KAPITEIN ROYAL

Toen de jongens de grot bereikt hadden, waar Frank verdwenen was, maakten ze een grote stapel van het hout, dat ze meegebracht hadden.
Ze waren verbaasd over het grote aantal putten en kloven, dat ze ontdekt hadden.
„Het is een wonder, dat we niet allemaal in een kloof gevallen zijn, " zei Chet. „We kropen hier maar rond zonder een idee te hebben van de gevaren. "
„Het is een plaats om gauw te vergeten, " zei Joe, „maar niet voor we weten, wat er met mijn broer gebeurd is. "
Hij wilde de hoop niet opgeven, hoewel hij radeloos werd bij de gedachte, dat Frank niet één keertje op hun geroep geantwoord had.
Ze maakten een vuur. In heel korte tijd laaiden de vlammen op. Hun vage schijn verlichtte de vochtige zoldering en de verafgelegen wanden van de grot. Beter dan ooit zagen ze, dat de vloer van de grot bezaaid was met gevaarlijke hindernissen.
Methodisch begonnen ze de grot te onderzoeken. Het was lichter nu en ze konden tenminste schatten, waar ze geweest waren en welk deel van de grot ze nog niet onderzocht hadden. Geduldig, behoedzaam en vastberaden onderzochten ze de ene kloof na de andere, maar al hun inspanningen schenen tevergeefs te zijn.
„Ik ben bang, dat het niets uithaalt, de speurtocht nog voort te zetten, " zei Biff ten slotte.
„Ik vind het afschuwelijk het op te geven, " zei Joe somber, „maar we hebben wel alles gedaan, wat we konden. "
„We kunnen beter gaan slapen, " zei Chet, „en morgenvroeg met nieuwe moed beginnen. Of Frank is bewusteloos, of hij is dood. De hemel alleen weet hoe diep deze kloven zijn. "
Joe begreep, dat deze raad redelijk was. Ze waren uitgeput en het had geen zin de speurtocht onder die omstandighedenvoort te zetten. Als Frank hen had kunnen horen, zou hij geantwoord hebben. Hij had het niet gedaan, dus......
„Goed, " zei hij ten slotte, „we zullen teruggaan, maar ik denk niet, dat ik een oog dicht zal doen. "
„We hebben allemaal behoefte aan rust, " zei Chet. „Als we uitgerust zijn, zullen we het eerst nog eens zelf proberen. Als we nog geen resultaat hebben, gaan we naar het dorp en roepen de hulp in van de politie, die over sterke zoeklichten beschikt. We zullen in geen geval zonder Frank naar Bayport terugkeren. "
Mistroostig wendden de jongens zich af. Ze waren bijna aan de ingang van de tunnel, toen ze een vage kreet hoorden.
Joe draaide zich als een tijger om.
„Wat was dat?"
Ze bleven staan en spitsten hun oren. De kreet werd herhaald, maar scheen oneindig ver van hen verwijderd te zijn.
„Iemand heeft geroepen!" zei Biff opgewonden.
„Dat kan alleen maar Frank zijn!"
Nog bleven ze staan, omdat ze bang waren om hun oren te geloven. Maar voor de derde keer werd de kreet herhaald.
„Frank!" schreeuwde Joe.
De jongens renden terug naar het midden van de grot, zo snel als de verraderlijke vloer dit toeliet.
ff J 06!Dat kon alleen maar Frank zijn. De stem klonk nu veel dichter bij.
„Joe! Joe!"
De kreet kwam uit een hoek van de grot, die ze zorgvuldig onderzocht hadden.
Joe schreeuwde terug: „We horen je, Frank! Blijf roepen, zodat we je zo snel mogelijk vinden. "
Weer riep Frank.
Het geluid van zijn stem leidde hen in de richting van een kloof, waarvan de mond door een geweldige rots bijna aan het gezicht onttrokken was. Geen wonder, dat ze die kloof met hun beperkte middelen niet gevonden hadden.
Frank scheen de weerschijn van hun zaklantarens opgemerkt te hebben, want hij riep: „Hier! Vlakbij!"
Ze bogen zich over de rand van de afgrond en tuurden naar beneden. En daar zagen ze Frank in het licht van hun zaklantarens. Hij stond met zijn rug tegen de rotswand van de kloof gedrukt.
Chet had een lang stuk touw bij zich en liet dit snel in de kloof zakken.
„Binnen een paar seconden hebben we je weer bij ons, " zei hij opgelucht. „Jongen, wat was ik blij, toen ik je stem weer hoorde!"
Frank verklaarde, dat hij zó stond, dat hij zich onmogelijk om kon draaien en dat de wanden van de kloof te glad waren om zonder hulp naar boven te klimmen.
Hij kreeg het touw te pakken en met de hulp van zijn broer en de twee anderen duurde het niet lang voor hij weer op de begane grond stond. Toen hij in het licht van de zaklantarens kwam, die op de grond lagen, zagen de anderen, dat hij een hoofdwond had.
„Je bent gewond!" zei Joe ontsteld, toen ze een beetje bekomen waren.
„O, het is geen ernstige wond, " zei Frank. „Ik voel me natuurlijk nog een beetje slap, maar verder is er niets aan de hand. "
„Wat is er eigenlijk met je gebeurd?"
„Ik viel in de kloof en kwam met mijn hoofd tegen een rots terecht. Vermoedelijk ben ik toen even buiten westen geraakt. Zodra ik weer bijkwam, begon ik te roepen. "
„Even?" echode Chet. „We hebben twee volle uren naar je gezocht. "
Frank keek Chet ongelovig aan.
„Zo lang? Ik dacht, dat ik maar een paar seconden bewusteloos geweest was. "
De anderen vertelden wat een moeite ze gedaan hadden om hem terug te vinden. Ze waren echter zo blij, dat Frank weer ongedeerd bij hen was, dat ze hun angst en bezorgdheid snel vergaten. Chet merkte op, dat Frank geluk had gehad; hij had tenminste een paar uur geslapen, terwijl zij aan het zoeken waren geweest!Ze gingen terug naar de eerste grot en Joe stelde zijn broer op de hoogte van het feit, dat hun eten gestolen was.
„Dat is vreemd, " zei Frank. „Is het gestolen, toen we de eerste keer naar de grote grot gingen?"
„Ja. "
„Maar die kerel liep toch voor ons uit?"
„We denken, dat hij zich ergens verborgen heeft gehouden en dat we hem gepasseerd zijn, toen we verder de grot ingingen. "
„Dat zou best kunnen. Maar het is ook mogelijk, dat de dief geen man was, maar een dier. "
Daar hadden de anderen nog niet aan gedacht.
„Wel, het heeft geen zin ons daar nu zorgen over te maken, "
zei Chet. „We zullen nu eerst nog een paar uur gaan slapen en morgen maar eens kijken, waar al ons eten gebleven is. "
Toen de jongens 's morgens wakker werden, gingen ze meteen op zoek naar sporen, die hen een houvast konden geven in verband met de diefstal, maar ze vonden helemaal niets.
„Pech, " zei Frank. „Onze vriend heeft ons netjes beet gehad. Ik denk, dat hij naar de grot kwam met de vooropgezette bedoeling te stelen en dat hij zich ergens verborgen had, toen wij de achtervolging inzetten. "
„En toen we in de grot waren, " zei Chet bitter, „kwam hij te voorschijn en ging er met onze voorraden vandoor. "
„Hij heeft niet alles meegenomen. We hebben genoeg om te ontbijten, en als we honger krijgen, kunnen we teruggaan naar het dorp om eten te halen. Vanmorgen zullen we eens een kijkje nemen op het strand. Daar kwamen we tenslotte voor, niet?"
De anderen zetten de diefstal van de levensmiddelen uit hun gedachten, maar Chet bleef nog een hele tijd mopperen. Hij dacht vooral aan de verschillende potjes jam, die hij buiten de andere voorraden speciaal voor zichzelf gekocht had.
De storm van de vorige dag was voorbij. Van de ingang van de grot uit konden ze de blauwe zee zien, die daar zo kalm lag, of er nooit een storm was geweest. De jongens haastten zich na een snel ontbijt naar het strand. Ze overlegden wel, dat het nogal roekeloos was, al hun bezittingen in de grot achter te laten, maar ze konden hun dekens en verdere uitrusting toch niet de hele dag meesjouwen? Aan de andere kant wilde niemand achterblijven om de uitrusting te bewaken.
Toen ze het strand bereikten, vergaten ze de gebeurtenissen van de vorige nacht. Het was heerlijk de frisse, zoute lucht van de zee diep op te snuiven. Het strand, dat eerst een meter of tien breed was, werd plotseling erg smal, omdat een geweldige, zwarte rots bijna tot aan het water kwam. Voorzichtig kropen de jongens rond de rots en zagen, dat het strand daarachter weer breder werd.
„Nog een grot!" riep Joe uit.
Vlak achter de rots zagen ze inderdaad een wijde opening, die toegang gaf tot een andere grot.
„Meteen onderzoeken!" riep Chet ondernemend.
Ze renden op de opening toe, maar toen ze ervoor stonden, bleven ze vol verbazing staan.
Voor de ingang van de grot was een paal in de grond geslagen. Daaraan was een plankje gespijkerd en op dat plankje stond in grote, onregelmatige letters:VERBODEN TOEGANGDe jongens keken elkaar stomverbaasd aan.
„Op bevel van de hoofdcommissaris van politie, " zei Chet met een grijns.
„Het lijkt me toe, dat we niet de eersten zijn in deze buurt, " zei Biff plechtig.
„Het is misschien alleen maar een grap, " zei Frank. „We zullen even een kijkje nemen. "
Hij liep naar de ingang van de grot.
Hij keek naar binnen, bleef even in een gespannen houding staan en keerde dan naar zijn vrienden terug.
„Het is geen grapje, " zei hij rustig. „Er woont iemand in deze grot. "
„Wonen?" echode Chet ongelovig.
„Kom zelf maar kijken. "
De jongens gingen nieuwsgierig op de ingang van de grot af. Ze zagen direct, dat Frank gelijk had. In de halfduistere grot zagen ze een ruwe tafel, een strozak met dekens en tegen de rotswand links een grote kist, die kennelijk dienst deed als kast.
Dat de grot tot voor zeer korte tijd bewoond was geweest, werd bewezen door de levensmiddelen, die in de kist stonden. Het waren conservenblikjes, die er nog zo schoon uitzagen, dat ze onmogelijk oud konden zijn.
„Allemensen, " zei Joe. „We hebben buren!"
„Inderdaad, " antwoordde Frank, „en als ik me niet vergis, komt onze buurman daar aan. "
Frank stond naar het strand te kijken en ook de anderen draaiden zich nu om.
„Wat een rare snuiter!" riep Biff.
„Ja, zeg!" zei Chet. „Als ik het niet met m'n eigen ogen zag, zou ik het niet geloven!"
De jongens hadden reden genoeg voor hun verbazing, want de oude, broodmagere man, die naderde, zag er vreemd uit. Hij droeg lompen in plaats van kleren en had een fantastische strohoed op zijn hoofd. Hij scheen de jongens nog niet gezien te hebben, want hij zong uit volle borst en zijn schrille stem drong zo duidelijk tot de jongens door, dat ze hem goed konden verstaan. Hij zong:Ik ben Kapitein Royal van de Koninklijke Zeemacht, Ik ben paraat, bij dag en bij nacht!