CARL SCHAUM
Frank Hardy verloor geen tijd.
De motor was gestolen; daaraan viel niet te twijfelen. En hij wist,
dat dat hoogstens vijf minuten geleden was gebeurd. Toen zijn
vrienden en hij uit het water gekomen waren, had hij het knetteren
van een machine gehoord, maar hij had er geen aandacht aan besteed
omdat hij dacht, dat het geluid van de hoofdverkeersweg kwam.
„Vooruit!" riep hij. „We zullen jacht op hem maken!"
„In welke richting is hij vertrokken?" vroeg Chet hijgend.
Frank keek naar de weg. Het was een weg, die niet veel bereden
werd; er groeide gras en onkruid tussen de stenen. Er waren geen
sporen van banden te zien.
„Joe en ik volgen de weg, " zei Frank. „Chet, jij en Biff gaan met
jouw motor terug naar de hoofdweg. Als jullie daar geen sporen van
hem zien, wacht dan op ons. "
Hij sprong op de motor van Joe en zijn broer klom achter op de duo.
Even later vertrokken de jongens, twee aan twee, in verschillende
richtingen. Chet en Biff keerden terug naar de hoofdweg, terwijl
Frank en Joe de weg langs het meer volgden.
Zodra ze het meer gepasseerd waren, werd de weg verschrikkelijk
slecht. De machine sprong van de ene put in de andere en er was
geen sprake van hard rijden.
Ze bereikten een erg stoffig stuk in de weg en Frank gaf een kreet
van opwinding.
„Hij is hier langs gekomen! Kijk maar naar de sporen van de
banden!"
Deze waren duidelijk te zien. De jongens wisten, dat ze de dief op
het spoor waren, maar ze wisten ook, dat hij even snel en misschien
nog sneller reed dan zij.
Konden ze hem inhalen?Toen het wegdek een beetje beter werd, gaf
Frank gas en de motor schoot vooruit in een wolk van stof. Er waren
niet alleen veel bochten in de weg, maar er stonden ook veel bomen,
die het zicht belemmerden, zodat de broers er geen idee van hadden,
hoe groot hun achterstand op de dief was.
Door het geluid van hun eigen machine konden ze het geknetter van
de gestolen motor niet horen, ook al zou die slechts een paar
honderd meter voor hen geweest zijn. Ze konden alleen maar hopen,
dat de dief op een vreemde motor niet zo snel zou durven rijden als
Frank.
Toen Frank zich schuin in een bocht legde, slaakte Joe opeens een
opgewonden kreet.
In de verte, op een lang recht stuk, half verborgen door een
stofwolk, zagen ze een motor, die snel vorderde in de richting van
de hoofdweg.
„Daar is hij!" schreeuwde Joe.
Maar zijn broer had de dief ook al gezien. Hij gaf nog meer gas.
Hij wist, dat er geen sprake van was de dief nog in te halen, als
die de hoofdweg bereikt zou hebben. Het was een kwestie van nu of
nooit!Maar de landweg was meer dan verraderlijk. Ongeveer vijftig
meter verder zag Frank een uitholling overdwars. Het stond gelijk
met zelfmoord te trachten met een grote snelheid daaroverheen te
vliegen. Wanhopig sloot hij het gas helemaal af, maar de motor had
een te grote vaart en het voorwiel beukte tegen de lichte ophoging.
De motorfiets scheen in de hoogte te vliegen en kwam een heel eind
verder met een misselijk makend gekraak weer op het wegdek terug.
De jongens kregen een vreselijke schok. Frank had het gevoel, dat
zijn beide armen gebroken waren, maar hij hield het stuur met
wanhopige kracht omklemd. Joe, die zijn armen om het middel van
zijn broer geslagen had, slaagde erin in het zadel te blijven. De
motor slingerde naar links en reed recht op de berm van de weg af.
Maar Frank had zich op de schok voorbereid en bijna instinctief
deed hij alles, wat nodig was, om op de weg te blijven.
Als hij de uitholling niet bijtijds had gezien, zouden de jongens
zonder twijfel over de kop gegaan zijn. Net op het ogenblik, dat
het voorwiel van de weg af dreigde te schieten, gaf Frank een
heftige ruk aan het stuur en tegelijkertijd gaf hij weer gas. Even
later stuurde hij de motor weer naar het middengedeelte van de
weg.
De vluchteling scheen ook in moeilijkheden gekomen te zijn. Hij
slingerde op een bijna krankzinnige manier en deed kennelijk moeite
om vaart te minderen. Frank zag, dat de man een bijzonder slecht
gedeelte van de weg had bereikt en niet bijtijds de nodige
voorzorgen had genomen. Hij was nog een flinke halve mijl van de
hoofdweg af, toen de machine opeens naar links sprong. De kerel
verloor blijkbaar de beheersing over de motor en werd midden op de
weg geslingerd.
„Hij is er geweest!" schreeuwde Frank.
Maar zijn vreugde was van korte duur. De dief had het nog niet
opgegeven. Hij krabbelde overeind, sprong op de motor af en trok
hem overeind. De machine was kennelijk niet beschadigd, want de man
sprong weer in het zadel en raasde verder.
Hij had echter heel wat tijd verloren en hij had nog maar een
voorsprong van een paar honderd meter op de Hardy's, toen die op
hun beurt het slechte stuk in de weg bereikten.
De twee motoren sprongen en slingerden over de weg, alsof ze niet
bestuurd werden. Frank zag, dat de dief niet erg zeker van zichzelf
was. Vermoedelijk had het ongelukje zijn zelfvertrouwen ondermijnd,
want hij durfde niet zo hard meer te rijden.
Frank begreep, dat hij alles op één kaart moest zetten. Hij riep
tegen Joe: „Hou vast!" en gaf zoveel gas als de ruwe weg
veroorloofde.
Het was een wilde jacht. Meer dan eens scheelde het geen haar of ze
kwamen in de sloot langs de weg terecht, maar ze wonnen langzaam
veld op de vluchteling.
De man keek over zijn schouder en scheen te begrijpen, dat hij de
hoofdweg niet meer zou kunnen halen.
Hij remde opeens op een roekeloze manier, liet de motor midden op
de weg vallen en rende naar de sloot. Achter de sloot stond een
haag en daarachter was weer struikgewas.
De dief sprong over de sloot, klauterde over de haag en verdween in
het struikgewas op hetzelfde ogenblik, dat Frank naast de gevallen
motor tot staan kwam.
Joe sprong meteen naar de sloot met de vaste bedoeling de dief te
achtervolgen, maar Frank riep hem terug.
„Laat hem maar gaan, " zei hij. „In de eerste plaats hebben we heel
weinig kans hem in die struiken te vinden en in de tweede plaats
zou hij wel eens naar de weg terug kunnen keren en van onze
afwezigheid gebruik maken om de motor opnieuw te stelen. We hebben
hem nu terug en dat is het voornaamste. "
Tegen zijn zin keerde Joe terug.
„We hebben de motor terug, " zei hij, „maar ik zou liever die
bandiet te pakken gekregen hebben. "
„Herkende je hem niet?"
Joe schudde zijn hoofd.
„Ik zag zijn gezicht maar even, toen hij over zijn schouder keek,
maar ik kreeg meteen de indruk, dat ik hem al eens eerder gezien
heb. "
„Waar?"
„De bende van de Kustweg!"
„De autodieven?"
Frank knikte.
„Dan moet het Carl Schaum geweest zijn; al de anderen zitten achter
slot en grendel. "
„Hij was het ook, " zei Frank. „Ik ben er zeker van. "
„Ik wou, dat ik hem toch achternagegaan was, " zei Joe heftig.
„Hij heeft nu te veel voorsprong om nog aan een achtervolging te
denken. Ik denk, dat hij de motor heeft gegapt om uit de buurt te
verdwijnen, want hij zal ook wel weten, dat de politie hem achter
zijn vodden zit. "
„Als we hem gevangen genomen hadden, hadden we onze tocht moeten
onderbreken om hem terug te brengen naar Bayport, " zei Joe en hij
besloot filosofisch: „Het is misschien toch beter zo!"
„Hij zal wel door de politie opgepikt worden, " zei Frank. „Ik ben
blij, dat ik mijn motor terugheb; anders hadden we onze tocht
helemaal niet voort kunnen zetten. "
Frank bekeek zijn machine. Die was niet beschadigd, hoewel op
verschillende plaatsen de lak eraf was. Hij startte en even later
vulde het vertrouwde geknetter van de machine de lucht.
„Loopt nog net zo lekker als vroeger, " zei hij tevreden.
„Goed! Zullen we dan maar teruggaan?"
„Natuurlijk. Het heeft geen zin de kerel te achtervolgen en de
anderen zullen zich afvragen, wat er met ons gebeurd is. "
De broers keerden terug naar het meer en daarvandaan naar de
hoofdweg, waar de anderen trouw op hen stonden te wachten. Ze
hadden niets bijzonders opgemerkt en waren, zoals afgesproken, op
het kruispunt blijven wachten. Toen ze de jongens, elk op hun eigen
motor, terug zagen komen, slaakten ze een kreet van blijdschap.
„Mooi werk!" riep Chet. „Moesten jullie ervoor vechten?"
„Helemaal niet, " zei Frank lachend. „Een oude bekende leende mijn
motor alleen maar om een eindje te gaan toeren. "
Frank begon nog harder te lachen, toen hij het niet begrijpende
gezicht van Chet zag.
„Een oude bekende?" herhaalde Biff. „Ik wist niet, dat jullie hier
kennissen hadden. "
„Het was Carl Schaum, die er met mijn motor vandoor ging, "
verklaarde Frank.
Chet en Biff floten van verbazing.
„Schaum?" riep Biff uit. „Ben je daar zeker van?"
„Waar is hij?" vroeg Chet. „Hebben jullie hem ergens aan een boom
vastgebonden?"
„We kregen hem niet te pakken, " antwoordde Joe. „Hij liet de
machine in de steek, toen hij in de gaten had, dat hij ons niet
meer kon ontsnappen. Hij sprong over de sloot langs de kant van de
weg en verdween in het struikgewas. "
„Wat jammer!" riep Chet uit.
„Weet je wel zeker, dat het Carl Schaum was?" vroeg Biff voor de
tweede keer.
„Ja, het was Carl Schaum, " zei Frank. „Daar hoef je geen seconde
aan te twijfelen. Zodra we ergens een agent zien, zullen we hem op
de hoogte stellen. Als de politie weet, dat Carl Schaum hier
rondzwerft, zullen ze hem gauw genoeg te pakken hebben. "
Chet liep naar zijn motor. „We hebben heel wat tijd verloren met
dit avontuur, " zei hij. „Zullen we verder gaan?"
Ze hadden inderdaad meer tijd verloren dan ze gedacht hadden.
Daarom sprongen ze nu zonder verder uitstel ophun motoren om de
reis voort te zetten.