij je ouders zijn omgekomen?’
Ze gaf geen antwoord. Ik wist dat ze haar ouders bij een ongeluk had verloren, maar wat was er gebeurd? Ik wist dat het waarschijnlijk te vroeg was en dat ze het me nog niet wilde vertellen, en misschien zou ze dat wel nooit doen. Ze draaide zich om en keek weer naar de engel. ‘Ja, toen kwam ik hier vaak. Dit was mijn speciale plek. Als het warm is, is het hier koel en overdag is er bijna nooit iemand. Ik kom hier nog steeds wel eens, vooral als ik verdrietig ben.’
Als ik haar gezicht niet had gezien toen ze me de foto van haar ouders in het medaillon liet zien, had ik gedacht dat Winter te cool was om verdrietig te zijn. Te cool en te stoer.
Ik begon het gevoel te krijgen dat ik haar misschien toch kon vertrouwen. Vertelde ze de waarheid? Ik kon er niet achter komen. Ik besloot Boges’ waarschuwing voorlopig te negeren en probeerde van het moment te genieten. Deze engel verbond eindelijk de naam Ormond aan twee van de tekeningen van mijn vader, en aan het Ormond-raadsel. Dit glas-in-loodraam met de informatie over Piers Ormond was een groot stuk van de puzzel die Boges en ik probeerden op te lossen. Ik haalde mijn mobiel tevoorschijn, nam een foto van het raam en stuurde die naar Boges.
Het werd opeens een stuk donkerder. Waarschijnlijk schoof er een wolk voor de maan. Ik draaide me om en wilde Winter bedanken dat ze me hierheen had gebracht om me de engel te laten zien. Ze was nergens te bekennen. Toen ik de engel fotografeerde en naar Boges stuurde, was ze ervandoor gegaan.
Ik kon alleen maar hopen dat ze niet rechtstreeks naar Sligo ging.
00.34 uur
Het was nu rustig op Liberty Square. Er waren nog maar een paar mensen op straat. Ik liep snel, met de capuchon over mijn gezicht en mijn kraag hoog opgetrokken. Ik wilde naar St. Johns Street om poolshoogte te nemen bij het vervallen huis. Ik kon niet terug naar de rioolbuis. Vanavond niet.
Onderduikadres
St. Johns Street 38
01.30 uur
Ik was onder het huis gekropen, maar verstijfde toen ik stemmen en voetstappen hoorde.
Ik kroop op de veranda en sloop naar de zijkant van het huis, waar ik door een kier in een van de dichtgetimmerde ramen kon gluren.
Er zaten drie mensen op de grond iets te drinken. Op de grond waar ik zo veel harde nachten had doorgebracht. Twee mannen in sjofele kleren en een jonge vrouw met een strak gezicht en piekhaar zaten op mijn stoelen en aan mijn tafel. Het was een warme nacht, maar de vrouw had zwarte wanten aan en een oude wollen sjaal om haar smalle schouders. Ze hadden zich te goed gedaan aan mijn eten, dat zag ik aan de lege blikjes op de grond. Ik durfde ze niet te storen, want ik wilde geen problemen. Maar ik had enorme honger en toen ik in mijn zakken had gevoeld hoeveel geld ik nog had, bleek er van het geld dat ik van Boges had gekregen niet veel over te zijn.
Ik moest op zoek naar een andere slaapplaats.
02.01 uur
Ik liep verder, mijn hoofd naar beneden, en passeerde een groep mensen die zaten te eten in zo’n tentje dat tot ’s avonds laat open is. Ik had zo’n honger dat ik me even afvroeg wat ze zouden doen als ik naar hun tafeltje zou lopen, zou gaan zitten, ze toeknikte en dan een flinke hand van hun patat nam.
Dat zouden ze vast niet leuk vinden.
En hoe zou de bediening reageren als ik aan het tafeltje naast hen ging zitten om het menu te bestuderen?
Die zou het ook niet echt op prijs stellen. Het probleem was niet alleen dat ik niet genoeg geld had. Ik zag er niet uit. Ik moest nodig onder de douche, mijn kleren waren vuil en ik wist dat ik stonk. Ik herinnerde me een verhaal over de oude Vikingen. Als zij iets heel slechts hadden gedaan, kregen ze een brandmerk op hun voorhoofd van een wolf en werden ze vogelvrij verklaard. Ze behoorden niet langer tot de gemeenschap van de mensen. Niemand mocht hun voedsel of onderdak verstrekken of iets met ze te maken hebben. Mijn vieze kleren, smerige gezicht en haar waren mijn wolfsbrandmerk.
02.32 uur
Ik hurkte in een hoekje van een ongebruikt, open schuurtje op het spoorwegterrein en probeerde niet te denken aan mijn kwetsbare positie en duistere vooruitzichten of aan mijn rammelende maag. In plaats daarvan concentreerde ik me op het nieuwe aanknopingspunt van de engel.
03.13 uur
Het regende. Ik sleepte een paar verweerde golfplaten bij elkaar en zette die schuin tegen de balken die het schuurtje overeind hielden. Dat hield iets van de striemende regen tegen. Ik kroop diep in mijn slaapzak en probeerde droog te blijven. Het geraas van de treinen boven de wind en regen uit hield me wakker, tot ik eindelijk in slaap viel, te moe om me nog ergens druk over te maken.
05.59 uur
Toen ik ging zitten, deed alles me pijn door het liggen op de keiharde grond. De nachtmerrie had me weer eens gewekt, over de witte speelgoedhond, het gillende kind en het gevoel van volledige verlatenheid… Waarom bleef die steeds terugkomen?
Mijn slaapzak was doorweekt. Mijn rechterschouder deed pijn en was gezwollen, hij wilde blijkbaar niet helen. Ik hoopte maar dat hij niet ontstoken was.
Ik stond op, rolde de slaapzak op en liet hem in een hoek van het schuurtje liggen. Ik had maar een paar uur geslapen, maar moest verder.
06.23 uur
De hemel begon lichter te worden en door de straten van de stad liepen al wat mensen. Ik liep een heel eind bij het spoorwegterrein vandaan. Op een gegeven moment was ik in een steegje waar een winkeleigenaar net fruit en groente uit een auto laadde. Hij verdween met een steekkarretje in de winkel en trok met zijn voet handig het rolluik naar beneden. Buiten op de stoep stond nog een doos druiven.
Toen ik in groep drie zat, had ik een keer iets gejat: een puntenslijper in de vorm van een vliegtuig, van Tommy Garibaldi. Tommy was zo’n jongetje dat altijd op school kwam met de nieuwste en coolste spullen, die iedereen wilde hebben. Voor ik de puntenslijper pakte, had ik bedacht dat Tommy hem toch niet zou missen. Maar later voelde ik me zo ellendig, dat ik tijdens het speelkwartier de klas weer in sloop om de puntenslijper terug te leggen. Sindsdien had ik niets meer gestolen. Nu aarzelde ik geen moment. Ik pakte de doos met druiven op en ging er als een haas vandoor.
Pas in een parkje stopte ik met rennen. In de bomen boven me hoorde ik vogels kwetteren. Ik plofte neer in de buurt van een boom, trok het deksel van de doos en viel aan op de druiven. Ik verslond ze als een varken en het duurde niet lang voor ik me barstensvol achterover in het gras liet vallen.
08.00 uur
Ik zat in de shit. Dubbelgeslagen van de krampen in mijn maag lag ik op het gras. Misschien had de man van de winkel die druiven niet per ongeluk buiten laten staan.
Net goed, dan had ik maar niet moeten stelen, dacht ik.
Ik vervloekte de schoolkinderen die verderop bij een bushalte stonden te lachen en te kletsen, terwijl ik in m’n eentje onder een boom in een park lag te vergaan van de pijn. Hoe zou mam zich voelen als ze wist dat haar zoon ergens in een park beroerd lag te wezen?
Na een hele tijd werden de krampen minder. Ik sleepte me een eindje verder, onder struiken waar niemand me zag, en viel daar in slaap.
11.48 uur
Geschrokken werd ik wakker. Er ritselde iets in de struiken. Ik hield me doodstil en luisterde aandachtig voor ik mijn hoofd omdraaide om te kijken wat het was.
‘Ja, daar ligt een man.’
‘Ssst. Hij wordt wakker.’
‘Wedden dat ik hem hiermee raak? Moet je opletten,’ zei een andere stem.
Er vloog een steen door de bosjes, die me op mijn achterhoofd raakte.
‘Raak! Dat is je verdiende loon, zwerver.’
Ik hoorde het geluid van tegen elkaar slaande handen. Langzaam draaide ik mijn hoofd en zag drie paar schoenen, vermoedelijk van tieners. Het kon me niet schelen wie me zag, ik was woest. Hoe haalden ze het in hun achterlijke hoofd me zo te behandelen? Een ander mens nog wel! Ik sprong overeind en rende als een woest beest de bosjes uit. ‘GRRRRR!’
Ze holden gillend weg.
‘Op een dag ben je er zelf misschien wel zo aan toe,’ riep ik hen na.
Ze verdwenen en ik bleef geschokt staan. Ik moest weer denken aan het wolfsteken. Er liepen zo veel mensen in de stad rond met een wolfsteken en ze werden allemaal behandeld als oud vuil. Het was zo verkeerd.
11.53 uur
Ergens achter me tussen de struiken ging mijn mobiel en ik kroop er snel heen. ‘Hallo?’ zei ik, want ik had het nummer niet herkend. De zon stond hoog aan de hemel en door de hitte en de woede stroomde het zweet langs mijn lijf. Ik ging in de schaduw zitten.
‘Spreek ik met Callum Ormond?’ vroeg een vrouw.
Jennifer Smith? De mysterieuze vrouw?
‘Ja,’ zei ik voorzichtig en ik keek om me heen. Ik zag alleen een vrouw met een klein meisje op een schommel aan de andere kant van het park.
‘Wat is er gebeurd, die dag dat we een afspraak hadden? Je zei dat je zou komen.’ Ze klonk oprecht bezorgd, niet geïrriteerd.
Ik ontspande me een beetje. Ik moest op mijn hoede blijven, maar dit was zeker niet de stem van Oriana de la Force. ‘Ik was onderweg,’ zei ik, ‘maar er gebeurde iets onverwachts.’
Dat was in elk geval waar. Ik wist niet hoeveel ik tegen haar kon zeggen. Ik had geen idee wie ze was.
‘Hoor eens,’ zei ik. ‘Ik dacht dat u me in de val had gelokt. Hoe kan ik weten dat u te vertrouwen bent?’
Ik hoorde haar ademhaling door de telefoon. Ik hoopte maar dat ze niet druk zat te bedenken welke leugen ze me op de mouw kon spelden.
‘Ik weet niet wat ik je moet zeggen, Callum. Ik weet alleen dat je vader heel grote, warme en eerlijke ogen had, zelfs toen hij zo vreselijk ziek was. Hij wilde echt dat ik je zou helpen. Ik heb de foto van jou en hem die hij in zijn portemonnee had naast zijn bed gezet. Die foto van jullie op het vliegveld bij de auto, met allebei dezelfde glimlach. Ik heb zijn hand vastgehouden en hem beloofd dat ik zou doen wat ik kon om jou te helpen.’
Ik wist precies over welke foto ze het had. Die was genomen bij de cadetten van de luchtmacht, niet lang voordat hij naar Ierland was vertrokken. ‘Waarom wilt u met me afspreken?’ vroeg ik. ‘Heeft u de tekeningen gezien die mijn vader in het ziekenhuis heeft gemaakt?’
‘Ja,’ zei ze en ik geloofde haar. ‘Maar daar kunnen we het over hebben als we elkaar zien.’
‘Heeft hij ooit iets gezegd over iets dat de Ormond-singulariteit heet?’
‘Ik geloof het niet. Hij was al zo ziek toen hij in het ziekenhuis werd opgenomen. Soms was het erg moeilijk om hem te begrijpen.’
‘U zei dat u iets voor me had?’ Ik herinnerde me dat ze dat tijdens ons vorige gesprek gezegd had. ‘Wat is dat?’
‘Daar wil ik door de telefoon liever niet over praten.’
Ik hoorde angst in haar stem.
‘Ik leg het wel uit als we elkaar zien, Cal. Ik weet dat de situatie gevaarlijk is. Het is niet gemakkelijk voor jou, maar voor mij ook niet.’
‘Waar wilt u afspreken?’ vroeg ik.
‘Ik werk op het moment in de dierentuin. Dat is volgens mij voor ons allebei een veilige plek om af te spreken. Dan kan ik al je vragen beantwoorden.’
‘Goed. Wanneer?’
‘Zondag de achtentwintigste?’
Het moest maar. Ik zou wachten. ‘Hoe laat?’ vroeg ik, ongeduldig uitziend naar de ontmoeting.
‘Half vijf? Dan ben ik wel klaar.’
‘Waar?’
‘Weet je waar de zonnewijzer is?’
Dat wist ik. Het was een bekende ontmoetingsplaats in de dierentuin. ‘Ik zal er zijn,’ zei ik.
Ze hing op en ik stopte mijn mobiel weg. Deze vrouw had mijn vader gekend. Ze had de tekeningen gezien. Ik voelde mijn hoop weer groeien. Misschien had ze dokter Edmundson wel geholpen met het uitzoeken van paps spullen. Wat zou ze voor me hebben? Mijn hart sloeg op hol van opwinding.
Met elk klein beetje informatie kwam de onthulling van paps geheim een stukje dichterbij. Ondanks het slappe gevoel dat ik had door de maagkrampen, en de woede die ik net had gevoeld over die stenengooiertjes, had ik weer het idee dat ik alles aankon.
12.26 uur
Mijn mobiel ging en ik greep hem meteen.
‘Ik zie net je foto van de engel! De Ormond-engel. Nu hebben we een echte link naar de naam van je familie,’ zei Boges. ‘Zodra je kunt, moet je die bejaarde oudoom van je op het platteland gaan opzoeken, voor hij ertussenuit piept naar de grote landingsbaan in de hemel.’
‘Misschien is hij daar al heen gevlogen. Maar ja, je hebt gelijk.’
‘Nee joh, hij leeft nog. Je moeder had het nog over hem, de laatste keer dat ik haar zag. Ze had contact met hem opgenomen omdat ze hoopte dat je misschien naar hem toe was gegaan.’
‘Dan is het maar goed dat ik dat nog niet had gedaan.’
‘Het is een echte doorbraak, die engel. Hoewel…’
Ik wist dat hij weer wilde gaan zeggen dat hij Winter niet vertrouwde, maar ik wilde het niet horen. Ja, na die grote onthulling was ze weer eens spoorloos verdwenen, maar dat kon me niets schelen. En ik ging het hem ook niet vertellen.
‘Had jij eigenlijk wel eens van die Piers gehoord?’ vroeg Boges.
‘Mijn vader heeft ooit verteld dat familie van hem, een oud-oudoom of heel verre neef of zo, in de Eerste Wereldoorlog is gesneuveld. Dat moet hij geweest zijn. Op de foto is de tekst onder aan het raam misschien niet goed te lezen, maar daar staat dat hij in 1918 is omgekomen.’
Boges floot even. ‘Je vader heeft vast in Ierland over dat glas-in-loodraam gehoord. Maar tegen de tijd dat hij terug was, was hij te ziek om er iets mee te doen. Of om te vertellen wat het betekent voor het GMO.’
‘Dus heeft hij de engel getekend,’ zei ik, hardop denkend, ‘en die bij de brief gestopt die hij me heeft gestuurd. Hij schreef dat hij het allemaal zou uitleggen als hij thuis was. Waarschijnlijk kon hij niet wachten om thuis te zijn en het monument te bekijken, maar die kans heeft hij niet meer gekregen. Daarom heeft hij de engel nog een keer getekend,’ zei ik.
‘Omdat hij heel belangrijk is,’ zei Boges. ‘Dat zei ik toch al.’
Ik hoorde de opwinding in zijn stem.
‘Ik zal wel wat onderzoek doen naar die Piers Ormond. Als hij zo belangrijk was dat ze een glas-in-loodraam voor hem hebben gemaakt, wordt hij vast ook op andere plaatsen genoemd.’
Er schoot me iets heel anders te binnen. ‘Boges, ik heb op de achtentwintigste een afspraak met de mysterieuze vrouw. De verpleegster die pap heeft gekend.’
‘Jennifer Smith, ik weet wie je bedoelt. Die kun je na de laatste keer toch niet vertrouwen? Je wist zo zeker dat ze je in de val had gelokt… Ze beloofde om je informatie te geven en toen werd je doodleuk ontvoerd.’
‘Ik weet dat ze niet Oriana de la Force is, als je dat soms denkt. Ze sprak over mijn vader zoals alleen iemand kan doen die oprecht is. Trouwens, gisteren is het ook goed gegaan. Winter heeft gedaan wat ze had beloofd en nu weten we van Piers Ormond.’
‘Het spijt me, jongen, maar ik vertrouw dat meisje nog steeds voor geen cent. Hoe weten we dat ze niet rechtstreeks naar Sligo is gegaan?’
‘Ze kende die engel al toen ze nog een kleuter was. Voor zover wij weten, heeft ze hem er niets over verteld. Anders had hij de engel wel herkend toen hij de tekening zag. Trouwens,’ voegde ik eraan toe, ‘ze heeft een hekel aan Sligo. Ik geloof niet dat ze veel behoefte heeft om hem te helpen.’
‘Dat zegt ze tenminste.’
Ik zag Winter voor me, met haar vurige donkere ogen en de manier waarop ze me vol zelfvertrouwen aankeek, alsof ze niets van me te vrezen had.
Maar Boges had gelijk. Ik wist het niet zeker.
‘Wanneer kan ik die engel zien?’ vroeg Boges. ‘Ik kan niet wachten om hem nauwkeuriger te bekijken.’
‘Morgen, rond half een?’
‘Oké.’
Het kleine meisje op de schommel aan de andere kant van het parkje sprong eraf en rende naar haar moeder op een manier die me aan Gabi deed denken.
‘Boges, hoe is het met Gabi?’
‘Sorry Cal, geen nieuws. Maar ze houdt het nog steeds vol, ze is een vechtertje.’
Ik klemde mijn kaken op elkaar. Ik moest sterk blijven voor Gabi. Ik moest steeds weer denken aan alle keren dat ik haar aan het huilen had gemaakt als ze me irriteerde. Dan rende ik voor haar weg en verstopte me en als ze niet wist waar ik was, liet ze zich op de grond vallen en huilde tranen met tuiten omdat ze dacht dat ze helemaal alleen was. Was ik maar een lievere broer voor haar geweest.
Ik was vastbesloten om binnenkort de intensive care van het ziekenhuis binnen te sluipen en bij haar op bezoek te gaan.
‘En mam?’ vroeg ik.
‘Ze is gisteravond bij ons thuis geweest. Ik zei dat ik nog steeds niet wist waar je was. Dat was waar, want ik wist het niet. Je kon overal zijn.’
‘Zag ze er oké uit?’
‘Ze is mager geworden en nog steeds een beetje verward. Het gaat niet echt goed met haar, Cal. Ze is nu aan het verhuizen. Rafe is er het grootste deel van de tijd en helpt haar met inpakken.’
Mijn reactie op het noemen van de naam Rafe was heel anders dan een paar weken geleden. Nu wist ik in elk geval dat hij het goed bedoelde en voor mam zou zorgen. Ik hoopte dat ze erdoor was opgevrolijkt dat het huis op haar naam kwam te staan.
‘Er hangt bij ons huis trouwens een of andere stoere vent rond,’ zei Boges. ‘Draagt steeds een rood hemd. Hij heeft ook al een paar keer geprobeerd me te volgen.’
‘Een rood hemd? Met Chinese tekens?’
‘Ken je hem?’
‘Boges, je moet voortaan echt nog voorzichtiger zijn! Dat is een van Sligo’s gorilla’s. Zorg alsjeblieft dat hij niet de kans krijgt je te volgen. Als hij mij te pakken krijgt, ben ik er geweest. Hij heeft me toen in die tank gegooid.’
‘Zie je wel? Ik zei toch dat Winter niet te vertrouwen was?’
‘Hè? Wat heeft zij er nou weer mee te maken?’
‘Ze hoort ook bij Sligo’s bende van potentiële moordenaars. Die hebben geen van allen een geweten.’
‘Als ze me had verraden,’ zei ik, ‘zou Roodhemd allang weten waar ik was en niet bij jouw huis rondhangen in de hoop een spoor op te vangen.’
Boges bromde. Hij wist dat ik gelijk had.