2

Aanvaring in Parijs

Het vertrek uit het schippersdorpje Conflans, waar de rivier de Oise in de rivier de Seine stroomt, moet worden uitgesteld: het is te mistig. Pas om een uur of twee in de middag is het zicht zo verbeterd dat de trossen los kunnen. Het idee Parijs binnen te gaan varen geeft een opgewonden gevoel.

Het is rustig op het water en het varen op de Seine een mooie besteding voor zo maar een zaterdagmiddag. In Saint Denis is opzij bij een buiten gebruik zijnde oude spits een mooi plekje voor de nacht. ‘s-Nachts word ik wakker van onophoudelijk gillende sirenes, buiten zie ik voorbij trekkende relschoppende jongelui en collones oproerpolitie (met in de éne hand doorzichtige schilden en in de andere een gummieknuppel) gevolgd door busjes met tralies. Er is onrust uitgebroken in de buitenwijken van Parijs en het loopt duidelijk uit de hand; op meer plaatsen om me heen zie ik al zwarte rookwolken opstijgen. Even overweeg ik midden in het vaarwater ten anker te gaan, maar het is twee uur’s-nachts. Hoewel de Zeester bereikbaar zou kunnen zijn voor stenen c.q. molotovcocktails vanaf de nabij gelegen brug, schat ik de situatie als voldoende veilig in en kruip mijn kooi weer in.

Bij het ochtendgloren, tijdens het wandelingetje met het vee, is het wel weer rustig geworden, maar wat een chaos; in deze straat zijn meerdere nog nasmeulende en soms op hun zijde liggende autowrakken.

De boulangerie is al open, het is zondag dus het mag weer van mezelf: ‘Trois croissants au beurre s’il vous plaït’, vraag ik de jongedame achter de balie. Weer aan boord smaken de’crois-santsavecmyrtille’ samen meteen bakje zwarte koffie prima en ik loof God voor al zijn goede gaven.


Herfst


Champagne; van elke twee bomen komt een fles…

Om een uur of tien zet ik lucht op de Industrie (de wijze waarop de voortstuwingsmotor in de Zeester wordt gestart) en vertrek ik met een heerlijk stemmig muziekje richting Parijs-centrum.

De hoofdmotor heeft er duidelijk zin in: het hele schip trilt zachtjes mee als ik haar langzaam de sporen geef tot 450 omwentelingen per minuut. Met een dikke snor voor de boeg is al snel van verre de Eiffeltoren te zien. Voor speciale gelegenheden heb ik een paar flesjes bubbelend spuitwater op een koele donkere plaats onder de bank opgeslagen, waarvan ik er nu alvast één koud ga zetten.

Vanaf hier doe ik het rustiger aan, er is alle tijd en zoveel te zien: in alle soorten en smaken tot woonschepen verbouwde voormalige vrachtschepen (spitsen), mooie bruggen – waaronder de clochards – en de wisselende architectuur. De spitsen liggen kop op kont gemeerd langs de oevers van de Seine.

Rond zeven uur’s-avonds is Eiffels inmiddels al meer dan honderd jaar oude kunstwerk dwars-scheeps aan mijn stuurboordzijde. Dan splitst het vaarwater zich en is er éénrichtingsverkeer langs de Notre Dame. Een kilometer verderop, daar waar de twee vaarwateren weer tezamen komen, ga ik rond over de bakboordzijde. Nog tijdens deze manoeuvre komt er een rubberboot langszij, bemand met een paar agressief kijkende en met handboeien en gummie knuppels uitgeruste politiedienstkloppers. De kortgeschoren wetsdienaren komen vertellen dat het echt niet is toegestaan op die plaats over bakboord rond te gaan; de helden lagen kennelijk ergens onopvallend op de loer, gezien de snelheid waarmee ze opzij waren. De Seine is op deze plaats breed en de manoeuvre op zich was logisch, zonder ook maar iemand of iets in gevaar te brengen. De situatie wordt echter als gevaarlijk beschreven! Goed werk heren! Echt belangrijk wat jullie hier doen! Er kan geen lachje af en de lichaamstaal die deze fanatieke agressievelingen uitstralen is dat ze geen enkel weerwoord dulden. En wat nu dan, gebaar ik? Het blijft bij een waarschuwing…Zondagavond al in de avondschemer maak ik de Zeester vast opzij van een woonspits aan stuurboordzij van de Seine, vlakbij de inmiddels kitscherig verlichte en in allerlei kleuren knipperende Eiffeltoren, schuin voor het Louvre. Ik lig tussen de woonschepen in, die daar tweedubbel gemeerd liggen, met water en stroom van de vriendelijke buren; heel apart zo midden in Parijs op je eigen bootje, tres bien!!

Een buurtbewoner merkt op dat alle schepen met hun boeg in de stroomrichting liggen en de Zeester precies andersom! Tegendraadsheid zit nu eenmaal in mijn karakter en daar is op mijn leeftijd helaas nog maar heel weinig aan te doen!

De dagen erna komen er af en toe ambtelijk uitziende mensen, om te vertellen dat het niet is toegestaan om op deze plaats zonder een speciaal vergunning af te meren. Ik probeer echter zo lang mogelijk te rekken en te genieten van de weelde.

Woensdagavond ligt er een officieel document op het dek. Als ik het in het Frans opgestelde schrijven goed begrijp, wordt mij vriendelijk doch zeer dringend verzocht om van de plaats die ik met de Zeester heb ingenomen te vertrekken; het is me duidelijk dat de langste tijd erop zit hier en het is ook wel mooi geweest. Ik heb al weerzin in de rusten eenzaamheid. Donderdagochtend haal ik een mooi flesje ‘Bon Bordeaux’ voor de goede zorgen van de buren. Tijdens het strijken van de twee gieken en mast, nodig om onder de bruggen door te kunnen, komen er twee grote rubberboten met in beide een stuk of acht agenten langszij. Tegelijkertijd zijn er ook een paar mensen die vanaf de walzijde aan boord willen komen. Later blijken ook dat politie ambtenaren, ze zijn in burger kledij.

Het is duidelijk mis, maar is het nu echt nodig om met zoveel personen tegelijk aan boord te komen? ‘Dit schip is Nederlands grondgebied en ik bepaal wie er wel en niet aan boord mag komen, ja’, probeer ik nog (in het Nederlands), maar tevergeefs. Een paar seconden later staat het dek vol met tot actie bereide wachters, ook in het stuurhuis en kombuis gaan de heren zonder te vragen binnen ze proberen mij te provoceren. Het lijkt alsof er een opname gaande is van serie ‘Crime Time’. Op de wal ontstaat een oploop.


Gemeerd op de Seine, tussen de woonschepen in Parijs

De chef de mission wil al de scheepspapieren zien en neemt deze ook maar gelijk in beslag. Men probeert mij nog bozer te maken, door ook mijn paspoort te confisqueren. Dat lukt prima, maar ik weet mezelf voldoende onder controle te houden.

Besef goed, schreeuwt men mij in steenkool-Engels met Frans accent toe, dat u een buitenlander op Frans grondgebied bent en de regels van dit land dient te respecteren. Het is me duidelijk; met deze in politiepakken verklede nationalisten is geen behoorlijk gesprek mogelijk. Jammer dat de Franse regering niet genoeg geld wil uitgeven om gekwalificeerd personeel aan te nemen dat ten minste enig Engels begrijpt.

‘Stinkende varkenskop’, roep ik – trillend van de spanning – de meest vervelende in het Nederlands toe toe, als hij ongevraagd in één van de kasten kijkt. Hij lijkt me te begrijpen en komt met zijn gebruinde kaal geschoren en door opgewonden zweet nat geworden bats op een paar centimeter van mijn gezicht; hij zou me bij mijn strot hebben gegrepen als er op de wal inmiddels niet een hele opstopping was. De getuigen zijn mijn geluk. Ik ruik zijn stinkende adem als hij sist: ‘Keep your bieg mouth’ Een jong puisterig en karakterloos hulpje, dat tot nu achter de leider stond, voelt zich gesterkt door het gebeuren en draait mijn arm op mijn rug. Nu grijpt de leider echter in. Hij geeft luide bevelen aan zijn manschappen en nog heel kwaad naar mij kijkend stappen ze langzaam weer terug in hun rubberbootjes, of verdwijnen via de loopplank.

‘s-Middags om half drie moet ik mij melden op de thuisbasis van deze geweldenaren. Een paar uur later zit ik dan tegenover een hele delegatie van deze stoere mannen in hun mooie pakjes met gouddraad opgestikte strepen en sterren op hun blinkende epauletten. Inmiddels heb ik genoeg tijd gehad om te kalmeren. Ik besef natuurlijk ook wel dat er geen enkel strafbaar feit is gepleegd; het hier gaat om pure intimidatie. Driftig worden aantekeningen gemaakt, papieren gekopieerd en er is zelfs een mooi voorbereide preek van weer een ander opperhoofd der manschappen. Hij is wat ouder, met een heel fanatiek maar gerimpeld eng gezicht. De grootst verwijtbare fout blijkt dat ik de ambtenaren niet aan boord wilde laten komen; mijn eerste terugduwen hebben ze kennelijk toch begrepen? En het vaarvignet voor Frankrijk is natuurlijk al lang verlopen; ik lieg dat het betalingsbewijs onvindbaar is. Ik moet een nieuw vignet kopen bij het bureau van de VNF en dat dan laten zien aan een zich belangrijk voelende en antiwoest onaantrekkelijk politievrouw. Wat een manwijf! Uit haar visitekaartje maak ik op dat zij ‘chef afmeerverbod district Seine’ is.


De chef sluizen. Hij rijdt met een Pandaatje mee van sluis naar sluis


Hier ruikt het nog ouderwets naar koeienmest

Op het bureau VNF vertel ik dat de Zeester een varend één-kamerhotel is, geen jacht maar een’bateau de commerce’. De superieuren worden nog even gebeld en allescheepspapieren weer gekopieerd: nee, voor dit type schepen is geen vaarvignet nodig! Met deze informatie ga ik, zoals beloofd, nog even naar mijn vriendin op het politiebureau. Dat lekkere ding wrijf ik nog even in dat ze, samen met al die anderen hier, heel belangrijk werk verricht in dit zweethol en dat ze daar haar leven lang trots op kan zijn. Het is maar beter ook dat ze me niet begrijpt.

Weer aan boord eerst maar eens een borrel, deze negatieve energie kan ik in het vervolg maar beter vermijden. Het predicaat ‘waterzigeuner’ maak ik ongewenst weer helemaal waar. Onder dwang opgelegde regeltjes werken bij mij nu eenmaal als een rode lap op een stier. In mezelf moet ik wel lachen om de hele situatie, maar wat ben ik er feitelijk mee opgeschoten? Voor eigenzinnigen is geen plaats hier, dat is wel duidelijk, het gebaande pad volgen is het credo! De dag is inmiddels al bijna voorbij als ik weer terug aan boord kom; dan morgen maar op weg naar Meaux.

Al vroeg in de morgen vertrek ik, om niet nogmaals de woede van de gefrustreerde waterpoli-tie over me heen te krijgen. Daar aangekomen meer ik bijna in het centrum af aan een mooie steiger met stroom. Eindelijk is er dan de rust waar ik nu even naar verlang. De eerste sneeuwbui van dit jaar valt en ik mis Maaike nu heel erg, ook al is ze aan boord. Een goede kennis, die elk jaar een paar maanden in de winter met zijn schip op vakantie gaat in Frankrijk, laat mij per telefoon weten dat hij op de Marne in Cummieres niet verder kan omdat een sluis defect is en die nog minstens eenweek gestremd zal blijven. ‘Waar zit jij?,’ vraagt hij, op een toon van ‘kom deze kant op’! Op de kaart zie ik dat het niet heel ver is. Twee dagen later lig ik aan de andere kant van de gestremde sluis die duidelijk onder reparatie is; het water is eruit gepompt en de sluisdeuren zijn verwijderd.


Een centimetertje ijs op een Frans kanaal

Leo ken ik al tientallen jaren. We drinken te veel en hebben een boel plezier, m’n zorgen zo even vergetend. Tijdens onze nachtelijke avonturen wisselen we ‘wijze’ lessen uiten ook al is het overgrootste deel dronkenmanspraat: het helpt mij ongemerkt toch. Al weer veel te snel is de stremming voorbij en komt Leo met vriendin en zijn ms. ‘Opa de Ruiter’ nog even opzij voor een laatst bakkie koffie. Na een klein weekje gezellig samenzijn vertrekt hij in de richting van Parijs.

Leo vaart heel veel. Hij is sluismeester op de gezelligste sluis van Europa, misschien wel van de wereld: de ‘Mijndense’ in Loenen aan de Vecht. Naast dagtochten met zijn pretboot MS’ Opa de Ruiter’ runt hij ook een malle pietje-winkel en scheumt hij rommelmarkten af. Sinds de koop van zijn schip een paar jaar geleden, heeft hij 7.600 draaiuren gemaakten dat is al enkele malen meer dan ieder gemiddelde watersporter in zijn hele leven zal maken. In de winter staat er een caravan zonder wielen (in verband met de doorvaarthoogte) op het achterdek ingericht als gastenhut.

‘Laat de spring maar los’,’ roep ik vanuit het stuurhuis naar mijn zoon, die een paar dagen aan boord is gekomen. We varen nog een stukje op de rivier de Marne, daarna op het kanaal evenwijdig aan de Marne. Het is kraakhelder weer, ‘s-nachts een beetje vorst en al snel zitten we tussen de ijsschotsjes. De volgende dag is het vaarwater helemaal dichtgevroren en staan de trossen stijf. Het is uitgestorven hier en dus weinig aantrekkelijk om ingevroren te raken. Dan maar door het ijs! Wat een enorm kabaal maakt dat, terwijl het ijs toch nog maar één tot twee centimeter dik is. De voortgang door het ijs is moeizaam; de selheid is nog maar heel laag. De nog net voor vertrek (uit Nederland) mooi rood geschilderde driehoek op de boeg gaat er tot boven de waterlijn helemaal aan.

Met Maaike is er nu alleen nog maar contact via SMS, we weten ons beiden geen houding te geven. Er zal ‘iets’ moeten gebeuren om het tij te keren; terugkeren naar Nederland is geen optie voor mij.

Laat in de middag komt Vïtry-le-Francois in zicht, wat een troosteloos aanzicht geeft dit stadje vanaf het water zeg! Door de mooie naam had ik kennelijk te veel gefantaseerd (‘het zou daar wel eens heel romantisch kunnen zijn’), maar het tegenovergestelde is het geval: gelijkvormige vierkante betonnen gebouwen met meer verdiepingen, armoede, drama en zeker geen plekje om eens even gezellig je schip vast te maken.

Een stuk ofzes ventjes zo tussen de 10 en 15 jaar staan te kijken hoe de Zeester langzaam door het ijs breekt en zijn het daar kennelijk niet zo mee eens. Ze beginnen stenen te gooien, gelukkig sneuvelen er geen ramen, wel liggen er een paar flinke keien aan dek. Het is maar goed voor hen en mij dat er geen jachtgeweer aan boord is…

Dan bakboord uit het Marne-Rijnkanaal in. De bijnaam van dit kanaal is’soixante-dix’en verwijst naar het aantal aanwezige sluizen (70).Soms zijn er automatische sluizen: zodra het schip een electronisch oog (meestal geplaatst op de wal) passeert, wordt de sluis gereed gemaakt om in te varen. Als het schip is vastgemaakt in de sluis moet aan een buis worden getrokken, het schutten begint dan.

De komende sluizen zijn handbediend. Met het ‘hoofd bedienig sluizen’ spreek ik af morgen om negen uur verder te willen, onder voorbehoud dat het ijs inmiddels niet te dik is geworden om er doorheen te kunnen breken.

Het vriest die nacht wel een paar graden, maar het varen gaat nog prima. De sluismeester rijdt met zijn witte VNF-Panda-auto mee van sluis tot sluis. Het schutten gaat snel en om vijf uur die middag laat ik de spudpalen zakken in het dorpje Revigny-sur-Ornain bij sluis 51. Als ik de wal opga om even de benen te strekken en wat te hollen met het vee, zie ik dat men er ook in dit dorpje in is geslaagd om het zo saai mogelijk te maken. De beton-jungle van de niet al te hoge saaie flats lijkt het voormalige Oost-Duitsland wel.


Winter in Meaux


Sleper voor de tunnel van Mauvages

Bij het ter kooi gaan vriest het al aardig maar de volgende ochtend is het weer omgeslagen en de temperatuur al ver boven nul. Door dus naar Ligny en Barrois, een heel leuk boerendorpje waar het nog ouderwets naar koeienstront ruikt. Hier is nog wel wat cultuur op te snuiven, het oude op een terp en in gotische stijl gebouwde kerkje torent hoog boven de kroeg en omringende boerderijen uit. ‘s-Nachts hoor ik het melkvee trekken aan de kettingen, waarmee ze in de stal zijn vastgebonden. Het rammelend geluid doet me denken aan de tijd dat ik bij mijn grootouders op de boerderij logeerde. De kalkoenen op het erf zullen, zo vlak voor kerst, de langste tijd van hun bestaan wel gehad hebben. Het is die nacht kraakhelder en ik maak me weer zorgen over de ijs-dikte morgen.

Het gekraai van hanen doet me de volgende ochtend beseffen dat er alweer een nieuwe dag is aangebroken. Voor vertrek ga ik nog even naar de boulangerie.

Vandaag passeert de urenteller de 17608, dat betekent 300 motoruren sinds het vertrek. Het is echt sluisje in, sluisje uiten steeds verder omhoog en een uur of vier na sluis no. 1 gepasseerd te zijn maak ik vast voor de tunnel van Mauvages. De mobiele sluiswachter voorzie ik van koffie, een dikke duil en ‘s middags een biertje.

De volgende ochtend om half negen zal de eerste trek door de tunnel zijn met een elektrisch aangedreven sleepboot. In circa 1½ uur wordt de Zeester, als enige schip, door de goed verlichte tunnel getrokken. Daarna volgt de tunnel van Foug, deze is slecht verlicht en hier mag men op eigen kracht doorheen varen.

Een aparte ervaring die smalle tunneltjes, de Zeester laat zich er gemakkelijk door sturen maar er is weinig vrije ruimte. Net boven de waterlijn is aan twee zijden een houten balk die als geleider kan dienen mocht men ‘uit koers’ raken.

Met Maaike is het echtscheidingsverzoek nu officieel ingediend. De kogel is daarmee door de kerk en binnenkort zal ik me weer vrij man kunnen noemen. Het is vreemd dat ik geen oog heb voor personen van het andere geslacht; het is net of vrouwelijk schoon niet meer bestaat! Het geduldig te dragen leed raakt op de achtergrond en zwijgt, het eenzame lijden brengt wel voortgang. Invloed van buitenaf is niet mogelijk. Het geloof dat het zo moet zijn en er nog een heel leven voor me ligt maakt het leven weer draagzaam. De gebeurtenissen uit het verleden hoeven de verdere ontwikkelingen niet in de weg te staan. Maaike zal ik nooit kunnen vergeten; de liefde is voor eeuwig!

Weer verder varend, net voorbij Toul, is er eerst een breed stuk kanaal met grote sluizen. Dan een stukje Moezel, echt mooi. Bij Pompey draai ik stuurboord uit het kanaal in naar Nancy. Vrijdagmiddag 16 december om een uur of vier is een mooi plaatsje gevonden aan een stukje loswal dichtbij het centrum van Nancy.

Het was een weekje waarin flink veel is gevaren. Toch is er maar zo’n 200 kilometer afgelegd. De hoofdmotor heeft 58 draaiuren gemaakt en er zijn 123 sluizen gepasseerd. Hier in de Elzas zijn vele château’s, een flesje gegist nat is niet duur en zelfs bij de bakker kun je Riesling of Gewürztraminer kopen. Pinot Noir isdeenige rode wijn uit dit gebied en die laat ik me ook maar eens goed smaken. Overdaad en weelde doen een mens in sommige tijden erg goed!

De behoorlijke diepgang maakt het voor de wal komen met de Zeester geregeld onmogelijk: het is er meestal te ondiep. De aanwezige spudpalen (stalen palen die ik in de bodem van het vaarwater kan laten zakken, zodat ik het op iedere gewenste plek kan afmeren zonder de trossen te hoeven gebruiken) lossen dit probleem op en hebben hun diensten goed bewezen. Met de flink lange loopplank kan dan toch meestal de wal wel bereikt worden (anders moet de bijboot gestreken worden). Het onafhankelijk zijn van loswallen of jachthavens maakt het vaarplezier groter.

Koken op de Zeester gaat elektrisch, daar is voor gekozen omdat het niet alleen veiliger maar ook praktischer is: geen gesleep met gasflessen en geen gevecht met de in ieder land weer andere aansluitingen. Een zware omvormer/acculader met zes dikke accu’s verzorgt in combinatie met een generator het 220 Volt boordnet. Twee kookplaten kunnen altijd gebruikt worden (dus op de omvormer), indien meer kookplaten gewenst zijn is een walstroom aansluiting nodig of moet de generator worden opgestart. Het 380 Volt boordnet is verder nodig voor de lieren van de gieken en de startluchtcompressor.


Toegang naar een smal en laag tunneltje

De volgende dag vind ik, net boven sluis 12 in het boeren dorpje Lagarde, een mooi plekje. Bij de plaatselijke kruidenier annex sociale verzamelplaats voor de lokalen, bestel ik een brood dat morgen vanaf zeven uur voor me klaar zal liggen.

Het kanaal is inmiddels al op een aardige hoogte gekomen, het lijkt nu wel of het over de toppen van de heuvels gaat.

Er volgt een vijf meter brede sluis met een stijging van zeker 15 meter, na het invaren tussen de twee gladde betonmuren is het net of je in een heel diepe put begeeft met alleen ver weg aan de bovenzijde licht (slecht voor mensen met claustrofobie). Daarna volgen twee tunnels (ook slecht voor mensen met deze fobie).

Dit was kennelijk het hoogste punt in Frankrijk want vanaf nu schutten de sluizen naar beneden. Na een dwarsscheepse schepenlift (!) maak ik om een uur of vijf in de avond vast in Lutzelbourg. Het is nu even doorvaren als ik met de kerst in Straatsburg wil zijn en ik vertrek de volgende dag daarom al om acht uur.

Het kanaal slingert door de heuvels en een National park en na weer heel wat sluizen gepasseerd te zijn stop ik voor sluis nummer 48. Het nabij gelegen dorpje heet Vendenheim. Zaterdagochtend vul ik de watertank op de bemande sluis 48. Na een paar kilometer te hebben afgelegd is er een grote supermarché vlakbij de waterkant. De spudpalen gaan weer naar beneden, hier kunnen mooi de kerstinkopen worden gedaan. Daarna volgt het laatste stukje kanaal naar Straatsburg.

De Zeester maak ik vast net voor de eerste sluis in het Rijn-Rhónekanaal aan een ponton van een rondvaartbedrijf dat het toch niet druk zal hebben in deze tijd van het jaar.


Sluismeester na de koffie, met een verse sigaar


Ingevroren…

Tegen de avond zwemt er een grote vette muskusrat (nu snap ik waarom onze zuiderburen het waterkonijnen noemen) om het schip, de volgende dagen zie ik er meerder, ze zijn best mak. Elke dag zie ik mensen hun oude brood voeren, weer eens wat anders dan eendjes voeren.

Strasbourg is een mooie stad en nu met alle versieringen en kerst markten extra gezellig. Ergens stond op een bord dat dit gebied sinds 1850 vier keer van nationaliteit is gewisseld, de vele aanwezige verdedigingswerken in en rond de stad hebben kennelijk niet goed gewerkt?

Ik laat me de plaatselijke geneugten zoals de choucroute, brezzle en bergamottes (snack’s) met een groot glas bier erbij goed smaken.

Er ligt een enorm pak sneeuw op het roefdak; een witte kerst! Door de grote pan zelf gemaak-te’boeuf bourguignon’ hangt er een heerlijke lucht van braadvlees in en rond de kombuis, het water loopt me door de mond.

Zo’n 30 jaar ben ik nu principieel vegetariër, maar een derde-rangs: minstens éénmaal in het jaar wordt er gezondigd. Daarbij ben ik ook nog heel gemakkelijk te verleiden, bijvoorbeeld wanneer iemand iets heel lekkers voor me kookt.

Een groene slager is niet te vinden, dus dan maar naar een ordinaire boucherie; mijn kennis van de Franse taal is onvoldoende om de vleesverkoper te vragen wat voor een leven het dier heeft gehad en na een stotterende en twijfelende poging stop ik er mee. Weg maar even met alle principes van alleen vlees te eten van een dier dat een goed leven heeft gehad! ‘Gewoon lekker eten en niet zeuren, watje’ spreek ik mezelf toe.

Van oud- op nieuwjaar laat ik de champagnekurk knallen en toast ik met mezelf op de goede dingen! Na de jaarwisseling kijk ik nog eens goed op de kaart en besluit door de kanalen via de Saar naar de Moezel te varen en bij Koblenz de Rijn tegenstrooms te nemen tot de ingang van de Main.

De trossen gaan voor het eerst in het nieuwe jaar weer los en ik vaar het Marne-Rijnkanaal in.

Bij Dettwiller Lupstein, net boven sluis 37, is een mooi plekje; het is zowaar diep genoeg om met de Zeester voor de wal te komen. Met de chef sluizen VNF spreek ik af morgen om half negen verder te varen. Die nacht vriest het echter een graad of tien en daarmee is het varen abrupt tot een einde gekomen.

Het dichtstbijzijnde dorpje met bakker en winkels is 20 minuten lopen. Ook is er voldoende drinkwateren brandstof aan boord, dus ik kan het wel een tijdje uithouden hier.

Er volgen urenlange zwerftochten met Papa door de nabij gelegen bossen en ik zaag een nieuwe voorraad kachelhout. Het ijs wordt dikker en dikker.

Na volgende week zal het kanaal voor twee maanden gestremd worden voor onderhoud aan de sluizen en om hier twee maanden opgesloten te liggen is een minder leuk vooruitzicht.

Een VNF-medewerker meldt dat ze gaan proberen een ijsbreker te regelen: men wil het kanaalpand leeg laten lopen en de Zeester ligt dus gruwelijk in de weg. Hé, dat zou een geluk voor mij zijn zeg!