Hoofdstuk 5
DAG 4
Het geluid van de helikopter, een Black Hawk, was schokkend na zo’n lange tijd stilte. Hij naderde op een hoogte van zo’n honderdvijftig meter, scheerde met een bocht over de snelweg en kwam weer horizontaal.
John voelde een golf van emotie toen hij hem zag. Hij vloog langs zijn woning, die op zo’n hoogte lag dat hij bijna in het zijraam van de piloot kon kijken.
Elizabeth sprong op en neer en zwaaide enthousiast. ‘We zijn gered!’ riep ze. Ze was net een zeeman die schipbreuk had geleden en op een onbewoond eiland was aangespoeld.
John besefte plotseling dat hij ook zwaaide. De helikopter vloog verder in westelijke richting en werd steeds kleiner. Het geluid stierf langzaam weg, waarna de stilte weer allesoverheersend was.
De euforie veranderde in een gevoel van verpletterende terneergeslagenheid. Op de een of andere manier stond de helikopter symbool voor de situatie waarin ze zich bevonden, maar misschien was het wel een voorteken dat ze zo meteen weer stroom zouden hebben.
Hij bleef nog een paar minuten met zijn hand boven zijn ogen in westelijke richting kijken.
Elizabeth liep teleurgesteld naar het zwembad, ging zitten en doopte haar voeten in het water. Ben kwam naar haar toe en spatte haar nat. Het water was koud omdat er zonder de pomp geen stroom uit de zonnepanelen kwam, maar het was nog steeds helder. John gebruikte grote hoeveelheden chloor omdat het op dit moment hun drink- en zwemwater was. Als de kinderen erin zwommen bleef het water in elk geval in beweging.
Jen zat in de auto op hem te wachten. Hij had haar beloofd om met haar mee te gaan naar Tyler en daarna naar haar huis te rijden om kleren op te halen en te kijken hoe het met de kat was.
John zwaaide naar Ben, die samen met Elizabeth bij het zwembad zat en wees naar het geweer; Ben knikte dat hij het begrepen had. Jennifer was vandaag bij haar vriendin Pat. Ze zouden samen met een paar andere meisjes Monopoly gaan spelen.
John ging achter het stuur zitten, startte de motor en reed via Route 70 naar Miller’s Verpleeghuis, waar Tyler werd verpleegd. Jen zat zwijgend en gespannen naast hem. Het was maar een kort ritje naar het verpleeghuis, ongeveer anderhalve kilometer. Ze laveerden tussen een aantal gestrande auto’s door en passeerden een gezin dat in de tegenovergestelde richting liep. De vader en moeder duwden allebei een winkelwagen, een met twee kinderen erin, de andere met een aantal bezittingen. Hij wist niet wie het waren of waar ze naartoe gingen. Er was zoveel veranderd. Een week geleden zou hij gestopt zijn om te vragen of ze een lift wilden.
Toen ze het parkeerterrein van het verpleeghuis op reden wist John meteen dat het verschrikkelijk mis was. Drie patiënten schuifelden buiten verward rond. Een van hen was naakt.
‘Mijn god, wat is hier aan de hand’? vroeg Jen terwijl haar adem stokte.
John maakte aanstalten om naar de dichtstbijzijnde patiënt te lopen om haar mee naar binnen te nemen, maar Jen wilde dat hij eerst meeging naar Tyler.
Op het moment dat ze de deur openden, werden ze overvallen door een ondraaglijke stank. John kokhalsde, liep weer naar buiten en haalde diep adem. Jen, die minder moeite had met de stank, bleef in de deuropening staan.
‘Haal een paar keer diep adem. Ik ben in Tylers kamer.’
John bleef nog even buiten staan. Hij wilde dolgraag een sigaret opsteken, maar deed het niet omdat hij in maar twee dagen al vijf pakjes had opgerookt. Dat betekende dat hij nog zes pakjes en twee sloffen over had.
Hij haalde diep adem, zette zich schrap en ging naar binnen. Opnieuw werd hij overvallen door de stank van uitwerpselen, urine en braaksel. Hij hield zijn adem in, kokhalsde en vocht tegen de neiging om over te geven, maar wist zijn maaginhoud binnen te houden.
De gang, die een week geleden felverlicht en schoon was geweest, was nu donker. Hij liep er snel doorheen, sloeg de hoek om en bereikte de verpleegsterspost van de westelijke vleugel. De vrouw achter de balie keek hem vermoeid aan. Haar Winnie de Poeh-schort zat onder de vlekken. Hij keek op haar naamplaatje, waar CAROLINE op stond, en herinnerde zich vaag dat ze meestal nachtdienst had.
Overmand door wanhoop wilde John tegen haar tekeergaan, maar hij zag dat ze uitgeput was en zwaar op de proef was gesteld.
‘Gaat het een beetje, Caroline’?
‘Ja, hoor,’ antwoordde ze mat.
Hij keek de gang in. De stank was zo overweldigend dat hij het gevoel had dat die zichtbaar moest zijn als een mist.
‘Wat is hier in vredesnaam aan de hand’? vroeg hij.
‘Wat bedoel je’?
Hij zag dat ze in shock was en een lege blik in haar ogen had.
‘Wanneer heb je voor het laatst geslapen’?
Ze keek naar de klok aan de muur. Hij stond stil op 16.50 uur.
In de gang klonken zwakke kreten: ‘Help me, help me, help me’?
‘Vannacht een paar uur, denk ik.’
‘Is er meer personeel’?
‘Janice is in de andere vleugel. En ik denk dat Waldo er nog is.’
‘Is dat het’?
Ze knikte.
‘Ik ben zo terug.’
Hij zette zich schrap en begon door de gang te lopen. Alle buitendeuren stonden open, maar er was geen luchtverplaatsing en de hitte was verstikkend. Alweer een gebouw dat was ontworpen voor geautomatiseerde klimaatbeheersing. De smalle ramen in de kamers konden niet open en de binnentemperatuur was net zo hoog, of misschien zelfs hoger dan de buitentemperatuur. In de eerste kamer waar hij naar binnen keek lag een oude vrouw; hij herinnerde zich dat ze alzheimer had. Ze schommelde heen en weer, had haar lakens weggeschopt en lag in haar eigen vuil.
In de volgende kamer bevonden zich twee mannen, een in een elektrische rolstoel die niet langer reed, de ander lag op een bed met lakens die doordrenkt waren met urine.
Ze keken allebei naar hem.
‘Jongen, kun je ons wat water brengen,’ vroeg de oude man in de rolstoel beleefd.
‘Natuurlijk.’ Hij liep de kamer uit en ging terug naar de balie. ‘Kun je een kan water voor me pakken’?
‘Dat is er niet meer.’
‘Wat bedoel je daarmee’?
‘Precies zoals ik het zeg. We hebben geen stromend water meer.’
‘Hebben jullie geen reservetank’ Moeten jullie die niet ergens hebben’?
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze mat. ‘Ik denk dat er een noodvoorraad is die op een generator loopt.’
‘Jezus christus.’
Hij opende de deur naar een toiletruimte en deinsde kokhalzend achteruit. Op het toilet zat een ineengezakte vrouw. Ze was dood. De stank van ontbinding vulde de kleine ruimte.
Hij draaide zich om en liep via de gang naar de keuken. Een oudere man die op zijn rollator zat had de zware stalen vriezerdeur geopend en had een doos hotdogs in zijn hand. Hij at ze koud.
‘Hallo,’ zei de man. ‘Wil jij er ook een’? Hij hield de doos omhoog.
‘Nee, bedankt.’
John liep naar de gootsteen en draaide aan de kraan. Niets. ‘Verdomme.’
Hij liep naar het restaurant en haalde het deksel van een grote ijsemmer. Er lag water op de bodem en hij pakte twee glazen, schonk het water erin en liep terug naar de kamer met de twee oude mannen. Hij gaf de man in de rolstoel een van de glazen.
‘Godzijdank,’ zei de oude man, waarna hij begon te drinken.
Hij moest het andere glas vasthouden zodat de man in het bed ervan kon drinken.
De man in de rolstoel had een oude herdenkingspet op, waarop BIG RED ONE / INFANTERIEDIVISIE ‘ OMAHA BEACH 1944-2004 stond. Er zaten onderscheidingstekens op de voorkant die John onmiddellijk herkende: de Combat Infantry Badge, de Silver Star, twee Purple Hearts en miniatuur sergeantenchevrons. Hij voelde zich misselijk worden toen hij naar de man keek, die het water had opgedronken en het glas naar hem uitstak. ‘Jongen, ik wil je niet lastigvallen,’ fluisterde de man. ‘Mijn stoel doet het niet meer. Wil je me nog een glas water brengen’?
‘John, waar ben je in vredesnaam’? riep Jen met een schelle stem.
‘Ik ben hier, Jen.’
‘Sir, ik ben zo terug,’ zei John waarna hij de kamer uit vluchtte.
Hij probeerde niet in de kamers te kijken terwijl hij door de gang liep. Een naakte oude vrouw zat ineengedoken te huilen, uit de volgende kamer kwam een misselijkmakende stank. Hij kon het niet laten om toch te kijken en zag het opgezwollen lichaam van een man, met een gezicht dat geel begon te worden door de ontbinding. Zijn kamergenoot staarde met een lege blik in zijn ogen uit het raam.
John bereikte Tylers kamer; Jen stond huilend in de deuropening. ‘We moeten hem mee naar huis nemen,’ zei ze.
Heel even dacht John dat Tyler, die met zijn hoofd naar achteren lag, dood was. Het infuus in zijn arm was leeg. De sonde naar zijn maag werd aangedreven door een elektrische pomp. De plastic container die erop was aangesloten was eveneens leeg.
Tyler was half bewusteloos en mompelde onsamenhangend. De kamer stonk naar ontlasting en John vocht om zijn maag onder controle te houden. Stank was iets wat hij niet kon verdragen. Hij ging er prat op dat hij een bijzonder goede vader was, maar toen Mary nog leefde waren de luiers haar taak geweest. Mary’s chemotherapie was een nachtmerrie geweest, maar hij had zich er manmoedig doorheen geslagen. Hij had haar vastgehouden als ze overgaf, had haar gewassen en was daarna naar de badkamer gerend om ook over te geven. Na haar dood was Jen komen helpen als de kinderen ziek waren.
‘Ik maak hem schoon,’ zei Jen. ‘Ga jij een brancard zoeken zodat we hem naar de auto kunnen brengen.’
‘Hoe ga je hem in vredesnaam schoonmaken’? vroeg John.
‘Zoek gewoon een brancard. Ik regel de rest.’
Hij liep de kamer uit en haastte zich door de gang naar de verpleegsterspost. ‘Ik neem mijn schoonvader mee naar huis.’
‘Dat is inderdaad het beste wat je kunt doen,’ antwoordde Caroline.
‘Hoe kunnen jullie dit in vredesnaam laten gebeuren’?
Ze keek hem aan en begon te huilen. ‘Niemand is komen opdagen. Ik ben hier al sinds’ sinds de elektriciteit uitgevallen is. Wallace en Kimberly zijn gisteravond naar huis gegaan om te kijken hoe het met hun kinderen was en hadden gezegd dat ze terug zouden komen, maar dat hebben ze niet gedaan. Ik heb thuis ook een kind. Haar vader is een klootzak, hij woont met iemand anders samen. Ik maak me zorgen dat hij niet heeft gecontroleerd hoe het met haar is en dat ze nu alleen is.’ De tranen stroomden over haar gezicht.
‘Ik heb een sigaret nodig,’ zei John.
Ze knikte, zocht in haar tas en haalde er een pakje uit, alsof hij haar om een sigaret had gevraagd.
Hij schudde zijn hoofd, haalde twee sigaretten uit zijn zak en bood haar er een aan. Er was een rookverbod, maar dit was geen moment om je daar iets van aan te trekken. Hij hoopte dat de geur iets van de stank zou verbloemen en dat Caroline er iets kalmer door zou worden.
Ze inhaleerde diep, blies de rook uit en stopte met huilen.
‘Ik heb een brancard nodig om mijn schoonvader te vervoeren.’
‘Ik denk dat er ergens in de gangen een staat. Waldo heeft hem een paar uur geleden meegenomen.’
‘Wanneer zijn deze mensen voor het laatst gewassen en hebben ze eten en drinken gehad’?
‘Ik weet het niet.’
‘Denk na, verdomme.’
‘Twee dagen geleden, denk ik. Daarna ging alles mis. Eerst stierf meneer Yarborough, daarna miss Emily en vervolgens meneer Cohen. Niemand komt de lijken ophalen. Normaal gesproken is de lijkwagen van de begrafenisonderneming hier binnen een halfuur, maar zonder telefoon kon ik ze niet waarschuwen. Mevrouw Johnston in kamer drieëntwintig is gevallen, ik denk dat ze haar heup gebroken heeft, en meneer Brunelli heeft waarschijnlijk opnieuw een hartinfarct gehad. Miss Kilpatrick in de kamer hiernaast is ook dood. Ze overlijden allemaal, de een na de ander.’ Ze begon weer te huilen.
Hij herinnerde zich miss Kilpatrick, die nog vrij jong was geweest. Ze had een ernstig auto-ongeluk gehad waardoor ze vanaf haar middel verlamd was geraakt en was hier voor revalidatie geweest. Ze had lesgegeven in natuurwetenschappen voordat een dronkaard, nota bene een van haar studenten, frontaal tegen haar auto was gebotst.
‘Ze heeft een schaar gepakt en heeft haar polsen doorgesneden. Ze ligt dood in de zitkamer.’
Hij had haar niet eens gezien toen ze binnenkwamen.
‘Ze zei dat ze wist wat er aan de hand was en dat ze dat niet wilde meemaken.’
‘Caroline, je moet zorgen dat je hulp krijgt.’
‘Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben maar een verpleegkundige, ik heb hier geen opleiding voor gehad.’
Ze begon weer te huilen.
‘Waar is de manager’?
‘In haar kantoor, denk ik.’
Hij knikte en liep naar de oostvleugel, waar de kantoren zich bevonden. De deur van het kantoor van de manager was dicht en hij opende hem zonder de moeite te nemen om aan te kloppen.
De vrouw achter het bureau lag met haar hoofd op het bureaublad te slapen.
‘Ira, wakker worden,’ snauwde John boos.
Ze hief haar hoofd. ‘John Matherson’?
‘Inderdaad.’
Ze wreef in haar ogen en ging rechtop zitten. ‘Ik zie dat je boos bent.’
‘Boos is het juiste woord niet. Dit is een schandaal.’
Ze knikte. ‘Ik weet het. Ik heb vier personeelsleden, misschien drie. Ik denk dat Kimberly weggegaan is. Ik heb de laatste keukenhulpen naar de stad gestuurd om hulp te halen. Maar dat is uren geleden en niemand is teruggekomen. We hebben geen water, geen airco, geen werkende koelkast voor eten en medicijnen’?
Ze zweeg en keek naar de checklist die op haar bureau lag. Ze kon het duidelijk niet meer aan en greep terug op haar routines om zich achter te verbergen.
‘Tijdens de laatste ronde heb ik zeventien doden geteld. Zes families hebben hun verwanten hier weggehaald. Dat betekent dat we nog veertig patiënten hebben en drie personeelsleden die aan een stuk door werken. Normaal gesproken zijn hier overdag dertig mensen aan het werk.’
Jezus, je zou denken dat iedereen zijn familie hier weggehaald zou hebben, dacht John, waarna hij zich realiseerde hoe moeilijk dat was. Sommige patiënten hadden geen familie in de buurt wonen. Een echtpaar was gepensioneerd en ging hier wonen, een van hen stierf, de ander werd in dit verpleeghuis opgenomen, de kinderen woonden ver weg, in New York, California, Chicago’ Dat was typisch Amerikaans.
Het zou moeilijk zijn, zelfs voor mensen die op een afstand van maar tien tot vijftien kilometer woonden. Hoe moest je een zieke, dementerende of stervende ouder of grootouder vervoeren’ En veel familieleden zouden waarschijnlijk aannemen of willen aannemen dat opa hier veilig was, tenslotte betaalden ze vijfduizend dollar per maand om daar zeker van te zijn.
‘Je moet iets doen,’ protesteerde John zwakjes.
‘Vertel jij me maar wat,’ antwoordde ze. ‘Heb ik je verteld dat we gisteravond beroofd zijn’?
‘Wat’?
‘Door twee mannen. Een van hen had een geweer en eiste de medicijnen. Ze hebben alle pijnstillers, pillen en morfine meegenomen.’
‘Wie waren het’?
‘Ik weet het niet. Degene met het geweer had een kaalgeschoren hoofd, een oorbel en een tatoeage van een slang op zijn linkerarm. Hij reed op een rode motor.’
‘Beesten,’ zei John.
Tyler had een morfinepomp. Jezus, het zou een hel voor hem zijn als hij geen morfine kreeg.
‘Zo heb ik ze ook genoemd, maar daar lachten ze om.’
John wist niet wat hij moest antwoorden en had plotseling medelijden met haar. Ze was een fijne vrouw; haar oudste zoon had een paar jaar geleden bij zijn scoutinggroep gezeten. ‘Ik ga naar de stad om te proberen de patiënten op de een of andere manier geëvacueerd te krijgen.’
‘Dank je wel.’
‘En ik neem mijn schoonvader mee.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Hoe zit het met de voeding voor zijn sonde’?
‘Je kunt die voeding niet meer vertrouwen. Die moet gekoeld bewaard worden. Misschien hebben we nog wat blikken Ensure. Je kunt hem met behulp van een trechter en zwaartekracht voeden.’
John knikte terwijl zijn maag in opstand kwam. ‘Ik kan maar beter gaan.’
Hij liet haar achter en liep naar het patiënten gedeelte. Dit was de gesloten afdeling waar de patiënten met alzheimer of een ander soort dementie zich bevonden. Degenen die mobiel waren liepen doelloos rond. Als hij in hun buurt kwam, staken ze hun gerimpelde handen naar hem uit; sommigen praatten, anderen mompelden of maakten onsamenhangende geluiden. Hij had het gevoel dat hij zich in een surrealistische nachtmerrie bevond. Hij kon niet blijven staan om ze te helpen; als hij dat deed zou hij voor altijd in deze nachtmerrie gevangen blijven. Hij liep langs een nooduitgang en keek naar buiten. Een patiënt schuifelde langzaam in de richting van het bos. Nu het veiligheidssysteem uitgeschakeld was, werkten de enkelbanden van de patiënten niet meer. Normaal gesproken ging de deur daarmee automatisch op slot en ging er een alarm in de verpleegsterspost als iemand met dementie de deur probeerde te openen. Het was een wonder dat degenen die konden lopen nog in het gebouw waren en hij vroeg zich af hoeveel patiënten er al in het bos rondliepen.
Aan het eind van de gang zag hij een brancard staan waarnaast een oude vrouw stond. Toen hij dichterbij kwam, zag hij tot zijn afschuw dat er een dode man op de brancard lag. De vrouw streelde het haar van de man.
John was vastbesloten om de brancard mee te nemen, maar toen de vrouw naar hem keek voelde hij zijn wilskracht verdwijnen. Hij deinsde achteruit en vluchtte de afdeling af.
Hij liep terug naar de kamer van Tyler. Het was Jen op de een of andere manier gelukt om hem enigszins schoon te maken. Op de vloer lag een stapel lakens en ze had een gescheurde deken om hem heen gewikkeld. Ze keek met een kalme blik in haar ogen naar John. Haar kracht verbaasde hem.
‘Heb je een brancard gevonden’?
‘Ik draag hem wel naar buiten.’
Ze had de sonde en de infuusslang al verwijderd. John tilde Tyler op. Hoewel hij wegteerde, was hij nog steeds zwaar, en John moest zich schrap zetten voordat hij een stap durfde te zetten. Hij liep de gang in en haastte zich zo veel mogelijk, voordat hij niet meer in staat was om Tyler te dragen. Caroline zei niets toen ze langs haar liepen en Jen haastte zich naar buiten om het achterportier te openen.
In een hoek van de zitkamer zag John het lichaam van miss Kilpatrick. Een plas opdrogend bloed vol vliegen was in het berbertapijt waarop ze lag gedrongen.
John liep hijgend naar buiten, zette koers naar de auto en legde Tyler op de achterbank. Hij opende zijn ogen en John zag een glimp van herkenning.
‘Het komt goed, Tyler, we nemen je mee naar huis. Het komt goed.’
Zijn schoonvader kon niet praten. De kanker had zijn keel en stembanden aangetast en had zich naar zijn borstkas verspreid. Zijn ademhaling klonk alsof hij longontsteking zou krijgen. Toch had hij nog voldoende kracht om Johns arm vast te pakken en erin te knijpen.
‘Jen, start de auto. Ik ben zo terug,’ zei John terwijl hij haar de sleutels gaf.
Hij ging weer naar binnen en liep naar de verpleegsterspost. ‘Caroline, ik heb Ensure nodig.’
Ze knikte in de richting van de voorraadkamer. Hij ging naar binnen en moest opnieuw moeite doen om zich te beheersen. Iemand had overgegeven op de vloer. Hij liep voorzichtig om het braaksel heen. Terwijl hij in de kasten zocht, viel de pleister ‘ die doorweekt was met god weet wat ‘ van zijn hand. Overal lagen lege dozen. Hij wilde het net opgeven toen hij twee dozen met vierentwintig blikken vloeibare voeding vond. Hij pakte ze en liep ermee naar de uitgang.
Plotseling aarzelde hij, draaide zich om en liep naar de kamer van de twee oude mannen. Hij pakte twee verpakkingen van zes blikken uit een van de dozen en legde die op de schoot van de oude veteraan.
‘Bedankt voor wat u ooit voor ons hebt gedaan, sergeant,’ fluisterde hij.
De oude man glimlachte en knikte. John voelde zich in eerste instantie een beetje belachelijk, maar kon het niet laten. Hij ging in de houding staan en salueerde naar de oude man, die kaarsrecht in zijn rolstoel ging zitten, glimlachte en het saluut beantwoordde. John liet hem achter en liep naar de auto. Hij zette de blikken op de vloer voor de passagiersstoel en ging zitten.
‘Laten we maken dat we hier wegkomen,’ zei hij tegen Jen. Hij wendde zijn hoofd af zodat hij de rondzwervende demente patiënten niet zag. Als hij uitstapte zou hij in de nachtmerrie teruggezogen worden terwijl Tyler in de bloedhitte op de achterbank lag.
Ze reden het parkeerterrein af en waren niet veel later thuis.
‘Ben, Elizabeth!’ riep John.
Ze hadden gezwommen, klommen lachend uit het water en haastten zich naar de auto, maar gingen langzamer lopen toen ze John zagen worstelen om Tyler uit de auto te krijgen.
Elizabeth deed een stap naar achteren. ‘O, opa.’ Ze begon te huilen.
‘Hebt u hulp nodig, sir’? vroeg Ben gespannen.
‘Je mag de deur voor me opendoen.’
John droeg Tyler naar binnen, zette koers naar Jennifers kamer, legde Tyler op het bed en ging rechtop staan.
Jen trok een stoel naar het bed, ging naast Tyler zitten en streelde zijn wang. ‘Het is goed, Tyler. We zijn thuis, we zijn thuis,’ fluisterde ze.
John liep de kamer uit. Hij had plotseling een enorme behoefte om zich te wassen.
Elizabeth stond in de zitkamer en staarde huilend naar Jennifers kamer.
‘Elizabeth’ Het wordt moeilijk, maar we kunnen niet bij de pakken neer gaan zitten. Ik wil dat je een emmer water gaat halen. Zet de barbecue aan, verwarm het water, haal zeep en handdoeken, en ga daarna naar Jennifers kamer om oma te helpen.’
Elizabeth hield een snik binnen en knikte.
John was blij dat Jennifer niet thuis was en dit niet zag. Hij ging naar de ouderslaapkamer, goot wat water uit een emmer in de wasbak en waste zijn handen grondig. Vervolgens depte hij de wond met alcohol, waardoor de pijn tot zijn arm doordrong. Daarna knipte hij een stuk van een oud laken dat hij uit de linnenkast had gehaald, wikkelde dat rond de snee in zijn hand en ging naar Jennifers kamer terug.
‘Lukt het, ma’?
Ze keek op en glimlachte naar hem. ‘Natuurlijk. Ik regel dit wel, John.’
Ben kwam de kamer binnen met de emmer warm water; Elizabeth aarzelde even voordat ze met een handdoek en water achter hem aan liep.
‘Elizabeth, liefje. Je opa is een trotse man,’ zei Jen met een ernstige uitdrukking op haar gezicht. ‘Ik denk niet dat hij wil dat zijn kleindochter hiermee helpt.’ Jen keek naar John. ‘En John, ik ken niemand die een zwakkere maag heeft dan jij. Je hoeft me niet te helpen.’
‘Ik blijf,’ zei Ben rustig.
Ze keken hem alle drie verrast aan.
‘Hé, ik heb mijn kleine broertje honderd keer een schone luier gegeven. Ik help miss Jen.’
‘Graag, Ben.’
‘Ik denk dat ik beter naar de stad kan gaan,’ zei John. ‘Ik wil proberen om hulp voor het verpleeghuis te krijgen.’
‘Dat is goed, John.’
Hij aarzelde en keek naar Elizabeth. ‘Misschien kun jij beter meegaan.’
‘Weet je dat zeker, pap’?
‘Ja.’
Ze keek hem opgelucht aan terwijl ze naar de auto liepen en instapten.
‘Het spijt me, pap, ik denk niet dat ik het gekund had. Maar ik heb het geprobeerd.’
‘Luister, meisje, ik kon het zelf nauwelijks. Doe je gordel om.’
Ze glimlachte even, nog steeds een beetje van streek. ‘Dit is een Edsel, pap, die heeft geen gordels.’
Ze reden de stad in en hij had onmiddellijk het gevoel dat ze zich in een volkomen andere wereld bevonden. Petes gratis barbecue was gesloten, de plattelandssfeer van het stadje was verdwenen. Twee agenten, beiden gewapend met geweren, stonden voor de basisschool, waar een lange rij stond. Er brandde een vuur waarboven een ketel hing.
Rond het stadhuis, het politiebureau en de brandweerkazerne vormden zes agenten en evenveel brandweermannen een kordon. Een paar mannen stonden achter de VW-bus van Jim Bartlett en waren dozen aan het uitladen. Er stonden ook fietsen, motoren, een oude Harley-motor, een jeep, de antieke Tweede Wereldoorlog-jeep en een paar oude pick-ups geparkeerd. De deuren van de brandweerkazerne stonden open, de wagens waren naar buiten geduwd. John zag dat er dozen, kratten en containers in de kazerne stonden.
Voor een ouderwetse legertank op wielen stond eveneens een rij. Een agent bewaakte de rij mensen die plastic flessen bij zich hadden.
John parkeerde de auto en stapte samen met Elizabeth uit.
‘Vijf liter per persoon,’ herhaalde de agent keer op keer.
John trok Elizabeth dichter naar zich toe terwijl ze naar het stadhuis liepen. Hoewel het centrum water had, hadden degenen die op de hellingen woonden dat niet. Ze moesten een lange wandeling maken om vijf liter water te krijgen.
Een van de bewakers knikte naar John. ‘Hallo, professor.’
Het was een van zijn voormalige studenten, die een paar jaar eerder was afgestudeerd en nu lesgaf op een middelbare school. Hij schaamde zich ervoor dat hij zich zijn naam niet herinnerde.
‘Wat is er aan de hand’?
‘Charlie heeft de staat van beleg afgekondigd. We verplaatsen alle medische voorraden en al het voedsel dat in de supermarkten achtergebleven is naar de brandweerkazerne.’
‘Ik heb gezien hoe Food Lion eruitzag, maar geldt dat voor alle supermarkten’?
‘Inderdaad. Ik neem aan dat je kunt zeggen dat het rellen waren. Mensen bestormden de supermarkten en namen zo veel mogelijk mee. Het is een tijdlang een chaos geweest, wat vooral veroorzaakt werd door de vreemdelingen.’
‘De vreemdelingen’?
‘U weet wel, de mensen van de snelweg.’
De manier waarop hij ‘vreemdelingen’ zei, raakte een gevoelige snaar bij John. Het voelde niet goed.
‘Veel mensen zijn via de weg vanuit Asheville gekomen. Sommigen van hen wonen hier, maar waren daar gestrand, anderen zijn bewoners van Asheville die de stad uit gevlucht zijn. Afgelopen nacht zijn daar nog een stuk of duizend bijgekomen. De mensen uit Asheville vertellen dat de situatie daar onhoudbaar is. Een meute, voornamelijk kinderen, heeft de Asheville Mall vernield. Een deel ervan is afgebrand. Er schijnen meer dan vijftig mensen vermoord te zijn en de winkels aan Tunnel Road zijn geplunderd.’
John liet het tot zich doordringen.
‘Er zijn ook nogal wat doden op de weg gevallen. Mensen met een zwak hart en ouderen bezwijken. Iemand vertelde dat hij minstens twintig doden tussen Black Mountain en afrit 53 heeft geteld.’
Het was nauwelijks te geloven. ‘Is de burgemeester aanwezig’?
‘Jazeker. Ze zijn op dit moment aan het vergaderen.’
John vroeg geen toestemming. Hij liep het gebouw in, liet Elizabeth bij de ingang achter en zei dat ze daar moest blijven. Terwijl hij de gang in liep viel zijn oog op de herdenkingsplaat:
9.11.01 TER HERINNERING AAN DE EERSTE HULPVERLENERS DIE HUN LEVENS
HEBBEN GEGEVEN’ RUST IN VREDE.
De deur van de vergaderkamer was dicht en er stond een agent voor op wacht.
‘Ik wil de burgemeester spreken,’ zei John tegen hem.
‘De burgemeester vergadert.’
‘Dat weet ik, maar het is dringend.’
‘U zult moeten wachten.’
‘Dit kan niet wachten,’ zei John luidkeels.
‘Meneer, ga gewoon naar buiten en wacht daar.’
De herinnering aan de veteraan die om water had gesmeekt zorgde ervoor dat John doorzette. ‘Ik moet haar nú spreken,’ zei John met een scherpe klank in zijn stem. ‘Ga opzij.’
‘Dwing me er niet toe u tegen te houden.’
John zag dat de agent, die bijna nog een kind was, te veel hooi op zijn vork nam. Een week geleden was de grootste uitdaging die hij in het korps had meegemaakt waarschijnlijk een dronkaard op zaterdagavond geweest.
John pakte de deurkruk vast en duwde de deur open.
‘Meneer! Stap naar achteren.’
Charlie, Kate en Tom zaten in de vergaderkamer, samen met dokter Kellor, Washington Parker, en een ouder stel dat hem vaag bekend voorkwam.
‘Het is in orde, Gene. Dit is professor Matherson. Kom binnen, John.’
John knikte afgemeten naar de jonge politieagent en liep naar binnen. Iedereen keek naar hem. Hij had een licht gevoel van schaamte omdat hij onaangekondigd kwam binnenvallen, maar door de herinnering aan wat hij in het verpleeghuis had gezien verdween dat gevoel.
‘Waardoor ben je zo opgefokt, John’? vroeg Charlie.
‘Ik was net in Miller’s Verpleeghuis. Mijn god, het is daar een hel.’
‘Daar weten we alles van, John,’ zei Kate. ‘Meneer Parker stuurt een groep studenten, vrijwilligers van de universiteit, met voedsel en water naar het verpleeghuis. En dokter Kellor informeert bij de vluchtelingen of er verpleegkundigen bij zijn die daar kunnen helpen.’
‘Ik denk dat er meer nodig is dan een paar studenten en verpleegkundigen,’ antwoordde John. ‘Weten jullie dat ze beroofd zijn’ Een paar smeerlappen hebben de voorraad morfine en pijnstillers gestolen.’
‘Daar zijn we ook mee bezig, John,’ antwoordde Tom.
Charlie aarzelde en maakte oogcontact met Kate, die knikte.
‘John, eigenlijk had ik je moeten uitnodigen voor deze vergadering,’ begon Charlie. ‘We spreken een aantal kwesties door. Misschien kun jij ons wat input geven. Ken je de Barbers’?
John keek naar het oudere echtpaar. Hij kende ze inderdaad. Ze hadden een vakantiewoning, eigenlijk eerder een landhuis, in de Cove, vlak bij zijn schoonouders. Ze zagen er verwilderd uit. Mevrouw Barber was bleek en het leek of ze haar best moest doen om wakker te blijven.
‘Ze zijn net uit Charlotte gearriveerd.’
Don Barber knikte langzaam.
‘Ga alstublieft verder met uw verhaal,’ zei Kate.
‘Goed, zoals ik daarnet zei was het gisterochtend een chaos,’ vertelde Don. ‘Een paar helikopters zijn op de ochtend na de stroomstoring van Fort Bragg naar Charlotte gevlogen. Ze landden bij het stadhuis, een stuk of tien gewapende soldaten kwamen naar buiten, waarna een majoor het gebouw in ging en twintig minuten later weer naar buiten kwam. De helikopters stegen op en even later rende iemand het gebouw uit en schreeuwde dat we in oorlog zijn.’
‘Met wie’? vroeg Tom.
‘Ik weet het niet, dat weet niemand. De idioot die naar buiten kwam rennen en schreeuwde dat we in oorlog zijn, dat we waren geraakt door atoomwapens en al hadden verloren, veroorzaakte een golf van paniek. Die klootzak.’
Hij keek naar zijn vrouw. ‘Sorry, Wendy.’
‘Hij was een klootzak,’ fluisterde ze terwijl ze haar ogen nauwelijks kon openhouden. John glimlachte.
‘Luister, ik ben oud genoeg om me 1941, Kennedy in 1963 en Reagan in 2001 te herinneren. Tijdens die gebeurtenissen hadden we radio en televisie. We kregen te horen wat er aan de hand was en wat we moesten doen. Er werd leiderschap getoond, wat ons kracht gaf. Dit keer is het een vacuüm. Alleen die ene idioot die naar buiten rende en begon te schreeuwen tegen de mensenmassa die zich had verzameld nadat de helikopters geland waren.
Ik liep over straat en hoorde het ene na het andere gerucht. Mensen praatten over atoombommen, iemand begon te schreeuwen over radioactieve neerslag en dat iedereen dood zou gaan. Binnen een uur was het een chaos in het centrum. Mensen plunderden, vochten met elkaar, waren hun zelfbeheersing volkomen kwijt.
De politie was volledig overrompeld. De nacht ervoor was het rustig geweest. De politie en de brandweer hadden een paar oude auto’s in beslag genomen. Ze reden door de straten en riepen door ouderwetse megafoons dat iedereen kalm moest blijven en dat er hulp onderweg was. In het begin werkte het, totdat de paniek daar een eind aan maakte.’
John aarzelde, maar voelde zich gedwongen het te vragen. ‘Zijn we gebombardeerd’ Ik bedoel, was het een volledige aanval’?
Don schudde zijn hoofd. ‘Ik ken de officier van justitie van het district en ben naar zijn kantoor gegaan. Die verdomde idioot die naar buiten rende, een of andere halfbakken pennenlikker, was bij de briefing geweest en was in paniek geraakt.
In werkelijkheid is er heel weinig bekend over de situatie. Na 9/11 heeft het ook een paar dagen geduurd voordat de situatie onder controle was en we weer volledige communicatie hadden. Maar goed, volgens de officier van justitie is tijdens de briefing verteld dat er twee tot drie kernwapens boven de VS tot ontploffing zijn gebracht, op een hoogte van een paar honderd kilometer.’
‘Dan is het zeker dat het een EMP is,’ onderbrak John hem.
‘Dat zei de officier van justitie ook. Ze hebben ook te horen gekregen dat het communicatiesysteem in Fort Bragg nog intact is. Ze beschikken daar ook over een aantal vliegtuigen en auto’s die in beschermde bunkers stonden.
Verder is het elektriciteitsnet van de volledige VS uitgeschakeld. Alleen een paar radio’s en apparatuur die waren beschermd werken nog. Hij zei dat het leger bezig was om ervoor te zorgen dat alles het weer doet en dat mensen tot dat moment kalm moeten blijven. Daar hebben ze echter een paar weken voor nodig.’ Don schudde zijn hoofd. ‘Het zou beter geweest zijn als die majoor niet gekomen was. De manier waarop hij in de helikopter kwam aanvliegen en even later weer vertrok, alsof hij vluchtte, was niet goed.’
‘Een paar weken, ik geloof er geen zak van,’ mompelde John.
Don zweeg.
John keek naar Kate. ‘Heb je het rapport gelezen dat ik achtergelaten heb’?
Ze knikte.
‘Denk in maanden, jaren zelfs. Wat Don net verteld heeft bevestigt dat.’
‘Ik weet het, John.’ Haar toon gaf aan dat ze wilde dat hij zich op de achtergrond hield en hij realiseerde zich dat ze gelijk had.
‘Wat gebeurde er daarna, meneer Barber’? vroeg Charlie.
‘Tja, de sfeer was al gespannen. Twee vliegtuigen waren boven de stad neergestort, een ervan was een Boeing 737, vlak na de stroomstoring. Het was een chaos. Sommige mensen dachten dat het een mislukte terroristische aanval was. Zoals ik al zei, zonder radio, zonder communicatiemiddelen, werden er allerlei geruchten verspreid. Niemand wist iets, dus was iedereen een expert, en de mensen maakten elkaar doodsbang. Ik realiseerde me dat Wendy en ik beter uit Charlotte konden vertrekken en hiernaartoe konden gaan.’
‘Waarom’? vroeg Kate.
‘Omdat het hier veilig is,’ antwoordde Don. Hij keek om zich heen alsof hij bevestiging zocht.
‘Dat klopt, meneer Barber,’ zei Charlie.
‘Ik liep van mijn kantoor in het centrum naar huis. Zes kilometer, die me op dat moment de zwaarste zes kilometer leken sinds ik boven Korea werd neergeschoten en naar onze troepen terug moest lopen. Ik heb Wendy opgehaald en daarna heeft het ons twee dagen gekost om naar het vliegveld te lopen waar mijn L-3 stond.’
‘Wat is een L-3 in vredesnaam’? vroeg Tom.
‘De militaire benaming voor een Aeronca-verkenningsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog. We gebruikten ze in Korea voor verbindingen en het opsporen van artillerie. Mijn L-3 is bijna identiek aan die waarin ik in Korea vloog om artillerie op te sporen.’ Hij glimlachte. ‘Ik heb hem zo’n tien jaar geleden ontdekt. Het was een wrak. Ik heb hem volledig gerestaureerd en in zijn originele staat teruggebracht. Het is een prachtding om mee te vliegen.’
John glimlachte. Net als bij veel oudere veteranen leken de jaren van Dons gezicht te verdwijnen en hadden zijn ogen weer een jeugdige blik als hij over zoiets praatte.
‘Terwijl we liepen maakte ik me voortdurend zorgen dat het vliegtuig gestolen of vernield was. Het stond echter nog in de hangar. Er zit geen elektronica in, misschien heeft het de EMP daarom overleefd. Het enige wat ik gebruik is een GPS als ik opstijg. Die was natuurlijk stuk, maar met het vliegtuig was niets aan de hand.’
Hij pauzeerde even. ‘Vroeger gebruikte je de gashendel, bracht de cilinders op gang, zette de magneetontsteking aan, zorgde ervoor dat iemand de propeller een zet gaf en steeg op.’
‘Je bent dus hiernaartoe gevlogen’? vroeg John.
‘Jazeker. Ik ben zo’n vier uur geleden opgestegen en heb eerst boven Charlotte gecirkeld.’ Hij pauzeerde en keek naar de tafel. ‘In Korea heb ik vreselijke dingen gezien. Ik ben daar de tweede keer geweest toen de communisten Seoel innamen. Ik had nooit verwacht dat ik dergelijke taferelen in Amerika zou zien.’
‘Wat hebt u gezien’? vroeg Kate kalm.
‘Neem 9/11. De manier waarop de mensen in New York en Washington zich die dag gedroegen en één front vormden. Er was geen paniek, als je eraan terugdenkt. Giuliani sprak op de televisie, en daarna de president. Het hield ons bij elkaar.
Nu is er een vacuüm. In de steden is het een chaos, zoals ik al zei. Het centrum van Charlotte stond in brand. Ik zag geen brandweerwagens. De waterdruk begon te verminderen tegen de tijd dat ik besloot om naar huis te lopen, en in mijn woning was al geen water meer. Plunderingen, rondrennende mensen.’ Hij zweeg weer even. ‘Ik zag dode mensen op straat liggen. De nationale garde had een kordon rond het winkelcentrum gevormd en duizenden mensen zwermden eromheen en probeerden erdoorheen te breken om voedsel te bemachtigen. Ik zag de bewakers terrein verliezen en in de menigte schieten.’
Hij haalde diep adem. ‘Het zag eruit als de oude filmjournaals van de Tweede Wereldoorlog, of als Saigon toen die stad viel, of Somalië. Ik had nooit gedacht dat ik zulke taferelen hier zou zien, nooit.’
Don Barber keek even uit het raam en vertelde daarna verder. ‘We vlogen langs de I-85 en daarna door Hickory Nut Gorge. Ik wilde eerst in Asheville landen, maar dan zouden we nog steeds een heel eind bij onze woning vandaan zijn.’
‘Heb je iets zien bewegen’? vroeg Charlie. ‘Vooral in Asheville.’
‘Ik heb een paar auto’s gezien, maar verder niets. Er staan veel gebouwen in brand en er is een aantal bosbranden; ik zag de brand bij Craggy van een afstand van vijfenzeventig kilometer. Ik ben vlak voor Asheville over het wrak van een vliegtuig gevlogen dat nog steeds brandde.’
‘Waarom zijn er zoveel vliegtuigen neergestort’? vroeg Kate.
‘Omdat bijna alle vliegtuigen tegenwoordig heel veel elektronica aan boord hebben,’ antwoordde Don. ‘Jezus, de stuurknuppel is zelfs draadloos; alles is computergestuurd. Schakel die uit en alle vliegtuigen in Amerika storten neer.’
‘Jezus,’ zei Tom. ‘Tijdens 9/11 verloren we er maar vier.’
‘Stel je voor dat zo’n drieduizend vliegtuigen uit de lucht vallen, wat de gebruikelijke hoeveelheid is die er op dat tijdstip van de dag vliegen,’ zei Don. ‘Gemiddeld tweehonderd passagiers per vliegtuig’ Reken maar uit.’
Hij zuchtte opnieuw. ‘Het winkelcentrum stond in brand. Dat overtuigde me ervan om zo dicht mogelijk bij onze woning te landen. Als ik op het vliegveld was geland, dan was ik hier nooit gekomen. Een paar honderd meter op de I-40 ten westen van Black Mountain was helemaal leeg en daar kon ik mijn schat aan de grond zetten.’
Tom grinnikte. ‘Het was het vreemdste wat ik ooit heb gezien. Een vliegtuig dat over de afrit taxiede en daarna op het parkeerterrein voor Ingram tot stilstand kwam. Op dezelfde manier geschilderd als de oude legervliegtuigen, compleet met D-day-invasiestrepen. Mijn hart maakte een sprongetje toen ik dat zag.’
‘Laat je het bewaken’? vroeg Charlie.
‘Natuurlijk. Het is een troef voor ons.’
‘Bedankt, meneer Barber,’ zei Charlie. ‘Ik ben blij dat jullie het gered hebben.’
‘Luister, we zijn uitgeput. Is er een kans dat we een lift naar onze woning kunnen krijgen’?
‘Ik denk dat we wel iets voor u kunnen regelen,’ zei Charlie. ‘In ruil voor iets anders.’
‘En dat is’?
‘Dat we het vliegtuig mogen gebruiken.’
‘Zolang ik zelf achter de stuurknuppel zit,’ zei Barber. ‘Het heeft me vijf jaar gekost om het te restaureren, dus ik ben de enige die ermee vliegt. Met een beetje moeite kan ik de motor zo aanpassen dat die op benzine vliegt. Je zegt het maar als je ergens naartoe wilt.’
‘Dat is afgesproken.’ Charlie stond op, liep naar de deur en opende hem.
‘Nog één ding,’ zei Don. ‘De snelweg is vol mensen, duizenden. Het lijkt een exodus’ en ze komen deze kant op.’
Meneer en mevrouw Barber liepen de kamer uit en Charlie deed de deur achter hen dicht.
‘Precies wat ik al dacht,’ zei Charlie. ‘We hebben het behandeld tijdens een aantal rampenoefeningen, degene die zich concentreerden op een traditionele kernaanval. Als er stront aan de knikker is, dan breken er eerst rellen uit, mensen pakken wat ze denken nodig te hebben om te overleven. Daarna ontvluchten de mensen de stad. Hetzelfde geldt voor een biologische aanval. Eerst paniek, daarna de stad uit vluchten.’
‘Waarom’? vroeg Kate.
‘Waarom zijn we hier’? vroeg John.
‘Wat bedoel je’?
‘Wat zijn de belangrijkste redenen’ Ik ben voor Mary hiernaartoe verhuisd. Maar waarom waren haar ouders hier’ Het lijkt een soort gevoel te zijn, noem het een Mayberry-fantasie, dat het leven op het platteland veilig en vriendelijk is. Mensen helpen elkaar. Als je erover nadenkt is dat precies hoe de situatie was voordat dit gebeurde.’
‘Gisteren was het om de dooie dood niet vriendelijk,’ zei Tom.
‘Hoe erg was het’? vroeg John.
‘Heb je het niet gezien’?
John vroeg zich af of Tom hem een steek onder water gaf omdat Vern hem had verteld dat hij in de Dollar Store was geweest. ‘Ik ben bijna de hele dag thuis geweest om dingen te regelen en daarna ben ik naar Food Lion gegaan. De winkel was leeggeplunderd.’
‘Ja, Vern vertelde dat hij je in de Dollar Store heeft zien rondneuzen,’ zei Tom uiteindelijk koeltjes.
‘Jezus, Tom, als ik had willen plunderen zou ik wel een andere winkel uitgekozen hebben.’
Hij vroeg zich plotseling af of hij, vanwege het feit dat hij dingen had meegenomen, nu inderdaad bestempeld kon worden als een plunderaar. In Rusland en Duitsland waren tijdens de oorlog mensen voor minder neergeschoten. In Leningrad liep je het risico opgehangen te worden als je een snee brood stal.
‘Waarom was je daar dan’?
‘Arresteer me maar, als dat is wat je suggereert,’ snauwde John.
‘Rustig blijven allebei,’ viel Kate hen in de rede.
‘Luister, John, het was echt een chaos,’ zei Charlie. ‘Misschien was dat mijn fout. Ik had de eerste dag al de staat van beleg moeten afkondigen, maar dat heb ik niet gedaan. De nacht van de tweede op de derde dag was het alsof de stad werd getroffen door massale paniek. De meeste mensen weten nog steeds niet wat er gebeurd is; het enige wat ze weten is dat het ernstig is.
Eerst werd de bank bestormd door mensen die hun geld wilden opnemen, maar alle banken slaan de gegevens van hun bankrekeningen elektronisch op en het kost tijd om de papieren gegevens op te zoeken. Het is niet meer zoals vroeger, toen we nog bankboekjes hadden waar een stempel in gezet werd. De meeste van Toms agenten waren dus bij de banken gestationeerd. De banken hadden al snel geen geld meer. Voordat ik daar een eind aan maakte, was er een vrouw die vijftigduizend dollar van haar rekening wilde halen.’
John moest er bijna om lachen. ‘Het is alleen nog maar papier.’
‘Dat wil ik niet weten,’ zei Kate.
‘Sorry, Kate, maar dat kun je beter wel weten. Totdat de federale overheid de zaken op orde heeft, is het weinige geld dat in omloop is waardeloos. Onze volledige economie is gebouwd op elektronisch geld. Het komt allemaal op vertrouwen neer, en als er een barst in dat vertrouwen verschijnt, wat dan’?
‘Dan wordt er ruilhandel gedreven,’ zei Charlie.
John knikte instemmend. ‘En je stelt de waarde vast.’
‘Wat bedoel je’?
‘Ik stel voor om alles wat waarde heeft om te overleven in beslag te nemen: medicijnen, auto-onderdelen die voor reparatie gebruikt kunnen worden, bouwmaterialen, leidingen en dergelijke, en vooral voedsel. Neem het in beslag, breng het hiernaartoe, rantsoeneer alles en gebruik de rantsoenen als ruilmiddel voor diverse dingen.’
‘Dat klinkt in mijn oren nogal communistisch.’ Tom snoof.
‘Dat heet overleven,’ antwoordde John met een scherpe klank in zijn stem. ‘En Tom, je kent mijn politieke voorkeur, dus beledig me niet.’
‘Veel van wat je net opnoemde is weg,’ zei Charlie. ‘Jezus, we zijn totaal onvoorbereid. Zoals ik al zei: er is nooit een plan geweest. De stormloop op de banken heeft de chaos veroorzaakt. De mensen haastten zich naar de winkels om van alles in te slaan. De agenten hadden geen vervoer en moesten overal naartoe lopen, en bovendien zijn ze gewend aan de radio’s in de politiewagens om informatie te krijgen als er iets aan de hand is. Toen de plundering bij Ingram begon, is een van de twee agenten die daar gestationeerd waren naar het bureau gerend om te vertellen wat er aan de hand was. Tegen de tijd dat we daar mensen hadden om de situatie onder controle te krijgen was het al voorbij.
Er waren zelfs mensen die naar de fastfoodrestaurants bij de snelweg gingen en met honderden dollars zwaaiden omdat ze de rauwe hamburgers wilden opkopen. De slimmeriken gingen echter naar de drie grote supermarkten in de stad.’
‘Heeft iemand geprobeerd ze tegen te houden’? vroeg John terwijl hij naar Tom keek.
Tom zuchtte. ‘John, we hebben het over onze buren. Jezus, ik heb daar mensen van mijn kerk gezien, ouders van de vrienden van mijn kinderen. Ja, ik heb geprobeerd ze tegen te houden, maar ik verdomde het om op ze te schieten.’
‘Een stuk of twintig mensen zijn hoe dan ook overleden,’ zei Kate. ‘Voornamelijk hartaanvallen. Een vitrine van Ingram was gebroken; iemand viel in het glas en is doodgebloed.’
‘John, mensen liepen gewoon langs die vrouw terwijl ze stierf,’ zei Tom kalm.
John keek uit het raam naar Bartletts VW op het moment dat hij wegreed, met achterlating van een stapel dozen, en afsloeg naar Montreat Road.
‘Het was onwerkelijk, John,’ zei Charlie. ‘Iedereen liep, de straten waren afgeladen met mensen, ik denk dat het meest begeerde artikel gisteren een winkelwagen was. Ze zijn allemaal meegenomen zodat mensen hun buit naar huis konden duwen.’
‘Vandaar de hartaanvallen,’ voegde dokter Kellor eraan toe.
John keek naar zijn vriend Kellor, die als piepjonge huisarts Mary ter wereld had gebracht en ook bij haar was geweest toen ze overleed. Hij zorgde nu voor Jennifer en kwam zo ongeveer een keer per maand bij hen langs om zijn ‘favoriete meisje’ te onderzoeken, waarna hij bleef voor een glas whisky en een partijtje schaak. Het knaagde aan hem dat John negen van de tien keer verloor.
‘Angst, in combinatie met de noodzaak om meer dan vijftig meter te lopen,’ ging dokter Kellor verder. ‘Sinds dit begonnen is zijn er zo’n driehonderd mensen overleden.’
‘Driehonderd’?
‘Wat denk je,’ antwoordde Kellor. ‘Jullie vergeten hoe kwetsbaar we zijn geworden. We zijn de meest in de watten gelegde generatie in de geschiedenis van de mensheid. Hartaanvallen, stomme ongelukken, minstens acht moorden en een aantal zelfmoorden. Om eerlijk te zijn zouden degenen die jaren geleden hadden moeten sterven, dat ook gedaan hebben zonder bètablokkers, stents, angioplastiek en pacemakers, en nu sterven ze allemaal tegelijk.’
John keek even naar Kellor terwijl hij zich afvroeg wat hij voor zich hield.
‘Treft het ook pacemakers’? vroeg Charlie. ‘Lieve hemel, mijn moeder heeft er een.’
Ze keken allemaal naar hem.
‘Ze is in Florida; ik weet niet hoe het met haar is’? Zijn stem stierf weg.
‘Het spijt me, Charlie,’ zei Kellor, ‘maar ik zal er geen doekjes om winden. Sommige pacemakers werken nog steeds, maar dat houdt op als de batterijen leeg zijn. Andere zijn er meteen mee gestopt.’
John keek naar Charlie. ‘Je zult het heft in handen moeten nemen, Charlie.’ John zei het op zijn ‘bevelende toon’, zodat Charlie zijn aandacht weer bij de vergadering zou hebben. ‘Je zult het hard de kop in moeten drukken. Op dit moment bevinden we ons nog in het eerste stadium van paniek.’
‘Wat bedoel je’?
‘Mensen pakken wat ze denken nodig te hebben, maar er zijn niet veel mensen die verder denken dan een week, een maand, een jaar misschien. Hebben jullie een openbare bijeenkomst georganiseerd om te vertellen wat er gebeurd is en wat we moeten doen’?
‘Ja, gisteravond. Het was een ramp,’ zei Kate. ‘Er kwamen vijf- tot zeshonderd mensen opdagen; het was moeilijk om het bekend te maken. Op het moment dat Charlie over EMP’s en atoombommen begon te praten, ontstond er paniek en riepen ze dat ze naar huis gingen om schuilkelders te graven.’
‘Don Barber vertelde dat in Charlotte hetzelfde is gebeurd,’ zei John. ‘Als het besef eindelijk doordringt dat dit een hele tijd gaat duren, gaan mensen zich afvragen hoeveel blikken voedsel de buurman in zijn kelder heeft staan.’
‘Of een extra flacon in een koelbox,’ zei Kellor zachtjes. John wist waar hij het over had, maar hij reageerde niet.
‘We werken samen en handhaven de orde, of het eindigt in volledige anarchie.’
‘Dat lijkt op die aflevering van The Twilight Zone,’ zei Kate. ‘Degene waarin een stel beleefde middenklassers een gezellige avond hebben. De radio verkondigt een kernoorlog, en na een halfuur vermoorden ze elkaar om in de schuilplaats te komen die een van hen in zijn kelder heeft.’
Vreemd dat we op dit moment in termen van film en televisie denken, dacht John. The Twilight Zone. De vorige avond had hij nagedacht over de aflevering waarin buitenaardse wezens de lampen in verschillende woningen aan en uit begonnen te doen. Al snel was iedereen in paniek en waren ze in staat om elkaar te vermoorden terwijl de buitenaardse wezens lachend toekeken.
‘Laten we het niet over The Twilight Zone hebben, maar over de vluchtelingen,’ zei Tom. ‘We worden zo meteen overspoeld door vreemdelingen. Daar maak ik me het meest zorgen over. We weten min of meer op wie van onze buren we kunnen rekenen, maar wie weet wat al die vreemdelingen straks doen’ En als er te veel komen, verhongeren we allemaal binnen een paar dagen.’
‘Er wonen ruim een miljoen mensen in Charlotte,’ zei Charlie. ‘Nog meer zelfs in Triad. Als één op de honderd besluit om de tocht te wagen, wil dat zeggen dat we twintig- tot dertigduizend extra monden moeten voeden.’
Hij zweeg en het bleef een hele tijd stil.
‘We moeten een plan opstellen,’ zei Kate.
‘Natuurlijk, een plan, maar wat voor plan’ We hadden voor alles een plan, alleen hiervoor niet. En dat is waarom het me zo uit mijn evenwicht brengt,’ zei Charlie verdrietig terwijl hij zijn hoofd schudde. ‘Ik verwachtte dat iemand zou bellen, iets zou doen. Het spijt me.’
‘Charlie, iedereen in jouw positie zou overdonderd zijn,’ zei John niet helemaal naar waarheid, hoewel hij Charlies gedachtegang begreep. In het leger werd je voorbereid op een oorlog: rampen waren iets waarvoor je trainde. Maar niemand was ooit getraind voor een ramp op dit niveau, had een plan voor een situatie zoals deze paraat, en daarom waren de eerste kostbare dagen, waarin ze zoveel hadden kunnen doen, verloren gegaan.
‘Misschien heeft iemand in Asheville grip op de situatie,’ zei Tom. ‘We hebben de Black Hawk allemaal over zien vliegen. Hij ging recht op Asheville af. Misschien hebben ze daar mogelijkheden tot contact.’
John zweeg. Asheville. Zeventien kilometer, van afrit 64 tot afrit 53. Er ging nauwelijks een dag voorbij zonder dat Elizabeth een excuus bedacht waarom ze naar het winkelcentrum moest. Er ging geen week voorbij zonder dat hij naar Barnes & Noble ging om de planken met boeken over militaire geschiedenis af te speuren, waarna hij een kop koffie dronk, of de kinderen meenam naar hun favoriete pizzeria, de Magic Mushroom, waar alle mafkezen (zoals Jennifer ze noemde) en hippies kwamen, zodat de meisjes tijdens het eten naar de andere klanten konden kijken.
Zeventien kilometer door onbekend gebied, het leek een reis vol gevaren. Mijn god, dacht hij, hebben we in maar vier dagen al straatvrees’
‘Ik denk dat we morgen naar Asheville moeten gaan om te zien hoe de situatie daar is,’ stelde John uiteindelijk voor.
‘Akkoord,’ antwoordde Charlie.
John keek om zich heen en realiseerde zich dat er geen weg terug was. ‘Oké, ik rij.’