5
Die schone blauwe Donau
Ik ben inmiddels in Lohr am Main, waar Anton Rufer elke dag wel even komt buurten. Anton is 95 jaar oud en praat natuurlijk veel over vroeger.Ook moet ik mee in zijn auto naar bezienswaardigheden; door de heuvels rijden met zijn autootje is zijn favoriete bezigheid. Zijn Renault heeft hij vier jaar geleden als reclamestunt gekregen van de plaatselijk autodealer, omdat hij de oudste inwoner van Beieren is met een geldig rijbewijs. Anton rijdt niet als een bejaarde, maar scheurt als een bezetene. Op een paar centimeters nazitten we tegen een vrachtwagen, die we tegenkomen tijdens een passeeractie in een blinde bocht. Ik houd mijn adem in voor de volgende bocht. Anton mijmert: ‘Mijn meeste brood heb ik wel gegeten. Ik heb nog een schoolfoto uit 1920 en ben de enige die nog leeft’. ‘Ja Anton, als je zo door gaat heb je vandaag je laatste brood al gegeten’ probeer ik grappig. Anton is kennelijk te diep in zijn gedachten om me te horen want er is geen reactie. Weer aan boord slaak ik een zucht van verlichting; zo dit heb ik ook weer overleefd! Morgen wil Anton mij weer rondrijden nog verder het Spessartwoud in, ik lieg autoziek te zijn.
We bezoeken zijn vrouw in het verzorgingstehuis, ze is 88 en weet van niets meer. Ze kijkt me met open mond aan, haar ogen zijn leeg; niet vragend of iets zeggend. Ik heb geen idee wat er in haar omgaat en voel me ongemakkelijk.
Anton heeft een mooi huisje ergens buiten het dorp in de heuvels. Het is er een enorme verzamelplaats van rommel, net als bij malle Pietje uit de serie Zwiebertje. Ik heb nog nooit zoveel muizen bij elkaar gezien, die zonder enige angst door onze aanwezigheid op zoek naar voedsel zijn.
begin en eind
Anton Rufer temidden van zijn verzameling
In èèn van de schuren zie ik een fiets met cardanaandrijving (zonder ketting), een Kreidler bromfiets van zeker 50 jaar oud en nog een grote partij van alles en nog wat. Anton’s minder sterke kant: oude zooi wegsmijten! Anton maakt zich druk over de wilde zwijnen die zijn tuin regelmatig om komen woelen op zoek naar truffels. Maar waarom zorgen Anton, hier kan een olifant toch geen schade aanbrengen, denk ik.
Inmiddels is de Main in Lohr weer een beetje tot rust gekomen en onder de rand van de kade gezakt. Het is begin april, de zwaluwen vliegen rond, de knoppen in de bomen staan op open springen en door het mooie weer kan er in het vroege zonnetje weer buiten gegeten worden. Alles in me komt tot leven, zo sterk heb ik het nog nooit gevoeld.
Tegen Urike heb ik gezegd dat ze veel beter in een zwembad zwemlessen kan gaan nemen en ze niet moet vertrouwen op zo’n rondreizende vagebond! Het kan het nooit wat worden. Het bijzondere van deze vrouw is is dat ze elke keer meer wil! Nee, mijn zwerversbestaan zal voorlopig echt nog niet voorbij zijn, dit is misschien pas het begin! Voor haar misschien al de zoveelste teleurstelling met kerels.
Vrouwentranen, daar kan ik gewoon niet tegen. Daarna heb ik nooit meer iets van haar vernomen, misschien snapte ze het toch?
Ik blijf nog een beetje aan de kade rondhangen totdat het echt voorjaar is en de Main niet meer zo snel stoomt. Anton overleef ik ook en als aandenken geeft hij me een 5 markmuntstuk van voor de Tweede Wereldoorlog met het hakenkruis erop.Op tweede Paasdag gaan de trossen los. Heerlijk om weer onderweg te zijn.
Op zondag 30 april is Bamberg bereikt! Hier gaat de Main over in het Main Donaukanaal. Bam-berg is prachtig: veel cultuur, heerlijk rookbier en ook is hier nog een stukje te zien van het oude Ludwig Donau-Mainkanaal. Ik blijf een weekje hangen.
Het Main-Donaukanaal heeft me vanaf dat men is begonnen met graven, ergens in het begin van de 70’er jaren, bezig gehouden. Het kanaal dat de Noordzee verbindt met de Zwarte Zee wilde ik ooit met mijn eigen schip bevaren en nu lig ik daar dan aan het begin! Ik moet mezelf knijpen om te beseffen dat het echt is.
Het 175 kilometer lange kanaal is echt een kanaal en saai, in ieder geval tot Dietfort. Vanaf daar volgt het ruwweg de eerste 100 kilometer de rivier Altmuhl. Leuk zijn de bruggen die allemaal uniek ontworpen zijn, de spaghettibrug springt het meest in het oog. Stukken van het oude Ludwigkanaal zijn hier en daar nog te zien; ook de oude sluishuisjes, die omstreeks 1840 gebouwd moeten zijn.
Karel de Grote had 1200 jaar geleden al plannen om een kanaal te graven om de Donau met de Main te verbinden, maar uiteindelijk heeft de Bayerse koning Ludwig het voor elkaar gekregen en in 1843 was het toen 173 kilometer lange kanaal(tje) klaar. Er waren 101 sluizen, allemaal ongeveer 20 meter lang. De diepgang van het kanaal bedroeg maximaal 1,47 meter. In de Tweede Wereldoorlog is grote schade aan sluizen en het oude inmiddels al vervallen kanaal ontstaan, die nooit meer is gerepareerd, en in 1950 zijn stukken van het kanaal droog gezet.Omstreeks 1970 is men begonnen het nieuwe kanaal te graven. Dat heeft 16 sluizen van 12 meter breed en 190 meter lang; het verval per sluis bedraagt tussen de 17 en 25 meter. De bouw moest worden gestopt na protest van linkse politieke partijen; de natuur in het Altmuhl dal zou te veel lijden onder de aanleg van het nieuwe kanaal. Uiteindelijk is het onder bondskanselier Franz Jozef Straus afgebouwd en op 25 september 1992 werd het Main-Do-naukanaal officieel geopend. En nu passeer ik dan het hoogste punt, bij kilometerpaal 101. Dat moet gevierd worden: ik steek een vuurpijl af en toost op het leven met een voor dit moment bewaard flesje champagne, er is een euforisch gevoel in me. Ik wil stoppen voor vandaag, maar ook door.
Met Anton, alias Schumacher, aan de koffie
Verdedigingswerk uit de Tweede Wereldoorlog
Vanaf Kelheim gaat het kanaal over in de Donau. En zo, dat schiet beter op zeg, soms wijst de snelheidsmeter wel 24 kilometer per uur aan! De stuurboord op stuurboordpassages komen hier ook regelmatig voor, de manier waarop elkaar tegenkomende schepen willen passeren gaat per marifoon en wordt ‘ausstecken’ genoemd. De meeste schippers gebruiken daarbij ook nog een heel fel knipperlicht; het op onze rivieren bekende blauwe bord wordt hier niet gebruikt. Met ‘linkenseite’ bedoelt men bakboord op bakboord passeren, de opvaart is vragend en pas na bevestiging door het stroomafvarende schip kan de manoeuvre worden ingezet.
Om ook op een klein vaartuig een wit knipperlicht te monteren is niet verplicht, maar maakt het voor de tegenligger wel duidelijker welke oever u zult volgen. Ik merk dat het zeer op prijs wordt gesteld. Twee marifoons zijn handig want dan hoeft niet steeds te worden omgeschakeld en blijf je helemaal op de hoogte, doordat alle gesprekken tussen de diverse schepen en de overige communicatie kunnen worden gevolgd. Eén marifoon heb ik onafgebroken ingeschakeld op kanaal 10, waar alle communicatie tussen de schepen op plaatsvindt; de andere staat steeds op het kanaal van de eerst volgende sluis.
De binnenvaart meldt zich gemiddeld wel zo’n vier kilometer voor de sluis. Als je ook als klein vaartuig even wat laat horen, houdt men rekening met je en is er bijna altijd nog wel een plaatsje vrij ergens achterin voordat de deuren worden gesloten. Het schutten gaat snel en probleemloos. De grens Duitsland-Oostenrijk wordt gepasseerd. De rivier slingert zich nu door bergdalen en ik heb in mijn hele leven niet zo veel burchten, kloosters en kastelen of ruïnes bij elkaar gezien. Er zijn erbij waar de meeste stenen nog wel op elkaar liggen. Op de rivier drijven overal grote boomstammen rond, soms wel met een doorsnede van een halve meter. Aan de sporen is te zien dat ze door bevers zijn doorgeknaagd.
Oostenrijk vliegt voorbij en zaterdag 13 mei is Wenen bereikt. Hier is een mooie kade met dikke bolders, waar de Zeester goed en stevig vast gemaakt kan worden; het walletje is vlakbij kilometer paal 1932.
Er passeren regelmatig schepen die in Nederland al lang niet meer te zien zijn en misschien ooit wel naar deze streken zijn verkocht. Elke keer wanneer er een vrachtschip met een langzaamloper voorbij komt, wat binnen in de Zeester heel goed te horen is, moet ik denken aan hoe in vroegere tijden bij mijn ouders thuis de kopjes in de kast stonden te rammelen bij het passeren van een Rijnschip. Ik zie ze weer voorbij komen, ook de sleepschepen (meestal met de Roemeense vlag erop) en nu veelal omgebouwd tot duwbak.
Er varen ook Russische en Oekraïense duwboten, sommige zijn wel 60 meter lang. De twee direct omkeerbare langzaam lopende karren die erin staan, aan de schoorstenen te zien, roffelen er gretig op los en produceren dikke rookpluimen. De snelheid tegen de stroom in van deze schepen is laag; lopen gaat sneller en ik tel zo al 10 man aan dek die allemaal verveeld over de railing hangen. Met deze trage gang zullen de opvarenden alleen al tegenstroom weken lang onderweg zijn en wie weet hoe lang deze mensen al van huis zijn. Uren sta ik te kijken op de sluis net buiten Wenen en geniet van het manoeuvreren. Van alles komt erdoor. Ik zie een Bulgaars binnenschip waar de (langzaam lopende) hoofdmotor zo slecht van draait dat de kapitein moeite heeft om het beestje aan de praat te krijgen. Na drie pogingen lukt het om te starten en met een onregelmatig klinkende uitlaat en veel damp krijgt hij nog net op tijd zijn schip tot stilstand. De vangkabel die voorin elke sluis is aangebracht ter beveiliging hoeft net niet te worden aangesproken!
‘Zwaluwnest’ aan het begin van de Donau
Voordat ik uit Wenen naar Bratislava kan vertrekken, moet eerst worden uitgeklaard. Dit is de eerste keer, want voorheen verbleef ik in de ‘Shengen’staten. Een immigratieambtenaar komt na een verzoek per marifoon aan boord en geeft de benodigde stempels. Er moet een zogenaamde ‘crewlist’ worden ingevuld. De formaliteiten zijn in hooguit tien minuten geregeld. De grens is net na de sluis en door de enorme stroming suist de Zeester door het water. In minder dan drie uur ben ik één sluis en 60 kilometer verderop. In de Pristav Lodenica Milan haven, net voor de scheepswerf in Bratislava, maak ik de Zeester vast opzij bij een oude duwboot. Hier achter het voormalige ijzeren gordijn is alles direct merkbaar anders. Na het inklaren, wat echt een peulenschil is, stap ik op de fiets naar het oude centrum en vind het direct helemaal goed hier. Het andere geld, de onverstaanbare taal, de oeroude auto’s en motorfietsen waarvan ik het bestaan al bijna vergeten was, de trams en bussen, ik kijk mijn ogen uit! De prijzen staan me ook beter aan hier. Op een terras aan de waterkant trakteer ik mezelf op een heerlijk gebakken zwemvissie, groenten, gebakken aardappeltjes en een grote goudgele rakker, wat me omgerekend op een kleine vier euro komt. De oude stad is de moeite van het bezichtigen waard, zelf geniet ik het meest van de verschillen met het westen en de mooie Slavische vrouwen.
Op een middag zwemt er een schildpad rond het schip, ik krijg hem te pakken maar besef dan dat het aan boord ook niet alles voor hem is en laat hem weer vrij aan de waterkant; kan nog best snel lopen, zo’n beestje.
∗
Na een paar dagen bekruipt me langzaam het gevoel om weer eens een stukje verder op te willen. Het is heerlijk weer, de Industrie draait als een zonnetje en dan is zijn baas ook dik tevreden! De omgeving is hier groen: bossen, bossen en nog eens bossen. Ineens zie ik een klein addertje op het dek, het kruipt op een stootwil die gemaakt is van een oude dikke tros, het is daar heerlijk warm in het zonnetje. Ik doe het in mijn broek voor dit soort kruipsels en ren benedendeks om snel alle poorten te sluiten. Met een pikhaak rommel ik de stootwil buiten boord en laat hem onder het varen half in het water zakken. In eerste instantie helpt het maar weinig, want het gebroed kruipt simpel bovenop de stootwil en lijkt verder te slapen. Na een uurtje kijk ik nog eens buitenboord maar zie hem niet meer. ‘s-Avonds voor het naar bed gaan controleer ik met alle lichten aan elk hoekje en gaatje in de hut om te zien of zijn zusje of broertje hier niet toevallig een mooi plekje heeft gevonden, maar vind niets. ‘s-Avonds ligt de Zeester ten anker in een dode arm van de Donau. Wat een heerlijke rust hier! En ik moet een beetje om mezelf lachen: voor kapers, moordenaars en valse wijven ben ik niet bang, maar door zo’n klein waarschijnlijk niet eens giftig slangetje ben ik uit mijn evenwicht te brengen.
Er zwemt van alles rond het schip
Op de spudpalen in Linz
De volgende dag zit ik bij het ochtendkrieken op het achterdek, terwijl het langzaam licht wordt. De vogels zingen nu op hun mooist. Ik slurp aan mijn hete koffie, heb speciaal voor deze gelegenheid één van mijn inmiddels spaarzaam aan het worden sigaren opgestoken en er hangt een geur van een bakkerij rond het achterschip ten teken dat het vers gebakken broodje (uit de broodoven) gereed moet zijn voor consumptie. Ik voel onbeschrijflijk sterk de kracht van de natuur, het universum en misschien wel God. Elk monument, het Vaticaan, de mooiste kunstwerken en al het andere denkbare door mensenhanden geknutseld…hoe mooi ook, het haalt het bij lange na niet bij deze oerkracht! Langs de wal liggen de zandzakken nog hoog opgestapeld; de hoge waterstand heeft zijn merk op het witte plastic ervan achtergelaten terwijl het water nu al ver daar onder is gezakt. De natuurkrachten zijn voor deze keer weer overwonnen, maar hoe zal het de volgende keer zijn?
Onze Calvinistische achtergrond heeft het innerlijke wezen zo aangetast, dat we ons direct schuldig gaan voelen als niet God maar wijzelf verheerlijkt worden. Het gevolg is dat we onszelf in bepaalde situaties nog maar nauwelijks in de hand kunnen houden en ons door angst laten overheersen. Ineens bekruipt me het gevoel dat mijn goddeloze zelfverheerlijking van rondreizen en het ongebreideld genieten van het leven me een slecht laatst oordeel zullen kunnen bezorgen en de duivels me, na mijn dood, met hun haken naar zich toe zullen halen. Zou er misschien nog een redding kunnen zijn? Het klooster in? Dan toch maar leven en later maar zien waar ik terecht zal komen.
De toegang tot de jachthaven bevindt zich onder water
De Zeester is ineens heel moeilijk op koers te houden en de snelheid is niet meer in verhouding met het motortoerental. In de machinekamer lijkt alles normaal, behalve dan dat de uit-laatgassentemperatuur wat hoger is. Al snel blijkt het probleem: een enorme boomstam van een wel een meter of 10 lengte is precies dwars voor de boeg blijven hangen. Even een klapje achteruit en het probleem is opgelost.
Het is schemerig aan het worden en ik zie al van verre de verlichte machtige ronde koepel van de dom van Ezstergom, de grootste en beroemdste kerk van Hongarije. Ezstergom is één van de oudste steden langs de Donau en bezit talrijke kunstschatten.400 jaar voor Christus woonden hier de Kelten, later de Romeinen en nog later de Turken, die het gebied bewoonden tot in 1683 de Oostenrijkers kwamen en de Ottomanen weer verjoegen. De overblijfselen van een oude brug, vernietigd in de Tweede Wereldoorlog, zijn nog goed zichtbaar. Midden in de rivier, maar volgens de met de hand getekende waterkaarten van gepensioneerd binnenvaartschipper Pierre Verberght ver buiten de vaargeul, laat ik het anker vallen: precies recht voor de dom. Aan de andere zijde van de rivier is een drijvend restaurant, waar ik mezelf trakteer op een heerlijk vers dood visje met een drankje. Weer aan boord zet ik het roer een beetje uit het midden, dit tegen het zwalken van het schip. Ook blokkeer ik de schroefas; door de aanzienlijke stroming is die langzaam gaan draaien en dat zou schadelijk kunnen zijn voor de keerkoppeling. Ankerlichtje aan en ter kooi.