13 februari
Nog 322 dagen te gaan…

00.08 uur

Het was inmiddels na twaalven. Ik had mijn instinct gevolgd en was teruggelopen. Weer op straat hervatte ik mijn zoektocht naar de zandstenen stoep.

En jawel, honderd meter verder zag ik nog een zandstenen stoep en een groot, open hek. Ik kroop erheen en hurkte naast de bestelwagen van een loodgieter die bij de buren geparkeerd stond, zodat ik op mijn gemak beter kon kijken.

Er klonken gedempte stemmen en er was beweging. Ik deed mijn best om te bepalen waar het vandaan kwam.

Een portier sloeg dicht. Het was de donkerblauwe Mercedes!

Iemand rammelde met sleutels.

Ik hoorde hoge hakken op de tegels, gevolgd door zwaardere voetstappen.

Twee mensen, een vrouw met een gestippelde hoofddoek en een grote man die in de schaduw bleef, liepen van de auto naar de voordeur.

Vanuit mijn schuilplaats keek ik hoe ze naar binnen liepen. De lichten die aan sprongen, lieten zien waar ze zich in het huis bevonden.

Het huis was flink beveiligd: er waren metalen tralies voor de benedenramen en een extra veiligheidshek voor de voordeur. Ik was er aardig zeker van dat dit het goede huis was, maar hoe kwam ik hier ooit binnen?

00.19 uur

Naast het huis stond een hoge naaldboom die kort geleden was gesnoeid. De onderste takken waren bij de oprit afgezaagd en vormden bijna een natuurlijke ladder waarlangs ik zo naar boven kon klimmen.

00.22 uur

De takken schaafden langs mijn gezicht en handen en van alle kanten werd ik belaagd door muggen, maar ik kon nu perfect door een open raam op de eerste verdieping naar binnen kijken.

En daar zag ik het rood met zwarte tapijt waarop ik had gestaan toen ik door die gestoorde vrouw werd ondervraagd!

De deur van de kamer waarop ik uitkeek, ging open en er kwamen twee mensen naar binnen. De vrouw had haar hoofddoek afgedaan en haar felrode haar was hoog opgestoken in een ingewikkeld kapsel. Felrood! Hoe had ik dat geweten, terwijl ik haar nooit eerder had gezien? Tijdens mijn ontvoering en ondervraging had ik niet veel meer gezien dan de vloer en toch herinnerde ik me haar om de een of andere reden als de vrouw met het rode haar. Precies de vrouw naar wie ik door de takken heen zat te kijken.

Ze boog zich over een la en haalde er een lange, bruinige sigaret uit: een cigarillo. Rook vulde de kamer en kringelde naar buiten, het raam uit en mijn richting op. Ik hield mijn adem in.

Ze praatte tegen de man die tegelijk met haar uit de auto was gestapt en die nu aan de andere kant van het bureau stond. Het jasje van zijn pak spande om zijn dikke lijf. Hij zag eruit als een enorme boksbal met kleren aan. De roodharige had een stem om niet snel te vergeten: hard en uitgesproken, sterk en agressief. Ze gebaarde met haar handen en prikte met de cigarillo in de lucht alsof ze een belangrijk punt naar voren bracht. Ook hij leek veel te zeggen te hebben en ze waren beiden zeer geïnteresseerd in papieren die voor haar op het bureau lagen.

Aan de manier waarop ze het gesprek domineerde, wist ik dat deze vrouw me had ondervraagd op de avond dat ik uit Memorial Park was ontvoerd. Ik herinnerde me Sligo’s reactie toen ik haar beschreef: hij had gespuugd en zijn hiel geboord in de plaats waar zijn speeksel was neergekomen. Hij wist heel goed wie ze was.

Ik haalde mijn telefoon tevoorschijn. Ik hoopte maar dat de camera een groot zoombereik had. Gelukkig was de kamer goed verlicht en hoefde ik niet te flitsen. Snel maakte ik een zo scherp mogelijke foto van de vrouw. Hij was niet al te best, maar haar omtrekken en gezicht waren duidelijk te zien. Ze was een nogal opvallende figuur, dus ik hoopte dat ergens iemand haar wel zou herkennen.

Binnen drukte de vrouw de cigarillo uit en opende een grote glazen pot op het bureau, die gevuld was met zilveren kogeltjes. Ze gooide er een paar in haar mond en toen zag ik wat het waren: van die zilveren bolletjes waarmee Gabi altijd cakejes versierde. Daarna klapte ze de laptop die voor haar lag open. Het computerscherm gaf haar gezicht een blauwachtige gloed. Ik vroeg me opnieuw af of zij de vrouw was die me gebeld had met de bewering dat ze informatie had over mijn vader… en me er toen in had laten lopen. Was dit misschien Jennifer Smith?

Vanachter haar laptop gebaarde ze plotseling met dramatische armbewegingen dat de grote man erbij moest komen. Hij haastte zich naar haar toe en boog zich voorover om te zien wat op het scherm haar aandacht had getrokken. Ze keken elkaar een moment veelbetekenend aan en voor ik wist wat me overkwam, had de roodharige haar hoofd omgedraaid en staarde ze door het raam recht mijn kant op.

00.35 uur

Ogenblikkelijk liet ik me op de grond vallen. Mijn beweging schakelde zeker een automatische lamp in, want de tuin was meteen verlicht als een voetbalveld. Ik rende de oprit af, het donker in. Ik stopte niet om te horen wat er achter me gebeurde; al mijn energie was erop gericht om weg te komen.

Ik rende de straat door, naar de kruising en toen terug langs dezelfde route als ik gekomen was.

Toen ik lang genoeg had gerend om me veilig te voelen, stopte ik om te zien of er iemand achter me aan kwam.

Niemand.

Ik spitste mijn oren om geluiden op te vangen van auto’s, voetstappen…

Niets.

Niemand zat achter me aan. Ik rende weg voor niemand. Hadden ze me gezien? Ik wist zeker dat de vrouw me recht had aangekeken. Hadden ze buiten beveiligingscamera’s hangen? Was ik totaal paranoïde? Was ik zonder reden op de vlucht geslagen?

Hoe dan ook: ik had het huis gevonden, foto’s gemaakt van de vrouw en was er heelhuids vandaan gekomen.