Hoofdstuk 2

 

DAG 1, 18.00 UUR

 

Terwijl hij de hamburgers grilde ‘ twee voor hem, één voor Jennifer en één voor Pat ‘ keek hij over zijn schouder naar de meisjes, die in het veld achter het huis met de honden speelden. Het was een mooi plaatje: de late middagzon, de acht bloeiende appelbomen en de meisjes die lachend heen en weer renden. Ginger, de jongste en wildste van de twee golden retrievers, sprong tegen Jennifer aan terwijl ze probeerde de frisbee uit haar buurt te houden. De meisjes gilden toen ze samen met de twee honden op de grond vielen.

Hij was maanden geleden gestopt met het dragen van een horloge; tegenwoordig was zijn mobiel zijn uurwerk. Hij keek door het keukenraam naar de staande klok; het was zes uur. De andere kinderen hadden hier inmiddels moeten zijn; de afspraak was dat het een kort verjaardagsfeest zou worden omdat iedereen morgen weer naar school moest. Het zou om halfacht afgelopen zijn. Er was echter nog niemand. Bovendien had hij verwacht dat Jen allang terug zou zijn.

Hij stak een sigaret op en begon haastig te roken ‘ het was verbazingwekkend hoe irritant een twaalfjarige met een ‘stop met roken, papa’-campagne kon zijn ‘ en smeet de half opgerookte Camel over de terrasomheining.

Toen de hamburgers klaar waren zette hij ze op de terrastafel, ging naar binnen, opende de koelkast, haalde de taart eruit, zette hem op de keukentafel en stak er twaalf kaarsen in. Daarna liep hij weer naar buiten.

‘Eten!’

De honden reageerden eerder dan de meisjes. Ze renden naar het terras en rond de tafel, waarna ze hun gebruikelijke smekende houding aannamen. Pat en Jennifer kwamen achter ze aan.

‘Hallo, papa, er is iets vreemds aan de hand.’

‘Ja’?

‘Luister maar.’

Hij deed wat ze zei. Het was een stille voorjaarsavond, met uitzondering van een paar fluitende vogels en een hond die in de verte blafte’ ‘Ik hoor niets.’

‘Dat is het, papa. Er is geen verkeerslawaai van de snelweg.’

Hij draaide zich om en keek naar de weg die verborgen was achter de bomen. Ze had gelijk; het was doodstil. Nadat ze het huis hadden gekocht, was dat een teleurstelling geweest waaraan ze niet hadden gedacht toen ze de woning bezichtigden, maar waar ze zich bewust van waren geworden tijdens de eerste nacht dat ze hier sliepen; het verkeerslawaai van de snelweg die zo’n achthonderd meter verder lag. Alleen ‘s winters tijdens een sneeuwstorm of als er een ongeluk was gebeurd, was het stil.

‘Ze hebben de weg waarschijnlijk afgesloten omdat er een ongeluk gebeurd is,’ antwoordde hij.

Dat gebeurde regelmatig tijdens de lange, bochtige klim vanaf Old Fort; om de twee maanden weigerden de remmen van een vrachtwagen of raakten oude mensen in een camper van slag door de bochten van de zigzaggende snelweg, die in de richting van Piedmont de bergen verliet. Toen een vrachtwagen was omgevallen en er gevaarlijke stoffen waren weggelopen, was de snelweg langer dan een dag in beide richtingen gestremd geweest.

‘Dat dachten we ook, meneer Matherson, maar de weg ziet er heel vreemd uit. Er is geen file, maar overal staan auto’s stil. Dat konden we vanaf de top van de heuvel zien.’

‘Wat bedoel je’?

‘Precies wat we zeggen, papa. Overal staan auto’s, sommige zelfs in het midden, maar er is geen file. Iedereen staat gewoon stil.’

Hij luisterde half terwijl hij de hamburgers op de broodjes deed en daarna op de borden van de meisjes legde.

‘Waarschijnlijk is het ongeluk verderop gebeurd en moeten de auto’s wachten,’ zei hij.

De meisjes knikten en vielen op hun hamburger aan. Hij at zijn eerste hamburger zonder iets te zeggen, hij luisterde alleen. Het was bijna griezelig. Je zou denken dat je politiesirenes zou horen als er inderdaad een ongeluk was gebeurd, en dan zouden er nog steeds auto’s op de oude Route 70 rijden. Als de snelweg was afgesloten, gebruikten de hulpdiensten Route 70 om de snelweg te bereiken en zou de weg vol zijn met auto’s die probeerden de snelweg te vermijden. Bovendien was dit het tijdstip van de avond waarop die verdomde kinderen van Jefferson, die boven aan de helling woonden, met hun verdomde vierwielers door het bos scheurden.

Hij keek omhoog en er trok een vreemde kilte door hem heen.

Op deze tijd van de dag lieten de overvliegende vliegtuigen een condensatiestreep achter, en recht boven hen was de aanvliegroute op Atlanta voor de meeste vliegtuigen die uit noordoostelijke richting kwamen. Er waren altijd twee of drie vliegtuigen in de lucht. Nu was de hemel strakblauw en er was geen condensatiespoor te zien.

De stilte deed hem aan 9/11 denken. Iedereen had naar de televisie gekeken en er waren geen vliegtuigen overgevlogen.

Hij stond op, liep naar de rand van het terras en beschermde zijn ogen tegen de late middagzon. In de richting van Craggy Dome brandde een vuur op een afstand van zo’n anderhalve kilometer. De rook steeg recht omhoog. Veel verder weg, in de Smokies, brandde eveneens een vuur.

In Black Mountain leek niets te bewegen. Gewoonlijk kon hij het rood en groen van de verkeerslichten op de kruispunten van State Street en Main Street zien. Ze stonden uit en knipperden zelfs niet.

Hij keek weer naar de staande klok. Dit was eveneens het moment van de dag waarop de ‘miljoen-dollar-trein’ passeerde, die zo werd genoemd omdat hij kolen met een waarde van meer dan een miljoen dollar van Kentucky naar de elektriciteitscentrales bij Charlotte vervoerde. Toen de meisjes jonger waren geweest, waren ze ‘s avonds naar de spoorlijn gegaan om te zwaaien naar de machinist van de zwaarbeladen trein die langzaam naar de Swannanoa Gap reed.

De stilte werd verbroken door een hees gebrul toen oma Jen in haar monster, de Edsel, de oprit op reed.

Ze stopte naast zijn Talon, stapte uit en liep naar het terras.

‘Het is zo raar,’ verkondigde ze. ‘De stroom is uitgevallen in het verpleeghuis. En je zou de snelweg moeten zien, overal staan auto’s stil.’

‘De stroom in het verpleeghuis’? vroeg John. ‘Hoe zit het met de generator’ Die gaat toch automatisch aan’?

‘Het licht was uit in het verpleeghuis. Alles was uit.’

‘Ze moeten een noodgenerator hebben. Dat is verplicht,’ zei John.

‘Die is niet aangegaan. Iemand zei dat het een kapot relais moest zijn en dat ze een elektricien zouden bellen, maar toch is het zorgelijk. Ze moesten patiënten die zuurstof krijgen op zuurstofflessen aansluiten omdat de pompen in de kamers afsloegen. Tylers sonde deed het ook niet meer.’

‘Is alles goed met hem’?

‘Hij was bijna klaar met de voeding, dus was het geen probleem. Ze zeiden dat het goed zou komen. Ik liep samen met de verpleegkundigen die klaar waren met werken naar het parkeerterrein. Ze stapten allemaal in hun auto en startten hun motor, maar er gebeurde niets. Alleen mijn oude baby, die jij het monster noemt, kwam spinnend tot leven.’ Ze knikte trots naar haar Edsel.

‘Kunnen we ernaartoe rijden om het te zien, oma’? vroeg Jennifer.

‘En je feestje dan’? vroeg John.

‘Er is niemand gekomen,’ antwoordde Jennifer verdrietig.

Oma Jen boog zich naar voren en gaf een kus op haar hoofd. ‘Lieve hemel, kind, wat zie je eruit!’

‘We hebben in het veld gespeeld.’

‘Terwijl je je ketting omhad’? vroeg Jen ontzet.

John vertrok zijn gezicht en realiseerde zich dat hij had moeten controleren of Jennifer hem had afgedaan voordat ze met de honden ging spelen. Als ze hem was kwijtgeraakt of hij kapotgegaan was tijdens het ravotten met de honden, zou de hel losgebroken zijn. ‘Wil je een hamburger, Jen’? vroeg hij om haar af te leiden.

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb geen honger.’

‘Neem in elk geval een stukje taart.’

‘Ok.’

Hij ging naar de keuken, stak de twaalf kaarsjes op de suikervrije taart aan en bracht hem naar buiten terwijl hij ‘Happy Birthday’ zong. Pat en Jen deden mee.

John had de Beanies van de muur gehaald en op een rij op de tafel gezet. Jennifer pakte de rest van haar cadeautjes uit. Bob en Barbara Scales hadden haar een kaart gestuurd met een cadeaubon van honderd dollar voor Amazon. Jennifer stopte Patriot Beer onder haar arm en opende de enorme envelop die half zo groot was als zij, die John de vorige avond had gemaakt. Het was een collage van foto’s van Disney World met in het midden de tekst: TOEGANGSKAARTJE VOOR JENNIFER, PAPA EN O JA, ELIZABETH.

Het was een succes en nu was het zijn beurt om te zeggen: ‘Hé, niet zo hard knijpen, je breekt mijn nek.’

Om zeven uur waren ze klaar en was het tijd voor Pat om naar huis te gaan. Jennifer en de honden liepen met haar mee.

‘Ik neem aan dat er vanavond geen Burgeroorlogavond is,’ zei John terwijl Jen hem hielp met het vullen van de afwasmachine, ook al konden ze hem niet aanzetten.

‘Wat denk je dat er aan de hand is’? vroeg Jen.

Hij hoorde een zweem van spanning in haar stem. ‘Wat bedoel je’?

‘De stilte doet me aan 9/11 denken, John. Maar toen hadden we nog elektriciteit; we konden naar het nieuws kijken. En dan al die auto’s die stilstaan.’

Hij gaf geen antwoord. Hij had iets bedacht, maar dat was op dit moment te verontrustend om in overweging te nemen. Hij wilde geloven dat het gewoon een vreemde samenloop van omstandigheden was, een regionale stroomstoring of zo, en dat de meeste vluchten bij gebrek aan luchtverkeerscontrole aan de grond bleven. Misschien was het een zonnestorm die krachtig genoeg was om een massale kortsluiting te veroorzaken. Iets dergelijks had een aantal jaren geleden in Canada plaatsgevonden.

Er schoot hem iets te binnen. ‘Laten we je monster starten.’

‘Waarom’?

‘Dat zul je wel zien.’

Ze liepen naar de auto. John ging op de passagiersstoel zitten en toen Jen de contactsleutel omdraaide, kwam de motor meteen tot leven. Het geluid was zelfs na maar een paar uur stilte geruststellend.

Hij zette de radio aan, een oud model met knoppen waaraan gedraaid moest worden. Op het vergeelde front stonden zelfs de twee kleine driehoeken die de zendfrequenties van de vroegere Burgerbescherming markeerden.

Er klonk geruis van de ene kant van de frequentieband naar de andere. Het begon te schemeren, het tijdstip waarop de FCC de meeste AM-radiozenders uitschakelde. Het aantal watts van de grote zenders echter, degene die voldoende geld hadden om voor de licentie te betalen, werd nu gewoonlijk opgevoerd tot vijftigduizend zodat ze de halve staat bereikten als de atmosferische omstandigheden gunstig waren.

In zijn studiejaren doodde hij de tijd in zijn oude gehavende 1969 Bug tijdens de lange rit van New Jersey naar de Duke-universiteit door langzaam aan de frequentieknop te draaien tot hij WGN in Chicago had gevonden ‘ de country & western-zender in Wheeling met de klaagzangen in het vreemde accent over pick-ups en vrouwen ‘ en ‘s nachts als de atmosferische omstandigheden gunstig waren WOR in New York met zijn favoriete presentator Jean Shepherd.

Nu was er alleen stilte.

‘Je lijkt bezorgd, kolonel.’

Hij keek naar haar om de manier waarop ze ‘kolonel’ zei. ‘Het is waarschijnlijk niets. Misschien een zware zonnestorm, dat is alles.’

Dat leek haar bang te maken en ze keek naar de westelijke horizon waar de zon laag boven de Smokies hing.

‘Hij is toch niet aan het exploderen of zoiets’?

Hij lachte. ‘Lieve schoonmoeder van me. Als de zon was geëxplodeerd, zouden we hem dan nog steeds zien’?

Ze schudde een beetje gegeneerd haar hoofd.

‘Bij zware stormen op het oppervlak van de zon komen hevige stralingsuitbarstingen voor. Daardoor ontstaat het noorderlicht.’

‘Dat heb ik nog nooit gezien.’

‘Dat komt doordat je geen yankee bent. Soms is de storm zo hevig dat die een elektrische ontlading de atmosfeer in stuurt waardoor kortsluiting in elektronische apparatuur ontstaat.’

‘Maar de auto’s dan’?

‘De meeste auto’s zijn voorzien van computers. Dat kan een verklaring zijn waarom die van jou het blijft doen en de andere stoppen.’

‘De mensen hadden de oude Fords moeten houden,’ zei ze met een zenuwachtige glimlach.

‘Ik maak me zorgen over Elizabeth,’ zei hij voorzichtig. ‘Laten we naar de stad rijden en kijken of we haar zien.’

‘Prima.’

Ze keerde de auto, schakelde in de eerste versnelling en reed weg. Aan het eind van de oprit zag hij Jennifer. Hij riep tegen haar dat ze moest instappen en ze rende opgetogen naar de auto, klom over haar vader heen en ging tussen hen in zitten. Zo was het veertig jaar geleden geweest, realiseerde hij zich. Vader en moeder maakten een ritje, het kind tussen hen in, geen veiligheidsgordels om en Junior zat niet opgesloten in de kofferbak.

John hoopte alleen dat Tom Barker, de hoofdcommissaris van Black Mountain, hem niet zag. Hoewel John inmiddels een bekende plaatsgenoot was, kon Barker hem een bekeuring geven als hij een slechte bui had.

Ze bereikten de voet van de heuvel en zagen dat Route 70 verlaten was, op een paar auto’s langs de kant van de weg na. Op de snelweg stonden inderdaad heel veel auto’s, zoals Jennifer had verteld. Ze stonden op de vluchtstroken en de rijbanen. Het was geen file, het leek eerder alsof iedereen zijn motor op hetzelfde moment had afgezet en de auto had laten uitrijden. Bijna iedereen was uit de auto’s gestapt en sommigen keken hen na toen de Edsel Route 70 op draaide en parallel aan de snelweg in de richting van de stad reed.

‘Daar is Elizabeth!’ riep Jennifer terwijl ze naar de weg wees.

Ze was het inderdaad. Ze liep naast die verdomde Ben Johnson, die zijn arm rond haar middel had geslagen terwijl zijn hand bijna op haar billen lag. Toen Ben de Edsel zag trok hij zijn hand snel weg. Jen reed naar de kant van de weg en John stapte uit.

‘Waar zijn jullie in vredesnaam geweest’!’ riep John.

‘Hallo, papa, is dit niet vreemd’? zei Elizabeth terwijl ze naar de snelweg wees.

Ze glimlachte ontwapenend, hield haar hoofd een beetje schuin en had een ‘relax papa’-blik in haar blauwe ogen. Ze was het zestienjarige evenbeeld van haar moeder en ze wist dat hij zou smelten. Op dit moment veroorzaakte het ook een enorme behoefte om haar te beschermen.

Hij keek naar Ben. De jongen had in de padvindersgroep gezeten waarvan John jarenlang assistent-hopman was geweest. Hij wist dat Ben een fijne, intelligente knul was die in de Life-groep had gezeten voordat hij ermee gestopt was omdat scouting niet cool meer was als je op de middelbare school zat.

Een leuke jongen met een vader die ook naar de Burgeroorlogavonden kwam.

Op dit moment was Ben echter een jongen die zijn hand bijna op de billen van zijn dochter had gehad en god weet waar nog meer gedurende de afgelopen vier uur.

‘Het is mijn schuld, meneer Matherson,’ zei Ben terwijl hij een stap naar voren deed. ‘Elizabeth en ik zijn na school naar het winkelcentrum in Asheville gegaan. We wilden iets bijzonders voor Jennifer kopen.’

‘Wat hebben jullie voor me gekocht’? vroeg Jennifer enthousiast.

‘We hebben het in de auto laten liggen,’ antwoordde Elizabeth. ‘Pap, het was zo vreemd; een paar kilometer ten westen van de stad, bij onze kerk, stopte de auto er zomaar mee. Daarom lopen we nu naar huis.’

John keek met een kille blik in zijn ogen naar Ben, die terugkeek zonder zijn ogen neer te slaan.

Het joch deugde, realiseerde John zich. Hij ontweek zijn blik niet en probeerde niet de wijsneus uit te hangen. Hij wist dat hij betrapt was en was bereid om Elizabeths boze vader onder ogen te komen. Elizabeth en Ben waren sinds de middelbare school bevriend en het was duidelijk dat hij de afgelopen paar maanden was veranderd in ‘iets anders’. Het probleem was dat John, als hij naar Ben keek, zich herinnerde hoe hijzelf op zijn zeventiende was geweest en wat zijn belangrijkste drijfveer in het leven was geweest.

Jen keek met een zweem van een glimlach naar John. ‘Ben, hoe is het met je opa’?

‘Uitstekend, miss Jen. We zijn afgelopen zaterdag gaan vissen in Flat Creek. U had de forel moeten zien die hij gevangen heeft. Veertig centimeter. Zijn dag kon niet meer stuk.’

Jen lachte. ‘Ik weet nog dat ik met hem in dezelfde beek ging vissen. Hij deed het aas altijd voor me aan de haak.’ Ze huiverde. ‘Hemel, wat vond ik het erg om dat te doen. Doe hem de groeten van me.’

‘Ok, miss Jen, dat zal ik doen.’

‘Heb je een lift naar huis nodig’? vroeg John, die zich eindelijk liet vermurwen.

‘Nee, meneer Matherson, het is niet ver.’ Hij knikte naar de andere kant van de snelweg. ‘Ik kan hier oversteken.’

‘Goed dan, Ben, ga naar huis. Je ouders zijn waarschijnlijk ongerust.’

‘Ja sir, sorry sir. Hé, kleintje, nog een fijne verjaardag.’

‘Dank je wel, Ben.’ Net als de meeste kleine zusjes was ze een beetje verliefd op de vriend van haar oudere zus en Ben mocht Jennifer graag.

‘Tot ziens, Elizabeth.’

De twee keken elkaar gegeneerd aan. Ze bloosde een beetje. Ben draaide zich om, liep naar het hek dat de snelweg afbakende en was er een paar seconden later overheen geklommen.

John zag hem de snelweg oversteken. Meerdere mensen die bij hun auto’s stonden liepen naar Ben toe, maar John kwam niet van zijn plaats, hij keek alleen. Ben wees in de richting van de afrit naar Black Mountain en liep daarna verder. John haalde opgelucht adem.

‘Hallo!’

John keek weer naar het hek waar Ben net overheen was geklommen. Een keurig geklede vrouw in een donkergrijs mantelpakje met glanzend blond haar tot haar schouders liep moeizaam op haar hoge hakken over de grasheuvel naar hem toe.

‘Ja’?

‘Kunt u me vertellen wat er aan de hand is’?

Inmiddels kwamen er meer mensen uit hun auto’s, die eveneens naar het hek liepen.

‘Het spijt me, ik weet net zoveel als u.’

‘Ik reed over de snelweg’? ‘ ze wees naar een BMW 330 ‘ ‘? toen de motor ineens afsloeg.’

‘Ik heb geen idee,’ zei John terwijl hij naar de naderende mensen keek. Vier van hen waren mannen van eind twintig, misschien begin dertig, die eruitzagen als bouwvakkers. De mannen bleven achter de vrouw staan.

‘Hé, maat, hoe komt het dat jouw auto wel rijdt’? vroeg een van hen, een gespierde man die bijna net zo lang was als John.

‘Geen idee, het is gewoon zo.’

‘Dat is vreemd, vind je niet’ Al deze auto’s staan stil terwijl die oude roestbak nog rijdt.’

‘Ja, ik neem aan dat het inderdaad vreemd is.’

‘Wat heb je gedaan om ervoor te zorgen dat hij rijdt’?

‘Ik heb de motor gestart, dat is alles,’ antwoordde John kalm terwijl hij in de ogen van de man staarde.

‘Kunt u me een lift naar de stad geven’? vroeg de vrouw.

Hij keek naar het hek waar Ben met zoveel gemak overheen was geklommen. Hij had het draadgaashek aan de overkant van de snelweg bereikt, klom eroverheen en begon over de weg in de richting van zijn huis te lopen.

Steeds meer mensen kwamen naar hen toe; een ouder stel, een vrouw met een kind van een jaar of zes aan haar hand, een paar tieners, een dikke man in een duur kostuum met een losgeknoopte kraag en een losgetrokken stropdas. Een vrachtwagenchauffeur op de rijbaan in oostelijke richting was uit zijn cabine geklommen en liep langzaam in Johns richting.

‘Ik denk niet dat u over dat hek kunt klimmen,’ zei John terwijl hij naar het draadgaashek tussen hen in knikte. ‘Het is maar anderhalve kilometer naar afrit 64.’ Hij wees in westelijke richting. ‘Ga de snelweg niet af bij afrit 65, daar is alleen een supermarkt.’ Hij wees naar afrit 65, die maar tweehonderd meter verder in een bocht van de snelweg lag, vlak voor de brug over de treinrails.

‘Ga naar afrit 64. Dat is een wandeling van twintig minuten. Er zijn daar twee motels, een ervan is een Holiday Inn met een goed restaurant. Ik neem aan dat u daar een kamer kunt krijgen tot dit opgelost is.’

‘John’? fluisterde Jen, die achter hem was gaan staan. ‘Help haar.’

Hij deed zijn hand achter zijn rug en gebaarde dat Jen haar mond moest houden. De acht jaar dat hij hier inmiddels woonde hadden hem op veel manieren veranderd. Vrouwen werden aangesproken als ma’am of miss en deuren werden voor hen opengehouden, ongeacht hun leeftijd. Als een man in het openbaar een ongepaste opmerking tegen een vrouw maakte en een andere man hoorde dat, kon er zomaar een vechtpartij uitbreken. De vrouw in het mantelpakje keek hem smekend aan. Weigeren om haar te helpen was volkomen in strijd met de zuidelijke denkwijze.

Hij besefte dat hij een zweem voelde van iets waarmee hij nog maar tien minuten geleden geen rekening had gehouden. Sinds Mary was overleden, waren er een paar flirts geweest en hij had zelfs een korte relatie gehad met een vrouwelijke professor aan de staatsuniversiteit, maar diep vanbinnen was zijn hart daar nooit bij betrokken geweest; Mary was nog steeds te dichtbij. De aantrekkelijke vrouw aan de andere kant van het hek was tussen de dertig en vijfendertig. Hij wierp een snelle blik op haar linkerhand en zag dat ze geen ring droeg. Een vroegere incarnatie van hemzelf, uit de tijd voor Mary, zou het draadgaas doorgeknipt hebben om deze vrouw te redden.

John was bijna in de verleiding om dat nu ook te doen.

Hij moest echter ergens rekening mee houden. Er was iets aan de hand, hoewel hij nog niet wist wat dat was, maar er waren te veel ongerijmdheden, zoals de stroomstoring, de gestrande auto’s behalve de Edsel, de ontbrekende vliegtuigen’ Er was iets mis. En op dit moment kwam voor het eerst in een lange tijd zijn stedelijke overlevingsinstinct bovendrijven.

In de jaren zestig en zeventig had hij in een arbeiderswijk in Newark gewoond, waar hij had geleerd te overleven. Hij was nog maar zeven geweest toen in 1967 de rassenrellen in Newark uitbraken, waarmee elke gedachte aan wat sommigen diversiteit noemden om zeep werd geholpen. Italianen, Polen, Ieren, hispanics en zwarten bleven allemaal in hun eigen wijk en je was je leven niet zeker als je je na het invallen van de duisternis in de verkeerde wijk bevond, en dat gold overdag meestal ook.

Op dit moment was de snelweg de verkeerde wijk geworden. De manier waarop de vier bouwvakkers naar hem en de auto keken ‘ de enige auto met een draaiende motor ‘ was een waarschuwing. Bovendien was een van hen dronken en agressief.

De afgelopen uren veranderde er iets, was er iets veranderd. Als John alleen was geweest, had hij het risico misschien genomen. Er was een kans dat er niets gebeurd zou zijn. Hij was echter vader; zijn twee dochters en zijn schoonmoeder zaten in de auto.

‘Vooruit, maat,’ zei een van de bouwvakkers met een uitdagende klank in zijn stem. ‘Help de dame. Wij geven haar een zetje. Daarna klimmen wij ook over het hek en dan kun je ons een lift geven.’

De vrouw keek achterom naar de vier mannen. ‘Ik heb jullie hulp niet nodig,’ zei ze koeltjes.

De dronken man lachte.

John voelde zich in het nauw gedreven, vooral toen hij een snelle blik op Jennifer wierp. Stel dat deze mannen de auto in beslag namen, dan zou het een lange wandeling naar huis voor haar zijn.

Op dat moment keek de vrachtwagenchauffeur naar hem, knikte en liet zijn rechterhand zien die hij achter zijn rug had gehouden. Hij had een pistool van een licht kaliber vast. John voelde zijn maag even ineenkrimpen, maar de uitwisseling van blikken vertelde hem dat het in orde was en dat de man de situatie in de gaten hield.

John keek weer naar de vrouw. ‘Het spijt me, maar ik moet ervoor zorgen dat mijn kinderen thuiskomen. U loopt gewoon anderhalve kilometer in westelijke richting en daar vindt u voedsel en onderdak.’

‘Verdomme,’ gromde de dronken man terwijl hij omhoog begon te klimmen.

‘Meisjes, in de auto,’ zei John kortaf. Ze aarzelden niet en de portieren sloegen achter hen dicht. John liep achteruit naar de auto terwijl de dronken man moeite had om zijn evenwicht te bewaren. John ging achter het stuur zitten, schakelde in zijn achteruit en trapte het gaspedaal in.

‘Klootzak, we wilden gewoon een lift!’ De dronken man op het hek stak zijn middelvinger op. John reed plankgas naar achteren tot de afslag, schakelde en reed met een brullende motor de onverharde weg op.

‘John Matherson, ik kan niet geloven dat je die vrouw zomaar achtergelaten hebt. Vooral met die mannen om haar heen.’

‘Ik heb een gezin,’ antwoordde John onbewogen terwijl hij in de achteruitkijkspiegel naar Elizabeth en Jennifer keek, die beiden zwegen. Hij voelde dat ze hem verweten dat hij ervandoor was gegaan. Hij schudde zijn hoofd en zei niets.

Toen ze uit de auto stapten begonnen de honden naar hem toe te rennen, maar ze voelden zijn stemming aan en richtten hun aandacht op Jennifer en Elizabeth.

‘Meisjes, het begint donker te worden. Herinneren jullie je de orkaan van vorig jaar toen we allemaal in mijn slaapkamer geslapen hebben’ Dat doen we vannacht weer. Elizabeth, haal de Coleman-lamp; jij weet hoe je hem aan moet krijgen. Jennifer, jij helpt haar.’

‘Toe nou, pap, volgens mij overdrijf je een beetje.’

‘Doe gewoon wat ik zeg, Elizabeth,’ zei hij langzaam en nadrukkelijk.

‘Oké.’

De meisjes liepen naar de deur. Jennifer begon Elizabeth meteen te ondervragen wat voor cadeau ze zou krijgen.

‘En Elizabeth, als je de lamp aan hebt, help je Jennifer met haar injectie. Laat de insuline niet langer dan nodig is buiten de koelkast.’

‘Oké, pap.’

‘En geef daarna de honden eten.’

‘Doe ik.’

De meisjes gingen naar binnen. John zocht in zijn zak naar een sigaret en stak hem op.

‘Ga je terug om die vrouw te helpen’?

‘Nee.’

Jen zweeg even. ‘Je verbaast me, John.’

‘Ik weet dat ik gelijk heb. Als ik naar de snelweg terugga nemen die klootzakken mijn auto misschien in beslag.’

‘Maar die vrouw dan’ Kan dat je niet schelen’?

Hij keek met een scherpe blik in zijn ogen naar Jen. ‘Wat bedoel je in vredesnaam’?

‘Die vrouw. En er was een andere vrouw met een klein kind. Ze kunnen verkracht worden.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, nog niet. Die mannen waren niet zo verkeerd. De dronkaard was de controle kwijt; degene met de grote mond probeerde alleen stoer te doen tegenover zijn kameraden en de vrouw. Natuurlijk is het vreemd dat onze auto reed en de andere niet, maar als ik terugga komen ze misschien in de verleiding om hem te stelen. Of erger nog, dan rij ik de hele nacht heen en weer om iedereen die op de snelweg gestrand is naar huis te brengen, waarbij ik de kans loop om nog meer agressieve dronkaards tegen te komen. En verkrachten’ Nee, er waren daar te veel goede mensen. Daar hoef je je nog geen zorgen over te maken.’

‘Nog niet’?

Hij zuchtte, schudde zijn hoofd, liet zijn opgerookte sigaret vallen, haalde een nieuwe tevoorschijn en stak die op. ‘Ik wil dat je vannacht hier blijft, Jen. De meisjes zouden het fantastisch vinden.’

‘Maak je je zorgen over me’?

‘Eerlijk gezegd wel. Ik vind het geen prettig idee dat je vanavond in je eentje in dit monster rondrijdt,’ zei hij terwijl hij een klap op de motorkap van de Edsel gaf.

‘Dan blijf ik.’

Hij keek haar verrast aan omdat ze niet beweerde dat de kat naar buiten moest of een ander excuus had. Het was inmiddels te donker om haar gezicht te zien, maar hij hoorde aan haar stem dat ze bang was.

‘Het is zo donker,’ fluisterde ze.

Hij keek om zich heen. Het klopte. De stad was aardedonker, afgezien van wat bewegende lichtpunten die Coleman-lampen en kaarsen leken te zijn. Alle woningen in het dal waren eveneens donker. Geen reflecterende lampen op de snelweg, geen irritant fel lichtschijnsel van de lithiumlampen van het benzinestation bij de afrit, geen licht in de skyline van Asheville. Er scheen alleen een doffe rode gloed die afkomstig leek te zijn van een vuur dat aan de kant van de berg richting Craggy Dome brandde.

De sterren aan de hemel fonkelden prachtig. Hij had zulke sterren niet meer gezien sinds hij in de woestijn van Saoedi-Arabië was geweest’ voordat de oliebronnen in brand waren gestoken. Er was geen omgevingslicht om de sterren te verdringen. Het was prachtig en hij voelde dat het hem kalmeerde.

‘Ga naar binnen, Jen. Ik kom zo meteen.’

Ze liep langzaam weg. Achter het raam zag hij het schijnsel van de Coleman-lamp en even later hoorde hij gelach, wat geruststellend was. Hij rookte de tweede sigaret op, liet de peuk vallen en keek naar de langzaam dovende gloed op de betonnen bestrating van de oprit.

Hij opende het portier van de Talon, ging zitten en draaide het contactsleuteltje om. Niets, de startmotor kwam niet tot leven, de lampjes op het dashboard gingen niet branden’ Niets.

Hij voelde onder de stoel, haalde de zware zaklamp met 6D-batterijen tevoorschijn en verschoof de schakelaar. Hij ging aan. Toen hij binnenkwam maakten de meisjes een spelletje van het kamperen.

‘Pap, Jennifers nieuwe tester werkt niet,’ zei Elizabeth.

‘Wat’?

‘De nieuwe bloedtester. Maar ik heb de oude gevonden, dus hebben we die gebruikt. Haar waarden zijn goed.’

‘Mooi, liefje.’

Op de een of andere manier begonnen er door dat kleine feit meer alarmbellen binnen in hem te rinkelen. De nieuwe testkit was een hoogtechnologisch wonder met een ingebouwde computer die de bloedwaarden bijhield, waarna ze gedownload konden worden. Over een week zou ze een van die nieuwe insulinepompen krijgen die geïmplanteerd werden. Iets vertelde hem dat hij blij moest zijn dat dat nog niet was gebeurd.

‘Oké.’

Elizabeth draaide zich om. Hij haalde diep adem. ‘Elizabeth’?

‘Ja’?

‘Eh, jij en Ben’? Hij voelde zich plotseling verlegen. ‘Is er iets waarover we moeten praten’?

‘Schei uit, pap. Nu’?

‘Je hebt gelijk. Zorg ervoor dat je zusje in bed komt en dan houden we het voor gezien voor vanavond.’

‘Pap, het is nog niet eens acht uur.’

‘Net als tijdens de orkaan. Die duurde vier dagen en aan het eind vielen we in slaap als het donker werd en werden we wakker als het licht werd.’

‘Oké.’

Hij keek in zijn slaapkamer en zag tot zijn vreugde dat Jennifer de nieuwe Beanies aan haar kant van het enorme waterbed neerzette. Ze had haar geliefde Kon onder haar arm geklemd, het knuffelkonijn dat Bob en Barbara haar hadden gegeven op de dag dat ze was geboren en dat al twaalf jaar lang haar trouwe metgezel was.

De oude Kon, die ooit pluizig wit was geweest, had inmiddels een smoezelige grijze kleur.

Kon had veel overleefd. Maagklachten, achtergelaten worden in een restaurant (ze waren honderdvijftig kilometer teruggereden om hem op te halen terwijl Jennifer aan een stuk door huilde) en een ontvoering door de hond van de buren, waarna John twee dagen lang het bos had uitgekamd om hem te zoeken. Hij was opgelapt en versleten, en hoewel ze vandaag twaalf was geworden, was Kon nog steeds haar maatje. John vermoedde dat hij dat altijd zou blijven, tot de dag aanbrak waarop ze naar een universiteit zou vertrekken en Kon op zijn bureau zou staan om hem te herinneren aan de kostbare tijd die voorbij was.

De honden waren klaar met eten en hij liet ze naar buiten. Ginger was een beetje zenuwachtig omdat hij normaal gesproken de lampen voor de honden aandeed. In deze tijd van het jaar zwierven er wasberen rond, net als beren met hun pasgeboren welpen. Ze deed haar behoefte snel, haastte zich naar binnen en ging bij Jennifers voeten liggen.

‘Hoef ik morgen niet naar school’? vroeg Jennifer hoopvol.

‘Als we vannacht weer elektriciteit hebben, ga je naar school. Zo niet, dan blijf je thuis.’

‘Ik hoop dat het de hele nacht aardedonker blijft.’

‘Zal ik in de logeerkamer gaan liggen’? vroeg Jen, die de Coleman-lamp in haar hand had.

‘Je moet bij ons in bed komen,’ zei Jennifer.

‘Dan lig ik in het midden,’ klaagde Elizabeth. ‘En Jennifer schopt in haar slaap.’

‘Oké, dames, jullie gaan slapen en ik ga naar mijn kantoor.’

Jen glimlachte en liep met de lamp in haar hand naar de badkamer.

‘Welterusten, meisjes.’

‘Ik hou van je, papa.’

‘Ik ook van jullie.’

Hij deed de deur dicht, liep naar zijn kantoor, ging achter zijn bureau zitten en zette de zaklamp erop zodat de straal naar het plafond wees en de ruimte enigszins verlichtte.

Zijn kantoor had Mary stapelgek gemaakt. Ze zei altijd dat ze meer had verwacht van een militair, waarop hij steevast antwoordde dat ze ook met een professor was getrouwd. Aan beide kanten van zijn bureau lagen stapels papieren die, zoals hij altijd zei, in geologische lagen waren gearchiveerd. Aan zijn linkerkant stond een boekenkast van vloer tot plafond waarin de boeken twee rijen diep waren opgeborgen. Op de dichtstbijzijnde plank stonden de naslagwerken die hij nodig had voor datgene waaraan hij op dat moment werkte. De andere muren hingen vol met familiefoto’s, zijn ingelijste diploma’s en Mary’s ingelijste diploma.

Hij liep naar de boekenkast, haalde een aantal boeken uit de voorste rij weg en vond wat hij zocht: een uitdraai van een dot-matrixprinter uit het midden van de jaren negentig. Nadat hij zijn militaire opleiding had afgerond, had hij er nooit meer in gekeken.

Hij ging zitten, legde het rapport op zijn knieën, hield de zaklamp in één hand, zocht het juiste hoofdstuk, leunde naar achteren en begon te lezen. Na een halfuur legde hij het rapport op zijn bureau.

Achter hem stond een kast die op slot was. Hij trok een bureaulade open, haalde er een sleutel uit en opende de kast. Hij aarzelde heel even terwijl hij een keus maakte en pakte daarna zijn 20-kaliber pompgeweer om op vogels te schieten tevoorschijn. Hij pakte een doos kogels en laadde het geweer met drie series. Het pompgeweer was niet dodelijk, behalve als er van heel dichtbij mee werd geschoten, maar het was absoluut afschrikwekkend.

Daarna pakte hij zijn Colt Dragoon, een groot en zwaar pistool waarvan de aanblik al voldoende was om de meeste dronkaards de stuipen op het lijf te jagen.

John was één keer gedwongen geweest om het te gebruiken, tijdens zijn studentenjaren voordat hij Mary had ontmoet. Hij woonde niet op de campus, maar in een boerderij die hij met zes jongens deelde. Ze leken allemaal hippies met hun lange haar. Het was het jaar waarin hij absoluut een beetje te veel wiet had gerookt’ Mary had hem heel duidelijk gemaakt dat hij daarmee moest stoppen als hij een relatie met haar wilde.

Een paar mannen, die in de buurt woonden en meteen een hekel hadden gehad aan ‘die langharige homo’s’, reden op een avond naar de boerderij, schoten een hagelgeweer op de keukendeur leeg en schreeuwden dat de homo’s naar buiten moesten komen om te krijgen wat ze verdienden.

Zijn huisgenoten waren doodsbang; een van hen had huilend van angst gezegd dat het net was alsof ze meespeelden in de film Deliverance. Hun aanvallers hadden er niet op gerekend dat een van de homo’s uit New Jersey afkomstig was, deelnam aan het naspelen van de Burgeroorlog en verstand had van vuurwapens. Hij was met de Dragoon in zijn hand naar buiten gegaan, had gericht en had twee schoten afgevuurd. Niet om te doden, alleen om ze een beetje bang te maken. Daarna richtte hij zijn wapen op de borstkas van de boerenkinkel met het geweer. ‘Het volgende schot is raak,’ had John kalm gezegd.

De boerenkinkels sprongen in hun pick-up en verdwenen razendsnel. Zijn huisgenoten stonden op de veranda en keken bewonderend naar hem terwijl hij langsliep en zich meer dan een beetje Gary Cooper in High Noon voelde.

‘Vrede door middel van superieure vuurkracht,’ had hij kalm gezegd. Hij was naar binnen gegaan en had een flink glas wodka voor zichzelf ingeschonken om te kalmeren terwijl zijn huisgenoten de halve nacht over het drama hadden gepraat.

Wat hem echt bang had gemaakt’ Dat was het besef dat hij in staat was geweest om een van die klootzakken dood te schieten als ze hadden geprobeerd om nog een schot te lossen. Achteraf gezien had hij het absoluut geen prettig gevoel gevonden en hij had gehoopt dat hij nooit meer in zo’n situatie terecht zou komen. Dat gebeurde echter wel, jaren later in Irak, maar toen hoefde hij de trekker in elk geval niet zelf over te halen. Hij gaf alleen anderen de opdracht om dat te doen. De volgende ochtend, een zaterdag, was de huisbaas langsgekomen met een krat bier, had gevraagd of hij het legendarische vuurwapen mocht zien en had gezegd dat ze respect hadden verdiend.

Een maand later, toen hij met een paar vrienden naar een café was gegaan om een biertje te drinken, was hij een van de vier kwelgeesten tegen het lijf gelopen. John herkende hem en er volgde een gespannen moment, waarna de boerenkinkel begon te lachen, een biertje voor John kocht, iedereen het verhaal vertelde, concludeerde dat hij ‘die yankee wel mocht’ en John een hand gaf.

Ook toen had hij al van het Zuiden gehouden.

De revolver was geladen en hij legde hem op het bureau.

Plotseling realiseerde hij zich dat hij niet alleen was en hij keek op. Jen stond in de deuropening. ‘Het is ernstig, hé’? zei ze.

‘Ga slapen.’ Hij aarzelde een moment. ‘Ma.’

Ze zweeg even, knikte en verdween.

John ging zonder zijn schoenen uit te trekken op de bank in zijn kantoor liggen en legde het geweer naast zich op de vloer. Uren later begon hij eindelijk in slaap te vallen. Op dat moment maakte Zach zich los uit Jennifers omhelzing, liep naar het kantoor en ging met een zucht naast John liggen.