SEPTEMBER 1966 - APRIL 1967
Phnom Penh, Cambodja
De naweeën van het bezoek van generaal De Gaulle, met veel ophef aangekondigd, brachten de ingewijden in een staat van moedeloosheid. De euforie die hen tijdens zijn bezoek had bevangen, glipte weg als een dief in de nacht.
De verwachte financiële steun, voorafgaand aan het bezoek van Franse zijde bevestigd, bleef beperkt tot een fonds dat de bouw van een tweede lyceum mogelijk moest maken. Voorts zou er een fosfaatfabriek worden gebouwd en werd het armzalig toegeruste Khmerse leger nieuwe uniformen beloofd. En daar moesten ze het mee doen.
De ontmoeting van de Franse minister van Buitenlandse Zaken met enkele afgevaardigden uit Hanoi bleef zonder tastbaar resultaat. En wat de tijdelijke aanwezigheid van De Gaulle betrof, die had niet tot gevolg dat de rest van de wereld, zoals verwacht, belangstelling kreeg voor het kleine landje in Zuidoost-Azië. Kortom: het werd duidelijk dat de dagen van prins Sihanouks bewind geteld waren. Hij had een laatste poging gedaan, en had gefaald; behalve het openen van een nieuwe school, zou er niets veranderen. Bovendien zou de school slechts tot gevolg hebben dat nog meer scholieren met een diploma op zak werkloos zouden worden. Het was bijna onvermijdelijk dat juist die scholieren zich tegen het regime zouden keren.
Naarmate de stemming in het land omsloeg, veranderde ook de stemming in huize Khieu. De politieke veldslag tussen Tsjau Seng en Kou Roun dreigde binnen afzienbare tijd tot een definitieve krachtmeting te leiden en de vraag wie als overwinnaar uit de strijd zou komen, was vrijwel overbodig.
Tijdens die woelige dagen, vol onvrede en disharmonie, dacht Sokha vaak terug aan de gewraakte dag waarop René Evan bij hen de avondmaaltijd had genoten. Toen hij de eetkamer verliet, had hij nog juist gezien dat zijn vader een troostende arm om de schouders van zijn moeder sloeg, en hij had dat ene woord opgevangen. 'Own.'
Nu hij eraan terugdacht, leek het ogenblik, in het licht van de huidige, escalerende ontwikkelingen, des te pijnlijker. Bovendien voelde Sokha zich ontworteld. Waar hij ook kwam, hij trof een licht hysterische sfeer aan. Vrijwel iedereen leek te verwachten dat er iets te gebeuren stond, maar niemand was in staat precies te benoemen wat er te gebeuren stond. Sam hield vol dat de revolutie voor de deur stond, maar Sokha was er niet zo zeker van. Meermalen vroeg hij Preah Moha Panditto naar diens mening, na de dagelijkse les. Maar de oude monnik keek hem slechts aan en zei: 'Over zulke dingen denk ik nooit na. Ik ben niet in het minst in politiek geïnteresseerd.' Tijdens de daaropvolgende jaren dacht Sokha nog vaak met weemoed aan die woorden terug en huilde bij die gelegenheden bittere tranen om het verlies van zijn Lok Kru. Angst was een ongenode gast, die als een afschrikwekkende kmoch door zijn brein spookte. Wat staat ons te wachten ? Die vraag echode door zijn hoofd, als een kille wind, die zijn nachten onrustig en soms slapeloos maakte. Meermalen kwam het voor dat hij in één nacht een dozijn keer of meer wakker schrok en verschillende uren klaarwakker doorbracht.
Malis was tijdens deze periode de enige die hem tot troost was, of liever gezegd, de seksuele relatie die alleen van zijn kant bestond. Vrijwel elke nacht, en in het bijzonder als zijn onrust een piek bereikte, sloop hij stilletjes door de gang naar haar kamer en opende geruisloos haar kamerdeur. Daar masturbeerde hij dan met een heftigheid die seksuele bevrijding, maar geen geestelijke opluchting bracht.
Toen, op zekere avond, bracht Sam een slank en aantrekkelijk meisje met zich mee naar huis. Ze heette Rattana en was een en al geluk en vrolijkheid. Tijdens de maaltijd was Sam ongewoon stil; hij liet het aan Khemara en Hema over om het gesprek op gang te houden.
Maar Sokha constateerde dat zijn broer gebukt ging onder een spanning die hij nog nooit eerder in hem had waargenomen. Tenslotte nam Sam het woord. Hij vertelde zijn vader en moeder wat hij en Rattana voor elkaar voelden; vervolgens vroeg hij toestemming om met haar te mogen trouwen.
Daarna, toen hij haar thuis had gebracht, zocht
Sam zijn jongere broer in diens kamer pp.
'Het bevalt me niets," Own,'zei hij zacht. 'Ze zeiden niet meteen "ja" op mijn verzoek.'
'Ach, je weet hoe ze zijn, in het bijzonder pa. Je hebt zelf ooit eens gezegd dat hij erg ouderwets is.'
Maar de ongeruste gezichtsuitdrukking op het gezicht van Sam bleef gehandhaafd. 'Ik wed dat ze eerst een waarzegger gaan raadplegen ... en dat bevalt me niets.'
'Maak je niet druk,' zei Sokha troostend. 'Iedereen die op het punt staat te gaan trouwen, voelt zich zoals jij nu. Het komt allemaal best in orde.'
De waarheid liet zich echter anders aanzien; Sams zorgen bleken gegrond. De waarzegger die Khemara en Hema raadpleegden, zei dat hij het huwelijk niet kon goedkeuren, en Sam barstte in woede uit toen zijn ouders hem het nieuws meedeelden.
'Dus omdat ik in het jaar van de rat en zij in het jaar van de slang werd geboren, kan het huwelijk niet doorgaan?'
'Ik vrees dat de astroloog wat dat betreft geen enkele twijfel koesterde,' zei Khemara bedaard. 'Om die reden zijn jullie niet voor elkaar geschikt. Ik kan je geen toestemming geven om met haar te trouwen.'
'Maar we houden van elkaar!'
'Sam, alsjeblieft, toon toch begrip. Het is voor je eigen bestwil.'
'Pa, begrijp je wat ik zojuist zei?'
Khemara sloeg een arm om de schouders van zijn zoon en probeerde te glimlachen. 'Jawel, Sam, maar volgens de astroloog zal jullie liefde niet van blijvende aard zijn. De slang zal de rat verslinden. Dat is een vaststaand gegeven dat je moet accepteren.'
'Nee!' Sam maakte zich los uit de omhelzing van zijn vader.
'Samnang!'
En zo eenvoudig was het. Khemara verhief zijn stem en Sam boog zijn hoofd.
'Let maar eens op, Sam,' zei zijn vader. 'Jij zult vast en zeker een meisje vinden dat beter voor je geschikt is.'
Die nacht zag Sokha zijn oudere broer door de gang sluipen en via een raam naar buiten klimmen. Hij verdween in de richting van de villa van Nguyen Van Diep. Sokha deed een stap achteruit, weg van de deur van de slaapkamer van Malis, met de bedoeling zijn broer heimelijk te volgen. Maar Sam was al tussen het struikgewas 120
verdwenen en Sokha kon onmogelijk bepalen of hij naar de villa van de Vietnamezen zou gaan, óf naar Rattana, óf naar Renê. Sokha lag allang in bed, nagloeiend van het genot dat zijn eenzijdige seksuele relatie hem bood, toen Sam terugkwam. De eerste ogenblikken dacht Sokha dat hij droomde, maar het volgende ogenblik boog Sam zich over hem heen en kuste hem op zijn voorhoofd.
'Waar ben je geweest?' Zijn stem klonk slaperig.
'Zul je tegen niemand zeggen dat ik weg ben geweest?'
Sokha schudde zijn hoofd. 'Bawng.. .' Dat was een belofte die hij niet vaak deed. 'Sam, ik ben bang, ik weet niet wat er gaat gebeuren.'
Sam knielde naast zijn bed en sloeg een sterke arm om hem heen.
'Hé, Own, was jij niet degene die zei dat pa wel voor ons zou zorgen?'
Ze keken elkaar in de ogen, een lange poos, en voor het eerst kwam het bij Sam op dat Sokha wist wat er zou gaan gebeuren. Hij bracht zijn mond vlak bij het oor van Sokha en fluisterde: 'Maak je nu maar geen zorgen, Own, maar eerstdaags zul jij degene zijn die voor het gezin zal zorgen.'
Sokha rolde op zijn zij en drukte zich op zijn elleboog overeind.
'Wat bedoel je daarmee?' vroeg hij fluisterend.
'Precies zoals ik het zeg. En nog iets. Ik ga ervandoor. Ik kan niet langer aanzien wat hier gebeurt. Binnenkort worden er verkiezingen gehouden. Lon Nol zal tot minister-president worden gekozen. Sihanouk zal als staatshoofd aanblijven, natuurlijk, net zoals tijdens de afgelopen zes jaar. Maar generaal Lon Nol zal steeds meer macht naar zich toe trekken, en dat zal voor ons het einde betekenen. Of liever gezegd: het begin van het einde. Op het platteland richt de generaal nu al ware slachtingen aan. Het zal alleen maar erger worden als hij aan de macht komt.'
'Maar wat wil jij eraan doen?'
'Ik sluit me bij de maquis aan. René heeft me in contact gebracht met een eenheid die ten noordwesten van Battambang is gelegerd. Daar ga ik heen.'
'Maar waarom?'
'Omdat, Sokha, het de enige manier is om dit land te bevrijden. Sihanouk en zijn vazallen zijn door en door corrupt. De stank is overal te ruiken. Lon Nol is een schoft van het zuiverste water; als hij de kans krijgt, zal hij ons allemaal uitmoorden. Dat kan ik niet zo maar laten gebeuren. En daarom moet, ik gaan.
'Jij bent mijn beste vriend, wat moet ik zonder jou?'
Sam stond op. Hij gaf zijn broer een vriendelijk kneepje in zijn hand. 'Leven, Sokha, leven.'
Hij liep het vertrek door; Sokha zag hem versmelten met de duisternis van de gang achter hem.
'Sam?...'
'Ja, kleintje?'
'Het spijt me van Rattana, dat je niet met haar kunt trouwen.'
Sam zei niets, maar na verloop van tijd bracht hij zijn hand naar zijn ogen. 'Misschien is dat maar beter,' zei hij met een gesmoorde stem. Zijn stem klonk als een plotseling opstekende bries die de bladeren van de bomen in beweging bracht. 'De revolutie roept.'
Na deze woorden verdween hij en het duurde die nacht een hele poos voor Sokha de slaap kon vatten. Sam had niemand van het gezin Khieu van zijn voorgenomen vertrek naar Battambang op de hoogte gebracht. Zelfs Hema, zijn moeder, wist er niets van. Vanzelfsprekend waren ze er behoorlijk van ondersteboven. Khemara meende aanvankelijk dat hij bij Rattana was ingetrokken en bracht haar ouders een bezoek. Toen hij terugkwam, deelde hij mee dat Rattana hem sinds de dag waarop ze bij de Khieus had gegeten, niet meer had gezien, laat staan gesproken. Hij zei dat hij haar geloofde. Bij voorkeur wilde hij de politie buiten de zaak houden. Gezien de huidige sfeer in de stad was het onvoorspelbaar welke, mogelijk voorbarige conclusies ze zouden trekken.
Sokha koesterde zijn geheim als een schat, hoewel hij met lede ogen aanzag hoezeer zijn ouders door hun onwetendheid werden gekweld. Toch kon hij zich er niet toe zetten hen deelgenoot van zijn geheim te maken. Sam had gewild dat ze het niet te weten kwamen, anders zou hij zeker een briefje hebben achtergelaten. Bovendien kwam Sokha tot de slotsom dat ze beter af waren als ze niet wisten waar hij was.
Die avond kon hij de slaap niet vatten en, op zoek naar troost voor zijn gekwelde gemoed, begaf hij zich naar zijn vaste plek voor de slaapkamerdeur van Malis.
Hij had zijn penis, die na de aanblik van zijn blote zus aanzienlijk in omvang was toegenomen, juist te voorschijn gehaald, toen hij in de kamer iets zag bewegen. Het was een benauwende nacht en alle ramen stonden wijd open. De gordijnen waren ook open, zodat elk zuchtje wind de woning onbelemmerd kon binnendringen. Het beddegoed van Malis' bed was in een slordige hoop naar het voeteneind geschoven. Op het ogenblik waarop Sokha zijn penis vastgreep, zag hij de schaduw in beweging komen. Hij keek geschrokken in de richting van het raam. Nee, hij had zich niet vergist. De man was door het raam geklommen en begaf zich naar het bed. Sokha zag zijn zuster half overeind komen en naar hem kijken. Haar borsten bewogen nauwelijks waarneembaar en het volgende ogenblik - ongelofelijk maar waar - wenkte ze de gedaante naar het bed te komen.
Sokha stond perplex. Ze omhelsden elkaar, de onbekende en zijn zus. Vervolgens duwde de man zijn zus naar het midden van het bed. Hij ging op zijn knieën voor haar zitten en spreidde haar dijbenen. Een van Malis' lange armen kwam als een slang omhoog en streelde zijn gespierde rug, en trok hem naar zich toe. Sokha's penis hing slap in zijn greep. O, Boeddha, dacht hij, en hij voelde zich misselijk worden. De betovering was verbroken, voorgoed, en nu beschouwde hij zichzelf als een ordinaire gluurder. Plotseling besefte hij wat hij nacht na nacht had gedaan. Hoe kón hij dat hebben gedaan? Hoe was dat mogelijk? Hij haastte zich weg van de plek die hem tijdens de daaropvolgende dagen met schaamte zou vervullen. Terug op zijn kamer hield hij zijn hand tussen de deur en de deurpost en trok uit alle macht de deur dicht. Hij klemde zijn kiezen op elkaar en bleef trekken, tot het bloed langs zijn hand sijpelde en hij het bewustzijn verloor. Verschrikte uitroepen en het geluid van voetstappen brachten hem weer bij bewustzijn. Zijn hand klopte en bezorgde hem een helse pijn. Hij knipperde met zijn ogen. Toen werd hij zich ervan bewust dat de wanden van zijn kamer door een rode gloed van buiten werden gekleurd.
Hij kreunde en, met zijn gekwetste hand tegen zijn borst geklemd, strompelde hij naar het raam. De lucht leek in brand te staan. Vurige vonken zweefden door de lucht en het was zo warm dat hij overvloedig begon te transpireren.
'Sok!' Zijn moeder kwam het vertrek binnen. 'Alles in orde?'
'Ja maman,' zei hij werktuiglijk. Met zijn lichaam verborg hij zijn rechterhand voor haar scherpe blik. Hema sloeg een arm om zijn schouders. 'Ga bij dat raam vandaan,' zei ze bezorgd. 'Alle kinderen moeten weg uit deze vleugel van het huis. Volgens de brandweerlieden bestaat er nauwelijks gevaar dat de brand zal overslaan, maar ik neem liever geen risico. Vannacht slaap je in onze slaapkamer.'
'Maar, wat is er gebeurd,maman ? Wiens huis staat er in brand?'
Hema zei niets. In plaats daarvan duwde ze hem voor zich uit. In de kamer zag hij Malis zitten. Ze had een arm om de slaperige Ratha geslagen en de andere om Sorya. Ze keek uit het raam naar buiten. De ramen waren nu gesloten om te voorkomen dat rook en vonken het huis binnenzweefden.
Sokha bleef zo ver mogelijk bij haar uit de buurt. Hij liep in een wijde boog om haar heen en ging op zoek naar zijn vader. Na enig gezoek vond hij hem bij de voordeur.
'Ga er niet heen,' riep zijn moeder hem bezorgd na. 'Khemara!'
Zijn vader draaide zich met een ruk om. De rechterhelft van zijn gezicht toonde dezelfde rossige gloed die Sokha op de wanden van zijn kamer had gezien. 'Wiens huis staat in brand?' vroeg Sokha aan hem.
Khemara had een uiterst bedroefde uitdrukking op zijn gezicht. De blik in zijn ogen was uitgesproken angstig. 'De villa van de Vietnamees: Nguyen Van Tsjinh.'
Aan het eind van die week, nauwelijks een maand voor de verkiezingen, werd Khemara gearresteerd. Zonder voorafgaande waarschuwing, zonder zelfs maar aan te bellen, drongen politiemannen en leden van de geheime dienst de woning van de Khieus binnen. Het gezin stond net op het punt om zich ter ruste te begeven.
Sokha had nog nooit in iemands ogen een blik waargenomen als de blik die hij die avond in de ogen van zijn moeder zag.
'Je hoeft je nergens zorgen over te maken, OwnTijdens de afgelopen jaren heb ik mijn trouw bewezen. Dit is eenvoudigweg een vergissing, meer niet.'He,' zei Khemara toen hij zich onder toezicht van de politiemannen aankleedde. 'Ik ben een trouw aanhanger van de prins. ma had tranen in haar ogen; ze was niet in staat om ook maar één woord over haar lippen te krijgen. Khemara gaf elk van zijn kinderen een afscheidskus. Toen hij bij Sokha kwam, kuste hij zijn zoon op zijn wang en fluisterde in zijn oor: 'Zorg tijdens mijn afwezigheid voor het gezin.'
Toen hij die nacht eindelijk in bed lag, dacht Sokha terug aan Sams woorden. Eerstdaags zul jij degene zijn die voor het gezin moet zorgen. Had Sam geweten wat er te gebeuren stond? vroeg hij zich af. En zo ja, hoe had hij dan, zonder er iets over mee te delen, hen in de steek kunnen laten?
Tenslotte viel hij in slaap. Later op de avond werd hij door een nachtmerrie geplaagd, een bijzonder levendige. Hij zat aan het hoofd van de tafel in de eetkamer. Hema zat naast hem. Hij sloeg zijn arm om haar schouders en zei zacht en glimlachend: 'Own.'
In de moeilijke maanden die volgden, vroeg Sokha zich met steeds grotere regelmaat af waarom hij eigenlijk in Phnom Penh bleef. Zoals Sam had voorspeld was generaal Lon Nol tot minister-president gekozen en de stalen greep van zijn invloed werd overal voelbaar. Tegen december werd uit de geruchten duidelijk dat de regering haar greep op de bevolking op het platteland begon te verliezen. Bij de aanvang van het nieuwe jaar liet Lon Nol de gehele rijstoogst in beslag nemen en stelde een voedseldistributiesysteem in. Soldaten kregen opdracht om de rijst op te gaan halen; de vergoeding die de boeren ontvingen was belachelijk laag. Deze ramassage du paddy zoals de daad door de nieuwe regering werd omschreven, werd met gemor begroet, wat zijn weerslag vond in toenemend gewapend verzet van de zijde van de boeren. Dagelijks deden er in de stad geruchten de ronde over nieuwe slachtingen die op het platteland werden aangericht. Naarmate de toevloed van dergelijke berichten toenam, werd Sokha steeds onrustiger. Al na de eerste week was hem duidelijk geworden dat zijn vader nooit terug zou komen. Maar zijn moeder was een tegengestelde mening toegedaan. Het grootste gedeelte van haar tijd bracht ze door in het koninklijk paleis, in de hoop iets over haar man te vernemen. Maar Lon Nol en zijn onderdanen hadden geen tijd voor haar.
Eenmaal werd ze door de soldaten zodanig geslagen dat ze enkele dagen niet kon lopen. De hulp van een arts moest worden ingeroepen. Maar zodra ze weer op de been was, begaf ze zich wéér naar het paleis. Daar weigerde ze huiswaarts te gaan tot men haar vragen zou beantwoorden. Maar behalve minachtende opmerkingen kreeg ze niets te horen. Tenslotte ging ze terug naar haar woning, sloot de deur achter haar en zette geen stap meer buiten het tuinhek.Sokha probeerde vergeefs haar te troosten. Haar verdriet was echter te groot voor troostende woorden.Sokha liep eenmaal René tegen het lijf, vlak bij de grote markt.
'Het spijt me van je vader,' zei René. 'Maar ik heb hem gewaarschuwd. Ik heb mijn best gedaan.'
Sokha besefte dat René de waarheid sprak, maar hij kon zich er niet toe zetten dat te beamen of de Fransman te bedanken. Het werd lente en omstreeks die tijd begonnen ook de gevechten. Preah Moha Panditto had Botum Vaddey inmiddels verlaten. Evenals het woud cheddei er achter werd de tempel nu al als een overblijfsel van een weinig fortuinlijk verleden beschouwd. Phnom Penh stortte ineen. Sokha had het gevoel dat het leven dat hij en zijn familie er eens hadden geleefd slechts in zijn verbeelding bestond, als een droom die nooit werkelijk bestaansrecht had gekend. Want het heden was een nachtmerrie. Hij probeerde zijn moeder duidelijk te maken waarom hij vertrok, dat hij moest doen wat zijn hart hem ingaf. Hij moest opkomen voor de rechten van zijn vader, voor haar rechten, voor die van Preah Moha Panditto. De oude gebruiken en wetten werden overspoeld door de vloedgolf van kwalijke veranderingen. Vrede, wederzijds begrip en de leer van Boeddha zouden moeten wachten tot rustiger tijden aanbraken. Maar hij zou deze tijd nooit vergeten; ook dat zei hij tegen haar.
Hema hoorde niet wat hij tegen haar zei. Ze keek door het raam naar de oude banyan-boom, zonder ook maar één keer met haar ogen te knipperen. Haar gerimpelde oude gezicht toonde een lichte zenuwtrek. Haar ogen leken melkachtig wit, als die van een blinde. Sokha kuste haar op beide wangen, fluisterde haar nog meer troostende woorden toe en vroeg haar om toestemming. Zonder een woord met Malis te wisselen, die zich op dat ogenblik bezig hield met Sorya en Ratha, verliet hij zijn ouderlijke woning, Chamcar Mon, Phnom Penh, en verdween in de jungle ten noordwesten van dezelfde route die zijn broer eerder had genomen, op een koers die hem onvermijdelijk in botsing met de revolutie zou brengen.
Van veraf, vanuit de binnenstad, klonk het
geluid van sirenes; het klagende geluid droeg ver in de benauwende
lucht. De warmte straalde van de trottoirs en de gevels van de
gebouwen zodat het zelfs nu, omstreeks middernacht, net zo warm was
als tijdens het middaguur.
Tracy voelde zich moe toen hij op Thirtieth Street naar links afsloeg. Zijn appartement bevond zich op de tweede verdieping van een klein, keurig onderhouden gevelpand. De balkons en de onderste helft van de ramen waren voorzien van krullerige, smeedijzeren versieringen, die de indruk wekten dat het pand steen voor steen vanuit New Orleans hierheen was overgebracht en opnieuw opgebouwd. Tracy stak zijn sleutel in het slot van de voordeur en stapte naar binnen. Hij nam zijn post van het tafeltje in de hal en liep de steile trap op. De vermoeidheid in zijn lichaam was nog niet tot in zijn hoofd doorgedrongen. Zijn hoofd liep over van gedachten en speculaties die na het vinden van het afluisterapparaat de kop hadden opgestoken. Eenmaal op de overloop van de tweede verdieping, zag hij aan de onderkant van zijn kamerdeur een dunne lichtstreep. Toen hij die ochtend naar zijn werk was gegaan, had hij het licht gedoofd! Snel en geruisloos, op de zijkanten van zijn voeten, begaf hij zich naar de deur. Hij stelde zich opzij van de deur op, stak zijn sleutel in het slot en draaide die om. Met een snelle beweging duwde hij de deur wijd open. De scharnieren protesteerden tegen het geweld. Hij hield zijn adem in. Er gebeurde niets.Zijdelings schoof hij zijn appartement binnen en stapte, zodra hij helemaal binnen was, weg van de deur. Niets bewoog. Geen schaduw, niets. Hij luisterde met gespitste oren, maar hij hoorde niets. Toen hij zich langzaam omdraaide zag hij een half gevuld glas op de eettafel staan. Witte wijn. Naast de tafel, de ogen wijd opengesperd, stond Lauren.
'Jezus Christus,' zei Öij happend naar lucht. Hij schopte de deur achter zich in het slot. 'Laat me eens raden. Je hebt de huismeester omgekocht.'
Ze glimlachte geforceerd. 'Ik heb hem verteld wie ik ben. Ik geloof dat hij er heimelijk een kick van kreeg.'
'Ik weet het wel zeker.'
'Wat bedoel je daarmee?' Argwanend hield ze haar hoofd een beetje schuin.
'Balaban is een vieze, oude man; hij denkt dat alle ballerina's maagd zijn. Hij fantaseert graag.'
Ondanks haar zenuwachtigheid glimlachte Lauren. 'In dat geval ben ik blij dat hij de waarheid niet kent. Waarschijnlijk zou hij me dan niet binnen hebben gelaten.'
Je hebt anders wel lef, wilde Tracy zeggen, maar hij slikte de woorden haastig in. Hij draaide zich om en keerde haar zijn rug toe. Met een starende blik, zo gespannen als een boog, reageerde Lauren meteen op de handeling die zij als afwijzend interpreteerde.
'Je bent toch niet boos, is het wel?' Toen hij zich niet meteen naar haar omdraaide, deed ze een stap in zijn richting. 'Ik heb je gemist.'
Het klonk als een fluistering. 'Meer dan ik in woorden kan uitdrukken.'
Waarom liet je me in de steek? wilde hij vragen. Waarom heb je me zo gekwetst ? Hoewel ze het hem al had verteld, was hem dat niet voldoende. 'Waarom zou ik je nu vertrouwen?' vroeg hij in plaats daarvan.
Lauren huiverde, alsof er een koude windvlaag door het vertrek heen ging. Die vraag had ze het meest gevreesd. Haar handen trilden, maar ze gaf geen krimp. 'Ik zou het niet kunnen zeggen,'
zei ze naar waarheid. 'Ik kan alleen maar zeggen dat er een heleboel is veranderd. Ik heb ... hoe het precies zit weet ik niet, maar ik denk dat jij een deel van jou in mij hebt achtergelaten.'
Tranen vloeiden over haar wangen en haar ogen glinsterden in het lamplicht. 'Maar daar zul jij waarschijnlijk geen genoegen mee nemen? Ik bedoel... het zijn maar woorden. En met woorden kun je liegen, halve waarheden verkondigen.' Zonder er nog iets aan toe te voegen, stapte ze op hem af. De gedachte dat hij haar zou aandoen wat zij hem had aangedaan, drukte als een zwaar gewicht tegen haar maag; het was een eeuwenoude angst en daarom zo sterk. Ze vocht ertegen. 'Maar wat?' vroeg ze zacht, 'voel je als ik dit doe?'
En ze raakte hem aan. Haar vingertoppen gleden over zijn bovenarm, zijn borst, en hoger, naar zijn hals. Ze wist precies wat ze deed; nog nooit had ze een andere man op deze wijze aangeraakt, met zoveel liefde en tederheid.
Toen Tracy ten volle doordrongen was van haar aanraking, keek hij haar aan. Op een of andere wijze herinnerde de aanraking hem aan de aanraking van de Khmer-priester. Toen had die aanraking hem, een vreemdeling in een vreemd land, geschokt. Tevens was hij doordrongen geraakt van de kracht ervan. Nu, in gezelschap van Lauren, voelde hij de overeenkomst tussen de beide aanrakingen.
'Inmiddels hebben we allebei onze eigen oorlogjes gevoerd, is het niet?' Ze knikte zwijgend, blij dat hij tegen haar sprak. 'We hebben elkaar belogen, elkaar bedrogen en liefde in haat veranderd.' Hij had haar nog niet aangeraakt. 'En we hebben haat in geestelijk geweld veranderd.'
Zijn aanhoudende zwijgen had haar beangstigd en intuïtief bewoog ze zich dichter naar hem toe, zodat haar rechter heup tegen de zijne drukte. Ze droeg een donkergroene zijden broek en een wit mannenoverhemd. Een lint met een lichtpaars streepje hield haar haar in een paardestaart gevat. Ze had slechts een tipje lippenstift en rouge op. Behalve op het podium hadden haar ogen geen oogschaduw nodig. Kleine diamantjes schitterden op haar oorlellen.
'Maar nu ben ik hier.' Haar stem klonk opnieuw alsof ze op het punt stond om in tranen uit te barsten. 'Ik ben naar jou toe gekomen.' Het lamplicht speelde met haar schaduwen toen ze zich bewoog. Haar wangen gloeiden. 'En het is net alsof ik weer thuis ben.'
Ze had nu gezegd wat ze had willen zeggen, waarvoor ze was gekomen. Ze had de woorden niet gerepeteerd, niet vooraf doorgenomen, ze was te bang geweest om er bewust over na te denken. Haar leven zou ondraaglijk zijn geworden als ze niet naar hem toe was gegaan. Dansen en, als ze niet danste, naar de grond staren en naar het kloppen van haar hart luisteren, alsof ze op de kust van een of ander vreemd en vijandig land was gestrand, dat ging niet. Ze huiverde, zich ervan bewust dat het fysieke contact tussen hen iets was waar ze al heel lang naar had verlangd. Maar het contact was broos, net zo kwetsbaar als een brandende kaars op een vlak strand. Elk ogenblik kon een opstekende b^ies het licht doven. Ze vermoedde dat het ogenblik nabij was. Daarom sloot ze de ogen en liet de metronoom van haar hartslag de seconden markeren. De tijd scheen stil te staan.'Als in een droom verloor ze het besef van tijd en plaats en hoelang ze daar stonden. Minuten, dagen, uren, voor haar waren ze allemaal gelijk. Haar verlangen naar hem, de stellige wetenschap dat ze zonder hem niet wilde leven, de broosheid van het ogenblik dat ze nu samen beleefden, dat alles maakte haar ontzettend bang. In paniek vroeg ze zich af wat ze zou doen als hij haar nu wegstuurde. Ze zou het wellicht geestelijk overleven, dacht ze, maar met welk doel? Ze keek hem recht in de ogen, op zoek naar een aanwijzing omtrent zijn gevoelens. Haar bezorgdheid zette haar ertoe aan om in actie te komen. De dunne draad die hen op dit ogenblik aan elkaar bond de ontzettend broze draad brak onverwacht; hij stak zijn beide handen uit en greep haar schouders vast.
'Wat is er?' vroeg ze een beetje buiten adem. Haar longen leken met tegenzin hun werk te verrichten.
'Geef me nog wat tijd,' zei hij. 'Het is te veel, te snel. Ik weet niet of ik er al aan toe ben.' Hij schudde zijn hoofd. 'Tussen ons is teveel gebeurd. De afgelopen twee jaar hebben een litteken achtergelaten dat niet in enkele ogenblikken kan worden uitgewist.'
'Wil je dat ik wegga?' Het was eruit voor ze er erg in had, voor ze zich kon beheersen en de woorden binnenhouden. Ze schreeuwde het bijna uit. Hij zei niets. Ze stapte van hem vandaan, achteruit en in de richting van de stereo; zonder erbij na te denken koos ze een langspeelplaat. Ze drukte de toetsen in, zette de naald op de plaat en draaide aan de volumeknop.
Ze liep naar hem terug en nam zonder enige gekunsteldheid zijn hand in de hare. Ze probeerde op geen enkele manier verleidelijk te zijn, daar paste ze wel voor op. De muziek begon en ze hief haar handen op, en trok hem tegen zich aan.
Een oud nummer van Bruce Springsteen Shadows in the night, bulderde uit de luidsprekers en zweefde als nevel over de Hudson door de woonkamer. Herinneringen aan de prettige ogenblikken die ze samen hadden beleefd, spookten door haar hoofd, van de onschuld van wat eens was geweest, een voorproefje van hoe het weer zou kunnen zijn. De rauwe stem van Bruce en de beat, de beat... Ze had een juiste keus gedaan.
Ze glimlachte naar hem en drong haar angst naar de achtergrond. Ze hield haar hoofd schuin en haar lippen brachten geluidloos een woord voort, vormden het: 'Kom.'
De muziek werkte aanstekelijk en ze dansten, zoals ze vroeger hadden gedaan, vóór ze elkaar hadden gekwetst. Toen danste Lauren als het ware door het leven, van minuut tot minuut, van ogenblik tot ogenblik, maar op een heel andere beat. Maar rock 'n roll kon haar nieuwe energie geven; een energie die de vermoeidheden van de dag wegnam en de duisternis uit haar hart deed wijken, die enige verlichting bracht voor de ijzeren discipline van haar dagelijkse werkzaamheden.
De muziek werkte op beiden in. Vroeger hadden ze vaak met elkaar gedanst, thuis en in nachtclubs die tot in de vroege ochtenduren waren geopend; clubs waarvan ze de namen was vergeten. Misschien bestonden ze allang niet meer. Wellicht waren ze gesloten of was hun naam veranderd. Maar, en dat besefte ze maar al te goed, zij was ook veranderd. Ze luisterde naar de jazzy break van de sax aan het eind van een van de coupletten en ze dacht: goed zo, schat, laat de muziek bezit van je nemen, laat de muziek ons terugvoeren naar de plek waar we eens begonnen, aan de andere kant van de grensstreep, vóór de pijn en de pesterijen en het kwetsen begon.
Tracy hield haar in zijn armen vast en werd zich bewust van het trillen van zijn spieren. Hij voelde zich als in het middelpunt van een zomers onweer. Hij genoot van haar, van haar aanwezigheid, van haar uiterlijk en van de warmte die van haar uitging. Hij keek naar haar ver uiteenstaande ogen, haar lange fraaie hals, de rijpheid van haar lippen, en hij besefte dat ze erin was geslaagd om door het cementen afweerscherm heen te dringen dat hij rondom zijn hart had opgetrokken. De pijn en de buitenwaartse druk die hij voortdurend in zijn hart had gevoeld waren verdwenen. Hij draaide haar rond en liet zijn ware ik bovenkomen. Hij trok haar dichter naar zich toe. Ze tilde een been op, zwaaide haar voet hoog op en maakte een pirouette. Halverwege de draai ving hij haar op. Hij klemde een hand om haar middel en hield de andere onder haar knie.
'Lauren,' fluisterde hij en het klonk haar als muziek in de oren. Ze hief haar gezicht naar hem op. Haar wangen gloeiden in het lamplicht. Haar lippen weken iets vaneen. Ze bleef hem aankijken, tot zijn gezicht zich zo dicht bij het hare bevond dat dat onmogelijk werd. Het volgende ogenblik drukten zijn lippen tegen de zijkant van haar hals. Tracy duwde het puntje van, zijn tong naar buiten en voelde onder de huid een ader kloppen. Hij voelde haar vingers zijn nekharen strelen en zijn haar in de war maken. Haar lijf drukte als een warmgelopen machine tegen hem aan; puur genot zinderde langs zijn ruggegraat omhoog. Haar lichaamsgeur was zoet en sterk. Alle intimiteiten die ze ooit met elkaar hadden gedeeld trokken als een reeks foto's uit een familiealbum aan zijn geestesoog voorbij. Hij herinnerde zich waar ze het meest van hield en zijn lippen bewogen zich naar de V die de halsopening van het mannenoverhemd vormde. Hij likte en beroerde haar huid met zijn lippen. Haar hoofd wiegde zacht heen en weer en haar oogleden knipperden ongecontroleerd.
Eenmaal op de bank beland, probeerde ze zijn broek open te ritsen, maar hij duwde haar van zich af, en toen ze haar mond opende om hem te vragen waarom, kuste hij haar met zoveel passie dat ze een ogenblik buiten adem raakte en zich een beetje lichthoofdig voelde. Ze liet hem de knoopjes van het overhemd openmaken.
Zijn warme tong trok een verrukkelijk spoor tussen haar borsten. Hij trok met zijn tongpunt een cirkel rond haar tepels, tot ze zich tegen hem aan perste. Haar tepels werden hard en stijf en verlangden naar meer. Ze hapte naar lucht en leidde zijn hoofd met haar handen naar de gevoelige toppen. Hij tilde haar op en stroopte haar broek van haar billen. Hij liet zich op zijn knieën zakken. Zijn handen gleden omhoog en streelden haar tepels. Zijn hoofd bewoog zich langzaam in de richting van haar vochtigheid. Hij likte haar, eerst zacht, toen met toenemende heftigheid. Lauren kreunde en kronkelde onder hem. Hij voelde haar spieren zich spannen. Zijn tong staakte zijn werk en gleed over haar buik omhoog, terug naar haar tepels. Hij herhaalde deze beweging tot haar lijf onder zijn aanrakingen ongecontroleerd begon te schokken. Ze greep hem vast en trok hem dicht tegen haar aan. Ze riep zijn naam en zonder enig schaamtegevoel trok ze haar benen nog hoger op. Hij hoorde elke ademtocht. Hij duwde zijn tong dringender tegen haar zijden huid.
'O... ik kom klaar,' riep ze met de kracht van een bruisende fontein. Haar heupen kwamen van de bank omhoog en zochten zijn tong. 'O, o, o, schat.' Haar dijen sloten zich ter hoogte van zijn oren rond zijn hoofd en wiegden hem heen en weer toen het voorbij was. Ze zuchtte, lang en diep.
Er verschenen tranen in haar ogen toen ze overeind kwam en hem tegen zich aan trok, en fluisterde: 'O, mijn lieveling, o, mijn lieveling.' En ze kuste zijn wangen, zijn lippen en zijn oogleden. Haar vingers zochten en vonden zijn harde lid onder de dunne stof van zijn broek. Ze streelde hem, op en neer, en met een van haar handen tilde ze zijn ballen iets op. Met grote, glanzende ogen liet ze zich van de bank zakken, zonder ook maar een ogenblik de aanraking te verbreken. Ze ritste zijn broek open en masseerde de spieren aan de binnenkant van zijn dijbenen. Haar tongpunt gleed nu op haar beurt over zijn buik en maag. Ze likte zijn tepels zoals hij bij haar had gedaan. Haar vingers sloten zich vervolgens om zijn stijfheid en bewogen in een gelijkmatig ritme op en neer. Ze verwarmde hem met haar lijf waar dat maar mogelijk was. Haar lippen bevonden zich nu heel dicht bij zijn trillende staaf. Ze liet hem heel even los, bevochtigde haar vinger tussen haar eigen dijbenen en hervatte haar strelingen. Haar mond ging open en ze ademde warme lucht tegen hem aan; tot dusver had ze de bovenste helft van zijn penis nog niet aangeraakt. Toen hij dacht dat het zover was, drukte hij zijn heupen iets naar voren. Maar Lauren had een ander doel voor ogen. Haar geopende lippen sloten zich rond zijn ballen en ze neuriede zacht, zodat de vibraties hem nog meer opwonden. Hij sloot zijn ogen. Tracy voelde zijn hart heftig kloppen. De spieren aan de binnenkant van zijn dijbenen leken tot het uiterste punt gespannen. Zijn behoefte werd bijna ondraaglijk.
Toen sloten Laurens lippen zich rond de staaf. Ze kreunde zacht toen ze zijn mannelijkheid proefde; de extase die hij voelde, sprong als een vonk op haar over en ze had het idee dat ze, gelijktijdig met hem, opnieuw zou klaarkomen. Zonder daartoe op fysieke wijze rechtstreeks te worden aangezet, had ze dat altijd voor onmogelijk gehouden, maar toch leek dat te gaan gebeuren.
Toen ze hem in haar mond voelde zwellen en zijn ballen in haar greep voelde verstrakken, voelde ze het bekende kloppen tussen haar dijbenen zich vandaar door haar hele lijf verspreiden. Ze klemde haar dijen tegen elkaar en ging een beetje verzitten, zodat haar vochtige opening tegen de ruwe stof van de bank drukte.
'O!' Ze schreeuwde het bijna uit toen Tracy in haar mond klaarkwam. Ze likte en zoog, en gebruikte zowel haar tong als haar wangen. Ze genoot van hem, van het genot dat ze hem na alle pijn kon schenken.
Ze verlangde naar hem, wilde hem tot de hare maken. Opnieuw. Nog nooit had ze zich in haar leven seksueel zo ontzettend opgewonden gevoeld. Nog nooit had ze zo sterk het gevoel gehad werkelijk te leven.
Hoewel hij geen dier was, had hij er een kunnen zijn, zo volslagen thuis voelde hij zich in het bos. Vrijwel geruisloos bewoog hij zich over het zilveren tapijt van dauwdruppels dat de ochtendstond op het gras had achtergelaten. Hij bleef een ogenblik staan, boog zich iets naar voren en tuurde in de verte, naar de plek waar het dichte struikgewas overging in een korenveld. Toen hij opnieuw zijn sluiptocht door het bos voortzette, was er geen vogel die bij zijn passage opschrok en wegvloog. Zijn aanwezigheid werd geaccepteerd en, als gevolg daarvan, werd hij genegeerd. Voor zich uit zag hij het vlakke korenveld, de wuivende halmen en de strakke lap van het hemeldak erboven. Hij rook de geur die de regen had achtergelaten, fris en vochtig. Toen hij een geschikte plek had gevonden waar hij zijn sluiptocht een ogenblik kon onderbreken, ging hij met gekruiste benen zitten. Boven zijn hoofd kraste een hoornuil en sloeg de stijfheid uit zijn vieugels. Met zijn gouden ogen schonk het dier hem een blik van passieve nieuwsgierigheid.
Het bleke, waterige maanlicht gleed over hem heen als over de andere oneffenheden in het bos. Hij werd compleet door de mantel der duisternis aan het zicht onttrokken. Hij kreeg een vredig gevoel over zich, alsof hij deel uitmaakte van het omringende bos. Hij dacht aan Lok Km, Preah Moha Panditto, toen hij zich languit op de bosgrond uitstrekte. Hij voelde de vochtigheid van het gras en de bladeren door de dunne stof van zijn broek dringen. Hij voelde zich thuis; hij voelde zich één met zijn omgeving. Hij prevelde een gebed, om zijn geest leeg te maken en, wat nog belangrijker was, een gevoel van geestelijke reinheid op te wekken. Hij sprak tot devinyheanakhan, de geesten van zijn voorvaderen, met het verzoek zich bij hem te voegen, zodat hun enorme kracht op hem zou overgaan. Hij voelde hun aanwezigheid toen zijn geest zich naar de leegte uitstrekte en hij zijn lippen tuitte om het hemeldak te kussen. Nu werd hij één met de wereld.
Ver weg, achter het korenveld, zag hij de omtrekken van een vrijstaand huis. Achter een van de ramen brandde licht; de plek werd aangeduid door een gele rechthoek in het duister. Vanonder zijn zwarte katoenen bloes haalde hij twee vellen vliesdun papier te voorschijn. Op elk ervan was een in twaalf gelijke partjes verdeelde cirkel getekend. In de partjes stonden tekens en ook bij de randen, verticaal, waren met een penseel tekens aangebracht.
Voorzichtig ontrolde hij de beide vellen en legde ze op de grond, naast elkaar, zodat ze samen een geheel vormden. Het waren horoscopen, die hij enkele dagen geleden had getrokken. Zijn eigen horoscoop lag links. Het vel papier toonde de hartslag van zijn leven, de hoogtepunten en de oneffenheden, de dieptepunten en de obstakels. Zoals elke horoscoop voorspelde deze horoscoop niet het verdere verloop van zijn leven, maar gaf eerder een beeld van de verschillende mogelijkheden die voor hem open lagen. Dat was belangrijk en moest niet uit het oog worden verloren. Een horoscoop gaf slechts richtlijnen aan. Dat was het eerste wat hem was bijgebracht toen hij zich als kind in deze moeilijke kunstvorm probeerde te bekwamen. Het was voornamelijk zo moeilijk omdat het interpreteren van de verschillende mogelijkheden behoorlijk inzicht vergde. Er waren jaren van oefening voor nodig om het goed te doen en bovendien een behoorlijke dosis talent om de juiste interpretatie uit de gegevens te halen.
Hij verlegde zijn blik naar de tweede horoscoop. De oudere man had voor hem de geboortedatum en - plaats van Moira Monserrat te pakken gekregen. Die twee brokstukken informatie waren al wat hij nodig had. Aan de hand van beide horoscopen had hij de dag kunnen bepalen waarop hun levenspaden elkaar zouden kruisen. Hij veegde de vellen bijeen, maakte er een prop van en stak ze in de brand. Rustig keek hij toe tot er alleen een hoopje zwarte as van over was. Vervolgens verkruimelde hij de as met zijn vingertoppen. Opeens draaide hij zijn hoofd om. Hij was zich bewust geworden van een tweede aanwezigheid. Een kleine bruine haas zat op zijn achterpoten tussen de korenhalmen en sloeg hem gade. De lange oren draaiden met korte rukjes zenuwachtig alle kanten op. Zijn flanken bewogen in een gelijkmatig tempo, alsof het dier een lange sprint achter zich had.
Verderop ritselden de korenhalmen. Zijn neusgaten verwijdden zich ietwat toen hij de vos in het oog kreeg, die de haas omzichtig besloop. Geïnteresseerd wachtte hij de afloop af.
De kleine spitse kop van de vos kwam iets omhoog; een oog glinsterde in het maanlicht. Toen zette het dier een razend snelle sprint in. Op hetzelfde ogenblik verstijfde de haas. Hij was te laat met zijn reactie. De vos stortte zich op hem. Er klonk een scherp knappend geluid, dat de stilte uiteenreet. Onbeweeglijk bleef hij zitten, luisterend. Behalve de geluiden van de insekten hoorde hij niets in het korenveld. De voorlopers van een bries die vanuit het noorden kwam aanwaaien, beroerden zijn wangen en ritselden door zijn donkere haar. Zijn hoofd kwam iets omhoog, precies zoals de kop van de vos enkele seconden eerder iets omhoog was gekomen. Wolkenslierten, vaaglijk zichtbaar in het eerste licht van de ochtendstond, verhulden het maanlicht, en even later de maan zelf. De kilte die dat met zich meebracht, ontging hem niet. Hij besefte dat het spoedig zou gaan regenen. Hij tuurde in het duister en beurtelings naar de twee bakens, de maan en het verlichte raam. Het struikgewas voor het raam bewoog en het licht achter het raam knipperde, aan en uit, toen het met onregelmatige tussenpozen door de struiken aan het zicht werd onttrokken. Het knipperende licht leek hem te wenken. Alleen het universum wist wat er te gebeuren stond.
Regendruppels kletterden tegen de in lood gevatte ruiten; de druppels gleden als tranen langs het glas. De wind maakte een geluid als van een hond tijdens de jacht. Het hemeldak werd door regenwolken verduisterd. Moira lag op het grote bed, met het beddegoed naar het voeteneind geschoven. Ondanks de weersverandering had ze het warm en ze voelde zich weinig op haar gemak. Niet in staat om de slaap te kunnen vatten, had ze met tegenzin een slaappil ingenomen en nu wachtte ze tot de pil zou gaan werken. Tot dusver had de tablet haar niet ontspannen en van slapen was nog geen sprake.
Moira liet zich van het bed glijden. Haar benen trilden van vermoeidheid en van de doorgestane spanningen. Haar hart bonsde tegen haar ribbenkast. Als in een waas begaf ze zich naar het raam, schoof de gordijnen opzij en keek met half dichtgeknepen ogen naar buiten. Duisternis. Schaduwen overlapten elkaar en bewogen in de wind. Ze luisterde naar de geluiden van de nacht en naar die van de regen. Verder was er niets om naar te luisteren. Ze wendde zich af van het raam en liep de trap af; ze verlangde ernaar om rustig te kunnen slapen. Het grote, lege bed toverde een beeld van John voor haar geestesoog. Haar lippen weken vaneen en als in een gebed prevelde ze zijn naam. 'John,' fluisterde ze.
'Waarom?' Ze zuchtte. 'Waarom heb je me verlaten?' Op dat ogenblik haatte ze hem, meer dan ze ooit in haar leven iemand had gehaat. En de kracht van die haat bracht haar fysiek aan het wankelen. Haar knieën trilden en haar benen weigerden nog langer haar gewicht te dragen. Ze zakte door haar knieën en nam op de onderste tree van de trap plaats. Het koude hout drukte tegen haar billen en tegen de onderkant van haar dijen. Ze liet haar kin tot op haar handen zakken en drukte haar vingers tegen haar wangen. 'O, Christus,' zei ze happend naar lucht.
Natuurlijk haatte ze hem niet; niet echt. Ze hield van hem met een heftigheid en een trots die een meisje voelt als haar eerste liefde haar in de steek laat; nu pas besefte ze werkelijk wat liefdesverdriet inhield. Ze sloeg haar armen rond haar knieën en wiegde licht heen en weer. Ze had zich helemaal aan hem gegeven, had haar hart voor hem geopend, en dit was nu haar beloning. Hij had het wreedste gedaan wat iemand een medemens kon aandoen; hij had haar voorgoed in de steek gelaten.
'O, God. O, God, hoe moet het nu verder met mij?'
'Oké, zo is het wel mooi,' zei Atherton Gottschalk. Hij ging op de stoel verzitten. 'Kom eens bij me.'
'Een ogenblik,' zei zijn vrouw. Met geroutineerde bewegingen hanteerde ze de joy-stick van een Atari-spel. Op het dertig centimeter grote beeldscherm van het TV-toestel aan het voeteneind van hun bed werden de laatste vier schepen van de vijandelijke indringers uit de ruimte tot kosmisch stof geschoten.
'Roberta,' zei Gottschalk. Het was laat. Het was ruimschoots na middernacht, maar zijn avonden waren soms net zolang als zijn dagen. Tijdens de tussentijdse bezoekjes aan Kathleen stapelde het werk zich op; werk dat gedaan moest worden. 'Zo is het wel mooi,' herhaalde hij.
Ze wisten allebei dat hij het niet meende. Gottschalk vond het schitterend dat computerspelletjes de wereld veroverden. Dat betekende dat de jeugd met oorlogszuchtige spelletjes zou opgroeien, en dat stond hem wel aan. Bovendien was hij graag met zijn vrouw samen. Kon hij het maar geheel zonder slaap stellen, dan zou hij nog meer plezier in het leven hebben. Bij deze innerlijke stille wens schudde hij nijdig met zijn hoofd. Dat was een gedachte die de toekomstige president van de Verenigde Staten niet paste. Enfin, ook hij had recht op zijn pleziertjes. Jack Kennedy had soms ook het meisje voor de zaken laten gaan. Maar dat was ook zijn handicap geweest. Als Kennedy zich voortdurend op de zaken zou hebben geconcentreerd, zou de uitvoering van zijn plannen, met name in de Varkensbaai en in Vietnam, beter zijn verlopen. Als hij er toen zijn hoofd bij had gehouden, zou de situatie in de wereld er heel anders uitzien, dacht Gottschalk. De wereld zou veel veiliger zijn dan nu. Hij keek naar zijn vrouw toen ze over het bed naar hem toe kroop. In fysiek opzicht was ze compleet de tegenpool van Kathleen. Kathleen was bijna mager; zij was uitgesproken mollig. Het haar van zijn vrouw was lang en bruin, haar ogen zwart.
'Het werd tijd dat je er eens een punt achter zette,' zei ze met haar diepe keelstem. 'Het is kwart voor twee. Gewone mensen slapen omstreeks deze tijd allang.' Ze dook op hem af. 'Hoewel, slapen? ...'
Ze drukte haar handpalm in de buurt van zijn hart tegen zijn borst toen haar lippen zich tegen de zijne persten, en ondanks zijn vermoeidheid huiverde hij.
Eens, tijdens een van de verschrikkelijkste moessons die hij ooit in Zuidoost-Azië had meegemaakt, had de toentertijd toekomstige senator gedacht dat hij een hartaanval kreeg. Zijn vader was aan een hartaanval overleden en zijn grootvaders hart was eenvoudig opgehouden met kloppen. Gottschalk had eens vernomen dat zulke dingen erfelijk waren. Daar hij echter niet de moed had om het onderwerp met zijn huisarts te bespreken, had hij nooit zekerheid gekregen. Het maakte de angst voor een hartaanval alleen maar groter.
Roberta's hand, die tegen zijn borst drukte, bracht hem opnieuw de kwetsbaarheid van zijn hart onder de aandacht. Het was een angst die hij met niemand deelde, zelfs niet met zijn vrouw. Gottschalk nam haar in zijn armen en rolde met haar over het bed. Als tieners tijdens een vrijpartij kusten ze elkaar, terwijl op het TV-scherm de indringers uit de ruimte geleidelijk aan de laserkanonnen uitschakelden. Roberta liet haar hand tussen zijn dijbenen glijden en hij uitte een gesmoorde kreun, en ontspande zich. Op dat ogenblik rinkelde de telefoon.
Heftig vloekend maakte Gottschalk zich uit de omhelzing los en reikte naar de hoorn.
'Wie daar?' blafte hij nijdig en gepikeerd tegen het mondstuk.
'Ik weet het, het is laat. Maar ik vond dit het geschiktste tijdstip.'
Hij herkende de stem van Eliott. 'O, ben jij het.' Hij nam onmiddellijk gas terug. 'Is er nieuws?'
'De vampier is op pad.'
'Heel goed.' Alles verliep precies volgens plan.
'Over een week of twee heb ik een nieuw pakje voor je. We willen eerst voldoende gegevens verzamelen. Maar officieus kan ik je alvast meedelen dat het vliegtuig volledig operationeel is.'
'In elk opzicht?'
'Ja.'
Gottschalk dacht aan LITLIS. Ongelofelijk.
'Goed nieuws, naar ik aanneem,' zei Roberta toen hij oplegde.
'Heel goed nieuws,' beaamde hij met een glimlach. En greep naar haar. De indringers uit de ruimte waren op het scherm nu definitief aan de winnende hand.
Moira, die in het grensgebied van waken en slapen verkeerde, voelde zich als gevangen in een zwart gat. Ze had het gevoel dat aan alles een eind zou komen. Ze zat nog steeds op de onderste tree van de trap. Met angstige voorgevoelens dacht ze aan haar toekomst, aan de kwellingen die de tijd waarschijnlijk voor haar in petto had. Wat moest ze, zonder John, van haar leven verwachten ? Wat kon ze er nog van verwachten? En, stel dat ze iemand anders zou vinden, wat dan nog? De dood loerde vanachter elke hoek, gereed om op het ongunstigste tijdstip toe te slaan en alle vreugde en hoop weg te nemen. Moira had beide laten varen.
Zelfs dit heerlijke huis op het platteland kon haar niet langer tot een troost zijn. Ze voelde er zich een vreemde, zoals ze zich ook ten opzichte van de buitenwereld een vreemde voelde. Een gevoel van claustrofobie kreeg greep op haar. Ze werd zich gewaar van de neiging om op te staan en alle lichten in het huis aan te doen, om de duisternis uit de woning te verdrijven, uit haar huis, maar het ontbrak haar eenvoudig aan de kracht om zelfs die eenvoudige handeling te verrichten.
De regen kletterde tegen de ruiten en klopte als een nijdig dier op de dakpannen, de wind gierde langs de oneffenheden aan de buitenkant van het huis; het was alsof de wereld buiten zich op haar gemoedstoestand afstemde.
Met een enorme krachtsinspanning kwam ze overeind. Op de begane grond brandde geen licht. Een vreemd kloppend geluid drong tot haar door. Aanvankelijk dacht ze dat een van de blinden door de wind was losgewaaid, maar een snelle controle leerde dat ze allemaal gesloten waren. Ze bleef doodstil staan en luisterde, naakt en rillend van de kou; ze kreeg kippevel.
De telefoon begon te rinkelen. Op dat ogenblik, vrijwel gelijktijdig, kwam ze in beweging. Het zweet brak haar uit, overal, bij haar bovenlip, onder haar oksels. Ze voelde zich letterlijk in de kou staan.
Pas op dat ogenblik zag ze dat de keukendeur openstond. De deur zwiepte onder de druk van de wind heen en weer en produceerde het kloppende geluid.
Ze deed een stap in die richting met de bedoeling de deur te sluiten. Onder haar blote voeten voelde ze koud vocht. De regen waaide naar binnen en spatte tegen haar benen.
Moira hapte naar lucht toen ze door een greep als van een bankschroef werd omkneld. Een arm omcirkelde haar middel, een tweede arm gleed om haar hals. In haar linker oor klonken gefluisterde woorden, als van een bezwering. Ze rook een scherpe gekruide lucht die ze niet kon thuisbrengen. Haar angstkreet bleef in haar keelgat steken. Ze opende haar mond, maar haar keelgat werd geblokkeerd. Ze begon misselijk te worden, alsof ze eerst moest braken om tot spreken in staat te kunnen zijn. Ze kreeg zijn gezicht geen enkele keer te zien. De gelaatstrekken die bij de stem hoorden, bevonden zich voortdurend achter haar. Het was alsof haar eigen angst, haar doodswens, tot leven was gekomen en nu op het punt stond om haar te vernietigen. Maar opeens, als in een onthullend licht van openbaring, besefte Moira dat ze niet wilde sterven. Worstelend in de greep van de dood verzette ze zich met alle kracht waarover ze beschikte. Ze opende haar mond en beet in de arm die haar in een wurggreep vasthield. Ze voelde haar tanden door de huid dringen en proefde bloed. Ze stikte bijna.
Met een vreemde vastbesloten kracht vocht ze verder. Verschillende beelden: de zalige aanblik van iemand die vrijelijk ademhaalde, een zonsopgang, het gezicht van een vriendin, dat van een onschuldig kind, kraaiend van pret, een picknick in de namiddag, zwoele zomeravonden en warme nachten. Gevoelens: omtrent haar kleinkinderen, oud worden, te leven, te leven! Naar al deze dingen verlangde ze opeens met een intensiteit die ze niet voor mogelijk had gehouden.
Ze wrong haar hoofd opzij en beet harder in de arm, en tenslotte werd ze losgelaten. Ze wilde het uitschreeuwen, maar haar naar lucht snakkende longen zogen zich gretig vol; het innemen van zuurstof eiste al haar energie op. Half verdoofd was ze zich ervan bewust dat er iets door de lucht op haar af schoot. Een zoevend geluid, als van, als van ... Moira schreeuwde het uit en deinsde achteruit, alsof ze door een vlaag pure energie werd getroffen. Haar polsgewricht was verbrijzeld. Vloeibaar vuur schoot via de zenuwen in haar arm naar boven, met zo'n kracht dat ze ervan begon te trillen.
Een tweede slag trof haar en ze wankelde.
Met een doffe klap belandde ze op de keukenvloer. Regendruppels
tikten koud tegen haar huid, maar ze voelde het niet. Bloed drupte
van haar voorhoofd in haar ogen. Ze knipperde met haar oogleden en
probeerde op één knie overeind te komen. Opnieuw hoorde ze het
zoevende geluid; het klonk bijna genadig. Toen het abrupt afbrak,
had ze het gevoel alsof iets in vurige vonken tegen de zijkant van
haar hoofd uiteenspatte.
Moira's gebarsten lippen openden en sloten zich, maar ze kon slechts hijgen als een hond. De slagen bleven komen, als in een berekende cadans, tegen de bovenkant van haar hoofd, de zijkant, haar voorhoofd. Ze wankelde en boog, zittend op haar knieën, vanuit haar middel naar voren. Ze was niet langer tot bewegen in staat. Nog eenmaal keek ze omhoog, naar het keukenplafond. Het plafond was beschaduwd en de schaduwen leken haar te wenken. Een van de schaduwen daalde groot als een berg op haar neer. Via haar ene, nog bruikbare oog, zag ze een zilveren flits de schaduw doorpriemen. Als de wijzende vinger van een toornige god schoot de flits op haar af. Ditmaal hoorde ze het zoevende geluid niet; ze was inmiddels verdoofd voor de pijn die volgde. Ze besefte dat het met haar gedaan was, dat haar leven achter haar lag, dat alle dingen die ze nog had willen doen nooit gedaan zouden worden. Ze werd een immense leegte binnengezogen en daar veranderde het licht in duisternis, en terwijl dat gebeurde dacht ze dat er nu een kans bestond dat ze John zou weerzien.
Khieu deed een stap achteruit en keek met een starende blik naar wat hij had aangericht. Voor zijn geestesoog verschenen beelden van afschuwelijke oorlogstaferelen, van zijn land dat in vuur en vlammen opging, van zijn zuster die werd weggedragen, schoppend en krijsend, tenslotte gedood door de hand van de veroveraar. Toen had Khieu zich in stilte gehuld en zich afgewend, want overal loerde toentertijd de dood. Als hij op een of andere wijze de aandacht op zich zou vestigen, zou dat een zekere dood betekenen. De zwarte vogel die was neergestreken, de Rode Khmer, kende geen genade. Bijna lijfelijk ervoer hij de druk van hun aanwezigheid; hij rook hun aanwezigheid als een specerij, vastgekoekt in zijn neusgaten. Het was de reuk van de hysterie, een samenspel van geoliede wapens en opgelegde angst. Khieu knipperde met zijn ogen en wendde zich af van de bloedige massa van vlees en botten die aan zijn voeten op de keukenvloer lag. Hij hoefde zich nergens voor te schamen; hij had zijn opdracht voltooid, bijna. Er waren echter nog wat kleine dingen die hij moest meenemen, dingen die hij moest vernielen. Hij ging de woonkamer binnen en keek naar de open haard met ervoor het vloertje van plavuizen. Erboven zag hij de houten Boeddha en vrijwel meteen liet hij zich op zijn knieën vallen, op de harde tegels.
'Buddham saranam gacchami, Dhamman saranam gacchami, Sangham saranam gacchami,'bad hij. 'Ik smeek de Boeddha om verlossing.' En, toen zijn gedane belofte aan de Boeddha hem te binnen schoot, zei hij: 'Gelukkig zijn zij die niet haten. Laat ons gelukkig zijn, gevrijwaard van haat temidden van diegenen die haten. Gelukkig zijn zij die zuiver zijn van geest. Zij zijn als de goden, die uit louter geluk bestaan.'
Hij voelde zich vredig, zwevend, doordrongen van harmonie, afgestemd op de eeuwige hartslag van het universum. En op dat ogenblik, met zijn ogen gesloten voor het bloed dat aan zijn handen kleefde, verlangde hij niet eens naar de weldaden des hemels omdat hij inzag dat, zoals hem als kind was geleerd, hij alleen als hij zijn wensen en verlangens van zich af wist te zetten, hij het ware geluk zou vinden.