'De toekomst is blanco, Geleste.'

Zonder iets te zeggen, keek zij hem langdurig aan.

'Ik ben bang, Nicholas.'

'Ja, dat weet ik.'

'Daar ben ik niet aan gewend.'

Hij knikte. 'Misschien is het enige dat wij nodig hebben, dat wij elkaar helpen.'

Ze draaide de warmwaterkraan aan. 'Ik moet dit masker afspoelen. Als je hier blijft, word je nat.'

Twintig minuten later kwam ze uit de badkamer te voorschijn. Haar haren waren nog nat en in een dikke vlecht gedraaid. Die sobere stijl stond in scherp contrast met de wijze hoe zij het in Venetië, een stad van uitersten, had gedragen.

Ze droeg een zwarte legging, een saffierblauwe, suède blouse met een geborduurde feniks op de rug en aan haar voeten platte, zwarte schoentjes.

'Klaar voor espresso met een petitpainT vroeg zij, terwijl ze met de kleine lift naar beneden gingen. Nicholas was zich, zo dicht bij Geleste, bewust van haar geur: subtiele sporen van frangipani en kaneel tegen een achtergrond van rozemarijn en pepermunt, de aromatherapeutische geuren van badschuim en shampoo.

Om te voorkomen dat hij haar in zijn armen zou nemen, dacht hij aan Justine. Zij waren uit elkaar gegroeid door het opgekropte verdriet om de dood van hun dochtertje; een verlies dat zij beiden op een andere manier hadden verwerkt. Hij had in Japan willen blijven met het idee dat Justine zichzelf dan sneller zou hervinden, terwijl juist het tegenovergestelde was gebeurd. Maar in hoeverre was het egoïsme van hem geweest, zijn vurige verlangen kokoro te bereiken, het hart van zijn eigen geschiedenis? Hij werd verteerd door de openbaringen van Tau-tau, dat wist hij - en nu moest hij de consequenties van die obsessie onder ogen zien.

Beneden zochten ze het kleine restaurant met zijn grenen tafeltjes, ebbehouten stoelen en lederen bankjes. Rechts vanwaar zij zaten, was een kleine, zonovergoten binnenplaats. De bleke keien, de spuitende fontein en de kleine hinoki-cipressen gaven een indruk van Japan, gezien 224

door de ogen van een westerse tuinman, meer een hommage aan de vorm dan met begrip voor de ideeën die erachter staken.

'Ik heb geen trek in een complete maaltijd, jij wel?' vroeg Geleste.

'Niet echt.'

Zij bestelde voor hen beiden; haar Frans was uitstekend. De waarheid had Nicholas een gevoel van bevrijding gegeven. Zijn droefheid om wat was geweest, en om wat het geweest had kunnen zijn, werd langzamerhand vervangen door zijn opwinding om zich weer zó

op het scherp van de snede te bevinden.

'Hoever weg?'

'Wat?' Onmiddellijk was zijn aandacht weer op haar gevestigd.

'Ik vroeg me af hoever weg je was.'

Glimlachend schepte hij wat marmelade over een afgebroken stukje van zijnpetitpain. 'Ik geloof dat ik nog wel een espresso lust.'

Hij voelde haar verlangen om hem een duwtje te geven, om hem open te breken zoals zij een kostbare poederdoos openklapte om zichzelf in een nieuwe spiegel te bekijken. Maar was haar belangstelling in hem uitsluitend nieuwsgierigheid ? Hij was eraan gewend gedachten van mensen te lezen, achter hun fa?ades te kijken, maar met Geleste bleek hij bij iedere stap die hij deed op een of andere manier ook een stap te doen. Hij liet twee klontjes suiker in de zwarte diepte glijden, roerde de espresso en nam er genietend een slokje van.

Zij likte de boter van haar vingers en zette haar ellebogen op het tafelblad. Daarna boog ze zich dicht naar hem toe en vroeg: 'Denk je werkelijk dat Avalon Ltd. een aanwijzing vormt die Okami-san voor ons heeft achtergelaten?'

Hij dacht aan haar op de vaparetto in Venetië, de koude wind in haar gezicht zodat haar ogen ervan gingen tranen, haar dikke haar uit haar gezicht geblazen.

'Als je het vervolg bekijkt van wat wij keurig opgevouwen in Okamisans studeerkamer hebben gevonden en waar het ons, stap voor stap, heeft gebracht. Okami is een uiterst zorgvuldig man - en bijzonder geslepen. Ja, ik denk inderdaad dat dat een duidelijke boodschap voor ons was.'

'Maar als het nu eens een aanwijzing is die niet door Okami-san is achtergelaten?'

'Aan die mogelijkheid had ik ook al gedacht, maar dat zullen we pas weten wanneer we bij Avalon Ltd. aankomen.'

Ze keek neer op de restanten van hun ontbijt. 'Denk je,' vroeg ze toen,

'dat als die moordenaar hem te pakken heeft gekregen, hij nu wel al dood zal zijn?'

'Alleen als Okami-sans vijanden uitsluitend zijn dood wensten.'

Het leek of ze trilde, maar of het van angst of van opwinding was, zou hij niet kunnen zeggen.

'Jij hebt me verteld dat hij nooit iets opschreef,' zei hij. 'Dus waarmee hij ook bezig was, dat zit allemaal in zijn hoofd. Het lijkt me logisch dat zijn vijanden eerst achter zijn geheimen willen komen eer ze hem laten vermoorden.'

225

'Weetje dat zeker?'

'Dat zou ikzelf doen als ik in hun plaats was.'

'Jezus Christus, jij bent een ijskoude!' Ze keek van hem weg naar het diepe, weelderige groen van de miniatuur-hinoki's, en weer voelde hij die typische aantrekking en afwijzing van haar geest, die hij maar niet kon vatten.

'Kijk eens, Geleste, als wij niet in staat zijn helder en zonder enige emotie te redeneren, dan hebben we weinig kans om Okami te helpen.'

Ze knikte zwijgend, haar ogen duister en niet te peilen. Hij voelde dat het tijd was om te gaan. Op weg naar buiten vroeg hij aan bij de receptie het adres van Avalon Ltd. De man zocht het op, schreef het op een stukje papier en gaf hun dat, plus een stratengids van de stad. Achterop de kaart stond een schema van het metronet en daarop tekende de receptionist welke route ze moesten nemen.

Bij het metrostation aan de Rue du Bac namen ze lijn 12 in noordelijke richting. Na drie haltes stapten ze uit bij Concorde. Ze waren nu op de rechteroever en stapten daar over op lijn l in oostelijke richting.

'Hoeveel weetje van die samenwerking tussen de Yakuza en de maffia waarover Okami-san mij vertelde?' vroeg Nicholas haar.

'Als ik er evenveel van wist als Okami-san, zou ik ook wel een doelwit kunnen zijn.' Ze keek langs hem heen naar een aanplakbiljet voor Galeries Lafayette, het Parijse warenhuis. 'Heeft hij je over de Godaishu verteld?'

'Ja.'

'Heeft hij je ook verteld dat de Godaishu zijn eigen schepping was?'

Nicholas staarde haar verbaasd aan. 'Nee, dat heeft hij niet.'

'De Vijf Continenten leek een passende naam voor een internationaal conglomeraat dat de hele wereld omvatte. Het zou in alle opzichten legitiem zijn. Dat was de manier die Okami-san had gevonden om te voorkomen dat de laatste Yakuza vernietigd zouden worden door de toenemende regeringscontroles en hard optreden van de politie. Met de macht die hij bezat, dank zij zijn persoonlijkheid en zijn rang, wist hij de centrale raad van oyabun over te halen met hem mee te doen, maar sommigen aarzelden en anderen zagen eenvoudig niets in het plan.'

'Ja, Okami heeft me verteld dat zij bang waren om de enorme invloed en macht te verliezen die zij, dank zij hun wetteloosheid, hadden.'

Geleste knikte. 'Er was sprake van dat de Kaisho te oud werd, dat hij in toenemende mate in een wereld leefde die alleen in zijn eigen verbeelding bestond.'

'Je bedoelt dat de raad vond dat hij seniel was geworden.'

'Sommige van hen dachten dat.'

'De man die nu de directie van de Godaishu in zijn macht heeft.'

Ze knikte. Het was duidelijk dat zij niet geloofde dat Okami seniel was. 'Hun groeiende verzet bracht Okami ertoe zijn weg te herzien. Iemand ondermijnde constant zijn bevelen, zette de raad tegen hem op, en in zijn wanhoop bracht hij veranderingen aan in bepaalde overeenkomsten, maakte afspraken achter de rug van Godaishu om en begon, in feite, zijn eigen organisatie tegen te werken.'

226

'En nu is de oorlog openlijk uitgebroken.'

'Heb je enig vermoeden wie de dood van Okami-san heeft bevolen?'

'Ik heb géén idee,' antwoordde Geleste. 'Maar ik heb een steeds terugkerende nachtmerrie. Daarin kom ik erachter dat alle oyabun van de Godaishu eraan meedoen - en zelfs Okami-san heeft niet genoeg macht om hen te verslaan.'

'Bestaat die mogelijkheid, nu de vijandelijkheden zijn uitgebroken?'

'Dat betwijfel ik. Sommige van de oyabun zijn zwakker dan anderen, en er zijn onderlinge, op gin' stammende afspraken. Nee, volgens mij is er één oyabun die de anderen probeert te overtuigen dat Okami-san moet worden vernietigd. Maar ondanks mijn nachtmerrie kan ik me niet voorstellen dat alle oyabun van de centrale raad zijn overgehaald zich tegen de Kaisho te verzetten, ongeacht hoezeer zij tegen zijn nieuwe ideeën zijn.'

Nicholas dacht even na. 'Het lijkt dus logisch dat de oyabun die de Godaishu in zijn macht heeft Okami's nemesis is.'

'Ja.'

'Dan zal ik hém moeten zien te vinden. En daarvoor moet ik terug naar Japan. Maar niet voordat ik zeker weet dat Okami veilig is.'

'Maar kun je dan zó niet zeggen of Okami-san veilig is? Ik bedoel, jij bent toch helderziend!'

Nicholas begon haar houding tegenover hem te begrijpen, en plotseling wist hij het antwoord op een vraag die hij zichzelf had gesteld. 'Laten we één ding rechtzetten,' zei hij. 'Ik ben niet helderziend. Ik kan de toekomst niet voorspellen en ook geen duivels uitdrijven; ik ben ook geen ghostbuster.'

'Maar je kunt bepaalde dingen toch zien - voelen? Je wist dat Okami niet in zijn palazzo was; jij zag dat vervloekte dominomasker nog vóór wij het vonden.'

De trein reed een station binnen en het gebruikelijke lawaai van inen uitstappende passagiers maakte het praten even onmogelijk. Toen ze weer verder reden, zei hij: 'Wat ik kan doen, is slechts bepaalde elementaire natuurwetten aftasten. Misschien dat Tau-tau het dichtst bij de mathematica komt, wat de mens heeft uitgevonden door onbewust de hartslag van het universum te vertalen in een taal die hij kon verstaan. Muziek - een universeel iets in alle culturen - is ook slechts een zaak van mathematica.'

'Het ritme in de lucht vlak vóór de Kanfa-brug verscheen.'

'Precies.'

Ze stapten uit bij de halte van St. Paul. Weer terug op straatniveau, bleken zij zich in het hart van de Marais te bevinden. De Marais heeft een boeiende geschiedenis achter de rug. Tijdens de middeleeuwen werd het gebied vermeden, omdat een zijtak van de Seine de grond drassig maakte. Vandaar de naam Marais, wat 'moeras' bete-kende; allerlei ziekten heersten hier, tot in de dertiende eeuw monniken het gebied bewoonbaar maakten door een manier te bedenken om het water af te voeren. Een eeuw later werd het overgenomen door Karel V

en begon het een geliefd gebied te worden. Maar toen tijdens het Eerste 227

Keizerrijk de aristocratie verhuisde naar dure huizen in de Faubourg St. Germain, raakte het in verval en werd het overgenomen door de joden, die er een zakenwijk van maakten.

Nicholas vertelde dit allemaal aan Geleste terwijl ze naar de Place des Vosges liepen, de beroemdste plek in de buurt.

'Hoe komt het dat jij zoveel van Parijs weet?' vroeg zij.

'Ik heb hier een jaar gewoond. Om een Frans bijkantoor op te zetten van het reclamebureau waarvoor ik toen werkte.'

'Jij? In de reclame? Ik kan het me nauwelijks voorstellen.'

'Eerlijk gezegd, ik eigenlijk ook niet.'

Maar nu leek ze afgeleid, op een onaangename manier. Ze waren een huizenblok bij de Place des Vosges vandaan en de supermarkten maakten plaats voor trendy schoenen-en kledingzaken, moderne boetiekjes en hier en daar een antiekzaak.

Plotseling schrok Geleste, greep hem vast. 'Hij is het!' zei ze met schorre stem. 'Daar! De man die ons in Venetië achtervolgde. Hij verschuilt zich daar in die zijstraat! De man achter wie wij aangegaan zijn, die ons bijna te pakken kreeg op de Kanfa-brug.'

Nicholas draaide zich om en liep in de richting van de straat die zij had aangewezen. Hij maakte zich nog geen zorgen, omdat hij er zeker van was dat zij zich vergiste. Als de man daar inderdaad was, dan had Nicholas toch zeker de uitstraling van zijn in Tau-tau geoefende geest opgevangen moeten hebben.

De smalle straat bevatte een verzameling van in elkaar geschoven winkels en schaduwen. Het zonlicht raakte de bovenste verdiepingen van de huizen, maar de straat zelf bleef in de schaduw. Nicholas drong zich door het drukke voetgangersverkeer heen, terwijl zijn ogen en zijn geest speurden naar de Messulethe. Hij had in zijn gedachten een duidelijk beeld van de man, dank zij het moment dat zijn hoed was afgewaaid en hij had gebukt om hem op te rapen: een scherp, Aziatisch gezicht, bronskleurige huid, stevige lippen; een moedervlek op zijn lip in de buurt van zijn mondhoek. Hij zag niemand die aan die beschrijving voldeed. Hij voelde niets; er was geen enkel teken van onrust, lichamelijk noch geestelijk.

Na een vruchteloze inspectie van de straat kwam hij terug waar zij met haar vingertoppen tegen haar slapen gedrukt stond te wachten.

'Ik heb hem niet kunnen vinden. Voel jij je wel goed?'

'Alleen een beetje... hoofdpijn.' Ze schudde haar hoofd. 'Sorry. Ik moet een geest gezien hebben.' Maar haar ogen waren overschaduwd door pijn of door twijfel, vroeg hij zich af. Hij nam haar hand en ze liepen naar de brede Rue St. Antoine, waar het zonlicht en de menigte vrolijk wenkten. Hij kon merken dat ze geschrokken was. Weldra kreeg hij het toegangshek in de gaten dat naar de Place des Vosges leidde: een prachtig park, omgeven door woonhuizen in verschillende tinten roze en sienna, met een zuilengalerij langs de straatkant waar zich winkeltjes en restaurantjes bevonden.

Via de zuidelijke ingang gingen ze de Place des Vosges binnen. Op 228

datzelfde moment verdween het hele, drukke Parijs achter hen als in een mist. De kunstmatige rust van het plein met zijn zuilengalerijen viel over hen heen. Kinderen renden lachend langs de paden en bij een van de fonteinen stond een groepje bruiloftsgasten bij elkaar terwijl een fotograaf foto's maakte. Het jonge stel dat het middelpunt vormde, schoot in de lach op het moment dat de flits oplichtte, en iedereen begon mee te lachen zonder op de fotograaf te letten die hun aandacht probeerde te trekken.

Vanaf een discrete afstand keken ze toe terwijl het jonge bruidspaar elkaar voor de camera een kuise zoen gaf en elkaar daarna op aandringen van hun vrienden en familieleden innig omhelsden en de fotograaf foto na foto maakte.

'Dat doet mij denken aan de trouwerij van mijn zus,' zei Geleste. Ze leek nu meer ontspannen, alsof ze daar op dat rustige plein dat verontrustende beeld van de Messulethe van zich af kon zetten. 'Die werd buiten gehouden. Ik herinner me nog dat het 's morgens regende en wij allemaal in paniek raakten. Maar een uur vóór de ceremonie zou beginnen, brak het wolkendek en kwam de zon te voorschijn. Heel kort was er een regenboog te zien en de fotograaf heeft hen daarmee op de foto weten te zetten.'

De feestgangers vertrokken en Nicholas en Geleste begonnen naar een van de zuilengalerijen te lopen.

'Ik denk vaak aan die gouden middag, dat was zo'n hoogtepunt,' zei ze, weer ernstig. 'Iedereen was zo heerlijk gelukkig, maar misschien herinner ik het mij wel verkeerd.' Ze haalde haar schouders op. 'Eerlijk gezegd, geloof ik niet eens dat het zo'n gelukkig huwelijk is.' Ze glimlachte droevig. 'Maar ach, mijn zus is uitermate eigenzinnig - en je weet hoe de Italiaanse mannen zijn. Vrouwen moeten hun plaats kennen en meer van die onzin. "Je zus is slimmer dan goed voor haar is," zei mijn vader altijd.'

'En wat vond hij van jou?'

'O, dan zei hij: "Jij bent anders, Geleste. Jij bent aardig." En dat is iets dat een man graag ziet in een vrouw.'

Nicholas lachte, maar hij kon wel begrijpen dat het voor haar niet zo leuk was, en voor de eerste keer kreeg hij een vermoeden dat haar relatie met haar vader niet perfect was geweest.

'Dus op bepaalde punten was jouw vader een echte Italiaan uit de oude wereld.'

'Nee, hij was een Venetiaan, en dat is lang niet hetzelfde. Het bloed van de Carthagers stroomde in hem, van de Cycladen - en van Joost mag weten welke volken nog meer. Van hetgeen ik uit hem kon opmaken, vertrouwde hij op de raad van mijn moeder. Zij was een bijzondere vrouw, vertelde mijn vader mij altijd, vol ambitie voor hem... en voor zichzelf.' Ze boog haar hoofd, maar niet voordat hij had gezien dat haar ogen dof werden. 'Zij is omgekomen bij een brand. Veel mensen - mijn vaders concurrenten, bijgelovige vrouwen die zij angst had aangejaagd door haar schending van wat zij als de natuurlijke rangorde zagen 229

geloofden dat haar leven haar door God of door de priesters was ontnomen, dat zij stierf als een heks op de brandstapel.'

'Wanneer is dat gebeurd?'

'Nog geen jaar na mijn geboorte.'

De schaduw van de zuilengalerij viel over hun gezichten, toverde lange schaduwen aan hun voeten. Overal om hen heen in de zuilengalerij waren antiekwinkeltjes, bistrootjes, cafeetjes en andere zaakjes gevestigd. Eén van die zaakjes was Avalon Ltd.

Toen Nicholas het plein rondkeek, zag hij de voorgevel van Avalon. Er was niets bijzonders aan te zien, gewoon een winkel met krullerige letters op de etalageruit: Avalon Ltd. Handgemaakte Maskers van Eigen Ontwerp.

Geleste keek naar de toegangsdeur van Avalon Ltd. 'Misschien is hij daar,' zei ze. En toen, na een lange stilte: 'Voel je hier niets - een ritme

- dat ons kan vertellen dat Okami-san in leven is?'

Bij het horen van de wanhopige spanning in haar stem overwoog Nicholas haar voor te liegen. Maar wat had ze daaraan? In plaats daarvan zei hij: 'Zie mij maar als een jager. Soms, wanneer de wind goed staat en wanneer andere omstandigheden het toelaten, kan ik de prooi ruiken vóór ik hem zie. Maar dat gebeurt niet altijd, en ik heb die omstandigheden niet zelf in de hand.'

'Dan zou hij dus al dood kunnen zijn.'

'Laten we hopen van niet. Het zou zo weinig genoegdoening geven om zijn moordenaar voor het gerecht te brengen. Ik heb zo het idee dat Mikio Okami méér moet weten over wat hem - en ons - is overkomen dan hij tegen jou of mij heeft losgelaten.'

Hier en daar dwarrelden bladeren naar beneden. In een van de parkingangen verscheen een politiewagen die door de aangrenzende straten patrouilleerde. Hij stopte even en reed toen verder, waarna hij via de tegenoverliggende uitgang verdween. Een echtpaar van middelbare leeftijd kwam het plein opgewandeld. De vrouw las in haar reisgids, terwijl de man foto's maakte van de fonteinen en de duiven. Ze bleven niet lang.

Al die tijd echter was Celestes blik strak op de etalage aan de andere kant van de zuilengalerij gevestigd.

'Het is tijd om daar eens te gaan kijken,' zei Nicholas.

'Ik ben bang. Mijn intuïtie zegt me dat Okami-san daar is - dood.'

'Geleste, daar moeten we op een of andere manier achter zien te komen.'

'Geef me heel even de tijd, wil je? Haar gezicht droeg weer die vreemde uitdrukking die hij er eerder op had gezien toen ze dat zogenaamde visioen van de Messulethe had gehad.

Terwijl zij naar een bistrootje aan het eind van de zuilengalerij liep, bedacht Nicholas hoe weinig hij eigenlijk van haar wist. Opeens zag hij haar bij de bistro uit de schaduw opduiken en weglopen zonder naar hem om te kijken.

Hij ging achter haar aan. Ze verliet het plein via de noordelijke toegang en vlak sloeg daarna linksaf, de Rue des Francs-Bourgeois in. 230

Het was lunchtijd en druk op straat, en Geleste zette de pas erin. Toen verdween ze een hoek om en Nicholas begon te rennen omdat hij nu de duisternis, het sinistere zoemen van kokoro voelde, de eentonige melodie waarmee de duistere trillingen werden opgeroepen, zoals een wanhopige vlieg, gevangen in een spinneweb, trillingen uitzendt... De Messulethe!

Nicholas vloog de hoek om, botste bijna tegen een vrouw op die met tassen vol boodschappen liep te sjouwen. Hij verontschuldigde zich en holde verder.

Terwijl hij de straat door rende, voelde hij in zijn gedachten Geleste dichter bij die kwaadaardige trillingen komen. Met zijn geestesoog, zijn tanjian-oog, volgde hij haar. Hij maakte nu gebruik van Tau-tau omdat hij wist dat hij haar alleen zó zou kunnen redden. Maar door zijn krachten te gebruiken, wist hij dat hij zijn tegenstander op de hoogte stelde van zijn aanwezigheid.

Hij wist dat hij een gevaarlijk spel speelde. Hij kon de tón/'za«-expert nu duidelijker voelen, en het ritme, dat stille slaan tegen het trommelvlies van kokoro, begon zijn geest te vullen met een enorme kracht. De trillingen van kokoro brachten het netwerk in beweging vanwaar uit Tau-tau zijn kracht verkreeg. Het was een geestelijk uitputtende bezigheid, die trillingen van kokoro, en pas nu hij zó dicht bij de ton/ïan-expert was, begreep Nicholas het, en het was of het bloed in zijn aderen in ijs veranderde. Eindelijk, terwijl hij Geleste aan het einde van drukke straat weer in het oog kreeg, begreep hij wat deze expert zo bijzonder maakte - en zo verschrikkelijk gevaarlijk: hij was in staat het ritme van kokoro eindeloos vol te houden. Hij hoefde het niet zo nu en dan op te roepen, wanneer de situatie het vroeg. Dat was voor de mindere tanjian. Toen werd de verschrikking uitgewist van wat hij zojuist had ontdekt. Naarmate de expert het tempo van de cadans opvoerde, voelde Nicholas de druk in zijn hoofd toenemen. Hij zag met zijn tanjian-blïk die uitbreiding van Tau-tau, die zich als een schaduw met de andere schaduwen op straat vermengde. Geen van de voorbijgangers merkte iets op, ook Geleste niet, die doodstil op de hoek bleef staan terwijl zij alle kanten opkeek.

Hij rende naar voren, tussen kwaad kijkende voetgangers door die hem de weg versperden en hem afremden terwijl hij geen tijd te verliezen had. Hij kreeg de Messulethe in het oog en tot zijn schrik zag hij niet het gezicht dat hij verwachtte. Dit was een andere Messulethe dan die hij in Venetië had gezien.

Halverwege de straat hadden werklui, die de gasleiding aan het repareren waren, houten planken over het gat in de bestrating gelegd, zodat hij nóg moeilijker vooruitkwam. Terwijl hij zich door de menigte drong, voelde hij de Tau-tau-schaduw uit zijn schuilplaats te voorschijn komen en zijn zwarte bliksemstralen op Geleste richten. Voor Nicholas vertegenwoordigde dat het kwaad, en hij wist dat hij de Messulethe nooit op tijd zou bereiken. Hij rook de scherpe stank van zwavel, wist dat hij de enige was die dat rook, en zijn psyche ontplooide zich. 231

Als een beschermende mantel sloeg die zich om Geleste heen, juist op het moment dat de zwarte schaduw haar raakte. De pure kracht ervan duwde haar van de stoep af, de rijweg op, maar Nicholas' bescherming werkte.

De druk in zijn hoofd was zó groot dat zijn gezichtsvermogen gestoord werd. Alle kleuren van de regenboog hechtten zich als aura's om elk levend wezen dat zich binnen zijn gezichtsveld bevond. De Messulethe verdubbelde zijn pogingen om bij Geleste te kunnen komen, om haar geest met alle kracht die in hem was te vernietigen. Nicholas wankelde onder de enorme krachtsinspanning die het hem kostte om haar te beschermen. Terwijl onbekende krachten hem afrosten, raasde het in zijn oren. Hij was blind, helemaal opgenomen in Akshara, buiten de begrenzing van de tijd, en hij was zich plotseling en pijnlijk bewust van zijn tekortkomingen.

Had hij maar koryoku gehad, dan zou hij toegang hebben gehad tot wat hij wist dat ooit had bestaan, en weer kon bestaan: Shuken, de complete Akshara en Kshira, de kracht van de heerschappij. Plotseling werd het razen in zijn oren een gehuil en het koude zweet brak hem uit. Hij kreeg kippevel, want hij wist dat Akshara niet genoeg was om deze strijd te kunnen winnen. De trillingen die de Messulethe met kokoro in werking had gezet, waren zó krachtig dat zij dreigden hem te verscheuren. Toch wist hij dat hij ze nu onschadelijk zou moeten maken, anders zouden zij het geen van beiden overleven. Hij voelde zijn bescherming al minder worden, van Geleste afglijden, zodat zij onbeschermd was tegen het geweld van de Messulethe. Nicholas wist dat hij aan het eind van zijn Latijn was; hij voelde zich zwak en nutteloos tegenover deze kwaadaardige kracht.

Hij wist dat het hooguit nog een paar seconden kon duren; dan was het afgelopen. Hij zou overmeesterd worden en zonder zijn bescherming zou Geleste gedood worden.

Hij deed het enige wat hij nog kon doen.

Hij ontdeed zich van Akshara, sloot zijn tanjian-oog en keerde terug naar de werkelijke tijd, waar hij zijn ogen opende. Hij zag de Messulethe, die zich concentreerde; zijn gezicht samengetrokken en bezweet door de inspanning.

Zijn beschermende kracht had zich teruggetrokken en hij wist dat hij slechts een onderdeel van een seconde de tijd had vóór Celestes geest verpulverd zou worden onder de meedogenloze aanval van de Messulethe. Hij bukte zich, greep een stuk beton van het beschadigde wegdek en zonder er verder bij na te denken, wierp hij dat als een shuriken, een werpster, van zich af.

De Messulethe moet het suizen van het projectiel gehoord hebben, maar hij was voorbij de tijd, zijn gezichtsveld was vernauwd tot de diameter van een nylondraad omdat hij zich op zijn psychische kracht moest concentreren.

Hij hoorde het net te laat. Het beton sloeg hem naar achteren en hij verloor zijn evenwicht.

232

Nicholas rende op Geleste af, die op haar knieën op straat zat. Er werd luid getoeterd toen een taxi recht op haar af reed, hoewel de chauffeur wanhopig op zijn remmen trapte.

Het gieren van de remmen en de geur van verschroeid rubber vergezelden hem toen hij zich door de mensen heen drong en tussen een paar dikke, ijzeren palen door schoot, die daar geplaatst waren om te voorkomen dat de Parijzenaars hun auto op de hoek parkeerden. De taxi was angstig dichtbij. Hij rook de uitlaat, zag de voorwielen, die sporen op het wegdek trokken. Zijn enige kans was nu om een snoekduik te nemen. Hij trok zijn hoofd in, rolde zich in een bal, zette zich af en kwam in één sprong naast haar terecht. In die ene sprong sloeg hij zijn armen stevig om haar middel, trok haar overeind, hees haar op zijn schouder en kwam mét haar aan de overkant van de straat terecht. De taxi reed met gierende remmen over de plek waar zij had gezeten en kwam een paar meter verder piepend tot stilstand. Maar tegen die tijd was Nicholas alweer op de been en liep hij met Geleste in zijn armen voorbij de nieuwsgierige menigte, de loeiende claxons, de geschrokken taxichauffeur en de psychische schroeiplek, die stonk als de bloemen van het kwaad.

Francie giechelde. 'Ik moet weg, mam, maar kan ik vijftig piek krijgen?

We willen later nog naar de bios.'

Toen begon ze, nog steeds in Croakers armen, te snikken. Margarites gezicht was een masker van pijn. 'Francie, lieveling -'

'O, God, o, God!' De tranen stroomden over Francie's gezicht. 'Ik kan zo niet langer doorgaan.'

'Kom, Francie.' Margarite strekte haar armen naar haar uit. 'Dan breng ik je naar huis.'

'Nee!' Het meisje deinsde naar achteren, tegen Croakers borst aan.

'Ik ga niet naar huis! Thuis ga ik dood!'

'Francie -' Maar Margarite zweeg en keek Croaker aan. Zij kon zijn gedachten lezen, wist wat hij wilde doen, wist door gesprekken met de psychiater dat een vreemde soms meer kon helpen dan een familielid, vooral een vader of een moeder.

'Francie, ik zal niets doen wat jij niet wilt,' zei Croaker. 'Ik zal je optillen en hier vandaan brengen.'

'We gaan niet naar huis!' huilde ze. 'Ik wil niet naar huis.'

'Niet naar huis,' zei Croaker. 'Ergens heen waar jij en ik kunnen praten. Goed?'

Francie keek naar zijn biomechanische hand. 'Die wil ik vasthouden,'

fluisterde ze.

Croaker boog zijn vingers tot een strakke vuist en Francie klemde haar handen eromheen. 'Nu kan niemand me kwaad doen,' zei ze, bijna in zichzelf. Ze knikte en Croaker tilde haar op in zijn armen.

'Is er een achteruitgang hier?' vroeg hij Margarite.

Ze had op het punt gestaan te protesteren, maar zag dat haar dochter al rustiger werd.

233

Ze knikte. 'Deze kant op. Ik zal de rekening betalen - en de lijfwachten waarschuwen, zodat ze je armen niet breken.'

Even later voegde zij zich bij hen naast de Lexus Coupé. De lijfwachten waren op een discrete afstand gebleven, maar zaten nog niet allemaal in hun wagen. Margarite kwam aanhollen en deed de Lexus van het slot. Croaker ging met Francine op de achterbank zitten.

'Waar zullen we heen gaan?' vroeg Margarite.

'Laten we hier maar even blijven staan,' stelde Croaker voor. 'Goed, Francie?'

Ze knikte, stil, angstig, tegen zijn gespierde schouder aan gevlijd. Ze begon te snikken.

'Zo, nu ga ik je een paar vragen stellen,' zei hij zacht, 'maar ik wil dat je één ding goed onthoudt: je hoeft geen enkele vraag te beantwoorden.'

Margarite zat achter het stuur. Ze draaide zich half om en keek via de achteruitkijkspiegel naar Croaker en haar dochter.

'Kun je mij vertellen waarom je daar het gevoel had datje doodging?'

'Ik voel dat nog steeds zo.'

'Ja? Waarom?'

Francie haalde haar schouders op. 'Ik voel het gewoon.'

'Goed, wat voel je dan?'

'Pikkedonker. Gewoon...' Woorden schoten haar te kort en ze kneep haar ogen dicht. Ze huilde weer, geluidloos deze keer. Croaker raakte haar niet aan, liet op geen enkele manier merken dat hij wist dat ze in grote nood verkeerde. 'Francie, wie is jouw lievelingsactrice?'

'Jodie Poster,' antwoordde Francie, terwijl ze haar neus afveegde.

'Goed, doe dan eens net alsof jij Jodie Foster bent,' zei Croaker. 'Je bent op de set van een film. Eens kijken, Terminator 4.'

Het meisje schoot in de lach. 'Dat is stom. Jodie Foster zou nooit in T4 spelen. Linda Hamilton wel.' Maar ze huilde niet meer en leek beslist meer alert.

'Stel dat ze Linda Hamilton niet konden krijgen. Misschien namen ze jou dan wel. Goed?'

'Ja.'

'Denk nu terug aan wat er in het restaurant gebeurde, alsof het een scène uit die film was. Denk aan dat gevoel als een ding, iets dat jou bang maakt, zodat je terug kunt halen watje daar voelde. Hou dat beeld in gedachten. En beschrijf het nu eens voor me.'

Francie sloot haar ogen. 'Ik zit in een auto, niet deze auto, maar groter. We rijden door het land. Het is nacht en erg donker. Ik word verondersteld te... slapen, maar ik slaap niet. Ik ben wakker, ik lig op de achterbank, luister naar de stemmen en kijk naar de sterren aan de hemel.'

Haar oogleden bewogen. 'Die lucht, zo dichtbij en zo zwart... zwarter dan zwart - alsof je midden in de zomer onder een dikke deken ligt... geen sterren, geen wolken... verstikkend...'

Haar adem stokte even en haar ogen vlogen open. Ze straalden doodsangst uit.

'Het is al goed,' zei Croaker, terwijl hij haar stevig vasthield. 'Je bent 234

hier veilig bij je moeder en mij.' Maar hij volgde Francie's blik en zag Margante met voorovergebogen hoofd zitten, haar handen voor haar gezicht.

'Mam?' vroeg Francie aarzelend. 'Ik hoorde jou...'

'Stil maar, baby.'

'Jou en die... man.'

Margarite balde haar handen tot vuisten en zei met gesmoorde stem:

'O, rechercheur, ik wou datje nooit in ons leven was gekomen.'

'Hij zei dat hij meer van oom Dom af wist dan jij, mam.' Het meisje had er nu kennelijk behoefte aan te praten, om zichzelf te bevrijden van het onbewuste trauma dat haar verlamd had. 'Hij zei dat jij mijn leven in handen had, en jij zei: "Je hoeft niet steeds zo te dreigen, ik begrijp de situatie." En later, toen we bij dat motel langs de snelweg aankwamen, zei hij: "Op dit moment zie je mij als een duivel, maar later, maanden nadat alles voorbij is, zul de waarheid weten." En toen hij uit de auto stapte, begon jij te huilen.'

Margarite zat nu te huilen. Ze zat met opgetrokken schouders en snikte het uit.

Croaker wachtte even en vroeg toen: 'Welke man?'

'Hij is de reden dat ik doodga.' Francie keek hem aan. 'Hij komt terug en dan vermoordt hij me. De man die Caesar en oom Dom heeft vermoord.'

235

10

Tokio/Parij's/Venetië/Old Westbury/

Washington

Nangi probeerde te achterhalen wanneer de witte Toyota hem voor het eerst was opgevallen. Was dat geweest toen zijn chauffeur wegreed bij het stoplicht in Shinjuku of daarvóór nog, toen ze dichter bij kantoor waren?

Hij probeerde zijn gedachten te ordenen. 'Vertel me eens watje over Vincent Tinh weet,' zei hij tegen Seiko.

'Ik ken hem al jaren,' antwoordde zij. 'Hij had verkering met een vriendin van me. Zo hebben wij elkaar leren kennen. Op een feestje, geloof ik. In Singapore. Het is al lang geleden, maar toch herinner ik mij nog dat ik erg van hem onder de indruk was. Hij was bijzonder intelligent, maar niet iemand die je in vertrouwen zou nemen. Je kunt je in Zuidoost-Azië nu eenmaal niet permitteren iemand in vertrouwen te nemen.'

'Dus je hebt zijn carrière min of meer gevolgd?'

Seiko schudde haar hoofd. 'Dat niet, maar het leek wel alsof ik hem niet kon ontlopen. Zijn naam dook steeds weer op; wanneer hij weer eens een contract van miljarden dollars in de wacht had weten te slepen

- in Kuala Lumpur bij het opstarten van elektronicabedrijven, op de Filippijnen bij de produktie op grote schaal van computers, in Vietnam bij de im-en export van high-tech. Maar allemaal degelijke overeenkomsten, marktleiders en zo. Hij was de fabuleuze bemiddelaar. In mijn ogen leek het alsof hij al de juiste mensen kende en wist hoe hij met hen moest omgaan. Dus toen Linnear-san mij vroeg iemand aan te bevelen voor Saigon, dacht ik automatisch aan Vincent.'

'Heb je weieens gehoord dat hij bij iets illegaals betrokken was?'

'Illegaals?' Seiko leek geschrokken.

Nangi knikte. 'Die politiecommissaris in Saigon liet doorschemeren dat Tinh in drugs zou hebben gehandeld, dat dat de oorzaak van zijn dood zou kunnen zijn.'

'Maar u zei dat Vincents dood een ongeluk was.'

'Zo noemt de politie het, maar commissaris Van Kiet liet doorschemeren zelf het idee te hebben dat het moord was.'

'Het is allemaal wel vreemd,' gaf zij toe. 'Het feit dat iemand die zegt familie te zijn het lijk komt halen. Ik heb gedaan wat u vroeg en het telefoonnummer van Avalon Ltd. in Londen opgezocht. Degene die ik 236

daar aan de lijn kreeg, verzekerde mij dat hij nog nooit van die man had gehoord.'

'Ach, dat was te verwachten. Wat voor zaken doet Avalbn Ltd.?'

'lm-en export van high-tech.'

'Net als wat Tinh heeft gedaan,' mijmerde Nangi. 'Vreemd, maar dat berust ongetwijfeld op toeval.'

Seiko liet haar hoofd zakken. 'Nangi-san, ik aanvaard de volle verantwoordelijkheid voor Vincent Tinh.'

'Onzin. Je hebt gedaan watje dacht dat goed was. Trouwens, tot nu toe is er nog geen enkel bewijs dat Tinh bij iets illegaals betrokken was.'

Maar in gedachten was hij weer op kantoor, waar Masamoto Goei en zijn Chi-team nog steeds bezig waren met het uit elkaar halen van de kloon van de neuraal-netcomputer, om erachter te komen welke technologie er was gebruikt, naast het deel met Chi-chips dat de mannen van Goei al hadden geïdentificeerd. Een voorgevoel overviel Nangi elke keer als hij Goei belde om te vragen of hij al iets wist en dan te horen kreeg dat er nog geen vorderingen waren gemaakt, maar dat de andere chips van Amerikaanse makelij waren. Waar kwam die kloon vandaan en wie was in het bezit van de technologie om de Chi-chips na te maken?

De witte Toyota bewoog zich aan de rand van zijn gezichtsveld.

'Toch heb ik - wat is er?' Seiko had het vreemde draaien van zijn hoofd gezien.

'We worden gevolgd.'

Seiko draaide zich om, tuurde door het achterraam van de BMW.

'Welke auto?'

'Wacht maar af en let op.'

Hij boog zich naar voren, tikte zijn chauffeur in een bepaalde maat op de schouder. Ogenblikkelijk schoot de BMW naar de linkerbaan, waarna hij met gierende remmen de eerstvolgende hoek linksaf ging. Even later kwam een witte Toyota de hoek omrijden en Nangi zei: 'Die.'

'Kunnen we hem niet afschudden?' vroeg Seiko zenuwachtig. Nangi vouwde zijn handen over de drakekop van zijn wandelstok en vroeg: 'Waarom zouden we?'

Seiko keek hem nieuwsgierig aan. Haar hand greep krampachtig de deurknop vast. 'We rijden langzamer.'

'Inderdaad.' Nangi had zijn portier al open nog vóór de BMW helemaal stilstond. 'Misschien dat we nu een paar antwoorden kunnen krijgen.'

De witte Toyota stopte met gierende remmen vlak achter de BMW, die dwars over de weg stond, zodat hij de andere wagen helemaal blokkeerde. Nangi vloog de BMW uit en zag een lange, slanke man achter het stuur van de witte Toyota zitten. Hij droeg een donker, leren jack en een grote zwarte zonnebril. Dit nogal insektoïde schepsel bleef zitten waar hij zat, met het geopende portier tussen hem en Nangi in. Nangi zag onder zijn jack de bult van zijn pistool. Yakuza.

Langzaam ging het portier aan de andere kant van de Toyota open en er stapte een gezette man uit. Hij had een pokdalig gezicht, een kleine mond en ogen die elke vijftien seconden de hele omgeving verkenden. 237

Hij maakte een buiging en groette op de formele Yakuza-manier, door het geven van zijn naam, geboorteplaats en de clan waartoe hij behoorde. De Yamauchi, dacht Nangi. Hij had Tomoo Kozo, hun oyabun, slechts één keer eerder ontmoet. Wat kon deze man van hem willen?

De zware man kwam overeind en zei: 'Stuur alstublieft de vrouw en uw chauffeur weg. U bent vandaag onder onze hoede.'

De chauffeur van Nangi maakte een beweging en in een flits haalde de insektoïde zijn pistool te voorschijn.

'Dat is niet nodig,' zei Nangi.

'Ik heb instructies,' zei de zware man, 'om u op te halen. De manier waarop ligt helemaal aan u.'

Nangi knikte. Hij bukte zich, zei iets tegen zijn chauffeur en sloeg het portier dicht.

Seiko's bleke gezichtje keek naar hem op. 'Nangi-san -'

'Ga naar huis. Er zal mij niets overkomen.'

'Hoe kunt u hen vertrouwen?'

Maar hij liep al met kreupele pas naar de witte Toyota, waarbij hij zwaarder op de wandelstok met de drakekop steunde dan nodig was. Toen hij opzij van de Toyota stond, hield de insektoïde het achterportier voor hem open. Hij stapte in en de zware man kwam naast hem op de achterbank zitten. Toen gleed de insektoïde achter het stuur, schakelde en reed weg.

Nangi leunde tegen de bekleding van de achterbank, zijn handen om de gebeeldhouwde knop van zijn stok geslagen.

'Waar brengt u mij heen?' vroeg hij.

De zware man draaide zijn pokdalige gezicht naar hem toe. 'Vandaag is anders dan gisteren,' zei hij meesmuilend. 'Uw beschermer vertoeft wellicht niet langer tussen de levenden.' Een gouden tand glinsterde.

'Mikio Okami wordt vermist.'

Geleste schreeuwde.

Trillend werd ze wakker, alsof ze door een knellende vuist uit een diepe slaap naar het volle bewustzijn was geslingerd. Ze zat rechtop in bed, haar onderarmen beschermend voor haar gezicht, en ze gilde. Nicholas, die dicht bij haar had gezeten, trok haar onderarmen uiteen, zodat hijzelf binnen haar gezichtsveld was, en hij probeerde met zijn geest de nachtmerrie te verdrijven.

Geleste.

Hij sprak met zijn geest, om haar te kalmeren, en omdat zij hem anders niet boven haar gegil uit zou horen. Maar vreemd genoeg raakte ze daardoor alleen maar nóg angstiger. Hij liet haar polsen los en toen hij er zeker van was dat haar blik op hem was gericht, ging hij van het bed af. Daarna bleef hij stil staan, heel voorzichtig ademend, tot zij zover was. Tot haar geest, bijgekomen van de schrik, uit zichzelf vanuit de diepte van de nachtmerrie weer aan de oppervlakte kwam.

Toen ze niet meer gilde, pakte hij de telefoon om de hotelhouder gerust te stellen dat alles in orde was; het kwam doordat mademoiselle weer meemaakte hoe weinig het had gescheeld dat de taxi haar had overreden. 238

Nu was zij weer rustig, merci, maar wellicht dat een infusion menthe de zenuwen van mademoiselle zouden kalmeren.

Hij legde de hoorn neer en zei tegen Geleste: 'Stil maar. Alles is goed. Je bent nu veilig.'

Maar ze schudde haar hoofd, haar ogen stonden wijdopen van de schrik. 'Nee, alles is niet goed. Jij bent nog steeds hier.'

Toen begreep hij het allemaal en zei: 'Geleste, het wordt tijd datje mij alles over jezelf vertelt.'

Ze draaide haar hoofd naar de muur.

'Weet je, je kunt je tóch niet voor mij verbergen.'

Ze sloeg haar armen om zich heen; op zoek naar warmte, beschutting, bescherming.

'Geleste, ik ben de vijand niet.'

'Iedereen is de vijand.'

Er werd op de deur geklopt. Nicholas deed open, nam het blad van de kelner aan en zette het op het bureau. Hij tekende de cheque en deed de deur weer dicht.

Toen Geleste de kruidenthee van hem had aangepakt, zei hij: 'Het is zo eenvoudig, hè?' Ze bracht het kopje naar haar mond, weigerde hem aan te kijken, maar dat deed er nu niet meer toe.

'Jij voorzag de verschijning van de Messulethe in de Marais. Het was alleen de verkeerde straat.'

Het kopje viel uit haar handen en de dampende inhoud stroomde over het beddegoed. Ze leek zich nergens anders van bewust te zijn dan alleen van zijn stem. Zijn geest strekte zich naar haar uit om zijn beschermende mantel om haar heen te slaan, maar zij kromp ineen en gilde het uit.

'Blijf bij me vandaan!' Haar stem was een droog gekras. 'Wij zijn van hetzelfde soort, nietwaar?' Ze rilde. 'Lieve God, wat een ironie dat ik juist jou om hulp moest vragen!'

'Je vergist je,' zei Nicholas, en iets in zijn stem maakte dat zij haar hoofd naar hem omdraaide. 'Jij en ik zijn heel verschillend - de talenten die wij bezitten -'

'Talenten!' De tranen welden op in haar ogen en haar lichaam schokte.

'Jij noemt het een talent, dit...' Weer rilde ze, en pas toen ze haar ogen neersloeg, zag ze de natte sprei. Ze keek hem aan. 'Je begrijpt dus ook dat ik je niet de hele waarheid heb verteld over mijn moeder.' Weer sloeg ze haar ogen neer naar de natte plek, alsof ze niet in staat was oogcontact te houden terwijl ze terug in de tijd ging.

'Ze stierf toen ik zes was. Wij hadden - hoe zal ik het omschrijven - een moeilijke relatie. Zij en mijn vader hadden altijd ruzie, of daar leek het destijds voor mij op. Destijds. Dat is het enige dat telt, nietwaar?

Erop terugkijkend, begrijp ik wel wat een onuitstaanbaar krengetje ik was, hoe gemeen ik tegen haar deed. Maar dat zie ik nu in, toen nog niet. Toen wist ik alleen maar dat zij mijn vader pijn deed en dat ik haar daarom op haar beurt pijn moest doen.'

Er volgde een lange stilte. Maar ten slotte slaakte Geleste een diepe, trillende zucht en ze sloot haar ogen. Toen haar mond bewoog, kwamen de woorden fluisterend over haar lippen. 'Ik heb gezien wat haar zou 239

overkomen: de brand, haar dood, alles. Ik zag het als een film in mijn hoofd, en ik zei niets, ik deed niets om haar te helpen.' Ze deed haar ogen weer open en toen ze hem aankeek, lag er een opgejaagde blik in; uitvergroot door haar tranen. 'Ik had haar kunnen redden. Waarom heb ik dat niet gedaan?'

Dus dat was de waarheid: niet alleen angst om zichzelf, maar daarenboven een fnuikend schuldgevoel.

'Je was veel te jong,' zei hij, en voegde er bij het zien van haar vernietigende blik aan toe: 'Kijk nou eens naar jezelf, Geleste. Je bent nog steeds veel te jong om je talent te begrijpen, laat staan dat je het kunt leiden.'

'Wéér dat woord.' Ze kneep haar ogen dicht en rilde. 'Je kunt een gave van de duivel niet leiden. Die is er gewoon.'

'Wat het ook is,' zei hij zachtjes, 'het is een deel van jezelf.' Hij kwam op de rand van het bed zitten. 'Je was zes jaar, Geleste. Kun jij in alle eerlijkheid zeggen datje wist dat hetgeen jij zag de toekomst was? Dat het jouw moeder werkelijk zo zou overkomen? Of zou het kunnen zijn dat jij gedacht hebt dat het slechts een ijdele wens was?'

'Een wens, ja. Ik -' Maar de woorden bleven in haar keel steken en ze stikte bijna, zodat Nicholas haar dicht tegen zich aan drukte. En alleen zo dicht bij haar was hij in staat de gefluisterde woorden te horen die zij ten slotte over haar lippen wist te krijgen:

'Maar misschien was het geen ijdele wens, een gedachte om mee te spelen. Misschien was het een slecht verlangen dat... dat ikzelf met dat iets, die macht... heb laten gebeuren.'

Ze snikte nu, en Nicholas wiegde haar in zijn armen terwijl alle angst en spanning die ze al die jaren in haar hart had meegedragen, losbrak en uit haar wegstroomde.

'Geleste,' zei hij in haar oor, 'luister naar me. Niemand, jij niet en ik niet, en ook die Messulethe niet - niemand — kan de toekomst regelen. Wat jij zag, gebeurde, misschien wel terwijl je het zag. Je was nog maar zes jaar, Geleste, een klein kind. Zelfs als je naar je vader was gegaan en hem had verteld watje had gezien, zou hij je dan geloofd hebben?

Waarom zou hij? Je moet het feit accepteren dat je met zes jaar machteloos was om je moeder te helpen.'

'Maar ik wilde haar niet helpen.' Haar hoofd lag op zijn schouder, ze was weer kind.

'Met dat gevoel moetje leren omgaan,' zei hij, terwijl hij haar haren streelde. 'Maar dat is heel iets anders.'

'Ik wil haar niet voor de rest van mijn leven haten.' Naarmate zij kalmeerde, kalmeerde ook haar ademhaling. 'Ik wil van haar houden.'

'Dan zul je haar moeten vergeven... en ook jezelf vergeven.'

Daarna sliep ze een tijdje, in elkaar gekropen, met haar gezicht naar het raam, waar de dunne gordijnen het laatste licht van de namiddag filterde.

Nicholas trok een dun jasje van zwarte katoen aan en glipte de deur uit.

240

Margarite reed snel. Ze passeerde personenwagens en vrachtauto's en Croaker was blij dat hij zijn veiligheidsriem om had. Ze was wanhopig geworden en hij wilde weten waarom.

Ze draaide de oprit naar het huis in, knikte naar de twee krachtpatsers die daar rondhingen; klaar om elk moment hun wapens te kunnen grijpen, veronderstelde Croaker. Een nevel van grindsteentjes vloog achter hen op toen zij de Lexus met hoge snelheid de laatste bocht naar het huis door stuurde.

In de stilte die volgde op het uitzetten van de motor kon Croaker de rottweiler luid horen blaffen. De hond en zijn baas kwamen in zicht. De rottweiler stond op zijn achterpoten, zijn bek wijdopen, zijn tong nat van het kwijl. Zodra Margarite uit de auto stapte, ging het dier op alle vier zijn poten staan en beperkte zich tot hijgen en rusteloos heen en weer lopen.

Croaker keek over het lage dak van de auto naar Margarite, die Francie naar buiten hielp.

'Francie moet zo snel mogelijk uit deze omgeving weg. Ik besef nu dat Tony en ik haar geen goed doen. Ik heb een vriendin in Connecticut, waar zij kan logeren.'

'Daar zal Tony niet blij mee zijn,' waarschuwde Croaker.

'Tony kan de pot op,' zei ze, terwijl haar dochter haar armen om haar middel sloeg. Ze drukte een kus op Francie's hoofd en zei zachtjes: 'Lieveling, ga naar binnen en vraag of Mikey je helpt met pakken.' Toch wilde het meisje niet bij hen vandaan. 'Toe maar, lieverd.'

Francie bleef naar Croaker staan kijken. Uiteindelijk zei ze: 'Zie ik u nog eens terug?'

'Dat beloof ik je.'

Ze wierp hem een laatste blik toe, draaide zich toen om en rende het bordes op, het huis in.

'Die rottweiler kan maar beter met haar meegaan naar Connecticut.'

'Waarom?' vroeg Margarite. 'Hij heeft al een hond gedood - als hij haar wil hebben, doet hij dat gewoon nog een keer.'

'Ik wil niet dat haar iets overkomt.'

Ze keek hem aan met een ironische glimlach. 'Wat een uitzonderlijk iets om te zeggen, mijn beste rechercheur.'

Er verscheen een krachtpatser bij de voordeur. 'U wilt spullen voor Francie ingepakt hebben, Mrs. D.?'

'Inderdaad, Mikey. Doe het nu maar, vóór Mr. DeCamillo thuiskomt.'

De stoere knaap leek te aarzelen, toen knikte hij en ging weer naar binnen.

Margarite stond heel even besluiteloos te kijken. Er schitterden onbekende emoties in haar ogen. Uiteindelijk vroeg ze: 'Lew, wat moet ik doen? Hij is hier geweest. Hij heeft twee leden van mijn personeel vermoord, en Caesar.'

Croaker voelde zijn hart tegen zijn ribbenkast bonken. 'Maar dat is niet alles wat hij heeft gedaan, hè, Margarite?'

'Nee.' Haar stem was nu nog slechts een hees gefluister. 'Hij had Francie te pakken en dreigde haar te vermoorden. Daar was hij toe in staat; 241

ik zag het in zijn ogen. God, geen wonder dat ze zo in de war is!' Er hing een onnatuurlijke stilte over het landgoed, als de stilte voor een tropische storm.

'Hij heeft Francie verdoofd en haar ondersteboven in haar kamer opgehangen, om als voorbeeld voor mij te dienen.' Ze slaakte een diepe, sidderende zucht. 'Toen zijn we gaan zitten wachten tot de telefoon overging. Hij vertelde me dat Dom zou bellen en dat ik een afspraak met hem moest maken om elkaar zonder zijn WITSEC-begeleiders te ontmoeten. Dat was niet zo moeilijk; daar had Dom mee gerekend. Er was hem verteld dat Tony Francie had mishandeld.' De amberkleurige ogen hadden een opgejaagde uitdrukking.

Toen duidelijk werd dat zij het niet kon, ging Croaker verder. 'En toen dwong Robert jou hem naar je broer te brengen - helemaal in Minnesota.'

Ze liet haar hoofd hangen. 'O, God, wat heeft hij me aangedaan!' Ze rilde bij de herinnering. 'Hij maakte mij medeplichtig aan de moord op mijn broer.'

Gaunt zat in een goor cafeetje aan de rand van Chinatown te wachten. Er stond een Jack Daniel's voor hem en hij had het gevoel dat hij zich het liefst in de Potomac zou verzuipen. Hij zat in een van de intieme hoekjes achter in de bar, staarde naar de amberkleurige whisky en overdacht de situatie waarin hij zich bevond. Hij kon geen kant uit. Hij wist genoeg over het Chi-project om geschrokken te zijn door hetgeen Davis Munch, de Pentagon-detective, hem had verteld. Het Chiproject bevond zich blijkbaar nog in de ontwikkelingsfase, maar dat kon van alles betekenen, van we-komen-niet-verder tot we staan-op-hetpunt-een-prototype-uit-te-brengen-en-zijn-daarbij-de-concurrentie-mijlenver-vooruit. Hij vermoedde ook dat de Chi-technologie ruwweg gelijk op liep met die van de Hive-computer van Hyrotech-inc. Nicholas was met zijn vooruitziende blik aan een eigen project begonnen toen het duidelijk werd dat zijn bod om Hyrotech te kopen zou worden doorkruist. Uit de beperkte kennis die Sato-Tomkin vrijgaf, begreep Gaunt dat de Chi-computer nog weer geavanceerder zou zijn dan de Hive. Op dat moment van de dag was het druk in het café. De geur van rook en bier overheerste alles, ook de kleuren en alle gevoel van tijd en plaats, dus voelde Gaunt zich hier, in de bui waarin hij momenteel verkeerde, prima thuis.

Was het Nicholas op een of andere manier gelukt de patenten van Hive te stelen of was iemand bezig hem een loer te draaien tegenover de senaatscommissie voor Strategisch Economisch Toezicht van senator Rance Bane? Misschien was het de senator zelf wel. Of was het alleen maar dat Bane een lijst had waarin Nicholas precies paste?

Hij wist dat, welke van die mogelijkheden de juiste ook zou blijken te zijn, McNaughton gelijk had met zijn waarschuwing Sato-Tomkin de rug toe te keren en zijn banden met Nicholas te verbreken. Natuurlijk zat hij al in de problemen, aangezien de commissie hem een dagvaarding had laten toekomen, maar als oud-politicus kende hij het klappen van de zweep en wist hij precies wat McNaughton had willen zeggen. Als 242

hij zich nu overal van distantieerde, kon McNaughton hem nog redden. Hij had nog een korte tijd om zijn politieke spieren op te warmen vóór de commissie aan het begin van de volgende week met de eerste zitting begon. Daarna zou Gaunt het helemaal alleen moeten opknappen. Wanneer de commissie hem eenmaal te grazen had, kon McNaughton niets meer voor hem doen. Gaunt zou, zoals McNaughton het had gezegd, met het schip ten onder gaan.

Hoewel Gaunt onafgebroken de voordeur in de gaten had gehouden, merkte hij de figuur pas op toen deze zich opzij van hem op de bank liet zakken.

'Ze maken nooduitgangen voor mensen zoals ik,' zei de figuur tegen hem.

'Timothy Delacroix?'

'Dat ben ik.' De man die schuin naast hem zat, bood hem zijn hand niet aan, maar dat deed Gaunt zelf ook niet. Het was een man van een jaar of vijfenveertig met zandkleurig haar. Delacroixs ogen zagen zó

bleek dat zij kleurloos leken, en hij ging onophoudelijk met zijn tong langs zijn lippen. Er sprak karakter uit zijn gezicht, net als bij T.E. Lawrence, niet hard, maar ontstaan door vreemde en angstaanjagende avonturen.

'U bent een vriend van Munch,' zei Delacroix.

'Wij kennen elkaar.'

'Zoals u wilt.' Delacroix haalde zijn schouders op. 'Hij heeft u gezegd mij te bellen, dus moet u er verdomd beroerd aan toe zijn.'

Tijdens de rit terug naar Washington was zijn tandvlees weer gaan bloeden en Gaunt had de zakdoek uit zijn zak gepakt die Munch hem had gegeven om het bloeden te stelpen. Er was iets uitgevallen, op de vloer van de auto.

Pas toen hij weer in de stad was, had hij gelegenheid gehad aan de kant van de weg even te stoppen. Hij had zich gebukt en het papiertje opgeraapt waarop een naam en een telefoonnummer waren gekrabbeld: die van Delacroix. Kijk nou eens, had hij gedacht, die detective is sen-timenteler dan hij heeft laten merken.

'Goed,' zei Delacroix, terwijl hij met zijn wijsvinger op de niet al te schone tafel tikte en zijn schilferige lippen likte. 'Ik krijg zo'n zeven of acht keer per jaar een noodgeval als het uwe aan de telefoon - meer dan u dacht, uh?' Hij knipoogde. 'Nou, maak u maar geen zorgen. Wanneer u de poen hebt, kan ik alles voor u doen, maar dan ook alles. Hebt u een vervoermiddel nodig dat niemand kan onderscheppen? Geloof het of niet, maar ik heb een Lockheed SR-71 in een uitstekende staat. Bereikt een snelheid van mach drie, terwijl andere jets nog op de startbaan staan. Of wat dacht u van een F-15? U hebt me goed gehoord. Een verdomde F-15! Als u een Oostaziatische hoogwaardigheidsbekleder op weg naar Bangkok uit de lucht wilt schieten, of wanneer u een wapendepot in Afrika wilt leeghalen, als u een burgeroorlog ergens in Oost-Europa aan de gang wilt houden' - hij spreidde zijn handen uit - 'dan ben ik de man die u nodig hebt.'

'Pardon?' zei Gaunt, plotseling van zijn stuk gebracht. 243

Delacroix zat met zijn armen te zwaaien alsof hij verwachtte elk moment te zullen opstijgen. 'Goed, dat zoekt u dus niet. Hier is behoefte aan enig raffinement. Dat heb ik ook. Hebt u een Python-600-mortier, een Badger-laser-, infraroodvlammenwerper nodig? U zegt het maar.'

'In godsnaam, wat doet u eigenlijk?'

'Wilt u zeggen dat Munch u niet op de hoogte heeft gebracht?' Delacroix keek beledigd, zijn gele tanden speelden met de velletjes op zijn lippen. 'Ik snap het niet. Alle anderen die hij naar mij stuurt, weten wie ik ben. Zij betalen mij maar al te graag voor mijn diensten.' Hij keek Gaunt somber aan. 'Weet u, mensen als ik zijn er niet zoveel.'

'En u doet... ?' informeerde Gaunt hoopvol. Zijn gewonde mond klopte en hij proefde weer bloed.

'Christus, man, ik doe alles. Ik kan alles leveren: wapens, machines of wat voor oorlogstuig dan ook - binnen bepaalde grenzen natuurlijk. Ik kan niet aan een Stealth-bommenwerper komen, maar ik kan u verzekeren dat mijn concurrenten dat ook niet kunnen, ook al zeggen ze van wel.'

'Maar ik heb geen behoefte aan -' Gaunt zweeg, probeerde het te beredeneren.

'O, mooi is dat.' Delacroix hief zijn handen in de lucht. 'Dit levert me dus waarschijnlijk zelfs geen gratis maaltijd op.'

'Maak je maar geen zorgen,' zei Gaunt haastig. 'Je zegt maar waar je wilt gaan eten. Ik betaal.'

'Nou, ik weet het niet,' zei Delacroix, met een veelbetekenende blik op zijn horloge. 'In mijn beroep is tijd geld.'

'Ik heb geld,' zei Gaunt, terwijl hij wat whisky langs zijn gewonde tandvlees liet spoelen. 'Nu moet ik alleen nog bekijken hoe jij het kunt verdienen.'

Hij bestelde een Jack Daniel's voor Delacroix en samen dronken ze hun glazen leeg.

'Laten we bij het begin beginnen,' zei Delacroix zakelijk toen ze even later in een Chinees restaurantje zaten, waar iedereen - zowel bezoek als personeel - hem als een verloren zoon had begroet. 'Wat precies is de aard van uw probleem?'

Zonder op antwoord te wachten, wendde hij zich tot een ober die stond te wachten en liet een stroom van woorden op de man los die klonken als scheldwoorden, behalve dan dat het Kantonees was. Als Gaunt de twee mannen elkaar niet als goede vrienden had zien begroeten, zou hij de conversatie voor een hooglopende ruzie hebben gehouden.

'We nemen alleen maar verse spullen - dat zal u wel smaken,' zei Delacroix, terwijl de ober wegschuifelde en hij zich weer tot Gaunt keerde.

'Dat maakt niet uit, ik heb tóch geen honger.'

De handen fladderden. 'Terwijl u bij mij aan tafel zit, eet u.'

Gaunt had willen zeggen dat hij degene was die deze maaltijd betaalde, maar het enthousiasme van de man leek op hem over te slaan. Ergens tussen daar en het café was zijn depressie verdwenen.

Hij zei: 'Het probleem is dit: ik heb vier dagen de tijd om erachter te 244

komen of mijn baas het brein achter een enorme computerzwendel is iets dat ik, dat moet ik toegeven, niet kan geloven.'

Weer die wapperende handen. 'De pot op met wat u wel of niet gelooft. U zit met dit probleem - en u bevindt zich waarschijnlijk in een positie waarin u geen idee hebt van wat hij uithaalt.'

Schoorvoetend moest Gaunt toegeven dat Delacroix gelijk had. 'De andere mogelijkheid is dat iemand - waarschijnlijk iemand op een hoge post in de regering - probeert zich van mijn baas te ontdoen door het verspreiden van valse informatie.'

'Dat is het?'

'Hm-hmm.' Delacroix zat met zijn gezicht op het door zijn vuisten gevormde voetstuk. 'U hebt mij niet nodig. U moet een soort genie annex detective hebben, en dat ben ik niet. Hoewel ik in alle eerlijkheid kan zeggen dat er in de Soedan een moment was dat -' Weer die handen, zwaaiend in de lucht. 'Maar dat doet er nu niet toe. Kijk, dat is mijn stiel niet. Ik doe meer in rang-bam-boem, snapt u wel?'

'Vuurkracht.'

'Ja. Precies. Ik doe in aardige, kleine oorlogjes. Het uiteenvallen van het Oostblok is een goudmijn voor mensen als ik. Al die etnische minderheden die hun etnische en religieuze vuisten ballen, klaar om de ander de hersens in te slaan met wat ze maar te pakken kunnen krijgen. Dan kom ik erbij. Ik zorg ervoor dat de wapens voor oorlog en vernietiging binnen handbereik zijn. Ik heb, bijvoorbeeld, een computergestuurde kanonneerboot. Dezelfde die ook tijdens de Golfoorlog in gebruik waren. Niks van die overgebleven rommel uit Nam, waar mijn concurrenten in handelen.'

'Dat daargelaten,' onderbrak Gaunt hem, vóór Delacroix hem een aanbod zou doen dat hij niet kon weigeren, 'vraag ik me toch af waarom Munch mij dan jouw nummer heeft gegeven.'

Het eten kwam. Het zag er nat, papperig en niet erg smakelijk uit, maar het rook wel lekker, dacht Gaunt.

Delacroix schepte iets dat eruitzag als zwarte krabbetjes in een dikke, witte saus op twee borden. 'Bedoelt u daarmee dat hij u dat niet heeft gezegd?'

'Hm-hm.'

'Ga het hem dan als de sodemieter vragen!'

'Dat kan niet,' antwoordde Gaunt, terwijl hij toekeek hoe zijn bord werd volgeschept met mosselen, inktvis en kleefrijst. 'Als hij mij dat had kunnen vertellen, had hij dat ongetwijfeld wel gedaan. Nee, hij werkt voor de andere kant. Ik ben bang dat ik dit op mijn eentje zal moeten zien uit te pluizen.'

Delacroix bestelde bier en viel op zijn eten aan. 'Die baas over wie u het had, heeft die het aan de stok met de FBI?'

'Dat kun je wél zeggen.' Gaunt staarde ontmoedigd naar zijn bord.

'Over vier dagen komt de commissie van senator Rance Bane bijeen om hem te veroordelen wegens landverraad en om de hele Amerikaanse divisie van Tomkin Industries te sluiten.'

Delacroix hief zijn hoofd op. Zijn lippen waren vet en er stak een 245

puntje van de schaar van een blauwe krab uit zijn mond. Hij spuugde het haastig uit. 'Bedoelt u Tomkin van Sato-Tomkin?'

'Ja. Waarom?'

Delacroix keek hem met grote ogen aan. 'Jezus Christus, omdat ik altijd met die lui zaken doe. Daarom!'

246

11

Parij s/Washington

Nacht. Een zeegroene nevel daalde neer als de gazen vleugels van een engel. De dreiging van regen, vergezeld door de versterkte geur van uitlaatgassen en kolenkachels. Onder zich kon Nicholas de kastanjebomen zien die op de vier hoeken van de Place des Vosges in een L-vorm gesnoeid waren. Hij keek omhoog naar de Parijse hemel, vol lichtjes van straatlantaarns langs de brede boulevards en rotonden; de schijnwerpers rondom de Eiffeltoren beschenen de laaghangende bewolking. De regen was als een vriend die hem hielp zich te verbergen, maar het was een vijand, omdat hij de groen uitgeslagen koperen pannen van het mansardedak verraderlijk glad maakte.

In het midden van een voorzichtige stap verstijfde hij, toen beneden hem een politieauto zijn langzame ronde om het plein maakte. Bij de bistro op de hoek was het nu veel drukker dan overdag en er liepen jongelui in en uit. Sommige van hen hadden hem kunnen zien wanneer ze omhooggekeken hadden. Hij moest dus zorgen dat ze geen reden hadden om dat te doen.

Het dak was in een hoek van vijfenveertig graden gebouwd, goed om de binnenkant van het gebouw droog te houden, maar moeilijk te beklimmen zonder speciale steiger. Recht voor hem uit en iets onder hem was het raam van de dakkapel, zijn ingang tot het gebouw waarin Avalon Ltd. was gevestigd. De moei-lijkheid was dat het raam zich dichter bij het haakse gedeelte van het dak bevond dan hem lief was. Hij berekende dat hij misschien twintig tot dertig seconden had om het raam open te krijgen en zichzelf naar binnen te hijsen, maar nog méér als er een alarmsysteem was geïnstalleerd. Gedurende die tijd zou hij volledig in het zicht hangen van ieder die beneden over de Place des Vosges liep. Het zou dom zijn ervan uit te gaan dat er in die tijd niemand omhoog zou kijken; integendeel, hij ging ervan uit dat dat zeker zou gebeuren. Het was de kunst om een silhouet te laten zien dat bij niemand vragen zou opwerpen. Nicholas was gekleed in matzwart. Vóór hij de hotelkamer uit ging, had hij Celestes kohlstift ingepikt, waarmee hij zijn wangen, neus, voorhoofd, de randen van zijn oren en zijn handruggen zwart had gemaakt. Uit zijn zak pakte hij twee dingen die hij over zijn handpalmen schoof. Deze nekode, die hij zelf had ontworpen en gemaakt, waren een soort 247

dunne, metalen handschoenen, waarvan het ruwe oppervlak alleen zijn handpalmen bedekte, zodat hij meer greep had op gladde oppervlakken. Toen ging hij languit, met zijn hoofd naar voren, op het dak liggen en plantte zijn handpalmen stevig tegen de dakbedekking, waarna hij zich stukje voor stukje naar beneden liet zakken.

De regen tikte op het koper, de druppels sprongen op in het licht van de lampen. Hij bewoog zich zoals hij als jongetje had geleerd, een beweging die kagiri nishiki werd genoemd, waarbij steeds slechts één arm of been in beweging was. De afstand werd op een gruwelijk trage manier overbrugd, omdat de ademhaling gerekt werd tot op meditatieritme, waarbij het hele lichaam bij tijd en wijle totaal verslapte. Op deze manier leek het uitgestrekte lichaam, dat toch al werd vervormd door de schaduwen van de nacht en de hoek van het dak, in het niets op te lossen. Iemand die nu omhoogkeek, zou een hele tijd geconcentreerd naar de plek moeten kijken waar Nicholas lag vóór hij enige beweging zou waarnemen. En dan nóg zou men hoogstwaarschijnlijk denken dat daar een paar duiven op het koperen dak zaten te schuilen voor de regen. Tijd had geen betekenis meer voor Nicholas. Met zijn rechterhand tastte hij de voorkant van de dakkapel af, waar de raamsponning overging in het schuifraam zelf, en hij was meteen op zijn hoede. Draad.

Een alarmsysteem. Als een blinde in het donker was hij nu in staat een rafelig stukje in de isolatie te voelen en een eindje verder een breuk, die onhandig gerepareerd was om de indruk te wekken dat het systeem nog steeds werkte. De twee stukken waren losgeraakt en Nicholas was er zeker van dat, welke verbinding er ooit had gezeten, die nu verbroken was.

Met behulp van een shuriken, een dun reepje scherp staal, maakte hij het ouderwetse halfronde slot open. Een moment bleef hij doodstil liggen. Om zich heen hoorde hij de geluiden van de stad: stemmen uit de bistro aan de overkant van de Place, het knerpen van voetstappen op het grind, het suizen van passerende auto's buiten de afrastering van het plein en dichterbij het gekoer van de duiven.

Hij schoof het raam centimeter na centimeter omhoog en gleed ernaar toe. Zijn hoofd en schouders waren al binnen toen hij aan de rand van zijn gezichtsveld een lichtflits zag, en hij verstijfde. Zo bleef hij hangen, totdat zijn ogen aan het duister gewend waren. Hij keek naar links en wéér was daar die flits, alsof het een reflectie op de bol van zijn iris was. Toen wist hij het.

Zijn kin bevond zich op drie centimeter afstand van de uiterst dunne laserstraal, die veel gevoeliger en betrouwbaarder was dan infrarood. Als hij de straal onderbrak, zou er een alarm afgaan. Geen wonder dat de bewoners niets meer aan dat ouderwetse alarmsysteem gedaan hadden. Onder Nicholas was de vensterbank, met nog geen meter daar weer onder de houten vloer; bij het beetje licht dat van buiten tot de dakkapel doordrong, zag hij de stoffige planken. Als hij op die vloer terecht kon komen en dan languit ging liggen, zou hij zich onder de laserstraal be248

vinden. De moeilijkheid was dat hij geen ruimte had om te manoeuvreren

- die straal zat vlak vóór hem.

Nu was de tijd een even grote vijand van hem als het gebrek aan ruimte. Halfin en half uit de dakkapel hangend was hij uiterst kwetsbaar. Hij kon zich niet laten zakken, kon niet verder, maar kon ook niet blijven waar hij was.

Dus ging hij naar boven.

Steunend op zijn handpalmen, bracht hij zijn bovenlichaam omhoog, en trok zijn knieën tegen zijn borstkas aan. Nu zat hij als een bal in elkaar gedoken en bewoog zich een héél klein beetje om zijn voeten plat op het oppervlak van de vensterbank te krijgen. Tijdens die beweging raakte het puntje van zijn neus bijna de laserstraal aan. Hij verstijfde. Zijn hart hamerde in zijn borst, de adrenalinetoevoer verdubbelde en daarmee de dodelijke mogelijkheid van een onopzettelijke beweging. Hij vluchtte inprana, de langzame, reinigende in-en uitademing die de zuurstof tot onder in zijn longen bracht. Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich op hetgeen hij moest doen. Hij opende zijn tanjian-oog, stelde zich de kamer weer voor, waarbij de dimensies hem nu duidelijker waren dan bij zijn normale gezichtsvermogen, dat gehinderd werd door de duisternis.

Er zat een dwarsbalk, dus had hij misschien een meter ruimte boven de laserstraal. De voorgaande keren dat hij deze manoeuvre uitprobeerde, had hij altijd minstens een meter ruimte gehad. Nu wist hij echter dat hij niet méér dan vijfenzeventig centimeter mocht gebruiken of anders zou een deel van zijn lichaam - zijn voorhoofd of zijn voeten - de laserstraal onderbreken.

Hij trok zich nog dieper terug in Akshara. De tijd versplinterde in duizenden stukjes en loste op, als maanlicht op het water. Hij voelde het kloppen van kokoro terwijl hij de universele krachten opriep die diep in hem zaten opgesloten. Hij voelde het kloppen door zijn lichaam gaan, langzamer en langzamer, tot het helemaal ophield.

Nu.

Hij slingerde zich omhoog en naar buiten. Tijdens de sprong voelde hij zijn hoofd langs de bovenkant van het plafond gaan, heel even, maar genoeg om zijn baan iets om te buigen. De boog die hij beschreef, werd hierdoor korter, en met zijn ton/ïan-oog voorzag hij de ramp wanneer zijn ene voet de straal zou breken.

Hij bracht zijn handen omhoog, de nekode tegen zijn palmen bevestigd, en sloeg ze om de dwarsbalk van het plafond. Daar bleef hij even hangen, als een krankzinnige aap, met beide benen opgetrokken. Hij hoorde iets kraken, voelde een straaltje houtmeel: zijn tijdelijke zitplaats boog door.

Hij nam een wanhopig risico en hield zich lang genoeg vast om vaart te maken voor nóg eens een achterwaartse boog. Hij kwam nu iets lager uit terwijl de balk, doorgerot door vele lekkages, het werkelijk begon te begeven.

Toen zwaaide hij zich naar voren en liet los. Hij rolde de duisternis 249

in, met onder zich de laserstraal, die als een rode draad door zijn gezichtsveld wervelde, en toen was hij ervoorbij, aan de andere kant. Met een zachte bons kwam hij op de houten vloer terecht en rolde door op zijn rug, zijn hoofd tussen de schouders getrokken, en kwam op zijn hurken uit.

Hij was binnen.

Het is niet mijn moeder die ik moet vergeven, maar mijn vader. Met die gedachte werd Geleste wakker. Ze schoot rechtop in bed, met het gevoel alsof ze twee levens tegelijk leidde. Welk leven was echt, en welk was een droom?

Het leven dat zij had geleid, was het leven vóór haar vader was gedood. Geofferd, zoals Okami-san het aan haar had uitgelegd. Wat zij hem niet had verteld, wat hij nooit zou kunnen begrijpen, was dat geen enkele uitleg voldeed, dat zij zich niet bij haar vaders dood kon neerleggen. Zij wilde geen uitleg: zij wilde hém terug.

Geleste bewoog zich in haar donkere Parij se hotelkamer, nog niet bereid de werkelijkheid van haar omgeving te aanvaarden. Wat zou ze er niet voor over hebben om haar vader levend en wel naast zich te zien staan! Alles. Zelfs Okami-sans leven, erkende ze. Ze had zich ertoe verplicht hem te verdedigen, omdat dat haar vaders wens was geweest, maar de waarheid was dat zij Okami verachtte. Alleen een echte Venetiaan kon begrijpen hoe die verachting zo diep onder de oppervlakte kon bestaan zonder ooit de kop op te steken. Het was Okami geweest die vele jaren geleden in hun leven was gekomen, hen in een wespennest had gelokt, een wereld die hijzelf had geschapen, met verbitterde vijanden.

Zijn gelijkenis met haar stiefmoeder, een intrigante van het zuiverste water, was direct gebleken. Geleste had haar stiefmoeder nooit vertrouwd, had haar gehaat en gevreesd. Ten eerste was het een Siciliaanse, een buitenstaander; en verder leek zij een duistere kracht te bezitten, het vermogen een web van schandaal en bedrog te weven dat iedereen vernietigde die haar echtgenoot een strobreed in de weg legde. Toen Geleste ouder werd, begreep zij dat Okami haar stiefmoeder had geholpen. Samen hadden zij een basis van macht opgebouwd, iets dat haar vader in zijn eentje nooit gelukt was.

De wereld van Geleste had om haar vader gedraaid. Ze was opgegroeid met haar oudere zus, samen hadden ze geheimpjes gedeeld in het donker, totdat ze langzamerhand in de gaten kreeg dat zij iets bezat dat ze niet met haar zus kon delen.

Ze herinnerde zich de eerste keer dat het gebeurde. Zij en haar zus lagen op het strand in het Lido te zonnen. Het was een zwoele zomerdag en het gedrang op de Piazza di San Marco was vastgelopen, terwijl de historische gebouwen zowat verdwenen achter die slagorde van mensenhoofden. Terwijl ze lui naar de wolken lagen te kijken, zag haar zus er een griffioen in, een vrijend paartje, een steigerend paard. Geleste lag ge250

concentreerd te kijken, in een poging de fantastische vormen die haar zus haar beschreef ook te kunnen zien.

Wat zij zag, was dat er iemand verdronk. De hemel verduisterde, een klein, met zwart haar begroeid hoofd dobberde met het gezicht naar boven in de oceaan. Daar kwam een golf aanzetten, zó duidelijk en echt dat Geleste naar lucht happend overeind was geschoten, alsof ook zij geen lucht meer in haar longen kon zuigen.

Ze was overeind gesprongen en weggerend over het natte zand langs de waterlijn, struikelend over zwetende zonnebaders, die haar met open mond nakeken.

Waar rende zij heen? Ze had géén idee, behalve dan dat hoe sneller zij rende, hoe dichter ze bij... de Gebeurtenis leek te komen. Bij haar visioen, de verdrinking.

In de verte kon ze enige opwinding ontwaren, jongemannen die de branding in liepen terwijl ze iets tegen elkaar riepen en naar een donkere vorm in het water zwommen. De verdronken man.

Geleste had het gevoel alsof ze moest overgeven. Het gevoel van de dood was zó tastbaar dat het, heel even, wezenlijker leek dan het leven zelf. Het was alsof zij op twee plaatsen tegelijk leefde, en ze struikelde en viel...

'Nicholas!'

In haar bed in het Parij se hotel tastte Geleste naar de plek naast zich. Ze keek naar de lege plek en... toen zag ze hem, wist ze precies waar hij was, omdat zijzelf daar óók was, op de manier die ze vreesde en verafschuwde. En in een enkele, kristalheldere seconde zag zij ook de vijand, aan de andere kant van de stad, nog geen drie meter bij Nicholas vandaan, wachtend in de duisternis.

'Nicholas!'

Nicholas hurkte in het donkere huis waarin zich de kantoren van de mysterieuze firma Avalon Ltd. bevonden. Om hem heen leek het oude huis te ademen alsof het leefde, maar in diepe slaap verzonken was. Hij voelde dat het gevaarlijk zou zijn om het wakker te maken. Hij sloop de zolderkamer uit. Nu bevond hij zich op een smalle, houten overloop. Hij opende zijn tanjian-oog en zag het gat van de steile trap recht voor zich uit. Zo stil als een kat ging hij tree voor tree naar beneden. Hij zette elke voet dwars op de tree zodat zijn gewicht beter over beide voeten werd verdeeld.

Halverwege de trap bleef hij even bewegingloos staan terwijl hij luisterde met zijn oren en zijn tanjian-oog. Hij hoorde de regen tegen de ramen kletteren, en zo nu en dan een klap, wanneer de wind een loshangend luik tegen de gevel sloeg, verder niets. Nu was hij bang. Hij herinnerde zich de macht van de Messulethe, en hij wist dat hij daar geen partij voor was. De vorige keer had hij geluk gehad, had hij de Messulethe kunnen verrassen; hij maakte zich echter geen enkele illusie dat hem dat nóg eens zou lukken.

Er was een tijd geweest dat hij voor niets bang was. Maar dat was vóór de komst van Tau-tau, vóór een tanjian zijn hersens had bewerkt 251

en hem in een shiro-ninja had veranderd, zodat al zijn krachten geblokkeerd waren. Lichamelijk was hij genezen, maar diep in zijn ziel hing er een schaduw. In tegenstelling tot vroeger, toen hij jonger en onwetend was geweest, begreep hij nu de macht van het Onbekende. Zijn sensei - de enige man die hij zijn leven had durven toevertrouwen -bleek achteraf zijn vijand te zijn geweest, en diep in zijn ziel zat de angst dat wat Kansatsu hem had geleerd op een of andere manier tot zijn verderf zou leiden. Het Onbekende.

De Messulethe was de Onbekende, en hij moest daar ergens zijn, in de regen, in de Parijse nacht, waar hij op hem loerde. Wat er die ochtend was gebeurd, bevestigde iets dat Nicholas vanaf het moment dat de Messulethe hen naar het palazzo, en de Kanfa-brug had gelokt, had vermoed. Misschien was de Messulethe inderdaad gezonden om Okami te vermoorden, zoals Geleste dacht. Maar hoewel Okami verdwenen was, wees nog niets erop dat hij was vermoord.

Maar het gebeurde met de Kanfa-brug zou plaatsgehad kunnen hebben vóórdat Okami verdween. Die mogelijkheid was bij Nicholas blijven hangen. Hoe vaker hij erover nadacht, hoe minder logisch het leek. Twee beklemmende mogelijkheden drongen zich aan Nicholas op: of de Messulethe had niet de opdracht Okami te vermoorden, of de Messulethe had Okami niet. De ene mogelijkheid betekende dat Okami tegen hem had gelogen, de andere dat hij de situatie volkomen verkeerd had ingeschat.

Vervuld van angst bereikte hij de overloop van de verdieping eronder en begon een uitgebreid onderzoek van de kamers daar. Wat hij ontdekte, bevreemdde hem. Er waren geen werkruimten om maskers in te maken, niets van de spullen die je zou verwachten bij een firma die handgemaakte maskers leverde. Als hij zou moeten raden, zou hij eerder gezegd hebben dat hij bij een firma was terechtgekomen die zich specialiseerde in investeringen.

Bij het zwakke licht dat van de Place des Vosges door de ramen naar binnen viel, kon hij rijen telefoons, faxen en computers onderscheiden, die daar als schildwachten, stil en spookachtig, stonden opgesteld. Bureaus, lampen, stoelen, allerlei dingen die in een kantoor aanwezig hoorden te zijn, op één ding na. Dossiers. Er stond geen enkele dossierkast. Nicholas liep naar een van de computers en zette hem aan. Even bleef hij staan kijken naar de felle, oranje lettertekens. Er was een paswoord nodig om toegang tot het systeem te krijgen. Op zich was dat niet ongebruikelijk. Het was wel ongebruikelijk dat hij naar kanji stond te kijken. Japanse lettertekens.

Hij zette de computer uit en wist nu dat Avalon Ltd. niet was wat het voorgaf te zijn. Hij herinnerde zich dat Fornovo hem had verteld dat het bedrijf vijfjaar geleden was verkocht aan een buitenlandse firma waarvan niemand iets scheen te weten. Wat nu?

Hij had géén idee, maar het was duidelijk dat het aan een Japans concern was doorverkocht.

Nicholas verstijfde. Ergens aan de rand van zijn gezichtsveld bewoog 252

er iets dat reflecteerde op het lichtgebogen glas van de monitor. Langzaam, alsof zijn lichaam in rook was veranderd, liet hij zich op zijn knieën zakken. Terwijl hij dat deed, draaide zij zich om tot hij in de richting kon kijken vanwaar uit de beweging was gekomen. Niets. Weer zag hij de beweging, deze keer meer naar het midden van zijn gezichtsveld. Het reflecteerde op het donkere computerscherm, en nu kon hij zien wat het was: een lichtpuntje, afkomstig van de koplampen van een voorbijrijdende auto. Hij greep de rand van het bureau terwijl hij zich ophees en voelde onder zijn duim een ander soort oppervlak. Hij liet zich onder het bureau zakken, hief zijn hoofd op en zag de vierkante plastic knop, weggewerkt in het bureaublad. Hij drukte erop, maar er zat geen beweging in. Toen zag hij het slot ernaast, verzonken in het blad.

Hij haalde nog een shuriken te voorschijn en schoof het reepje staal in het slot. Een moment later gaf de knop onder zijn duim mee. Ogenschijnlijk gebeurde er niets. Toen rolde hij de stoel weg, verschoof de plastic mat en ontdekte een opening in de vloerbedekking. Hij haalde er een doos met een dozijn 3 W-floppy disks uit. Op de doos stond een nummer geschreven.

Hij zette de computer aan, nam de eerste floppy stak die in de A-drive. Toen de vraag om het paswoord verscheen, typte hij het getal in. Het systeem weigerde. Hij veranderde de volgorde van de cijfers, met hetzelfde resultaat. De computer liet een waarschuwing zien dat er, tenzij het paswoord binnen dertig seconden werd gegeven, een ingebouwd alarm zou afgaan.

Hij zette de computer weer uit, zat naar het lege scherm te kijken en probeerde te bedenken hoe hij zou kunnen binnenkomen. Hij vertaalde de cijfers in letters van het alfabet en zette de computer weer aan om dat uit te proberen.

De computer werd opgestart, het scherm veranderde. Hij had vergeten de floppy uit de A-drive te halen en de computer las dat eerst in plaats van de hard disk op C op te starten. Het scherm vroeg om een nummer en Nicholas typte de cijfers, vertaald in letters, in die hij op de doos met floppy's had gevonden.

Hij werd beloond met een lijst van computerbestanden. Hij vroeg de eerste op en had hooguit vijf seconden de tijd om te lezen wat er op het scherm verscheen: verzenddata van geleverde Chinese gevechtsvliegtuigen van het F-type, Russische Tupolev-22M bommenwerpers, T-72

tanks, S AM-13 luchtafweerraketten, Amerikaanse F-15 gevechtsvliegtuigen, Lockheed SR-71 supersonische straaljagers, Badger gecomputeriseerde vlammenwerpers, Python-600 mortieren, draagbare Deyrael antitankraketten, er leek geen eind aan de lijst te komen. Het leek erop dat Avalon Ltd. een clearinginstituut was, een tussenpersoon tussen leveranciers die allemaal een cijfercode hadden en kopers in Iran, Irak, Afghanistan, de Balkan, de nieuwe etnische slagvelden in de wereld waar verbitterde oorlogen woedden.

En toen, aan het einde van de lijst, zag hij een regel met vreemde 253

tekens. Hij drukte op de HELP-toets en de tekens losten op in twee woorden: In bestelling. Betekende dat: nog niet leverbaar?

Hij ging door naar het einde van de tekens, drukte op de ENTER-toets, en zag: Toorts 315.

Wat had dat te betekenen?

Tien seconden en toen stortte zijn wereld in.

Die instorting verliep geluidloos, een soort psychische implosie, en hij dacht: ik heb hem niet voelen komen.

De Messulethe!

Hij had het kloppen tegen het membraan van kokoro niet gehoord. Hij was er redelijk zeker van geweest dat hij, tenminste voor het moment, veilig was.

Hij wankelde onder de aanval, draaide zich om, richtte zijn tanjian- blik naar links en naar rechts in een vergeefse poging de Messulethe te lokaliseren. Net als eerst, geloofde hij dat zijn enige kans op het overleven van de strijd lag om in de lichamelijke nabijheid van de Messulethe zien te komen. Het liefst op armslengte afstand, maar hij was al tevreden als hij zó dicht bij hem kon komen, dat hij een dodelijk wapen naar hem kon werpen.

Maar, zoals hij al had vermoed, de Messulethe was niet van plan dat te laten gebeuren. Nicholas kreunde toen hij op handen en knieën neerviel. Er bevond zich een zwart gewicht in zijn geest, dat zijn denkvermogen aantastte, zodat hij nauwelijks nog logisch kon denken. De wereld was veranderd in een chaos en verschrompelde tot een glanzende, stalen spijker, die zijn hersenkwabben begon te doorboren.

Hij zou sterven zonder zijn tegenstander zelfs maar te hebben gezien. Hij wist niet hoe hij heette of wie hij was, kon zelfs geen reden bedenken voor deze aanval. Maar de dood naderde; dat was in zijn ineengestorte universum het enige dat zeker was.

Nicholas!

Hij probeerde zich te concentreren, zijn krachten in kokoro bijeen te garen, maar de weg was afgesloten, afgezet met prikkeldraad dat hem tegenhield.

Akshara was niet voldoende, en weer kwam de twijfel bij hem boven, even verraderlijk als een virus: in Kansatsus opleiding zat het zaad van Nicholas' vernietiging verborgen. Het was net iets voor Kansatsu van wie de ziel was misvormd door Kshira, om zoiets te regelen voor het geval hij verslagen zou worden. Kansatsu was de grote bedrieger geweest en zou Nicholas vanuit het graf vernietigen.

Nicholas!

Stromend water, klokgelui, drongen als door een vliegende storm tot hem door. En plotseling was daar een gloeidraad van stilte, regenboogkleurig en onwezenlijk als de vleugels van een insekt. Blindelings greep hij ernaar, miste het, en het gieren zwol aan tot de wervelwind hem dreigde te verzwelgen. De koude hand van de dood legde zijn skeletachtige vingers om zijn keel, beroofde hem van... Nicholas!

254

Hij hoorde haar, begreep haar, sprak tegen haar met zijn geest, hoewel hij duizelig was en doodziek.

Hier... Meer kon hij niet uitbrengen.

En de gloeidraad kwam naar beneden, een reddingslijn in de chaos. De draad schoot door zijn binnenste, wikkelde zich om hem heen, schoof de greep van het skelet opzij, verminderde het lawaai van de storm, trok hem terug uit de afgrond die zich onder hem had geopend, de afgrond onder kokoro.

Hij opende zijn fysieke ogen en zag Geleste. Ze zat in elkaar gedoken en bibberde van angst, maar ze was er en strekte de psychische gloeidraad naar hem uit die zijn leven had gered.

En achter haar de Messulethe.

In dit martelende moment werd hem het laatste facet van de waarheid, dat hij voor zichzelf verborgen had gehouden, duidelijk: hij kon haar niets laten overkomen. Hij was gegrepen, verlamd, door de liefde. Dat was het moment dat zijn oren het geruis opvingen, als een insekt dat gevangen zat in een web. Zijn aandacht werd even afgeleid, zijn ogen vingen de lichtflits op en zonden dringende berichten naar zijn hersenen. Toen vloog de dolk uit de duisternis te voorschijn, recht op zijn borst af. Renata Loti was in alle opzichten een indrukwekkende vrouw. Ze was een eind in de zeventig, lang, statig, en gaf geen enkel blijk van de gebreken die de jaren voor vrouwen van haar leeftijd met zich meebrachten. Haar rug was niet gebogen, haar handen trilden niet, er was niets fragiels aan haar manier van bewegen. Het feit dat zij enigszins mank liep, deed niets af aan haar mobiliteit of haar uithoudingsvermogen. Ze is schrander en beminnelijk, had Delacroix, de wapenhandelaar, hem verteld, een combinatie die je zelden aantreft, zeker niet bij een vrouw. Tegen betaling wendt zij haar aanzienlijke invloed voor je aan en zij is een specialiste wat Azië betreft. Zij is degene die je moet hebben. Gaunt ontmoette haar op de hoek van Constitution Square en Seventeenth Street, tegenover de Ellips die vóór het Witte Huis lag. Renata Loti had het krachtige, vastberaden gezicht van een vrouw die de weg wist in het centrum van de macht, die een heldere kijk op zichzelf en haar doel in het leven had. Haar vooruitstekende neus, hoge jukbeenderen, diepliggende hemelsblauwe ogen en krachtige kaaklijn maakten haar tot een vrouw met wie rekening gehouden diende te worden, waar zij zich ook bevond. Haar haren lagen als een soort kapje om haar hoofd. Het was platinablond, wellicht een beetje opzichtig voor een vrouw van haar leeftijd, maar wel passend bij haar krachtige persoonlijkheid. Ze was gekleed in een zwarte, zijden japon, zwarte alligatorleren schoenen met bijpassend handtasje, en had een stijlvolle driekwart zwart suède mantel om haar schouders geslagen. Zij droeg geen sieraden, met uitzondering van een ring met een glanzende robijn op de plek waar anders een trouwring had gezeten.

'Mr. Gaunt?'

Hij knikte, en zij glimlachte, waarbij hij een glimp van haar kleine, witte tanden opving.

255

'Fijn dat ik u toch nog zo snel te spreken kan krijgen,' zei hij, terwijl hij haar de hand schudde.

'Ik heb uw vader gekend. Dat was een man om trots op te zijn.' Ze lachte even. 'Trouwens, het was een vreselijk saai toneelstuk. Toen u mij liet oproepen, zat ik er al aan te denken om weg te gaan. Dit gaf mij een goed excuus.' Ze hield haar hoofd een ietsje schuin, als een jong meisje dat de nieuwe jongen van de klas opneemt. 'U zei dat u mijn nummer van Timothy had gekregen?'

'Timothy Delacroix, ja,' zei Gaunt, terwijl zij samen verder liepen. Net buiten de tuin van de O AS (Organization of American States) wees Renata op een bankje waar zij konden gaan zitten. 'Hij zei dat u in heel Washington de enige bent die mij eventueel zou kunnen helpen.'

'Wat een compliment!' Maar haar gezicht stond ernstig. 'Ik ken Timothy al heel lang. Hij overdrijft nooit.'

Gaunt vertelde haar over de belangstelling die senator Bane in Tomkin Industries en vooral in Nicholas toonde. 'En nu vertelde Delacroix mij dat hij via onze man in Saigon, Vincent Tinh, zaken heeft gedaan met Sato-Tomkin. Als dat waar is, als wij op een of andere manier betrokken zijn bij die internationale wapenhandel, dan vrees ik dat de commissie van Bane daar al bewijzen van heeft. Dan is de firma er geweest. En Nicholas zou weieens voor de rest van zijn leven in de gevangenis kunnen komen te zitten.'

'Ik weet alles van Tinh,' zei Renata. 'Het verwonderde mij zeer dat hij directeur van Sato-Tomkin in Saigon werd, en ik heb me altijd afgevraagd wie dat geregeld zou hebben.'

Gaunt spitste zijn oren. 'Hoe bedoelt u?'

'Tinh is geen beste - in feite is hij een heel slechte. Hij is sluw, weet de dingen op tijd en goed gedaan te krijgen, wat in Zuidoost-Azië veel indruk maakt. Maar hij is ondernemend in de slechtste zin van het woord

- hij handelt in alles, maar dan ook alles, zolang het maar winst oplevert.'

'Voor het bedrijf?'

'Voor hemzelf.' Renata dacht even na. 'Ik ken Mr. Linnear niet persoonlijk, maar u kunt zich voorstellen dat ik op mijn gebied van veel mensen over hem heb gehoord. Men zegt dat hij bezit wat de Japanse samoerai bushi no nasake noemden, de tederheid van een krijger.' Haar ogen keken naar het langsrazende verkeer. 'Men zegt dat hij een uitstekende intuïtie heeft. Bent u het daarmee eens, Mr. Gaunt?'

'Ja. Beslist.'

Renata knikte, alsof zij dat antwoord al had verwacht. 'Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat hij zélf Tinh in dienst genomen zou hebben iemand moet hem Tinh heel knap hebben aangesmeerd.'

'Interessant dat u dat zegt,' zei Gaunt opgewonden. 'Ik heb al die tijd al het vermoeden gehad dat Nicholas en de zaak erin geluisd zijn om door Bane te kunnen worden afgemaakt.'

'Rance Bane is als een gezwel dat zich door een ziek lichaam vreet. Hij heeft nu een bevelvoerende positie, ondanks de verwoede pogingen van senator Branding en de oppositie om hem in bedwang te houden. Hij heeft zóveel macht dat zelfs degenen die hem verachten zich naar 256

hem moeten voegen, dus als ik u was, zou ik voorzichtig zijn met wie u praat en wat u zegt. Bane heeft op het moment veel vrienden in Washington, en niet allemaal komen ze daar openlijk voor uit.'

Gaunt knikte. 'Bedankt voor de waarschuwing, maar ik ben hier op bekend terrein. Ik weet wanneer ik mijn mond moet houden.'

'Als u vastbesloten bent de kwestie Vincent Tinh aan een nader onderzoek te onderwerpen, bent u nog steeds in gevaar. Timothy weet niet eens de helft van wat Tinh allemaal heeft uitgespookt. Als men Tinhs verleden in ogenschouw neemt, is de verkoop van gestolen wapens slechts het topje van de ijsberg. Drugs, verboden chemische wapens, militaire high-tech geheimen, hij heeft er allemaal mee te maken gehad

- en het heeft hem een fortuin opgeleverd.'

'Als dat het geval is,' merkte Gaunt nieuwsgierig op, 'waarom heeft hij dan een legitieme betaalde baan bij Sato-Tomkin aangenomen?'

'Ongetwijfeld uit opportunisme. De legitimiteit van de firma en het voorbereidende werk dat hij ervoor doet - en dat hij waarschijnlijk zeer goed doet - bieden hem een perfecte dekmantel voor zijn eigen zaakjes. Het is bij het werk dat Tinh het liefste doet beter niet al te opvallend bezig te zijn.'

'Als iemand ons erin heeft geluisd, dan moet ik erachter zien te komen wie dat is geweest. Dat is onze enige kans om hier levend uit te komen.'

Renata bleef zó lang zwijgen dat hij er zenuwachtig van werd.

'Wat denkt u?'

Ze zuchtte en draaide zich naar hem om. 'Ik voel te veel ogen op ons gericht. Laten we een stukje wandelen.'

Het begon te regenen, maar Renata knoopte haar mantel dicht en scheen er geen last van te hebben. Terwijl ze het pad langzaam afliepen, drong het tot Gaunt door dat ze naar de zwarte gedenkplaat liepen van het Vietnam Memorial.

Het lawaai van de brede verkeersweg rechts van hen ging langzaam over in het ruisen van de wind. Naast hem had Renata Loti geen enkele moeite met het schuin aflopende pad. Integendeel, zij genoot duidelijk van de stevige wandeling. Onder hun voeten knisperden de dode bladeren, een geluid dat hem deed denken aan kille herfstdagen, laaghangende nevels die zich vermengden met oranje en goudkleurige bladeren tot een heerlijke, aardse geur.

Hij dacht aan zijn dode vader, zijn aanzien in deze stad, de wetenschap dat hij deze plaats had verslagen voordat hij erdoor te gronde was gericht. Hij vond een zekere troost in die wetenschap, en voor de eerste keer sinds hij daar weer was, was hij dankbaar dat het lot hem, tegen zijn wil, had teruggebracht.

Renata liep met gebogen hoofd, de handen diep in haar zakken, blijkbaar in gedachten verzonken. Ten slotte zei ze: 'Het lijkt me dat in uw geval de meest direkt weg de enige weg is om erachter te komen wie Nicholas op Vincent Tinh heeft gewezen.' Ze zweeg even, en hij zag haar adem in kleine wolkjes tussen haar half geopende lippen vandaan komen. 'Het probleem is dat dat ook de gevaarlijkste weg is.'

Die tip van Delacroix was een goede geweest, bedacht hij opeens. Dit 257

was een heel speciaal iemand. Hij had vertrouwen in haar en voelde even iets van afgunst op degene die haar echtgenoot of haar minnaar was geweest.

'Ik denk wel dat er in Washington iemand is die het zal weten,' zei Renata, 'maar het zal buitengewoon gevaarlijk zijn om hem over dat onderwerp te benaderen.'

Ze kwamen bij de twee zwart marmeren platen waarop de namen van de gevallenen waren gegraveerd. De regen kletterde tegen het gedenkteken, de druppels gleden over het gladde oppervlak naar beneden als tranen langs een wang.

Renata bleef staan en keek een moment naar die zwarte muur. De kleine Amerikaanse vlag aan de voet van het monument wapperde in de wind.

Toen draaide zij zich naar hem toe en kwam met haar gezicht vlak bij het zijne, zodat hij haar adem kon voelen. 'Weet u nog dat ik u vertelde dat er in Washington mensen waren die Bane stiekem steunden? Deze man is één van hen, maar in het openbaar belijdt hij een heel andere filosofie.'

Haar donkere ogen leken uit dezelfde zwarte rotssteen gehouwen te zijn als het gedenkteken achter haar.

'Hij is kwetsbaar omdat hij soms nogal indiscreet is in zijn seksleven. Ik ben onlangs in het bezit gekomen van een paar overduidelijke foto's van hem en wachtte eigenlijk het meest beste moment af om ze tegen hem te gebruiken. Dus het ziet ernaar uit dat onze ontmoeting heel goed te pas komt.'

In de regenachtige nacht leek het of ze opeens jaren jonger was. Gaunt vond haar zowel begeerlijk als inspirerend, een krachtige combinatie.

'Deze man is verbonden aan het zenuwcentrum van Rance Bane's bestuursapparaat,' ging Renata verder, 'en als u de informatie die ik u zal geven goed gebruikt, vertelt hij u beslist wat u weten wilt.' Met een wijsvinger veegde ze de regen van haar wang. 'En wie weet, misschien dat hierdoor dat hele smerige bestuursapparaa' van Bane aan het wankelen wordt gebracht.'

Een kans om de firma redden! Het duizelde Gaunt bijna. Nog maar een paar uur geleden had hij serieus overwogen uit wanhoop in de Potomac te springen, en kijk nu eens wat zijn onderzoek aan de oppervlakte had gebracht: de mogelijkheid van een samenzwering en een manier om dat te bewijzen.

'Vertel,' zei hij ademloos. 'Hoe heet die man?'

Door de regen die in haar gezicht sloeg, leek het alsof haar bleke huid uit marmer was gehouwen. 'William Justice Lillehammer,' antwoordde zij.

258

12

New York/Tokio/Washington/Parijs

'Ik ben bereid alles te bekennen,' zei Margarite. 'Maar aan jou, niet aan de federale regering.' Ze keek op naar Croakers gezicht. 'Van alle mensen die ik ken, ben jij de enige die ik kan vertrouwen.' Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder. 'Lieve God, wat klinkt dat zielig, zelfs in mijn eigen oren. Jij bent zogoed als een wildvreemde voor me. Wat heb ik toch uitgespookt met mijn leven?'

'Je vertelde me dat je, toen je trouwde, precies wist wat je wilde.'

'O, ja! Maar nu? Ik herken mezelf niet eens. Alles waarnaar ik ooit heb verlangd, heeft zijn betekenis verloren.'

Ze zaten in haar Lexus, ergens op een snelweg in Connecticut, nadat ze Francie hadden afgezet bij een vriendin van Margarite. De vrouw was gescheiden, had een adviesbureau aan huis en een intelligente hond die Muirfield heette. Ze was dol op golfen en had beloofd het spel aan Francie te leren.

'Ik moet jou bedanken,' zei Margarite. 'Je hebt een geweldig effect op Francie. Ik was daarstraks even bang dat zij je niet zou laten gaan.'

'Het is een flinke meid,' zei Croaker. 'Na alles wat zij heeft meegemaakt, heeft ze nog steeds een flinke portie levenswil.'

'Ik vrees dat ik van zowel haar leven als het mijne één grote rotzooi heb gemaakt.'

Ze reden enige tijd verder zonder iets te zeggen. Omdat hij aan zijn vriendschap met Nicholas moest denken, vertelde hij haar daarover. Hoe zij elkaar hadden leren kennen toen zij beiden achter een man aanzaten die Nicholas' neef bleek te zijn, de ninja Saigo, en hoe zij elkaar in Japan opnieuw hadden ontmoet, waar Croaker zijn hand had verloren.

'Ik benijd je om zo'n vriendschap,' zei Margarite droefgeestig. Toen zag zij dat ze in de richting van Old Westbury reden en ze zei: 'Nee, ik wil niet naar huis. Dat kan ik nu niet verdragen.'

'Maar je man-'

'Mijn man doet er niet toe,' zei ze beslist. 'En ik zie nu wel in dat het nooit anders is geweest.' Ze ging met haar hand door haar haar en schoof het van haar wang weg. Daarna draaide ze zich half naar hem toe. 'Lew, ik ga je iets vertellen wat ik van plan was nooit aan iemand te vertellen. Maar ik had ook nooit kunnen denken dat deze toekomst mij te wachten stond, en ik ben nu zó bang, dat ik iets moet doen om mijn angst te verdrijven, anders ga ik eronderdoor.'

259

'Je bent bang dat de moordenaar van je broer terugkomt voor jou?'

'Nee,' zei ze met trillende stem. 'Ik ben bang dat hij niet terugkomt voor mij.'

Ze wachtten tot een verkeerslicht, dat hoog boven de tot stilstand gebrachte wagens hing, groen werd en het verkeer weer op gang kwam. Croaker blies de adem uit door zijn mond, in een poging zijn gedachten te ordenen. 'Ik denk dat je dat even zult moeten uitleggen.'

Margarite knikte. 'Dat, en nog veel meer,' fluisterde ze. 'Maar nu niet. Rij maar door, Lew, tot er geen weg meer over is.'

De hele terugrit naar Montauk Point leek ze te slapen, half tegen hem aan, haar hoofd naar achteren, haar rok omhooggeschoven tot halverwege haar dijen. Ze deed hem denken aan een meisje met wie hij tijdens een zomerkamp voor de achtergestelde jeugd van New York verkering had gehad.

Voorbij Amagansett maakte Croaker Margarite wakker. 'We zitten zó

aan het eind van de snelweg,' zei hij, toen ze wakker was. 'Heb je nog geen honger?'

'Laten we nog even wachten,' zei ze, terwijl ze uit het raampje naar de golvende duinenrijen keek.

Hij stopte bij een bouwvallig tentje aan de rand van de duinen om Lillehammer te bellen. Hij wilde hem min of meer op de hoogte brengen, maar hij wilde ook weten of Lillehammer de laboratoriumrapporten over de plaats van de misdaad al had teruggekregen. Nadat hij zijn codenaam had gegeven, vroeg de assistente die had opgenomen hem even te wachten. Hij kreeg de indruk dat zij Lillehammer oppiepte. Joost mocht weten waar hij zat en wat hij aan het doen was.

'Je had gelijk toen je zei dat we een tovenaar nodig zouden hebben,'

zei Lillehammer, toen hij eindelijk aan de lijn kwam. 'Geen afdrukken

- zelfs geen veegjes -behalve dan die van de twee slachtoffers.' Hij sprak blikkerig, alsof een of ander elektronisch apparaatje zijn stem demonteerde en weer opnieuw in elkaar zette. 'Als dit een science-fictionboek was, zouden wij uit zijn eigen DNA een kloon van die ellendeling kunnen maken, hem versneld laten opgroeien en er niet alleen achterkomen hoe hij eruitziet, maar hem ook nog eens achter het origineel aansturen.'

'Leuk hoor.' Na de gebeurtenissen van die dag was Croaker niet in de stemming voor grappige opmerkingen. 'Hebben we iets aan het in kaart brengen van dat DNA?'

'Vergeet dat maar. De moderne wetenschap komt ons hierbij niet te hulp. Maar ik weet wel iets meer over de veer die op de borst van het meisje geplakt zat. Dat is de veer van een witte ekster. Een zeer zeldzame vogel, volgens de expert van het Smithsonian Institute die ik erop heb gezet. Zo zeldzaam dat ik zes ornithologen heb afgewerkt vóór ik mijn antwoord binnen had. De leefomgeving van het dier is het hoogland van Zuidoost-Azië. Geen enkele dierentuin of fokker van zeldzame vogels in dit land heeft er eentje. Hoe staat het aan jouw kant?'

Croaker gaf hem een ingekort verslag van de vooruitgang die hij bij Margarite had geboekt.

'Dat is goed nieuws, veel beter dan ik had verwacht. Ga zo door. 260

Volgens mij is die Robert een Aziaat; de witte ekster komt uit ZuidoostAzië. Dat zou kunnen kloppen.' Lillehammer zweeg even, het holle geluid van de lijn tikte als een tijdbom. 'Ishmael, als dat mens van DeCamillo gelijk heeft en de moordenaar inderdaad een soort band met haar heeft, dan is zij nu onze beste kans. Laat haar niet gaan. En van die man van haar hoefje niets te pikken. Als Tony D. het je moeilijk maakt, krijg je van mij alle backup die je nodig hebt. Hij is geen Dominic Goldoni; wij weten wel hoe we met zo'n spaghettivreter moeten omgaan.'

'Zodra ik met haar klaar ben, en dat zal morgen zijn, moeten we verder praten. Waar doen we dat?'

Er volgde een korte stilte terwijl Lillehammer de mogelijkheden overwoog. 'Boek een vlucht bij een commerciële luchtvaartmaatschappij. Dan kom ik jullie twee zelf afhalen op Washington Airport. Dan hoor ik de details wel. Oké?'

Croaker antwoordde bevestigend en verbrak de verbinding. Hij startte de auto weer en reed verder tot ze een armoedig dorpje in Montauk bereikten. Net buiten het dorp wilden ze iets gaan eten in een middelgroot restaurant met uitzicht op de kaden waar ooit de vissersboten binnenkwamen en waar zich nu tientallen eethuisjes, winkeltjes en promenaden bevonden.

Ze zaten enige tijd in een gemoedelijke stilte te drinken. Ondanks zijn verlangen dichterbij de moordenaar van Dominic Goldoni te komen, hield Croaker zich in. Hij had het niet gemakkelijk. Tegenover hem zat de enige die hem naar de man kon leiden die Goldoni had vermoord. Hij had het idee dat als zij hem niet kon of wilde helpen, de man nooit zou worden gevonden, hoezeer hij en Lillehammer hun best ook deden. Hij wist dat zij hem alles wilde vertellen wat zij sinds de ontvoering van haar en Francie had achtergehouden, maar dat waren vreselijke, tragische gebeurtenissen. Wie weet of zij de kracht zou hebben - of voldoende vertrouwen in hem - die nodig zou zijn om alles weer op te rakelen? Hij was er helemaal niet zo zeker of hijzelf, als de rollen omgekeerd waren, daartoe in staat zou zijn.

Margarite nam een laatste slok en zat naar het lege glas te staren.

'Nadat hij ons had laten gaan,' zei ze met een trage, toonloze stem, 'nadat alles klaar was, zijn - wat hij met Dom gedaan had... toen ik Francie terugbracht...' Haar lichte ogen keken hem aan... 'Wist ik dat het niet voorbij was.'

Ze slikte moeilijk, en hij zag dat ze zich geestelijk schrap zette, zoals je lichamelijk doet wanneer je vóór de kust meegetrokken dreigt te worden door het water.

'Weet je, er was iets gebeurd tussen hem en mij dat... ik geloof niet dat hij dat voorzien had. Hij kwam hierheen om mij te gebruiken teneinde Dom te pakken te krijgen, en dat is hem ook gelukt. Maar er was nóg iets, tijdens die nachtelijke rit, een soort - ik weet niet hoe ik het moet zeggen - een soort overdracht.

Hij gaf mij de gelegenheid hem te doden en daar maakte ik gebruik van. Het bleek niet echt; hij had de scheermessen verwisseld en dat wat ik gebruikte, was niet scherp. Maar dat maakte niet uit, vertelde hij, en 261

hij had gelijk. Ik had geprobeerd hem te doden; ik zou het gedaan hebben, en dat was belangrijk voor mij om te weten. Die daad... maakte iets los in mij, een innerlijke kracht waarvan ik niet wist dat ik die had.'

Ze ging met haar tong langs haar lippen en Croaker bestelde nog iets te drinken. Toen dat kwam, zei hij: 'Je zei iets over een overdracht.'

Ze knikte. 'Ja. Weetje, het was alsof hij mij die - kracht - had gegeven, maar in ruil daarvoor ontnam hij mij ook iets.'

'Wat?'

Ze nam een slok. 'Dat weet ik niet. Tenminste, ik wist het niet. Nu heb ik een vermoeden van wat het zou kunnen zijn, en dat maakt me doodsbenauwd.' Haastig nam ze nog een slok, en Croaker besloot iets te eten te bestellen zodra hij de aandacht van de serveerster wist te trekken. Margarite zat met haar hoofd in haar handen. 'Ik moet er met iemand over praten. Het is... ondraaglijk om het zo lang binnen te houden. Maar wie zou het begrijpen? Mijn man niet en ook mijn dochter niet, en ik kan hier met mijn vriendinnen over praten.' Ze hief haar hoofd op en haar blik zocht zijn gezicht af. Waarnaar, vroeg hij zich af - begrip, vergeving? 'Jij bent dus de enige die overblijft, Lew, omdat ik niet weet wat jij van mij bent - of zult worden.'

'Margarite, wat ben je bang verloren te hebben?'

'Mijn vermogen om hem te haten.'

Hij zag dat zij doodsbang was dat hij haar in haar gezicht zou uitlachen, zoals haar man ongetwijfeld gedaan zou hebben als zij dit aan hem had bekend. Na wat hij had gezien van Dominic Goldoni's lijk kwam deze bijzondere angst hem helemaal niet grappig voor. Integendeel, hij kreeg er koude rillingen van.

'Het is alsof onze zielen met elkaar verbonden zijn. Ik kan hem niet uit mijn hoofd zetten - ik bedoel niet zijn gezicht of... Maar midden in de nacht kan ik hem ruiken, voel ik hem zó dicht bij mij alsof hij werkelijk naast mij ligt.'

Croaker keek haar recht in de ogen. 'Margarite, voor we verder gaan, zou ik graag willen dat je één ding goed begrijpt. Deze man, die jou en Francie ontvoerd heeft en jouw broer heeft vermoord, is zó uitermate gevaarlijk dat ik denk dat jij letterlijk de enige bent die mij kan helpen hem op te sporen. Zonder jou ben ik nergens. Ik moet weten dat ik hierin op jou kan rekenen. Als je zo tegenstrijdig denkt over -'

'Ik wil je helpen,' zei ze, net iets te snel. 'Ik moet je helpen, ik moet mezelf bewijzen dat hij niet...' Niet in staat om verder te gaan, schudde zij haar hoofd.

Croaker wist de aandacht van een serveerster te trekken en bestelde gestoomde mosselen en kreeft. De mosselen kwamen vrijwel meteen. Ze werden geserveerd in grote kommen en roken heerlijk naar zout water en zeewier. Terwijl ze zat te eten, kreeg Margarite weer wat kleur en leek ze haar zelfbeheersing weer terug te krijgen.

'Ik moet er steeds maar aan denken hoeveel ik veranderd ben sinds het moment dat hij me heeft laten gaan.' Ze at de mosselen op en schoof de kom van zich af, waarna ze haar vingers zorgvuldig schoonlikte. 'Om heel eerlijk te zijn, mijn huwelijk was een vreselijke mislukking. Tony 262

en ik communiceren niet meer-achteraf bezien, hebben we dat eigenlijk nooit gedaan. Wat vrouwen betreft, communiceert Tony alleen maar met zijn pik en zijn vuisten. Met andere mannen communiceert hij via onderhandelen - dat is zijn lust en zijn leven. Toen ik tegen hem in ging, sloeg hij me. Ik heb zo'n idee dat hij, als echte Siciliaan, de pest aan mij heeft gehad vanaf de dag dat Francie werd geboren. "'Wat, geen zoon?" Ze probeerde te glimlachen, maar het werd een scheve grijns. De serveerster kwam de lege kommen weghalen en gaf hun elk een papieren handdoekje in aluminiumfolie. Margarite zei dat ze nu wel een biertje zou lusten en Croaker bestelde er twee.

'De zaak is datje het hebt genomen,' zei Croaker op zachte toon. 'Dat slaan, bedoel ik.'

Margarite keek hem aan. 'Jij bent geen vrouw. Ik verwacht niet dat jij dat kunt begrijpen.'

'Ik doe mijn best. Ik luister.'

Daar dacht ze enige tijd over na terwijl ze naar de duisternis keek die over het water kwam opzetten. Een vissersboot, met de schijnwerpers aan, navigeerde door het kanaal naar buiten.

'Geef me je hand,' zei ze zacht. 'Nee, die andere.'

Hij legde zijn biomechanische hand in de hare.

Ze bleef even kijken naar dat samenspel van huid en kunstmatige elementen.

'De wereld van een man is gewelddadig,' zei ze ten slotte. 'De wereld van een vrouw - ach, een vrouw vraagt zich af waarom geweld erbij schijnt te horen.'

'Maar passiviteit -'

'Je denkt nog steeds als een man.' Ze glimlachte vriendelijk naar hem.

'Passiviteit heeft er niets mee te maken. Mannen maken de fout te denken dat vrouwen passieve wezens zijn, omdat zij de zin van geweld niet inzien. Dat is dus gewoon niet waar.' Ze hield haar hoofd een beetje schuin. 'Ten minste op één belangrijk punt zijn de mannen de passieve sekse. Als het aan hen ligt, zullen zij altijd kiezen voor de status-quo. Ze hebben een hekel aan veranderingen van welke soort dan ook, en daar vechten ze constant voor. Aan de andere kant, wat vrouwen willen, is stabiliteit, hetgeen, als je erover nadenkt, iets heel anders is.'

De kreeften werden gebracht, samen met het bier. Ze kregen plastic slabben voorgeknoopt. Margarite pakte een notekraker op en ging aan het werk met de helder oranje-rode schaal.

'Maar dat gezegd hebbende, ben ik tot de slotsom gekomen dat er nog iets anders in mij aan het werk is. Robert - zo noemde hij zichzelf-heeft mij dat bewezen. Ik was bereid hem te vermoorden. En nu zit ik hier met jou. Eindelijk ben ik in staat om tegen mijn man te zeggen: "barst maar," en te voelen dat ik het ook meen. Ik zie nu in hoe verwrongen mijn leven was doordat ik bij hem bleef. Dat was een verkeerd besluit, omdat ik stabiliteit wilde - voor mij en mijn dochter. Ze lijdt, verdomme, niet voor niets aan boulimia. Ze is niet dom en niet langer een kind. Ze ziet wat er om haar heen gebeurt en voelt alles beter aan dan een volwassene. Misschien heb ik haar wel meer beschadigd dan iemand anders. Begrijp 263

je me als ik zeg dat Robert mij geleerd heeft die belangrijke waarheid in te zien?'

Croaker bleef enige tijd zwijgen. Hij had geen honger meer. Hij zat vol van de mosselen, of van de emoties over hetgeen er was gebeurd, wat waarschijnlijk op het punt stond te gebeuren als hij de dingen goed aanpakte.

'Margarite, je zult een besluit moeten nemen. Ik geloof dat je besloten hebt om mij te helpen Robert te vinden. Wil jij hem zelf weer zien? Wat denk je daarmee te bereiken? Hij is een moordenaar - wreed, sluw, misschien wel krankzinnig, maar in ieder geval uitermate gevaarlijk. Je hebt één ontmoeting met hem overleefd. Wie zal zeggen wat er bij de tweede keer zal gebeuren?'

'Hij zal mij geen kwaad doen.'

'Hoe kun je daar zo zeker van zijn?'

Ze tikte met haar wijsvinger op het plekje recht boven haar hart. 'Dat weet ik op dezelfde manier zoals ik adem en eet. Er is een band tussen ons op een niveau dat dieper ligt dan het gewone bewustzijn. Inderdaad, dat lijkt niet logisch. Desalniettemin ben ik er zeker van.'

Denkend aan wat hij en Lillehammer in het huis in Marine on St. Croix hadden gezien, merkte Croaker op: 'Misschien zou je je eens moeten concentreren op dat wat Robert met Dominic heeft gedaan.'

'Denk je dat ik dat kan vergeten?' Ook Margarite had nu genoeg ge-geten, en Croaker wenkte de serveerster dat de tafel afgeruimd kon worden. Margarite wachtte tot dat gedaan was en ging toen verder: 'Maar er zit meer achter dan Doms dood, en daar heb ik steeds aan moeten denken na mijn thuiskomst uit Minnesota.' Ze veegde het zoute water en kleine velletjes roze kreeftevlees van haar handen. 'Ik heb je verteld dat ik alles wil bekennen. Dat was geen loze kreet. Dat meende ik.'

Ze boog zich naar voren. 'Herinner je je nog dat Francie je vertelde over haar bezoekjes aan oom Dom, dat ze vaak met mij meeging en in de keuken de inhoud van Doms ijskast uitprobeerde?' Hij knikte. 'Heb je je niet afgevraagd wat ik daar zo vaak deed?'

'Jullie waren broer en zus - familie.'

Nu trok er een echte glimlach over Margarites gezicht. 'Jezus, Lew, dat is precies wat Dom altijd tegen me zei wanneer ik me druk maakte over het feit dat wij zoveel tijd samen doorbrachten. Dan moest hij lachen en zei: "Natuurlijk, bellissima, we zijn immers familie? Wie zou daar iets achter zoeken? Tony niet, en de FBI zeker niet!" Ze zweeg even om de laatste slok van haar bier te drinken, maar Croaker vermoedde dat zij zich moed indronk. Hij had gelijk.

'Zie je, Lew, ik geloof nu dat mijn broer wist dat hij ging sterven. Twee jaar voordat het werkelijk gebeurde, bereidde hij zich al voor op zijn dood.'

Hij wist dat ze hem aanwijzingen gaf, dat ze wilde weten of hij de logica opzij kon zetten en de sprong naar blind vertrouwen kon maken om het raadsel op te lossen. Hij dacht niet dat zij moedwillig bot deed, maar werkelijk op zoek was naar een man die de plaats van haar broer kon innemen, die haar zou vertrouwen om wie zij was en die niet afging 264

op haar schoonheid, of zich een rad voor ogen liet draaien vanwege het feit dat zij een vrouw was. Zij was van nature zo intelligent dat zij Goeie God! Er was een gedachte bij hem opgekomen die hetzelfde effect had als van een blikseminslag. Zó gek, zó ver gezocht, zó onlogisch dat hij een sterk vermoeden had dat het nog waar was ook.

'Jij was het. Het ging alleen om jou. Het had niets met Ginnie Morris te maken. Dominic brak de regels van WITSEC om met jou in contact te kunnen blijven.'

'Ja,' antwoordde Margarite. Ze was duidelijk blij dat hij erachter was gekomen. 'Ik beken. Ik was degene die Dominic als zijn opvolger had gekozen. Hij wilde dat ik te werk ging achter het masker van mijn man, die door Dom officieel als zijn opvolger werd aangesteld. Vandaar al die bezoekjes van mij aan mijn broer. Ik leerde het klappen van de zweep, gebruikte mijn eigen zaak als dekmantel om zijn contacten te leren kennen en onder zijn auspiciën werd zijn invloed naar mij overgeheveld.'

'Maar als vrouw in die onschendbare mannenwereld, was dat niet bijna onmogelijk?'

'Het was een moeilijk en tijdrovend project, omdat ik op een geheel andere wijze met Doms zakelijke, politieke en gerechtelijke contacten omging als hijzelf had gedaan. Ik bleef altijd de vrouw van Tony, omdat Tony het masker was waarachter ik mij moest verbergen. Maar ik was degene die door Dom in vertrouwen werd genomen. Ik was degene die Tony de informatie verschafte die hij nodig had om Doms contacten in het gareel te houden.'

Zelfs nadat de strekking van die bizarre regeling tot hem was doorgedrongen, had Croaker nog enige tijd nodig om de details in zich op te nemen. 'Ik snap het niet. Ik ben politieagent en jij hebt zojuist bekend...'

'Dat ik het legitieme adviesbureau van mijn broer heb voortgezet,' zei Margarite met een ironische glimlach. 'Laten we geen tijd aan de details verspillen zolang er een belangrijker aspect moet worden afgehandeld.'

'En dat is?'

'Even logisch nadenken. Volgens mij was Dom zich ervan bewust dat hij een gedoemd man was, dat er een moment zou komen dat hij vermoord zou worden. Als we daarvan uitgaan, zien we dat hij twee jaar geleden plannen begon te maken voor de toekomst. Hij heeft mij, een vrouw, uitverkoren om zijn macht aan over te dragen. Waarom? Misschien was het wel de moeilijkste van al zijn keuzen. In zijn wereld had nog nooit een vrouw die macht bezeten. Nooit. Waarom wilde hij dat nu uitproberen ? Het antwoord is dat niemand in zijn wereld erop zou komen dat een vrouw - zelfs Doms zus niet - de geheimen van zijn contacten zou kennen, de informatieroddel als je het zo wilt noemen - die hij in de loop der jaren had vergaard en die hij gebruikte om druk uit te oefenen.'

Ze bracht haar hoofd vlak bij het zijne en haar zachte stem ging over in gefluister. 'Lew, er is een oorlog aan de gang. Een oorlog in het centrum van de macht, waarvan de meeste mensen niets af weten. En het is niet zomaar een maffia-oorlog - Goldoni tegen Leonforte. Hoewel ik zo'n 265

vermoeden heb dat het een belangrijker aspect is dan ik nu nog kan bevroeden.'

'Klinkt dit niet een beetje melodramatisch?'

'Vergeet niet dat ik toegang heb tot alle informatie van Dom. De lijst van belangrijke mensen die hij naar zijn pijpen kan laten dansen, zou je verstomd doen staan, dus ik ken de arena waarin deze strijd gestreden gaat worden.'

'Gebruik dan de bron van al die informatie. Hij zal ons beslist kunnen helpen.'

'Maar ik ken zijn identiteit niet; ik ontvang die informatie via een postbusnummer dat elke keer gewijzigd wordt. Het is eenrichtingsverkeer; ik kan op geen enkele manier contact met hem opnemen.'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik ben ervan overtuigd dat dit een oorlog is die veel, veel verder reikt dan alleen maar de maffia. Hierbij zijn mensen betrokken die op heel hoge posten zitten bij de grootste corporaties, de FBI, politiekorpsen, gouverneurs en leden van het Congres - misschien wel tot in het Witte Huis toe. En op dit moment is Robert onze enige kans om tot het centrum door te dringen.'

De donderklap toen zijn handen elkaar raakten, de metalen knobbels van de nekode toen de dolk ertegenaan sloeg, waren de enige geluiden in de kamer vol schaduwen.

Geleste schreeuwde het uit.

De punt van het lemmet was drie centimeter van zijn hart verwijderd toen zijn handpalmen het aan beide zijden vastgrepen. Hij wierp het van zich af alsof het een insekt was en keek langs Geleste in de duisternis. Hij herkende het gezicht waarvan hij in Venetië een glimp had opgevangen: de oriëntaalse kenmerken, een moedervlek opzij van de stevige lippen. Toen, als een maan die achter de wolken verdween, was het weg. Nicholas voelde zich elke seconde sterker worden door het ritme van Akshara. Hij rende naar de afgrond van een gevecht van man tegen man. Hij hield zijn tanjian-blïk. gesloten, want deze vijand had de macht om Akshara tegen hem te gebruiken. Hij zou op zijn vroegste gevechtstraining, op zijn blote handen, op zijn te-gatana moeten vertrouwen. Zijn geest stond open toen hij de Messulethe in de gaten kreeg. Hij schoot naar voren en greep de rechterpols van zijn aanvaller vast met zijn rechterhand. Zijn open geest had gekozen \oorsokumen irimi-nage, omdat hij er zo snel mogelijk een einde aan moest maken. De psychische aanvallen van de Messulethe hadden hem diep geschokt, hem op de rand van de dood gebracht, en hij was er niet zeker van hoelang zijn krachtreserves hem zouden kunnen dragen.

Hij draaide de pols van de Messulethe binnenstebuiten en ging verder met de suwari-waza, waarvoor hij zijn vingers schrap zette, zijn linkerhand ophief en de met eelt begroeide hiel van zijn hand tegen de kaak van de Messulethe ramde. Toen hij een scherp gekraak hoorde en het hoofd naar achteren sloeg, zwaaide hij zijn linkerarm terug en naar beneden en haalde de Messulethe met behulp van zijn eigen gewicht onderuit. 266

Het lichaam van de Messulethe draaide om zijn as terwijl Nicholas hem ondersteboven zwaaide, en hij ving een glimp op van de binnenkant van de pols. De Messulethe kwam met zijn kin op de grond terecht en zijn hoofd klapte naar achteren.

'Shit!' zei Nicholas, terwijl hij zich over de slap op de grond liggende figuur boog.

'Wat is er?' Geleste stond naast hem.

Nicholas liet haar de binnenkant van de linkerpols van de man zien.

'We hebben de verkeerde man. Kijk maar, er is geen tatoeage van een blauwe halvemaan. Dit is de Messulethe niet.'

Ze keek naar hem op. 'Bedoel je dat er hier nóg iemand is?'

'Is, of was,' zei Nicholas, en hij liet de pols van de man los. Hij liep terug naar de computermonitor die hij stond te bekijken, maar het scherm was leeg. Hij wilde de floppy uit de drive halen, maar die was er niet meer.

'Verdomme. Hij heeft alle Avalon-files meegenomen die ik had gevonden.' Hij liet haar het gat in de vloer zien waar de doos met floppies verborgen was geweest.

'Wat is dit?'

Ze trok er een stukje papier uit en liet het aan hem zien. Wat willen jullie weten? Waar Okami is? Of waarom zijn dood noodzakelijk is? Welke vraag is voor jullie het belangrijkste? Wie Okami in zijn macht heeft? Of wie hij is?

Nu is het moment gekomen om een besluit te nemen. Kom alleen naar de parochiekerk op de Heuvel der Martelaren. Morgenmiddag. Twee uur.

Zoals te verwachten was, stond er geen naam onder het briefje. Nicholas keek naar de woorden, las ze nog eens, alsof ze een gebed vormden. De geur van een valstrik bereikte hem zelfs op die afstand, maar hij vroeg zich af of dat iets uitmaakte. Belangrijk was dat degene die dit had geschreven, wist welke vragen gesteld moesten worden - en Nicholas wist dat, indien er ook maar de kleinste kans was dat hij de antwoorden op die vragen kende, hij, Nicholas, op de afgesproken tijd op de Heuvel van de Martelaren moest zijn.

'Mikio Okami wordt vermist,' zei de kleine man. 'Vermist, en hij is hoogstwaarschijnlijk dood.'

Dit was Tomoo Kozo, de oyabun van de Yamauchi-clan. Hij was in de zestig, maar zag er een stuk jonger uit; hij hield zich in conditie door een strenge, dagelijkse training in de vechtsporten, zowel met de blote hand als met messen. Hij had een lang, smal gezicht, alsof een sadistische arts zijn hoofd tijdens de geboorte in een klem had gezet. Zijn schedel was gladgeschoren en glom van de olie, op één plek aan de achterkant na, waar zijn zilvergrijze haar tot een staartje was samengebonden. Hij droeg een keurige pantalon, die met bretels werd opgehouden, maar de bovenste knoopjes van zijn overhemd waren open en zijn mouwen waren 267

zover opgestroopt dat stukjes van vleugeltoppen en klauwen nog te zien waren - de kleurrijke irizumi, de unieke tatoeages van de Yakuza. Zijn zwarte oogjes, als van een rat, tuurden argwanend naar alles en iedereen, alsof hij verwachtte elk moment een nieuwe samenzwering te ontdekken. Nangi wachtte gespannen af terwijl hij rusteloos door de kamer liep. Die was even opvallend als zijn bewoner en ongetwijfeld een weerspiegeling van Kozo's persoonlijkheid. De houten vloer was net zo glanzend gepoetst als de vloer van een dojo. De wanden waren van grijs gewapend beton, waarvan de stalen dragers half uit de muur staken, als schildwachten, of bodybuilders. In het midden van de vloer was een ovalen vorm uitgespaard, die bekleed was met glas en gevuld met water, waterlelies, andere waterplanten en een ongelofelijke verzameling zeldzame koi. De gouden, zwarte, koperen en wit gevlekte vissen zwommen rustig rond, van boven af verlicht door een dakraam, ook ovaalvormig, zodat een krachtige zonnestraal de vijver bescheen. Verder waren er geen ramen in de kamer, zodat de hoeken in schaduwen gehuld waren.

'Ik voel geen overmatige droefheid om zijn heengaan,' zei Kozo, terwijl hij rondjes om de vijver liep, als een kat die op het punt staat zijn prooi te bespringen. 'Ik had het gevoel dat hij te veel macht naar zich toe trok. Ik heb altijd gezegd dat de Kaisho gewoon alle macht wilde grijpen. Wij oyabun hebben onze verschillen altijd in de raad weten op te lossen.' Hij tuurde in de diepte van de vijver, naar zijn onvolprezen collectie. Hij stak een vinger in het water, wellicht om de temperatuur te voelen. 'Ja, zo nu en dan was er weieens onenigheid. Maar de geschiedenis heeft ons geleerd dat oorlog en bloedvergieten een positieve invloed op de mens hebben. Natuurlijke selectie, het overleven van de sterkste, dat zou het Yakuza-motto kunnen zijn, neh T Hij giechelde als een kind en droogde zijn grote handen af. De gedachte schoot door Nangi heen dat ze ooit van een Amerikaanse houthakker waren geweest en op Kozo's polsen waren getransplanteerd.

Kozo stopte. Hij leek zich opeens te herinneren dat Nangi er ook nog was. 'De komst van de Kaisho heeft dat allemaal veranderd. De macht van de hele raad is overgegaan in de handen van één man: Mikio Okami. Zo'n concentratie van macht brengt vaak haar eigen risico's met zich mee.'

Nangi stond met zijn voeten een stukje uit elkaar, zijn handen over de drakekop van zijn stok geslagen. Men had hem geen stoel of thee aangeboden. Dat was typisch Tomoo Kozo: ondervragen met behulp van intimidatie.

Kozo haalde nu zijn schouders op. 'Misschien dat Okami-san een boodschap heeft ontvangen? Wie weet?' Hij wreef zijn handen over elkaar. 'Hoe dan ook, ik heb een boodschap voor u, Nangi-san.'

'Is die afkomstig van u?'

'Van mij ?' Kozo leek verrast. 'Nangi-san, ik ben slechts een nederige boodschappenjongen.'

'Dan hebt u wél een vreemde manier gebruikt om deze ontmoeting tot stand te laten komen.' Nangi hield de mannen in de gaten die hem daarheen hadden gebracht en zich nu in de duistere hoeken van de kamer 268

hadden teruggetrokken. Hij wist nog niet hoe vijandig Kozo zich zou gaan gedragen, maar het feit dat Okami vermist werd en waarschijnlijk dood was, beloofde niet veel goeds. 'U had mij ook kunnen bellen.'

'U bellen?' De kleine man giechelde weer, een hoog, onaangenaam geluid. 'Nee, nee, dat had ik onmogelijk kunnen doen. Wij houden onze relatie immers geheim? En dan is er, natuurlijk, nog mijn patroon, voor wie uiterste geheimhouding bijzonder belangrijk is.'

'En wie mag dat dan wel zijn?' vroeg Nangi.

'Herkent u ons niet?' klonk een stem.

Nangi zag een figuur uit de schaduw te voorschijn komen in de richting van de ellips van gefilterd licht dat via het dakraam naar binnen viel. Even later stapte een tengere man met de kaarsrechte houding van een legerofficier in de lichtkolom.

'Ushiba-san,' zei Nangi met bedeesde stem.

Naohiro Ushiba maakte een lichte buiging. Hij was een man van midden in de veertig, fit en gehard, met een gezicht dat alleen maar mooi kon worden genoemd. In andere culturen had men hem wellicht verwijfd gevonden en derhalve een onderwerp van spot. In Japan was het tegenovergestelde het geval. Er zijn in de Japanse geschiedenis zelfs helden bekend die bishonen werden genoemd, jonge adonissen, die altijd onder de hoede van een oudere beschermer werden genomen.

Naohiro Ushiba mocht dan in vele opzichten op de bishonen lijken, hij had geen oudere beschermer nodig. Hij was Daijin, eerste minister van MIHI, het Ministerie van Internationale Handel en Industrie, het overkoepelend orgaan voor het gehele Japanse exportbeleid. Nangi zelf had daar ook gewerkt, vele jaren geleden, vóór hij zich uit de bureaucratie had teruggetrokken en zich in het zakenleven had gestort. Tegen Kozo's onconventionele kledij stak Ushiba's strenge, bijna pijnlijk keurige kleding sterk af. Hij droeg een zwart kostuum van zijde en wol. Tegen deze achtergrond leek zijn sneeuwwitte overhemd bijna licht te verspreiden, en zijn das, een gestileerde zwart-witte spiraal met onderaan een rode stip, zette de puntjes op de i. Zijn peper-en-zoutkleurige haar was bij de slapen opgeschoren en bovenop zo goed als lijnrecht afgeknipt.

En dan was er dat mooie, meisjesachtige gezicht, zonder scherpe hoeken of zware vlakken om het bijna breekbare geheel te verstoren. De volle lippen, de ronding van de wang, de gebeeldhouwde neus, de hartvormige kaaklijn, de wijd uit elkaar staande ogen met lange wimpers, dat alles droeg bij tot een schoonheid die zijn geslacht te boven ging.

'Er wordt bij MIHI nog steeds over uw vele bekwaamheden gesproken, Nangi-san,' zei Ushiba omzichtig, 'hoewel die vele jaren geleden werden uitgeoefend.'

Dat was typisch Ushiba, dacht Nangi, een verwijt verpakt in een compliment. Kijk uit, oude man, bedoelde hij te zeggen. Ik weet datje slim was, maar dat was lang geleden.

'Ik ben dankbaar dat iets dat ik gedaan heb de tand des tijds kan doorstaan.' Allen Nangi zelf wist dat zijn glimlach niet echt was.

'Wij denken er vaak over met u contact op te nemen,' zei Ushiba van 269

achter de glinsterende fcoz-vijver, 'voor een rustige lunch ergens' - hij haalde zijn schouders op - 'ons dagelijks programma is echter zó vol... En och,' hij glimlachte op de Japanse manier, zonder zijn tanden te laten zien - 'misschien bent u wel vergeten hoe het leven binnen was.'

De belediging was als een klap in Nangi's gezicht. Hij liet echter niets merken, want hij wist dat het een onoverkomelijk obstakel voor zijn bedrijf zou zijn om deze man als vijand te hebben.

'Wie eenmaal binnen is geweest,' zei Nangi op neutrale toon, 'vergeet dat nooit.' Zijn glimlach was dezelfde als die van Ushiba. 'Er komt een dag, daar ben ik van overtuigd, dat de Daijin dat beter zal begrijpen dan nu. Ooit was ik in dezelfde positie als u, en ik kan u uit ervaring vertellen dat er niet alleen buiten, maar ook binnen onwetendheid bestaat.'

Ushiba's glimlach verbreedde zich een centimeter en zijn mooie hoofd neeg iets in erkenning van Nangi's knap omklede hatelijke opmerking. Misschien is hij toch mijn vijand niet, dacht Nangi. Maar toen zag hij Kozo in de diepte van de to/-vijver staan staren en zonk hem de moed weer in de schoenen.

'Daar kunnen wij het alleen maar mee eens zijn,' zei Ushiba, met zijn glimlach als het ware op zijn gezicht geëtst, 'al was het maar omdat wij elke dag met zulke onwetendheid te maken hebben.' Als een filmster had Ushiba zijn belichting goed gekozen. In het zonlicht dat via het dakraam naar binnen viel, stak hij sterk af tegen de duistere atmosfeer in deze vreemde kamer.

'Wij hebben veel te bepraten,' ging Ushiba verder. 'Over de Hivecomputer, die zo belangrijk voor ons is, en de reden waarom het zo lang duurt. Over beschuldigingen van zeer ernstige aard die tegen uw zaak en in het bijzonder tegen Linnear-san zijn geuit.'

Het leek alsof hij moedwillig Nangi's volledige aandacht trok, en Nangi werd ogenblikkelijk achterdochtig. Hij bleef naar Ushiba luisteren, maar hield intussen Kozo scherp in de gaten, want hij geloofde nu dat de reacties van de oyabun hem veel meer zou kunnen vertellen van wat er daar aan de hand was dan de woorden van de eerste minister.

'Wij vinden dit allemaal bijzonder vervelend,' zei Ushiba op de toon van een jong meisje dat door haar geliefde aan de kant is gezet. 'Beledigend, eigenlijk. Schandelijk. Wij rekenden erop dat Linnear-san het contract voor Sato voor de Amerikaanse Hive-computer zou binnenhalen en dan ook Hyrotech-inc. zou inpalmen. Een grote vangst voor Japan, zowel op het gebied van internationale public relations als van technologische vooruitgang. Nu echter zijn wij gedwongen andere plannen uit te werken - zonder Sato daarbij te betrekken.'

'Maar Linnear-san heeft dat, en nog méér, toch gedaan,' merkte Nangi op.

'Waarom heeft de regering van de Verenigde Staten Sato's poging om Hyrotech-inc. te kopen dan gedwarsboomd? Waarom is uw Amerikaanse vertegenwoordiger, Harley Gaunt, dan gedagvaard om voor de machtigste en meest gevreesde commissie te verschijnen teneinde te reageren op beschuldigingen van illegale zakenpraktijken en landverraad? Waarom is Linnear-san zelf op het moment ondergedoken, zodat hem geen 270

dagvaarding kan worden overhandigd?' Ushiba schudde zijn mooie hoofd. 'Dit zijn vragen van zeer ernstige aard, Nangi-san. Die kunnen niet met een paar slimme zinnen van tafel worden geveegd.'

'Linnear-san is niet ondergedoken,' zei Nangi, wetend dat zijn woorden doorzichtig klonken.

'Nee?' Ushiba draaide zijn hoofd een slag, en het zonlicht scheen over zijn gezicht.

'Zijn buitenlandse reis staat volledig los van de Amerikaanse dagvaarding.' Nangi wist dat niemand hem nu nog zou geloven.

'Ah, ik ben blij dat te horen, Nangi-san. Vertel mij dan eens, waar is hij? Weet u dat? Kunt u hem vandaag bij mij langs laten komen, vanavond, morgen, desnoods overmorgen?' Hij gromde. 'Hoe zou u dat kunnen? Elementen van de Amerikaanse regering zoeken al naar hem sinds uw kantoor antwoordde op hun dagvaarding.' Een blik van tevredenheid gleed over zijn gezicht. 'O, ja. Ze houden ons volledig op de hoogte van hun onderzoek. Waarom ook niet? Ik ben er zeker van dat hun senaatscommissie onze medewerking bij hun onderzoek naar SatoTomkin wenst, en ik ben volledig bereid die te geven.'

Het licht toverde een rimpel in Ushiba's gezicht, wat hem nog meer deed lijken op een foto uit een of ander modeblad. 'Ziet u, Nangi-san, wij zitten middenin een uitermate delicaat spel met de Verenigde Staten, een spel dat wij vastbesloten zijn te winnen. Indien wij, om dat te bereiken, genoodzaakt zijn hier of daar een pion op te offeren - of zelfs een loper of een toren - dan moet dat maar.

Op dit moment zijn Sato-Tomkin en Nicholas Linnear degenen van wie de Verenigde Staten af willen. Wij zullen hen daarbij niet in de weg staan. Waarom zouden we? Sato heeft ons teleurgesteld. Het heeft een potentiële overname veranderd in een volkomen mislukking.'

'U gaat voorbij aan wat er werkelijk achter de schermen is gebeurd,'

zei Nangi, met iets meer wanhoop in zijn stem dan hij wilde. 'Linnear-san vermoedt dat de regering van de Verenigde Staten -'

'Dat interesseert ons niet,' viel de Daijin hem in de rede. 'Wij moeten ten koste van alles negatieve reacties van de Amerikanen voorkomen.'

De eerste minister nam een pose aan alsof er televisiecamera's op hem waren gericht. Naast hem had Kozo een koi gevonden die zijn blik vasthield. 'Nangi-san, public relations is een spel waaraan wij pas laat begonnen zijn. Maar het is een spel dat wij op de snelst mogelijke manier willen leren. Gelooft u mij, wat er ook gedaan moet worden om dat te bereiken, wij zullen het doen. In feite doen wij dat op ditzelfde moment. De Amerikaanse senator Rance Bane ontvangt alle dossiers die hij aan ons heeft gevraagd, en wel voor het oog van de hele wereld.' Ushiba hief een hand op. 'Hoe meer open en behulpzaam wij zijn, hoe meer wind er uit dit anti-Japanse zeil zal worden genomen, terwijl wij de hele wereld laten zien hoe wij zijn veranderd.'

Nangi was ontzet. De rillingen liepen hem over het lijf bij de gedachte van de slag die de Daijin - heel Japan - hem en Nicholas toebracht.

'Dus u gooit mijn bedrijf - mijn hele leven - voor de wolven.' Het was 271

een pathetische opmerking, en zo doelloos dat ze Nangi vervulde van walging en zelfverachting.

Ushiba moest daar iets van opgevangen hebben. 'Wat klinkt u bitter, Nangi-san. Natuurlijk zullen wij voor u zorgen. U was tenslotte ooit minister van MIHI, u bent één van ons geweest. Linnear is echter een heel ander verhaal.'

De Daijin was een toonbeeld van ijskoude rust, het oog van de orkaan die voor hem uit ging met woeste armen om zich heen sloeg om Nangi, Nicholas, en alles wat zij hadden bereikt aan diggelen te slaan. En terwijl de moed hem in de schoenen zonk, besefte Nangi dat er niets was wat hij ertegen kon doen. Toch, hij wist dat hij het moest blijven proberen.

'Wat heeft Linnear-san gedaan om deze grove ongerechtigheid te verdienen? Hij heeft vele malen gestreden, veel persoonlijk risico gelopen tegenover de vijanden van Japan, zowel in Amerika als in Rusland.'

'Daar zijn wij ons van bewust,' zei Ushiba. 'En er zijn erbinnen MIHI die hun best hebben gedaan om hem te redden, vanwege zijn vader - en om wat hij heeft gedaan. Maar uiteindelijk moet het heden voorrang hebben boven het verleden. Dat is ons oordeel.'

Nangi voelde een plotselinge angst in zich opkomen. Hij had een voorgevoel dat zij nu pas bij de kern van de zaak waren gekomen, de ware reden waarom Ushiba hem op zo'n vernederende manier bij zich had laten komen. 'Het heden. Wat bedoelt u daarmee?'

'Wij hebben het nu over het Chi-project, het geheime programma, het geesteskind van Linnear-san. Dat loopt als een trein, Nangi-san, en zonder dat u het weet. De produkten ervan worden geproduceerd en geassembleerd in Sato's eigen vestiging in Saigon, en uw eigen mannetje, Vincent Tinh, verkoopt ze nu al maanden in het geheim aan de hoogste bieder.'

Nangi voelde zijn hart ineenkrimpen. De Daijin wist van het Chiproject af. 'Ik weet hier niets van.'

'Jammer genoeg is er nog méér,' zei de Daijin op ijskoude toon. 'De Chi-technologie is teruggevonden in een nieuwe generatie computergestuurde geleide raketten, bestemd voor Irak, Syrië en Afghanistan. Dank zij de Chi-technologie zijn deze nieuwe strijdmiddelen, die uw bedrijf te koop aanbiedt, in staat sneller te denken en elke afleidingsmanoeuvre van het snelste doelwit te omzeilen.'

Nangi opende zijn mond om iets te zeggen, maar er kwam geen woord over zijn lippen. Dit was nieuws van het allerslechtste soort. Ushiba's gedachtengang was onverbiddelijk. 'Het Chi-project wordt geleid door Linnear; dat feit is algemeen bekend. Nu begrijpt u hoe het opofferen van Linnear aan Bane en zijn commissie ons psychologisch en als public-relationsstunt bijzonder veel goed zal doen. Wanneer we er even over nadenken, is hij de volmaakte zondebok, en we zullen hem gebruiken tot hij uit het gezicht is verdwenen, verslonden door senator Bane en zijn bijzonder nare commissie.'

Met het pistool in de hand, dacht Harley Gaunt terug aan de keren dat hij met zijn vader mee mocht op de jacht. Frisse weekends in de herfst, 272

de geur van houtvuurtjes en brandende bladeren in zijn neusgaten, de ritselende rust van het woud in de heuvels van Virginia, de goudtinten, het felle oranje en oker in de bomen en op de grond, de zoete geur die uit de bosbodem oprees en waarvan zijn vader vertelde dat het de geur van verrotting was.

Manny Mannheim, een dikke, kalende man met een stoppelbaard van twee dagen en een broek die zó laag hing dat de bovenkant van zijn bilnaad te zien was, zei: 'Kun je hiermee overweg, Harl? Ik heb je nooit met zo'n wapen gezien. Ik zou niet graag zien datje de trekker overhaalde en je eigen grote teen eraf schoot - of iets dat je nog veel dierbaarder is.'

Gaunt keek glimlachend rond in Manny's pandjeshuis. Het was er niet veel veranderd sinds de tijd dat hij daar voor het eerst kwam. Gaunt had Manny vele jaren eerder leren kennen, een lummelige jongeman die zijn vader hielp in het pandjeshuis van hem, en die twee waren zo niet echte vrienden dan toch iets méér dan kennissen geworden. De bijziende Manny knipperde met zijn ogen in het schemerige pandjeshuis. 'Dat pistool is picobello. Ik heb het zelf schoongemaakt.' Hij lachte en schoof zijn bril omhoog. 'De kennis die je in mijn vak opdoet.'

'Maak je geen zorgen,' zei Gaunt terwijl hij de .38 voorzichtig laadde.

'Ik weet hoe ik dit ding moet gebruiken.'

Manny's neus bewoog zenuwachtig. 'Zorg er in godsnaam voor dat je niet in moeilijkheden komt. Oké?'

'Dat beloof ik je.' Gaunt stak de .38 weg in zijn jasje. 'Grote kans dat ik het nooit zal hoeven gebruiken. Het is echt alleen maar voor de show.'

Manny snoof, kwam van achter de glazen toonbank vandaan. Hij zwaaide het metalen hekwerk open dat als deur diende, en liep met Gaunt naar de voordeur, die van draadglas was en hier en daar wat sterren vertoonde.

'Nou je een tijdje terug bent, moeten we weer eens samen eten.'

'Prima, Manny,' zei Gaunt, terwijl hij weer in de schemering van Washington stapte. 'Doen we.'

Hij had de nacht in een motel in Bethesda doorgebracht. Daar had hij naar de foto's zitten kijken die Renata hem had gegeven, terwijl hij bedacht hoe hij deze bewijsstukken het beste aan William Justice Lillehammer kon presenteren. De dag daarop was hij op weg gegaan om zijn voorbereidingen te treffen. Manny's pandjeshuis was zijn laatste stopplaats geweest.

Ze noemen zichzelf de Toverspiegel, had Renata hem verteld tijdens hun nachtelijke wandeling rondom het Vietnam Memorial. Wie ze zijn of onder auspiciën van wie ze opereren, kan ik niet zeggen - ik betwijfel zelfs of de president j e dat zou kunnen vertellen. Ze hebben heel veel invloed en erg diepe zakken, hoewel ik geen idee heb hoe ze aan hun fondsen komen. Tijdens de oorlog in Vietnam waren ze zeer actief-en wellicht al heel lang daarvóór.

Wat is hun doel? had Gaunt gevraagd.

De wereld naar hun inzichten te veranderen, was Renata's antwoord geweest. Om langzaam aan hun mensen aan de macht te brengen - en hen daar te houden, hen later eventueel te vervangen door andere mensen die 273

hun doelstellingen eveneens steunen. Ze zijn in de grond conservatief, pro- tectionistisch, ze haten vreemdelingen en vinden zich bijzonder rechtscha- pen. Ze geloven in wat ze doen, ook al bewegen ze zich in een wereld die elke bestaande wet met voeten treedt.

Iemand heeft ooit gezegd dat de geest schadelijk wordt wanneer hij méér intelligentie verkrijgt dan zijn integriteit aankan. Ik denk dat dit ook voor de Toverspiegel geldt. Zij hebben zó lang in hun wetteloze labyrint van de macht rondgedwaald dat zij goed niet meer van kwaad kunnen onderschei- den, of recht van onrecht.

Het kostte Gaunt slechts heel weinig tijd om vanuit het armoedige deel van Washington waar Manny's pandjeshuis stond, bij het kortgeknipte grasveld van Dupont Circle, met zijn Victoriaanse herenhuizen en zwarte, ijzeren hekken, te komen. De regen van de nacht ervoor had de straten en trottoirs schoongespoeld, waardoor het contrast tussen de achterbuurt en de patriciërshuizen nog meer opviel.

Hij nam de New Hampshire Avenue naar M Street, waar hij rechtsaf sloeg, de brug over.

Lillehammer woonde in een groot herenhuis, met uitzicht op het Observatorium van de Amerikaanse Marine en het huis van de vice-president. Gaunt reed zijn huurauto langzaam voorbij Lillehammers huis. Er brandde licht en in dat licht zag hij op de oprit een Amerikaanse stationwagon staan. Hij parkeerde zijn auto om de hoek en liep terug. Het huis stond een stuk van de straat af. Het was opgetrokken uit witte steen en door het overdekte portiek, steunend op pilaren, zag het eruit alsof het veel groter was dan de drie verdiepingen die het telde. Opzij van het huis stonden een paar statige Bradford-perebomen die boven het dak uitstaken en de blik naar de ingang trokken.

De halfronde oprit ging steil omhoog. De zoete, zwoele geur van de invallende avond deden Gaunt denken aan de jachtexpedities van lang geleden met zijn vader. Hij ging de treden op en klopte op een gebeeldhouwde houten deur die diepzwart was geschilderd. Het duurde lang voor de deur openging, maar toen dat gebeurde, zag hij een lange, magere man met blozende wangen, donkere wenkbrauwen en doordringend blauwe ogen, die hem opnamen met een mengeling van nieuwsgierigheid en bestudeerde rust. Hij droeg een donkerblauwe sportpantalon en een wit overhemd waarvan de mouwen waren opgerold tot halverwege zijn armen.

'Ja?'

'William Lillehammer?'

Lillehammer knikte. 'Wat kan ik voor u doen?'

Gaunt stelde zich voor. Uit Lillehammers houding sprak zijn militaire opleiding en Gaunt paste zijn speech daar bij aan door korte, afgemeten zinnen te maken. 'Ik hoop dat u een moment over hebt. Ik kom van ver en wil even met u praten over senator Rance Bane en zijn commissie. En dan vooral over de vendetta die hij tegen Tomkin Industries voert, en in het bijzonder tegen Nicholas Linnear.'

Lillehammer trok zijn wenkbrauwen iets op. 'Hoe komt u erbij dat ik 274

u hierbij zou kunnen helpen? Ik heb niets te maken met de wetgevende macht.'

'O, jawel,' zei Gaunt, die steun zocht door zijn hand om de kolf van de .38 te klemmen die in de tailleband van zijn pantalon stak. 'U maakt toch deel uit van de Toverspiegel?'

In de stilte die volgde, kon Gaunt de wind in de perebomen horen ruisen.

'Pardon?' Lillehammer knipperde met zijn ogen alsof Gaunt plotseling met een felle lamp in zijn gezicht had geschenen.

'Ik denk dat u mij wel begrijpt,' zei Gaunt, en hij klemde het pistool nog steviger vast.

De helderblauwe ogen leken schijnwerpers die zijn gezicht afzochten naar een zwakke plek. 'Ja, inderdaad,' antwoordde Lillehammer kortaf. Toen glimlachte hij, deed een stap naar achteren. 'Wilt u niet binnenkomen?'

Er sprak geen spanning uit zijn gezicht of uit zijn houding terwijl hij Gaunt voorging voorbij de gebogen, koloniale trap van glanzend essehout, door een vestibule die vol hing met prenten van mannelijke bezigheden als jagen en andere activiteiten te paard. De studeerkamer waarheen hij werd gebracht, keek uit over de kleine, keurig gesnoeide coniferentuin achter het huis. De kamer had een hoog plafond en brede wandpanelen in donkergroen, omlijst met een houten lambrizering die een zachte roomkleur had.

Lillehammer liep voorbij een stel leren banken naar een drankkast.

'Iets drinken?'

'Een biertje zou wel lekker zijn.'

Lillehammer bukte zich en haalde een amberkleurig flesje uit een koelkast onder de bar. Hij opende het flesje en goot het bier voorzichtig langs de zijkant van een pilsglas. Daarna maakte hij voor zichzelf een whisky-soda in een groot, ouderwets glas. Hij kwam terug waar Gaunt stond, overhandigde hem zijn bier, en ging toen achter zijn schrijftafel zitten.

Gaunt keek om zich heen, zag dat de dichtstbijzijnde stoel een nogal ongemakkelijk uitziend exemplaar van brons met brede, in elkaar gevlochten leren riemen was verkoos te blijven staan. Lillehammer zette zijn glas neer op het crèmekleurig vloeiblad en zei op vaderlijke toon: 'Beste kerel, nou moetje me toch eens vertellen hoe je aan de naam Toverspiegel bent gekomen.'

Gaunt zette zijn eigen glas weg. 'Zullen we dat vriendelijke gezeik maar achterwege laten? Jij maakt deel uit van de Toverspiegel. Hoe ik dat weet, doet er nu niet toe.'

'Natuurlijk doet dat er wél toe,' zei Lillehammer nadrukkelijk. 'In de loop van mijn nogal avontuurlijke carrière heb ik een flink aantal vijanden opgedaan. Dat doen we in deze stad allemaal, vroeg of laat.' Hij grinnikte. 'En als het een van mijn vijanden is die jou sprookjes heeft lopen vertellen, dan zou ik graag weten wie dat was, zodat ik het hem betaald kan zetten.' Hij spreidde zijn handen uit. 'Je wilt me toch niet 275

de gelegenheid ontnemen om me tegen deze aanklacht te kunnen verdedigen?'

Gaunt zag de flits van het metaal in Lillehammers linkerhand te laat. Zijn rechterhand haalde de .38 uit zijn broeksband toen de eerste kogel van het kleine .25 pistool hem in het voorhoofd trof. Het was net of een vrouw hem een klap in zijn gezicht had gegeven. Hij knipperde met zijn ogen, maar kon zich niet meer herinneren dat hij de kolf van een pistool in zijn hand had.

Hij staarde in de helderblauwe ogen, die ongeïnteresseerd, bijna stoïcijns op hem neerkeken en hem deden denken aan het bronzen standbeeld van de moedige soldaten die uitkijken over het Vietnam Memorial. Hij wist dat hij er pas nog met iemand was geweest. Met wie? Het had geregend, en ook nu voelde hij de koude regen op zijn gezicht. Hij hoorde een kleine explosie, en zijn hoofd sloeg naar achteren. Hij zakte op één knie, alsof de grond onder zijn voeten had bewogen. Koude regen; lag er nu ijs op de grond?

Het klopte achter zijn ene oog. Méér voelde hij niet, een lichte hoofdpijn, eigenlijk zoiets als een duizeling. Maar hij kon niets meer zien. Dat was vreemd. Zijn vader zou hem nooit in het donker mee op jacht genomen hebben. Veel te gevaarlijk. Pa had hem er altijd op gewezen hoe gevaarlijk vuurwapens waren, hoe voorzichtig je er altijd mee moest omgaan, zelfs al wist je zeker dat ze ongeladen waren. Juist dan, zei hij altijd, want dan word je zorgeloos.

Waar ben ik, dacht Gaunt. Midden in de nacht in het bos. Waar is pa?

Hij probeerde te roepen, maar er kwam geen geluid over zijn lippen. Er klonk van vlakbij een harde knal, en hij werd omvergeblazen. De stank van cordiet vermengde zich met de heerlijk zoete geur van het bos in de herfst, dat zijn laatste rijkdom afstond vóór de eerste wintervorst alles in slaap bracht, de herten en kwartels, de ceders en de lariksen, de esdoorns en de... Bang!

'Goeie God, man, ik moet me toch tegen die aanklachten kunnen verdedigen!' zei Lillehammer, terwijl hij zich over Gaunt heen boog.

'Dat is immers de gewoonte in Amerika.'

Montmartre. De Heuvel van de Martelaren. De parochiekerk van St.-Pierre de Montmartre stond aan de noordkant van het Place du Tertre, wat ooit het openluchttheater voor de beroemdste Parij se artiesten was. Nu werd het bevolkt door allerlei zwendelaars, die als vliegen op de stroop op de bussen met toeristen afkomen.

In de schaduw van de kerk zag Nicholas iemand staan, en toen die man zijn hoofd draaide, herkende hij het gezicht van Okami. Hij vroeg zich af of er bewakers waren - en hoeveel. Maar de noodzaak om Okami te bereiken, was té groot.

Hij begon zijn nadering onder dekking van een groepje Duitse toeristen die ruzie stonden te maken over wie zich het eerst door een straatschilder zou laten vereeuwigen. Op het laatste moment, toen hij vlak bij 276

de voorgevel van de St.-Pierre was, verliet hij zijn dekking en rende hij op Okami af.

In drie grote passen was hij bij hem, greep hem vast.

'Okami-san -'

Okami trok een grimas, waarna hij zich met kracht losrukte en bij Nicholas vandaan schoot. Hij rende over de Place du Tertre, waar hij meteen opging in een stroom toeristen en druk gebarende would-be schilders, die onvermoeibaar hun diensten aanboden. Een opgewekte Nigeriaan probeerde Nicholas een drie meter lange ballon te verkopen waarop met roze verf i LOVE PARIS was geschreven. Hij rende verder. Nicholas keek naar het punt waarheen hij Geleste had gestuurd, verder op de heuvel, bij de top van Montmartre. Ze stond te wijzen in de richting waarin Okami was verdwenen.

Nicholas draaide zich om, zag Okami de menigte weer induiken, en ging achter hem aan. Hij zocht zich een weg door het gedrang van Japanners en Duitsers, voorbij een lange rij toerbussen. Okami verdween om de hoek, de rue Cortot in. Nicholas volgde hem, zag hem nog een hoek omgaan, de bredere rue des Saules in. Toen hij die straat bereikte, ontdekte hij dat het een straat was die uit louter traptreden bestond, die vanaf dat punt'helemaal tot onder aan de heuvel afdaalden. Daar ging Okami. Hij rende de treden af, met Nicholas achter zich aan. De treden werden onderbroken door brede bordessen. Aan beide kanten rezen witte huizenrijen op, van bovenaan de heuvel tot beneden bij de brede rue Caulaincourt, met bloeiende winkeltjes, druk verkeer en een metrohalte. Nicholas wist dat hij Okami te pakken moest zien te krijgen vóór hij in die stadsjungle verdween. Daar zou hij niet meer te vinden zijn.

Hun schoenen kletterden tegen de stenen treden, weergalmden tegen de gevels van de gebouwen en ze verstoorden een groepje duiven, die in een grote wolk opvlogen.

Nicholas opende zijn tanjian-blik en hij hoorde het begin van de geluidloze slagen tegen met trommelvel van kokoro. Gedachten werden omgezet in beweging, psychische impulsen in werkelijkheid. Hij rende de treden af, zijn ogen gericht op de vluchtende figuur onder zich, terwijl zijn tanjian-blik de brede omgeving afzocht naar de valstrik die op hem wachtte.

Zoals zo vaak sinds de eerste keer dat hij het had gezien, zag hij in gedachten het gezicht van de Messulethe weer. Hoe hij zich in Venetië

bukte om zijn hoed op te rapen. Wat mankeerde er toch aan dat beeld?

Er was iets vreemds aan, alsof het een film was in plaats van realiteit. Hij bereikte een van de bordessen, nam een sprong de volgende serie treden af. Hij begon Okami in te halen. Onder hen beiden zag hij de brede rue Caulaincourt met de toeristenbussen, het andere verkeer, de dichte menigte voetgangers. Daar beneden was de stad, met een keur van vluchtroutes.

Okami ontweek een verliefd stelletje, dat elkaar losliet om hem na te kijken.

277

Als het Okami was. Zelfs als Okami kokoro bezat, was hij toch te oud om zo snel en lenig vooruit te komen.

Op dat moment struikelde Okami. Hij was halverwege de trap, vlak onder Nicholas. Hij ging neer, rolde en stuiterde toen hals over kop de onderste helft van de trap af.

Nicholas nam een spurt over het bordes en de trap af. Hij belandde naast Okami's uitgestrekte lichaam, greep hem vast teneinde hem om te draaien en zag langs Okami's kaaklijn een vreemde rand. Hij ging er met zijn vinger langs, voelde de kleverige lijm en toen hij er zijn vingers in zette, zag hij de huid op een vreemde manier samentrekken, zodat een onbekende kaaklijn zichtbaar werd. Nu wist hij dat hij niet naar een menselijke huid keek, maar naar een bijzonder geavanceerde vorm van acrylhars, gemaakt van een siliconepolycarbonaat dat zijn eigen research-en ontwikkelingsmensen voor het Chi-project hadden ontworpen. Meteen kwam hem het beeld van de Messulethe weer voor ogen. Het vreemde was dat, toen hij zich bukte om zijn hoed te pakken, het bloed niet naar zijn hoofdsteeg. Natuurlijk niet. Net als nu droeg de man toen óók een masker!

De schok van die botsing tussen beeld en herinnering vertraagde Nicholas' reactie. Plotseling rolde het uitgestrekte lichaam zich over hem heen en keek hij in het masker met Okami's gezicht. De lippen stonden een klein stukje open, met een kleine O-vormige opening in het midden. Met zijn open tanjian-blik wist Nicholas wat er ging gebeuren, zag hij de list, wist hij dat de strik zich om hem sloot, en hij begon te reageren. Ffft!

Maar hij was te laat. Zelfs één moment duurde te lang. Terwijl zijn spieren zich schrap zetten voor het gevaar, was het pijltje al op weg naar zijn doel.

Het raakte hem in zijn nek en ogenblikkelijk voelde hij zijn keel samentrekken. Zijn vuist schoot naar voren, maar voor een deel worstelde hij al met de acute uitschakeling van zijn centrale zenuwstelsel, en er zat maar weinig kracht achter zijn stoot.

Nicholas begon langzaam naar voren te zakken. Hij probeerde zijn val nog te breken, maar op een of andere manier reageerden zijn ledematen niet meer op de boodschappen die zijn hersenen uitzonden. Hij voelde de zon als een zware last op zijn schouders. Het licht was een duizelingwekkende reeks regenboogkleuren, die verdwenen toen hij het bewustzijn volledig verloor.

278

Zes apen

Tokio

LENTE l 947

' Omerta, de wet van het zwijgen,' zei Mikio Okami. 'Als je dit niet begrijpt van de Sicilianen, begrijp je niets.'

Kolonel Denis Linnear sloot zijn ogen, voelde een zweetdruppeltje langzaam langs zijn wang naar beneden glijden. Het viel met een zacht geluid in het stomende water waarin hij en Okami ondergedompeld zaten.

'Het is vreemd om een Japanner te horen praten over een oude Siciliaanse wet.'

Okami nam de gelegenheid te baat om de geurige stoom in te ademen die van het water opsteeg. Hij wist heel goed dat de kolonel een Yakuza oyabun bedoelde, dat hij de term 'Japanner' alleen maar had gebruikt omdat hij geen iteki was - geen barbaar, zoals Okami had aangenomen toen zijn zuster erop had gestaan dat zij elkaar moesten leren kennen. Zij was gek op deze man. Dat was dwaas, dacht Okami, omdat hij een westerling is; en nóg dwazer omdat hij getrouwd is; maar het allerdwaast omdat hij gelukkig getrouwd is.

'Ik ben enige tijd geleden aan mijn studie over die Siciliaanse families begonnen.' Okami voelde met de hitte ook zijn eigen zweet aan de oppervlakte komen. 'De logica ervan is eenvoudig: deze mensen hebben een manier gevonden om naar eigen willekeur internationale grenzen te overschrijden. Wij zullen dat ook moeten doen als we overeind willen blijven in de nieuwe wereld die Japan en Amerika samen zullen opbouwen. De Yakuza is altijd een strikt nationale organisatie geweest; net als het land waarin wij bestaan, zijn wij ons niet bewust geweest van de wereld om ons heen.'

'Omerta en kyokyaku,' mompelde de kolonel voor zich uit. Sommigen geloofden dat het legendarische Yakuza-credo van eerbesef onder dieven zijn oorsprong vond bij de kyokyaku, plaatselijke helden zoals brandweerlieden, die al vanaf de zeventiende eeuw werden aangesteld door het Tokugawa-shogunaat teneinde de orde te bewaren. Maar terwijl de maatschappij als geheel corrupter werd, gebeurde hetzelfde met de kyo- kyaku, tot zijzelf opgingen in de schaduwwereld van gokken en prostitutie. 279

Geen wonder, dacht de kolonel, dat Okami zoveel belangstelling voor de maffia had.

'Ik praat over omertd omdat dat nodig is,' zei Okami. 'Omdat ik zie dat mijn wereld wordt bedreigd en het mijn plicht is daar iets tegen te doen.'

De kolonel was een lange man, knap en overheersend, met doordringende, blauwe ogen. Hij bewoog even in het hete water. Zachte echo's uit de andere baden in defuro vormden een bijna ritmisch tegenwicht voor hun gesprek. 'Er zijn anderen - ouder dan u - die deze taak op zich zouden kunnen nemen.'

Weer raakte Okami onder de indruk van de kolonel. Hij had het Japanse woord voor ouder gebruikt, terwijl hij 'machtiger' bedoelde. Zijn zuster had gelijk. Deze man kende de Japanse manieren bijna net zo goed als een Japanner zelf.

'In andere maatschappijen zou dat waar kunnen zijn,' gaf Okami toe.

'Maar de Yakuza vormt een gesloten boek. De ouderen zijn ouderwets in hun denkwijze. Zij zien het verleden als de toekomst. Terwijl ik de toekomst als het heden zie.' Hij hief even een hand op om zich te krabben.

'Ik geloof dat u en ik in dit opzicht hetzelfde zijn, Linnear-san.'

De kolonel opende zijn ogen, maakte een lichte hoofdbuiging naar Okami. 'Het is vriendelijk van u om dat te zeggen, Okami-san.'

Okami glimlachte bij zichzelf. Vriendelijk, terwijl hij 'wijs' bedoelde.

'Maar wij zijn ook gelijk in een ander opzicht. Wij zijn beiden mannen van eer. Uit ervaring weet ik dat dit zeldzaam is onder westerlingen; het is een karaktertrek die hier zeer op prijs wordt gesteld.'

'Woorden en daden, Okami-san.'

'Inderdaad.' Dus dat weet hij, dacht Okami enthousiast. In Japan betekenden woorden niets. Het waren de daden die telden, verder niets.

'Ik begrijp hoe u zich gevoeld moet hebben toen Kisoko erop stond dat wij elkaar zouden leren kennen' - de kolonel zweeg even voor het effect - 'vooral gezien mijn positie bij het hoofdkwartier van het bezettingsleger.'

'Douglas MacArthur schijnt naar u te luisteren.'

'Vooral gezien de gevoelens die uw zuster voor mij koestert.'

Okami deed zijn best om niet hardop te gaan lachen. Hij genoot van de manier waarop deze man een gesprek voerde en hij verbaasde zich over het plezier dat hij ontleende aan het gezelschap van de kolonel. Twee maanden geleden zou die gedachte hem hevig verontrust hebben. Hij was dankbaar voor zijn vermogen zich aan te passen aan veranderingen - zowel in zichzelf als in anderen.

'U had alle reden om mij op het eerste gezicht te haten,' zei de kolonel.

'En misschien deed u dat ook wel. God weet dat ik het u niet kwalijk zou kunnen nemen.'

Okami zei niets. Als een schaker zat hij te denken aan de zetten die de kolonel van plan was te gaan maken.

'Maar nu hebben wij een zekere overeenstemming bereikt. We weten dat wij elkaar nodig hebben, en om die reden hebben wij geleerd respect 280

voor elkaar te hebben. Geven en nemen, Okami-san, dat is de basis van elke succesvolle relatie.'

'De Yakuza en het Amerikaanse leger,' zei Okami. 'Ziet u niet een zekere ironie in dit bondgenootschap?'

Er speelde een fijn glimlachje op het gebruinde gezicht van de kolonel.

'Moet u horen, Okami-san, ik geloof dat het menselijk ras een eindeloos vermogen heeft om vreselijke gebeurtenissen, onbeschrijfelijke misdaden en heilloze bondgenootschappen te rationaliseren. Wat ieder voor zich moet uitmaken, is de uiterste grens die nooit overschreden mag worden.'

Okami keek in die schitterende, blauwe ogen. 'Wat mijzelf betreft,' zei hij, 'ik ben gebonden aan een eed die niet onderdoet voor bushido, de code van de samoerai. Alles wat niet in strijd is met die code is toelaatbaar.'

De kolonel lachte. 'U spreekt net als een Siciliaan.'

Eindelijk kon er bij Okami een glimlach af. 'En zo zijn we weer terug bij het onderwerp John Leonard, alias Johnny Leonforte.'

'En ook weer bij uw geliefde omerta.' De kolonel legde zijn vingers tegen elkaar. 'Deze man, Leonforte, handelt in alle mogelijke smokkelwaar, niet alleen in Amerikaans legermaterieel, maar ook in Russisch wapentuig, medicijnen en verboden drugs. Het grote probleem is dat niemand die wij met het spul hebben betrapt zijn mond wil opendoen.'

Okami knikte. 'Zelfs geen Yakuza kobun. Leonforte gebruikt infanteristen die ontgoocheld zijn door ons bondgenootschap met de bezetters om zijn smokkelwaar op te slaan en te distribueren. Vreemd genoeg weigeren ook zij hem aan te brengen. Maar ik heb een naam opgevangen

- Leon Waxman. Méér is hij niet - slechts een naam. Het is mij niet gelukt nog meer over hem te weten te komen. Het lijkt wel alsof hij wordt afgeschermd.'

'Door Leonforte?'

Okami haalde zijn schouders op en de kolonel zuchtte, sloot zijn ogen weer en zei: 'Iemand zal met Johnny Leonforte moeten praten.'

Wat Okami het meest verontrustte, was het feit dat Yakuza hun eed verbraken door gemene zaak met een iteki te maken. Welke vreemde macht bezat Johnny Leonforte dat hij de trouw van bepaalde elementen binnen de Japanse onderwereld aan zich kon binden?

Dat was de centrale vraag die Okami bezighield toen hij op weg was naar een gesprek met de kapitein van de militaire politie. Natuurlijk was de kolonel te algemeen bekend om meer te kunnen doen dan Leonforte een officieel bezoek te brengen, en beiden waren het ermee eens geweest dat zo'n bezoek meer problemen zou scheppen dan oplossen. Trouwens, het mooiste van het bondgenootschap tussen Okami en de kolonel was dat niemand zou geloven dat zoiets zou kunnen bestaan. Een confrontatie van Leonforte met een andere crimineel zou hem wellicht kunnen verleiden iets te zeggen dat hij nooit aan iemand als de kolonel zou vertellen.

Kapitein Jonothan Leonard bracht veel van zijn vrije tijd door in de 281

kleine, overvolle flat van een vrouw met wie hij zijn lakens deelde - een verpleegster uit het leger die Faith Sawhill heette. Ze had een smalle taille, slimme ogen en de benen van een fotomodel. Ze had nooit aan het front gediend, maar hoorde bij een generaal met chronische maagklachten, die haar met de vasthoudendheid van een godsdienstfanaat in zijn bed probeerde te krijgen.

Met zijn kennis over Sicilianen betwijfelde Okami dat Leonforte zijn minnares in zijn zakelijke beslommeringen liet delen, maar aan de andere kant regelde hij alles vanuit haar flat, dus ergens moesten zaken en pleziertjes elkaar toch overlappen.

Aan dit alles moest Okami denken toen hij in de deuropening van Faith Sawhills rommelige flat stond. Sawhill nam juist met een kus afscheid van Leonforte om haar generaal te gaan helpen. Toen ze langs hem heen liep, rook Okami sandelhout. Zij liet hem een brede tandpastaglimlach zien en weg was ze. Haar hoge hakken klikklakten de trap af.

'Mikio Okami.1

'Hai.' Okami maakte een lichte buiging. Uit zijn ooghoeken zag hij dat Leonforte de buiging niet beantwoordde. Och, hij was gewend aan zo'n behandeling door de overwinnaar. Al zijn persoonlijke wrok was uitgeblust in de nasleep van de oorlog, die hij haatte en waartegen hij had gevochten toen zulke sentimenten nog iets betekenden. Uiteindelijk was hij mee gaan doen, eenvoudigweg omdat hij een patriot was - hij hield van zijn land, ook al had dat besluiten genomen die kortzichtig en oorlogszuchtig waren geweest. Maar hij was geen oorlogsmisdadiger en was nu dubbel zo blij dat Kisoko hem aan de kolonel had voorgesteld. Hij had namelijk enige uitstaande schulden, en Denis Linnear was de man via wie hij die schulden kon innen.

'Kom binnen. Dit is Vincent Alba.' Leonforte maakte een armbeweging in de richting van een ruig uitziende man met de donkere, dicht bij elkaar staande ogen van een roofdier, kortgeknipt haar en grote, harige handen. Leonforte droeg zijn MP-uniform, maar Alba was als burger gekleed in een goed zittend, duur kostuum.

'Maak het je gemakkelijk, leg je voeten maar op tafel, of wat dan ook,'

zei Leonforte. Hij was lang, slank en knap, op die donkere, mediterrane manier, met dik zwart haar, kortgeknipt volgens militaire maatstaven. Okami zag het in gedachten in lange krullen over zijn voorhoofd en in zijn nek hangen, zoals de Romeinse senatoren het droegen. Terwijl Okami plaats nam op het uiteinde van een halfronde canapé, liep Leonforte naar een klaptafeltje dat tegen een muur stond. 'Een anisette? Of misschien een Sambucca. Ik heb verse koffiebonen.' Hij draaide zich om naar Okami. 'Ken je de Italiaanse Sambucca? Nee? Dan moet je dat beslist proberen.'

Okami accepteerde de heldere vloeistof waarin twee donkere bonen dreven. Hij merkte dat Alba zich niet had bewogen. Hij vroeg niets en kreeg ook niets te drinken. Eigenlijk behandelde Leonforte hem alsof hij niet bestond.

'Daar ga je,' zei Leonforte, terwijl hij zijn glas tegen dat van Okami 282

stootte. In één slok sloeg hij de helft van zijn Sambucca achterover. 'Hoe vind je het? Lekker, hè? Beter dan sake, waar of niet?'

Okami vond zijn eerste slok likeur niet lekker, maar hij liet zich niet kennen en dwong zich tot aanpassen. Hij dwong zich ook te glimlachen.

'Het smaakt heerlijk. Kan ik er misschien nóg een krijgen?'

Terwijl Leonforte zijn glas weer vulde, keek Okami om zich heen. Elke beschikbare ruimte stond vol met boeken, de meeste medisch, maar in andere stapels zag hij ook dikke pillen over internationaal recht en staatshuishoudkunde, plus verhandelingen over filosofie, van Nietzsche en Kant tot Socrates. Hij vroeg zich af of Faith Sawhill de boekenwurm van dit duo was.

Leonforte overhandigde hem zijn glas en ging in een extra grote fauteuil zitten, zijn benen over elkaar geslagen. 'Wat kan ik voor je doen?

Ik moet toegeven dat je telefoontje mij nogal verbaasde. Jullie lopen eeuwig en altijd om gunsten te bedelen.' Hij knipoogde. 'Ik heb vaak genoeg een oogje dichtgeknepen wanneer jullie, spleetogen, het publiek op grote schaal oplichtten. Wat kan het mij schelen wat jullie uithalen, zolang ik mijn deel er maar van krijg.' Hij zette zijn glas neer op een oude kist die als koffietafel dienst deed. 'Wat is het nu weer? Gokken?

Hoeren? Of wil je misschien mijn bescherming zodat je een rivaliserende familie te grazen kunt nemen? Dat soort dingen gebeurt vandaag de dag zo vaak dat ik het niet meer kan bijhouden.'

Hij lachte. 'Eerlijk gezegd, vind ik het allemaal best. Dat jullie elkaar afslachten, bedoel ik. Des te meer ruimte blijft er voor mij over.'

'Ik begrip uw tevredenheid,' zei Okami. 'Net als thuis, nietwaar, Mr. Leonforte?'

Leonforte liet niets merken. Als Okami er niet op had gelet, zou hij het trekken van dat linkeroog niet hebben gezien. 'Waarom noem je mij zo?'

'Denkt u nu écht dat ik hierheen zou zijn gekomen zonder mijn huiswerk te doen?'

'Er is huiswerk en huiswerk.' Voor de eerste keer wierp Leonforte een blik op Vincent Alba, die als een afschrikwekkende staande klok naast de afbeelding van een Romeinse veldslag stond. 'Ik ga ervan uit dat ik moet oppassen voor mensen die de moeite nemen gegevens over mij op te vragen - die mensen zouden weieens gevaarlijk kunnen zijn.' Hij pakte zijn glas weer, en zonder naar hem te hebben gekeken, wist Okami dat Alba een andere houding had aangenomen. 'Ik reageer snel en instinctief op gevaar, begrijp je wat ik bedoel, Okami? Ik zit niet zomaar wat aan te klooien. Zo hoef ik ook nooit bang te zijn een kogel in mijn donder te krijgen.'

'U hebt uw standpunt heel duidelijk gemaakt.' Okami dronk zijn Sambucca kalm op. 'Dit is werkelijk heel erg lekker.'

'Ik ben blij dat je Italiaanse spullen kunt waarderen,' zei Leonforte kortaf. 'Vertel me nu maar watje wilt.'

'Prima.' Okami zette zijn glas neer. 'Ik stel een zekere samenwerking voor. Ik heb wel enig idee van de spullen waarin u handelt -' hij stak zijn hand op - 'alstublieft, doe geen moeite dat te ontkennen. Ik heb met 283

mijn mannen een distributiecentrum par excellence. Mijn mensen kennen elke straat en steeg in Tokio. Ik weet waar uw waren de hoogste prijs zullen opleveren en waar u uw tijd beter niet kunt verknoeien. Om kort te gaan, wij zouden een uitstekend team kunnen zijn.'

Leonforte liet een harde lach horen. 'Hoor je dat, Vinnie? Hij wil dat ik de handel deel met zo'n snotneus.' Hij sprong met zóveel kracht overeind dat de glazen op de kist rammelden. 'Wie denk je, verdomme, wel datje bent, spieetoog, om hierheen te komen, mijn Sambucca te drinken, en dan een deel van mijn handel op te eisen? Als ik thuis was, zou ik de zweep over je rug leggen, maar aangezien ik in een vreemd land ben, zal ik me moeten inhouden.' Hij wees naar de deur. 'Maak dus als de sodemieter dat je hier wegkomt, en wees blij dat je er zo goed van af komt.'

'Die andere man, die Vincent Alba, is zijn lijfwacht,' zei Okami. 'Geen twijfel mogelijk.'

'Zo te horen, vormen die twee een lekker stel,' zei de kolonel. Hij stak zijn pijp in een leren tabakszak en vulde hem met tabak. Zijn vingers krulden zich liefdevol om de ruwe buitenkant van de pijpekop. De twee mannen zaten in het achterkamertje van een nachtcafé in een zijstraat van de Ginza. Het was een legale zaak en daarom veilig voor een ontmoeting. Dat gebeurde echter altijd 's nachts, en zij gebruikten altijd de dienstingang, die in een smerig steegje uitkwam. De eigenaar zelf bediende hen; nadat daar een beruchte zwarthandelaar was aangehouden en de MP's dreigden de zaak dicht te gooien, had de kolonel dat weten te voorkomen. Met het oog op de toekomst had hij deze zaak gezien voor wat hij ook was geworden - een veilige plek voor hem, vanwaar uit hij zonder gevaar kon opereren.

'Ik moet iets doen tegen het werven onder de leden van de Yakuza,'

zei Okami. 'Het feit dat hij mij bijna letterlijk de flat uitsmeet toen ik hem voorstelde samen te werken, bevalt me niets.'

'Inderdaad,' zei de kolonel. 'Dat was wél stom van hem. Zo op het eerste gezicht lijkt het erop dat hij al iemand heeft met wie hij samenwerkt.'

Okami keek enige tijd peinzend voor zich uit. Het geluid van rinkelende glazen, zachte stemmen en één keer een dronken schaterlach drong tot hen door. De eigenaar kwam binnen en verving hun lege bierglazen zonder één woord te zeggen voor volle.

Ten slotte zei Okami: 'Als dat het geval is, zitten wij allebei met een groot probleem. Voor u betekent het dat Leonforte zogoed als ongrijpbaar is. Voor mij betekent het dat mijn wereld plotseling overhoop ligt. Als Leonforte een afspraak heeft gemaakt met een andere oyabun, had ik dat nu toch wel moeten weten. Dat ik het niet weet, betekent dat er een Yakuza-hoofdman is die geheime afspraken heeft met buitenlanders.'

'Net als u.'

In het lamplicht verscheen er op het gezicht van de kolonel een spoor van een glimlach, die meteen weer was verdwenen. 'Er is iets gebeurd, Okami-san. Wij hebben ergens een zenuw geraakt.'

284

'Hoe bedoelt u?'

'Ik werd vandaag bij Willoughby ontboden,' vertelde de kolonel. Generaal-majoor Charles Willoughby was, net als de kolonel zelf, een van de invloedrijkste aides de camp van MacArthur. Hij was tevens hoofd van G-2, de inlichtingendienst van het bezettingsleger, en een constante doorn in het oog van de kolonel. 'Het kwam erop neer dat mij eens goed de mantel uitgeveegd werd.'

Okami hield de kolonel scherp in de gaten. Hij leek er ontspannen bij te zitten, bijna dromerig; Okami beschouwde dat als een goed teken.

'Blijkbaar hebben Willoughby's mensen lucht gekregen van het ad hoc onderzoek dat ik heb uitgevoerd. God zij dank hebben ze nog geen idee dat u erbij betrokken bent.'

'Ik ben uitermate voorzichtig geweest.'

In de afgelopen drie maanden hadden Okami en de kolonel onderzocht waarom bepaalde officieren van het voormalige keizerlijke leger en de marine niet waren opgeroepen om te verschijnen voor het tribunaal voor oorlogsmisdadigers. Okami zelf had de namen van die officieren aan de kolonel doorgegeven als mensen die in hun buitensporige ijver en macht gruweldaden hadden verricht waarvoor zij nu streng gestraft dienden te worden.

De kolonel had de namen van die officieren, plus de documentatie die Okami had vergaard, doorgegeven, maar tot op heden had hij geen bevredigend antwoord op zijn talloze vragen gekregen. Het was duidelijk dat iemand op de rem had getrapt.

'Willoughby vroeg zich af waarom ik, met zoveel op mijn bord, de tijd nam om op heksenjacht te gaan. Weet u wat dat is? Een nutteloos onderzoek. "Als je werkje verveelt," zei hij tegen mij, "wil ik met alle liefde een aanbevelingsbrief voor je schrijven voor welke loopbaan je ook voor ogen hebt."' De blauwe ogen van de kolonel stonden ijskoud. 'Het viel me op hoe voorzichtig hij was. Geen enkele keer noemde hij het onderwerp van mijn onderzoek of enig belang dat hij daar zelf in zou kunnen hebben.'

De kolonel klopte zijn pijp uit en stopte hem meteen weer. 'Ik begon mij af te vragen hoe ik in vredesnaam op Willoughby's tenen was gaan staan tijdens mijn zoektocht naar uw oorlogsmisdadigers.' Hij streek een lucifer af. 'Natuurlijk zou alleen iemand met een behoorlijk hoge rang in staat zijn de namen van die officieren te laten verdwijnen.' Hij stak de pijp in zijn mond, en toen die naar tevredenheid brandde, zei hij: 'Na onze ontmoeting heb ik kopieën laten maken van de gedocumenteerde bewijslast die u mij had gegeven en ze door een koerier naar hem laten brengen. Ik had de man opdracht gegeven ervoor te zorgen dat Willoughby zelf tekende voor het verzegelde pakje. Ik heb zijn handtekening dus.'

'Willoughby zal niets doen met de informatie,' stelde Okami vast.

'Dan heb ik dus mijn antwoord. Ik weet dan dat hij die mannen om veiligheidsredenen die alleen hij kent onder zijn hoede heeft genomen. Daar hoeft niets bijzonders achter te steken. Misschien bezitten zij ge285

heime informatie die MacArthur niet tijdens een open tribunaal in de openbaarheid wil brengen.'

'Gerechtigheid moet geschieden.' Okami's gezicht leek uit steen gehouwen. 'Ik zal mijn wraak hebben, Linnear-san. Dat was een essentieel onderdeel van onze overeenkomst.'

'Ik begrijp u volkomen.'

Maar later die nacht, op weg door het door de oorlog geteisterde Tokio, had Okami zijn twijfels. Het kon zijn dat de kolonel en Willoughby onder één hoedje speelden. Tenslotte waren zij beiden westerlingen, en wie kon er westerlingen vertrouwen? Okami schudde zijn hoofd. Dat was een gevaarlijke gedachtengang; hij wist dat hij deels nog dacht zoals de andere oyabun dachten. Soms, net als nu, voelde Okami zich beslist schizofreen. Diep in zijn hart wist hij wat er gedaan moest worden. Dit was een nieuwe wereld daar had de oorlog in de Stille Oceaan voor gezorgd. Als de oorlog hem iets had geleerd, was het dat Japan in de komende tientallen jaren niet uitsluitend op zichzelf kon vertrouwen. Door het eeuwenlange isolationisme waren het land en de bewoners gehavend uit de oorlog te voorschijn gekomen. Wij zijn verslagen door ons gebrek aan begrip voor wes- terlingen - en Amerikanen in het bijzonder, dacht hij. Wij hebben hun kracht onderschat, ons verkeken op hun veerkracht en hun vastberadenheid. Dat kunnen wij ons geen tweede keer veroorloven.

Voor hem, als Japanner, was het vreemd om bij de kolonel begrip te ontmoeten voor het shintoïsme, Zen, confucianisme, en de legio krijgshaftige redeneringen die samen het karakter van Japan vormden. En hij mocht de man graag.

Nee, besloot hij, hij vertrouwde de kolonel volkomen. Maar het baarde hem wel zorgen dat de kolonel bereid was Willoughby het voordeel van de twijfel te gunnen. Hij had uit ervaring geleerd dat men de ongeregeldheden in eigen huis pas als laatste opmerkt. Okami was volwassen geworden in de periode dat zijn vader door zijn eigen broer verraden was, nu zeven jaar geleden. Zijn oom was overgelopen naar een andere clan, die zijn zinnen had gezet op het lucratieve Okami-territorium in het centrum van het Tokiose zakendistrict. Okami's vader was door leden van de rivaliserende familie vermoord toen hij alleen in bed lag; Okami's moeder was die dag op bezoek bij haar zieke moeder in Hirosjima. Gewaarschuwd door en op aanwijzingen van Okami's oom waren die mannen, onopgemerkt door de schildwachten, het huis binnengeslopen en hadden hun zwaarden in de buik van Okami's vader gestoken.

Bij de begrafenis had Okami, zich nergens van bewust en diepbedroefd, tussen zijn moeder en zijn oom gestaan. Twee weken later zat hij met zijn vriendinnetje in een bar iets te drinken toen hij een gesprek opving tussen een stel jonge, dronken Yakuza kobun. Twee van hen bleken te hebben meegedaan aan de moord op zijn vader, en tot plezier van hun kameraden vertelden zij hoe het hun was gelukt ongezien het huis binnen te komen.

De volgende ochtend had Okami zijn vaders katana gepakt. Met het 286

zwaard onder zijn lange regenjas verborgen, ging hij naar het zakenadres van zijn oom en vroeg hem te spreken. Na een minuut of vijftien werd hij binnengelaten. Zijn oom, die door middel van zijn verraad rijkdom en prestige wilde vergaren, stelde breed glimlachend zijn neef voor aan de Yakuza-woestelingen die zich rondom hem hadden verzameld. Zijn oom genoot ervan in het middelpunt van de belangstelling te staan. In gedachten leefde hij nog in het feodale verleden van zijn land, toen elite-krijgers het land regeerden en de lagere stervelingen commandeerden. Volgens de oude gewoonte boog Okami voor deze mannen, die moesten staan terwijl zijn oom achter zijn massief houten bureau zat en zijn rechterhand, met de palm naar boven, uitstak. Toen hij weer recht stond, vroeg zijn oom wat hij kwam doen.

Ogenblikkelijk deed Okami een stap naar voren. Terwijl hij dat deed, sloeg hij zijn regenjas open, en toen hij op het bureau van zijn oom sprong, trok hij zijn vaders zwaard. Vóór een van de overdonderde lijfwachten kon reageren, hief hij de katana hoog boven zijn hoofd en liet het toen, met alle kracht die hij in zich had, neerkomen, waarbij hij het hoofd van zijn oom keurig van de romp scheidde.

Een fontein van bloed spoot omhoog en raakte de twee lijfwachten die het eerst reageerden. Het lichaam zonder hoofd van Okami's oom maakte een paar laatste stuiptrekkingen; het hoofd lag ondersteboven op het bebloede bureau. De ogen staarden vol ongeloof voor zich uit. Okami sloeg het handvat van zijn katana in de neus van een van de lijfwachten, draaide zich toen razendsnel om en hakte met de kling in op de schouder van een andere. Er viel een vuurwapen op de grond en de man schreeuwde het uit van de pijn terwijl hij in elkaar zakte en tevergeefs trachtte het bloed te stelpen.

Er waren er nog twee over. Zwaarden schitterden. Er was nu geen sprake meer van het gebruiken van een vuurwapen; de man die Okami op zo'n oneervolle manier zou neerhalen, zou zoveel gezichtsverlies lijden dat hij niet langer als een Yakuza zou worden beschouwd. Als gevolg daarvan zou hij uit die hechte groep worden gestoten en nergens anders heen kunnen gaan; hij zou de enige wereld verliezen die hem accepteerde. Okami maakte een schijnbeweging naar rechts, ging toen naar links en sprong van het bureau af. Hij trok daarbij zijn benen onder zich omhoog en sloeg naar rechts, terwijl hij langs de derde lijfwacht vloog. Zijn zwaard trok een spoor over de borst van de man, zodat weefsel, huid en spieren openkrulde. De man liet zijn katana uit zijn krachteloze hand vallen.

Toen hij op de vloer belandde, trof Okami een dof gevoel, en toen hij zich omdraaide naar de vierde man, schoot de pijn als vloeibaar vuur door hem heen en wist hij dat hij gewond was. Hij verbeet zijn pijn, weerde een tweede slag van de man af en schopte hem tegen zijn knie, waarna hij van de gelegenheid gebruik maakte om door zijn verdediging heen te dringen. Hij sloeg het heft van zijn zwaard tegen het rechteroor van zijn tegenstander, stootte toen naar voren en voelde de punt van zijn zwaard in het vlees glijden en weer eruit. De vierde lijfwacht zakte op de vloer ineen.

287

Zo werd Mikio Okami oyabun van de Okami-clan. Vóór hij het kantoor verliet, had Okami de tegenwoordigheid van geest om het hoofd van zijn oom bij het vochtige haar te pakken. Zes weken lang hing het daarna aan een leren riem op de binnenplaats van Okami's huis. Iedereen die hij gedurende die tijd bij zich ontbood - de leiders van zijn clan, evenals de oyabun van de andere Tokiose clans - was verplicht om er, op weg naar hem toe, langs te lopen.

De laatste oyabun die Okami bij zich liet komen, was Seizo Yamauchi. Hij had de schouders van een stier, een lang, mokkend gezicht en er hing een rechtschapen sfeer om hem heen. Hij deed altijd afkeurend over het verlies van de nationale waarden onder de nieuwe rekruten die zich bij de Yakuza aansloten, maar hij was een woekeraar par excellence. Terwijl de oorlog het land teisterde, kneep hij de oude mensen in zijn gebied uit en ronselde hij hun zonen, van wie zij afhankelijk waren. De twee kobun die Okami in de bar had horen praten, waren van de Yamauchi-clan.

Toen Seizo Yamauchi de binnenplaats overstak, bleef hij even staan kijken naar het verschrompelde hoofd van Okami's oom. Hij schudde afkeurend zijn hoofd, alsof hij het werk van een anarchist stond te bekijken.

'Slechte tijden,' zei hij tegen Okami, nadat de rituele begroeting achter de rug was.

'Ik ben het helemaal met u eens,' zei Okami, terwijl hij zich over de hibachi boog om thee voor zijn gast te zetten. Hij kon de spanning van de oudere man voelen en moest moeite doen zijn eigen zorg niet te laten merken. Hij had nog heel ver te gaan, en er zouden gemene verrassingen op hem liggen te wachten.

Geen van de mannen zei nog iets tot de gesneden bladeren op de bodem van de kopjes waren gelegd, het hete water erover was gegoten, hij de garde had gepakt en de bleekgroene thee schuimig had opgeklopt. Okami keek toe terwijl Yamauchi het kopje naar zijn lippen bracht; toen pas pakte hij zijn eigen thee. Yamauchi knikte, tevreden over de manieren van de jongere man.

'De reden waarom ik om dit gesprek heb gevraagd, is de volgende,'

zei Okami op zijn vriendelijkste toon. 'Nu er is afgerekend met de verrader van de Okami-clan zou ik samenwerking met de Yamauchi willen voorstellen.' Hij schonk hen beiden nog eens in. 'Dit zijn inderdaad slechte tijden. Er komt oorlog aan; dat voel ik zoals een oude man voelt dat er regen komt - in zijn botten. Meer dan ooit moeten wij nu de handen ineenslaan, onze onderlinge vetes opzij zetten en wraak achterwege laten. Ter wille van ons voortbestaan, Yamauchi-san.'

Hij zette zijn kopje neer. 'En ter wille van nog iets, als ik zo vrij mag zijn.' De oudere man knikte. Hij was nu meer op zijn gemak. 'Ik ben een jonge man. Misschien - zoals sommigen ongetwijfeld hebben gezegd ben ik nu nog te onervaren om oyabun van zo'n grote familie als de mijne te zijn. Maar ik heb slechts gereageerd op de omstandigheden, dus misschien zal mijn abrupte... promotie mij vergeven worden. Ik ben mij echter zeer goed bewust van mijn precaire situatie, en nu ik erover na288

denk, zie ik in dat het in mijn voordeel zou zijn indien ik een mentor zou hebben, ouder en wijzer dan ik, tot wie ik mij om raad kan wenden. In ruil voor zijn diensten en moeiten ben ik bereid om de rijkdom van de Okami's te verdelen. Wat vindt u van dat idee, Yamauchi-san?'

Yamauchi deed net of hij diep moest nadenken over dat aanbod, maar Okami voelde zijn opluchting alsof de zon van achter een wolk te voorschijn was gekomen. Uiteindelijk zei Yamauchi: 'Wat u voorstelt, heeft zijn voordelen. Het laat zien dat u, ondanks uw jeugdige overmoed, die sommige oyabun veroordelen, toch een wijsheid bezit die anderen van uw clan niet bezaten.' Hij knikte. 'Ik aanvaard uw voorstel.'

'Uitstekend. En om de overeenkomst te bezegelen, verzoek ik u slechts de twee moordenaars van mijn vader te zoeken en hen eigenhandig ter dood te brengen.'

Yamauchi zei lange tijd niets. Hij bewoog zich niet; raakte zijn thee niet meer aan, hoewel die koud stond te worden. Na een tijdje zei hij langzaam: 'Ik heb genoeg thee gehad. Laat alstublieft een fles cognac komen, zodat wij elk op onze eigen manier deze historische vereniging van de Yamauchi-en de Okami-families kunnen vieren.'

Twee nachten later verwelkomde Okami in het achterkamertje van de bar die als Yakuza-ontmoetingsplaats dienst deed Mitsuba Yamauchi. Mitsuba was een van Seizo's assistenten en een van zijn twee hoofdexpediteurs; hij was tevens Seiko's neef. Mitsuba was op zijn hoede, wat Okami in zijn plaats ook zou zijn. Hij was een magere man zonder noemenswaardige heupen en de lange benen van een spinachtige. Hij had een zenuwtrekje, waardoor hij steeds met zijn duim langs de zijkant van zijn kaak streek. Zijn platte gezicht werd gedomineerd door een mond met dikke lippen die hij, zowel voor vriend als vijand, in een onschuldig uitziende glimlach plooide. Na de rituele begroeting maakte Mitsuba de knopen van zijn jasje los en ging op zijn gemak aan het kleine tafeltje tegenover Okami zitten. Terwijl hij dat deed, zag Okami de kolf van een .38 uit de tailleband van zijn pantalon steken. In de bar vóór zat een stel van Mitsuba's soldaten, alert als jachthonden die hun prooi roken. Okami was alleen, expres. Een halfuur lang dronken beide mannen goede whisky van de zwarte markt en spraken ze op beleefde toon over koetjes en kalfjes. Het geluid van de bar vóór drong gedempt tot hen door. De radio speelde een levendig Amerikaans liedje en een paar dronkemannen zongen het een paar regels mee.

Uiteindelijk vroeg Okami: 'Wat is uw mening over de voorgestelde fusie tussen mijn familie en de uwe?'

'U hebt een opmerkelijke manier om iets uit te drukken dat reeds een voldongen feit is,' meende Mitsuba.

Okami knikte wijs, maar enigszins treurig. 'Dat dacht ik ook. Tot ik vandaag dit ontving.' Hij stond op en liep naar het andere eind van de kamer, waar hij een 16-mm filmprojector aanzette. 'Ik zou u willen vra289

gen deze film helemaal af te zien, Mitsuba-san, en dan uw mening te geven.'

De film draaide al toen Okami weer op zijn stoel plaats nam. Uit zijn ooghoeken keek hij naar Mitsuba's reactie op de korrelige maar duidelijke zwart-witfilm, waarop te zien was hoe Seiko Yamauchi eigenhandig twee leden van zijn eigen clan doodschoot. Dat waren, natuurlijk, de soldaten die Okami's vader hadden vermoord.

De boeiende film bereikte zijn einde en Okami liet Mitsuba even alleen om de projector uit te zetten. Hij schonk voor hen allebei nog een glas whisky in.

'Waar -' Mitsuba zweeg even om zijn keel te schrapen. Hij dronk de helft van zijn glas leeg voor hij verder ging. 'Waar hebt u dit vandaan?'

'Van een van mijn contacten bij de Tokko.' Dit was de beruchte 'gedachtenpolitie', die zo machtig was dat zelfs de Yakuza hen vreesden.

'Dus de politie is al in het bezit van dit bewijsmateriaal tegen Seizosan.'

Het viel Okami op dat hij niet de term mijn oom gebruikte. Okami zei niets. Hij wilde zien in welke richting Mitsuba zou springen na deze stoot onder de gordel.

'Dit zal chaos in de rangen veroorzaken,' zei Mitsuba, bijna in zichzelf.

'Wanneer Seizo-san van het toneel verdwijnt...' Hij richtte zijn blik op Okami. 'Mag ik u iets bekennen, Okami-san? Ik ben het al enige tijd niet eens met Seizo-sans plannen op de lange termijn. In feite ben ik hevig tekeergegaan tegen verscheidene besluiten die hij onlangs heeft genomen.' Zijn ogen boorden zich in die van Okami en beiden wisten dat Mitsuba het plan bedoelde om Okami's vader te vermoorden.

'Het verheugt mij dat te horen,' zei Okami. 'Wellicht dat er nog iets van het bondgenootschap tussen onze twee families gered kan worden.'

Toen stond hij op, ten teken dat het gesprek voorbij was. Een uur later werd dit scenario herhaald met Katsuodo Kozo, een onverschrokken, branie-achtige man, Seizo's andere expediteur. Kozo had een opvliegend karakter, iets dat hem bijna evenveel vijanden had bezorgd als zijn heldere, logische manier van denken hem bewonderaars had opgeleverd. In tegenstelling tot Mitsuba was hij alleen gekomen. Tijdens de film bleef hij stil en zwijgend zitten. Toen Okami klaar was, zei hij: 'Weet u, de twee jongens die Seiko-san doodschoot, waren degenen die verantwoordelijk waren voor uw vaders dood.'

'Zij voerden de misdaad uit, dat is waar,' zei Okami met enige nadruk.

'Maar het was Seizo-san die er de opdracht toe gaf.'

Kozo dacht hier even over na. 'Ik geloof niet dat Seizo-san vergelding op hen had uitgeoefend indien het geen voorwaarde voor het bondgenootschap zou zijn geweest.'

'Oude schulden moeten betaald zijn eer nieuwe overeenkomsten hun beslag kunnen krijgen.'

Kozo zette zijn vingertoppen tegen elkaar en zat daar strak naar te kijken. 'Het lijkt erop dat Seizo-san een misrekening heeft gemaakt.' Nu bewoog hij zich iets. 'Ik kan niet voor Mitsuba spreken, maar voor mijzelf 290

lijkt mij de beste koers voor de Yamauchi-familie te zijn om een eigen weg te zoeken die parallel loopt aan die van de Okami-familie.'

Goed gezegd, dacht Okami. 'In de komende weken zal er binnen de Yamauchi-familie hevig tumult ontstaan,' zei hij. 'Er zijn er die zich hevig tegen uw filosofie zullen verzetten. Dit tumult zou kunnen overslaan naar de andere families. Er zou onder de oyabun zelfs gesproken kunnen worden over ingrijpen. Ik geloof niet dat dit de beste koers is voor de Yamauchi-familie. Het zou ongetwijfeld gevaarlijk blijken te zijn voor degene die de macht zou willen grijpen.'

Hij boog zich voorover en schonk voor hen beiden nog een whisky in.

'De Yamauchi-familie is de weg kwijtgeraakt. Het is mijn wens dat de Yamauchi-familie de stabiliteit herkrijgt die het eens had. Van nu af aan beschouw ik de Yamauchi als een gevaar, niet alleen voor de Okamifamilie, maar voor alle families. Wees ervan overtuigd dat ik alles zal doen wat in mijn macht ligt om ervoor te zorgen dat die stabiliteit herkregen en in stand gehouden zal worden.'

Okami zag aan Kozo dat die precies begreep wat hij voorstelde. Hij hief zijn glas voor een westerse toost. 'Op die stabiliteit,' zei hij, met een zweem van een glimlach.

Een week later ontdekte de politie, na een anonieme tip, de lichamen van Seiko Yamauchi en zijn neef Mitsuba in de woonkamer van Mitsuba's huis. Uit de positie van de lichamen en uit de wonden op beide lichamen bleek duidelijk dat de twee Yakuza ruzie hadden gehad, wat had geleid tot dit bloedbad. En als er al een of twee onduidelijkheden waren, dan zag de politie die maar al te graag over het hoofd. Het belangrijkste was ten slotte dat er twee Yakuza minder waren om je zorgen over te maken. Misschien dat ze elkaar allemaal zouden uitroeien - daar zou de politie pas echt blij mee zijn.

In de weken die volgden, werden de lichamen van verscheidene Yamauchi-soldaten en -leiders gevonden, tot Katsuodo Kozo al zijn vijanden had uitgeschakeld en zijn macht geconsolideerd was. Zoals Okami had voorspeld, werden de andere oyabun onrustig bij zoveel bloedvergieten en er was sprake van een gezamenlijk ingrijpen teneinde de Yamauchi tot de orde te roepen. Trouw aan zijn woord beschermde Okami de vrede en Kozo door de andere oyabun op een afstand te houden tot Kozo stevig in het zadel zat.

De uitkomst versterkte niet alleen Kozo's aanzien in de onderwereld, maar ook die van Okami. Van toen af aan werd hij steeds meer beschouwd als een ziener, die de families door moeilijke tijden heen kon helpen.

Dit was het begin van Okami's promotie tot Kaisho, de mysterieuze commandant, oyabun van alle oyabun.

Het toeval wilde dat generaal Willoughby een adjudant had die de aandacht van Okami's mensen had getrokken. Dat kwam omdat hij op jonge mannen viel, en de onderwereld waarin hij wel móest doordringen teneinde zijn bijzondere dorst te lessen, was het terrein van Okami's familie. 291

Hij heette Jack Donnough. Een jongensachtige man, vrij knap, met zandkleurig haar, een hoog voorhoofd en groene ogen. Op zijn werk was hij gesloten en gespannen, maar volgens Okami's bronnen juist het tegenovergestelde tijdens zijn nachtelijke strooptochten. Terwijl Okami door nachtelijk Tokio liep, bedacht hij dat hij Donnough weieens zou kunnen gebruiken. Hij liet zijn chauffeur naar Shinjuku rijden, waar instellingen voor de waterhandel, zoals de Japanners het welsprekend noemden, als paddestoelen uit de grond schoten. De eigenares van de Ijzeren Poort ging hem voor naar binnen. Zij boog zó vaak en zó diep dat zij er duizelig van moest zijn. Ze was een kleine vrouw in een zwart-met-oranjekleurige kimono. Haar haren waren opgemaakt in de stijl van de oude geisha's. Enorme spelden van schildpad hielden het kapsel op zijn plaats. Hoewel haar gezicht rimpels vertoonde, was het nog steeds een elegante herinnering aan de tijden dat ze jong en begeerlijk was geweest.

Inderdaad, vertelde zij, Jack Donnough was het geurige veld aan het ploegen, en ze wees het kamertje aan, rechtsboven aan de achterkant. Okami vond het interessant dat Amerikanen zo'n streng taboe zagen in seksuele relaties tussen mannen; in Japan werd dat al eeuwenlang als een deel van het leven geaccepteerd.

Vreemd genoeg wilde Donnough per se die kamer hebben, vertelde de eigenaresse. Ze wist niet waarom, maar nadat Okami een snelle gang rondom het gebouw had gemaakt, snapte hij het wel. Het raam van Donnoughs liefdesnestje kwam uit in het steegje om de hoek, waar het donker was, zodat het bij een inval door de politie of iets dergelijks gemakkelijk was om ongezien weg te komen.

Okami ging de Uzeren Poort weer binnen en stond op het punt de trap op te gaan, toen hij de Amerikaanse verpleegster zag die hij tijdens zijn bezoek aan Johnny Leonforte was tegengekomen. Faith Sawhill. Hij deed snel een stap naar achteren in de schaduwen van de gang die naar de keuken leidde en zag dat ze rechtstreeks naar de trap liep en naar boven ging. Interessant dat hij haar daar zag, en helemaal dat zij er kennelijk zo goed de weg wist.

Okami sprak de eigenaresse aan, vroeg haar of zij iets over de Amerikaanse vrouw wist.

'Ze komt wel vaker hier,' zei de vrouw nadenkend. 'Misschien één op de vier keer dat Donnough hier komt. Zij is hier echter nooit als hij hier niet is. Wat ze daarbinnen met die twee mannen doet, is mij een raadsel.'

Ze haalde haar schouders op. 'De eerste keer dat het gebeurde, heb ik tegen Donnough gezegd dat ik méér geld van hem wilde hebben. Hij betaalde dat zonder bezwaar.'

Gefascineerd liep Okami zachtjes de trap op, Faith Sawhill achterna. Aan het einde van de gang bleef hij even staan. Wat moest hij nu doen? In een impuls legde hij zijn oor tegen de deur.

'Weetje zeker dat het veilig is?' hoorde hij Sawhills stem door de deur heen zeggen.

'Ik heb je toch gezegd dat hij geen Engels spreekt,' zei een mannenstem, ongetwijfeld Donnough zelf. 292

'Dit hele gedoe werkt op mijn zenuwen.'

'Welk gedoe?' vroeg Donnough op ijskoude toon. 'Seks tussen mannen of koerierster spelen voor Alba?'

'Jij bent me veel te geestig voor iemand die zulk gevaarlijk spel speelt,'

zei Sawhill. 'Als Willoughby erachter komt wat jij doet...'

'Dat gebeurt niet,' zei Donnough effen. 'Die kleine fascist heeft het veel te druk met het trainen van zijn Japanse kolonels. Hij wil hen opleiden tot spion.' Hij grinnikte zacht. 'Och, het valt natuurlijk niet mee om voor een echte oorlogsmisdadiger aan werk te komen.'

'Die mannen horen achter slot en grendel. Ik weet iets van de wreedheden waar zij verantwoordelijk voor zijn.'

'Neem maar van mij aan dat Willoughby dat ook weet. Maar hij heeft

's nachts geen moeite om in slaap te komen. Dat komt omdat hij alleen maar aan de communisten kan denken. Hij wil van die Japanse officieren de kern maken van de militaire generale staf van het opnieuw bewapende Japan. Hij zegt altijd: "De sovjets zitten op spuugafstand."'

Okami hoorde het bloed in zijn oren suizen. Zijn hart bonkte en zijn keel was kurkdroog. Waar was hij op gestoten? Hij had gelijk gehad wat Willoughby betreft. Maar wat bracht Sawhill heen en weer tussen Donnough en Alba? En waarom Alba, en niet zijn baas Johnny Leonforte?

'Ik ben al laat,' zei Sawhill. 'Geef het me maar.'

Haar stern klonk plotseling luider, en geschrokken besefte Okami dat ze naar de deur was gelopen.

'Hier heb je het,' zei Donnough. 'De laatste sul van Willoughby's groepje van vijftien. Hier zal Alba blij mee zijn.'

Okami hoorde iets ritselen en hij draaide zich om en rende de gang uit. Haastig nam hij de laatste treden van de trap terwijl er boven een deur openging en hij het getik van hoge hakken de trap af hoorde komen. Toen zij beneden kwam, zat hij op een zwarte, gelakte bank op haar te wachten.

'Miss Sawhill.' Hij stond op en glimlachte naar haar.

Faith Sawhill draaide zich naar hem toe. Haar koele, donkerblauwe ogen namen hem op alsof hij een aardige handtas was in een etalage.

'En u bent Mikio Okami. Ik herinner me u.'

'Dat is mooi. Zou u wellicht iets met mij willen drinken?'

'Dat zal helaas niet gaan.' Er vormde zich een frons boven haar wenk-brauwen. Ze stak de bruine envelop die ze in haar hand had onder haar arm. 'Ik bén al laat. Jonathan houdt niet van wachten.'

'Bedoelt u niet Vincent Alba?'

Voor de eerste keer leek Faith te schrikken. 'Eh, ja, gezien de omstandigheden denk ik dat ik toch wel een paar minuten over heb.'

Okami nam haar mee naar een akachochin verderop in de straat. De rode lantaarn zwaaide vrolijk in de duisternis heen en weer. Binnen was het lawaaierig en zó rokerig dat zij het einde van de lange, smalle ruimte niet konden zien. Ongehinderd door het lawaai werkte Okami zich door de menigte heen naar de bar, waar hij, zonder Faith te vragen wat ze wilde drinken, twee whisky's bestelde. Daarna ging hij haar voor naar een leeg zitje achterin de zaak.

293

'Jij en Alba hebben een aardig zaakje lopen,' zei Okami, zodra ze zaten.

'Pardon?'

'Misschien slapen jullie zelfs wel samen, achter Johnny's rug om.'

Faith lachte. 'Ja, en misschien is de maan wel van Zwitserse kaas.'

Weer lachte ze. 'Die vent is net een aap.'

'Een aap voor wie jij werkt.'

Faith draaide haar hoofd weg. 'U bent of een helderziende of goed in het afluisteren.'

'Wat heeft hij dat Johnny niet heeft?'

'Alba? Hij is absoluut loyaal. En hij weet bevelen op te volgen.' Faith pakte haar glas op en nam een slokje van de whisky. 'Johnny is grillig, een beethoofd. Zijn veroveringsplannen lopen niet altijd synchroon met de werkelijkheid.'

'Dus Vincent Alba is zijn goede herder.'

Ze knikte. 'Zo zou je het kunnen noemen.'

Okami zat de vrouw een paar minuten op te nemen. Ze was buitengewoon mooi, met een ovaalvormig gezichtje, ogen als van een kat en een mond die Okami herinnerde aan een geisha die hij ooit had gekend. Daarnaast echter wist zij hoe ze een gesprek moest voeren, en dat vooral maakte haar zo interessant.

'Voor wie werkt Alba?'

'Op dit moment kunt u dat maar beter niet weten,' zei Faith, op zo'n ernstige toon dat Okami even aarzelde.

'Misschien zou ik deze vragen aan majoor Donnough moeten stellen.'

Het moet worden gezegd, Faith vertrok geen spier. 'Ik zie al waar dit gesprek heen gaat.' Ze trok een wenkbrauw op. 'Begrijp ik het goed dat Vincent en ik een nieuwe partner hebben?'

'Gaat het zó gemakkelijk?'

Ze haalde haar schouders op. 'Een kwestie van aanpassen...' Ze zag zijn niet-begrijpende blik en voegde eraan toe: 'Wat u op ons vóór hebt, is dat dit uw land is. Trouwens, als u Donnough aangeeft, gaan we er allemaal aan. Mijn besluit is dus heel eenvoudig. Twee derde van de poet is beter dan niets.'

Hij dacht er even over na. 'Wat doet Alba met de informatie over Willoughby's ploegje oorlogsmisdadigers?'

'Voor zover ik weet, niets. Hij stuurt het alleen maar door naar de States.'

'En jullie twee hebben geen idee waarvoor het wordt gebruikt?'

'Nee.'

Okami besloot dat hij zo niet verder kwam. 'En als ik nu eens een pistool tegen Alba's slaap houd terwijl ik hem deze vragen stel?'

Faith snoof verontwaardigd. 'Jezus, jullie zijn ook allemaal hetzelfde, hè? Alles regelen met behulp van een wapen.'

Okami voelde zich gestoken door de minachting in haar stem en hield zijn hand op. 'Mag ik eens zien wat Donnough je heeft meegegeven?'

Faith keek hem nieuwsgierig aan, alsof ze hem voor de eerste keer zag.

'Ik neem aan dat ik geen keus heb.'

294

Snel keek hij de rapporten door die Donnough had gekopieerd. Willoughby had het druk gehad. Luitenant-generaal Arisue, voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst van de generale staf en verscheidene van zijn officieren waren al opgenomen in de geschiedkundige afdeling van G-2, waar zij Willoughby up-to-date rapporten verschaften over sovjettroepenbewegingen in het Verre Oosten. Kolonel Takushiro Hattori, ooit hoofd van de generale staf, was nu belast met de militaire demobilisatie van Japan. Dat was om twee redenen schrikbarend. Een oorlogsmisdadiger die aan het hoofd stond van het uitziften van andere oorlogsmisdadigers, en als Willoughby's plan voor de herbewapening van Japan doorging, zou Hattori belast zijn met de hermobilisatie van het leger.

Dit is schandelijk, dacht Okami. Het kostte hem enige concentratie om niet te trillen van woede. Die mannen, die hij voor zijn ogen langs zag komen als danseressen in een nachtclub, waren gepromoveerd tot een zekere hoogte van beroemdheid in plaats van veroordeeld te worden tot de hel die zij verdienden.

'U lijkt me nogal gespannen, Mr. Okami,' zei Faith. 'Ik kan misschien beter nog maar iets te drinken laten brengen.'

Okami worstelde met de vragen die het rapport bij hem opriepen, namelijk: welk belang kon de baas van Vincent Alba in Amerika erbij hebben? Wie die baas ook was, hij was zeker een maffia-capo. Waarom was het voor hem zo interessant te weten dat bepaalde elementen in het Amerikaanse leger oorlogsmisdadigers in dienst hadden voor hun inlichtingendiensten ?

De whisky kwam en Okami dronk zijn glas achter elkaar leeg. Het kon hem niet meer schelen wat Faith Sawhill van hem vond. De openbaring van Donnoughs rapport maakte haar overbodig. Zij was tenslotte, ondanks haar schoonheid en intelligentie, slechts een vrouw van wie hij de rol in dit spel reeds kende. Zij was een onbelangrijke pion, net als Johnny Leonforte. Hij en de kolonel hadden zich afgevraagd of iemand Leonforte in de rug steunde en nu had hij zijn antwoord: Vincent Alba's mysterieuze capo in de States.

Hij hief zijn hoofd op. 'Vertel mij eens, Miss Sawhill, wat is uw rol in dit alles? De maffia is toch een spel dat louter door mannen wordt gespeeld?'

'En u weet van mannenspelletjes alles af, nietwaar Mr. Okami?' Ze glimlachte zo lief terwijl ze dat zei dat hij haar minnaar had kunnen zijn. Even sloeg ze haar ogen neer en ging toen verder: 'De waarheid is dat ik een rusteloze ziel heb. Ik ben een goede Amerikaan. Ik ben hierheen gekomen om mijn plicht te doen voor mijn vaderland, en naar mijn beste vermogen.'

'En toevallig kwam u bij de verkeerde mensen terecht,' zei hij op sceptische toon.

'Ik ben verliefd geworden op de verkeerde man.' Op haar gezicht waren verdriet en spijt te lezen. 'Ik geef toe dat het stom was voor Johnny te vallen, voor zijn manische energie en krankzinnige dromen.' Ze hief een hand op en liet hem toen in haar schoot vallen. 'Waarom is het 295

gebeurd? Het zijn de naweeën van de oorlog - of misschien is het deze stad wel - Tokio - zo buitenaards en vreemd en verwoest. Ik - ik ben erdoor overvallen.' Weer die glimlach, zo ontwapenend. 'Ziet u, ik ben zo nieuwsgierig als een kat. Zelfs Vincent en Johnny konden hun werk niet lang voor mij verborgen houden. Toen Vincent erachter kwam, wilde hij mij eruit gooien, maar -' de glimlach werd breder - 'ik heb mijn dij om Johnny heen geklemd en hij liet me blijven. Zo raakte ik erbij betrokken - als een boom die meegezogen wordt door een orkaan.'

Okami vroeg zich af of hij haar zou geloven of niet. Toen realiseerde hij zich dat het er niet toe deed - zij deed er niet toe. Alleen de van Willoughby gestolen informatie was hier van belang.

Hij stond op, het rapport nog in zijn hand. 'Ik zal hier een kopie van maken; u hebt ze morgen terug.'

Faith keek benauwd. 'Vincent zal een beroerte krijgen.'

'Dat moet dan maar. Hij zal eraan moeten wennen dat hij er een nieuwe partner bij heeft.'

'Dit rapport is van onschatbare waarde,' zei Okami. 'Het is het wapen dat ik nodig heb voor mijn wraak.'

De kolonel bestudeerde de papieren terwijl hij en Okami door het Ueno Park wandelden. De kolonel liet niet merken dat hij de cognacfles wel zag die Okami bij zich had en waaruit hij zo nu en dan een slok nam. Okami was niet naar bed geweest. Hij was dronken, was door blijven drinken vanaf het moment dat hij Faith Sawhill had verlaten en zijn opgetogenheid steeg bij iedere stap die hij nam, want nu zag hij een manier om degenen die hij het meeste haatte te vernietigen. Het was vroeg in de ochtend en er hing een geur in de lucht die Okami associeerde met zijn kindertijd. In die tijd zag hij zijn vader niet zo vaak, maar iedere lente nam zijn vader Okami en zijn broertje mee naar het Ueno Park om naar de kersebloesem te gaan kijken. Die zoete, vluchtige geur deed hem eraan denken hoe hij zijn vaders hand vasthield. Die hand was hard, droog en troostend. Hij had zich gelukkig gevoeld met de grote man, die boven hem uittorende.

'Kijk naar de kersebloesem boven je hoofd,' hoorde hij zijn vader nog fluisteren op een bijna eerbiedige toon. 'De bloesems bloeien zó snel, en op het hoogtepunt van hun pracht vallen ze op de grond en sterven ze. Daarom houden wij ook zoveel van ze, omdat alle mensen als die bloesems zijn; wij bewaren hun schoonheid in onszelf, wij zijn er één mee. Shizen' - natuur - 'is een woord dat wij van de Chinezen hebben over-genomen, omdat we er zelf geen woord voor hadden. Waarom hadden we dat ook nodig? Zijn de mensen en de natuur niet één en dezelfde?'

Nu hij hier weer in Ueno liep te wandelen, snoof Okami diep de wonderbaarlijke geur op. Hij keek opzij naar de kolonel, die zonder veel te zeggen de rapporten nogmaals doornam.

Okami zei: 'Als u deze informatie rechtstreeks aan MacArthur doorgeeft -'

De kolonel keek hem scherp aan. 'Waarom denkt u dat hij niet al op de hoogte is van de plannen van Willoughby?'

296

Daar wist Okami zo gauw geen antwoord op te geven.

'Hier onder de kersebomen,' zei de kolonel zachtjes, 'moeten we de tijd nemen om dit eens goed te bekijken.' Hij ademde een paar keer diep in en uit, en Okami moest er weer aan denken waarom hij deze westerling zo graag mocht.

'Ik weet waartoe deze mannen in staat zijn,' ging de kolonel verder op diezelfde, kalmerende toon. 'Ik weet dat zij de opdracht uitvaardigden om uw broeder te executeren.'

'Hij was een pacifist,' zei Okami met gesmoorde stem. 'Hij was degene die moedig was, ik niet. Hij sprak uit wat ik diep in mijn hart voelde, maar niet hardop durfde te zeggen.'

'Misschien was hij ook een klein beetje dwaas. Het was toen niet de tijd om je mening te verkondigen wanneer die inging tegen de meerderheid.'

'Nee, nee, snapt u het niet, hij bleef trouw aan zichzelf. Een held.' De verbittering in Okami's stem was als vergif in een glas wijn. 'En ik was degene die werd gedecoreerd - een aanfluiting eigenlijk, want wat ik deed, deed ik uit angst voor mijn eigen leven; mijn kapitein zou me in de rug hebben geschoten als ik mijn orders niet had opgevolgd. Maar dat had ik moeten riskeren.'

Misschien omdat hij dronken was, voegde hij er nog aan toe: 'Vraagt u me niet waarom ik het risico had moeten nemen in de rug geschoten te worden?'

De kolonel bleef staan en pakte de lege cognacfles uit Okami's hand.

'Ik weet waarom. Om de glorie. "Als wij maar mogen vallen als kersebloesem in de lente - zo stralend en zuiver!"'

Na het opzeggen van dit gedicht, dat een kamikazepiloot had geschreven vlak vóór hij zijn dood tegemoet vloog, begon Okami te huilen. Hij was dronken, en onder vrienden, dus was dit geoorloofd - zelfs wenselijk. De martelende druk van binnen uit waarmee elke emotie werd opgekropt, had er behoefte aan zo nu en dan ontladen te worden.

'Generaal MacArthur kan toch onmogelijk goedkeuren wat Willoughby van plan is,' zei Okami, terwijl hij zijn ogen afveegde. De koele, frisse lucht verdreef zijn dronkenschap. 'Het zou voor uw land een diplomatieke ramp zijn, en een economische voor het mijne, indien Japan nu herbewapend zou worden. Als Japan niet in staat is een nieuwe economie op te bouwen die steunt op een vreedzame maatschappij, zal er voor ons allen geen toekomst meer zijn.'

'Daar ben ik het helemaal mee eens. En MacArthur ook, voor zover ik weet.' De kolonel sloeg zijn handen achter zijn rug ineen. 'Maar nu hebben we nog steeds geen idee waarheen die informatie gestuurd wordt en wie er nu nog bij kunnen komen. Wie zijn onze vijanden nu, Okamisan? Ik kan ze niet zien. U wel? En ik heb een groeiend vermoeden dat ze machtig kunnen zijn - en groot in aantal.'

'Er is nu geen tijd voor dit - gemijmer.' Okami gooide het laatste woord er nijdig uit. 'U moet naar MacArthur -'

De kolonel schudde zijn hoofd. 'Nee, luister naar mij, goede vriend, wij moeten het scenario dat Willoughby in zijn hoofd heeft onschadelijk 297

maken - maar we moeten behoedzaam te werk gaan. MacArthur heeft een gloeiende hekel aan onenigheid tussen zijn mensen. Hij heeft zijn eigen problemen met de president en de geallieerden, en hij kan geen negatieve publiciteit gebruiken. En we moeten enig idee zien te krijgen tegen wie we het moeten opnemen. Vertel mij eens, Okami-san, zou u uw katana trekken wanneer u doof, stom en blind zou zijn?'

'Wanneer het moest, wel,' antwoordde Okami somber. De laatste effecten van de alcohol brandden in zijn hart, evenals zijn behoefte om zich te wreken.

'U bent niet iemand met zelfmoordneigingen. Daar ken ik u te goed voor,' zei de kolonel bits. Weer schudde hij zijn hoofd. 'We hebben Alba, en zijn baas in de States, die hier grond onder de voeten krijgen - niet alleen in de Amerikaanse zwarte markt, maar ook in uw Yakuza. De maffia en de Yakuza in één bed is iets waaraan ik niet moet denken. Dat is ons grootste probleem. Willoughby's plannetje is slechts een onderdeel van een veel groter plan, een plan dat we duidelijk moeten kunnen zien éér we weten wat wij ertegen kunnen doen.'

'Ik neem aan dat het tijd wordt om Alba een bezoekje te brengen.'

'Nee,' zei de kolonel. 'Ik geloof dat dat een vergissing zou zijn. Voorlopig weten we nog niet wie onze vriend is en wie onze vijand.' Ze liepen weer door. De zon scheen warm op hun schouders, en het ochtendbriesje was gaan liggen. De kolonel bleef zwijgen toen er een paar gewapende soldaten langs kwamen. Er kwam een kind naar hem toe, zijn armpjes vol kersebloesem, die hij van het gras had opgeraapt. Hij wierp zijn armen omhoog en de bloesems dwarrelden neer als sneeuwvlokken. De hoge lach van het kind weerklonk in het park toen hij wegrende.

'Het beste wat we nu kunnen doen, is Johnny Leonforte met dit alles te confronteren,' ging de kolonel verder toen het weer veilig was. 'Voor zover ik heb begrepen, lijkt hij mij de zwakste schakel in deze ketting. Als dat zo is, zal hij ook het makkelijkste breken.'

'Daar kan enig geweld voor nodig zijn.'

Het gezicht van de kolonel stond ernstig. 'Okami-san, het is van het allergrootste belang dat wij precies weten welke situatie wij het hoofd moeten bieden. De toekomst van uw land - en wellicht ook het mijne staat op het spel.'

Okami koos de tijd en de plaats met grote zorg. Drie dagen lang schaduwde hij Johnny Leonforte, zodat hij een idee kreeg van zijn gewoontes. Uiteindelijk besloot hij hem aan te spreken wanneer hij op weg was naar de flat van Faith Sawhill.

Okami had ontdekt dat Leonforte zijn avonden zoveel mogelijk vrijhield, omdat dat de tijd was waarop hij zijn meest lucratieve zaken afhandelde. Okami stond in de schaduw aan de overkant te wachten toen Leonforte zijn dienstjeep tot stilstand bracht.

Met zijn hand op het platte gevest van zijn wakizashi, zijn lange, lichtgebogen mes, dat tegen zijn buik aan lag, stak Okami snel de straat over.

'Johnny!' riep hij, terwijl hij op de andere man afliep. 298

Leonforte draaide zó snel zijn hoofd om dat Okami zijn nekwervels hoorde kraken.

Leonforte kneep zijn ogen samen. 'Jij! Ik heb toch gezegd -'

Okami's rechterhand schoot uit in een krachtige stoot tegen Leonfortes solar plexus, precies daar waar de belangrijkste zenuwbundels onder de spieren samenkomen.

'Aagh!'

Leonfortes stem klonk alsof hij stikte. Hij begon voorover te vallen, maar meteen hield zich met één hand vast aan de rugleuning, terwijl zijn andere hand naar zijn dienstrevolver tastte. Okami stak rustig zijn arm uit en kneep op een plek in Leonfortes bovenarm, vlak bij de schouder, waardoor hij aan de rechterkant helemaal verlamd was.

Okami sleepte hem de jeep uit, naar een smal steegje opzij van het gebouw waarin Sawhill woonde. Hij hees Leonforte omhoog tegen de smerige, betonnen muur en sloeg hem een paar keer in zijn scheef weggetrokken gezicht tot hij zijn ogen weer opendeed.

'Het spijt me dat het zover heeft moeten komen,' zei Okami, terwijl hij hem met zijn knie hard in zijn kruis raakte.

Nu begon Leonforte pas echt over te geven. Okami deed een stap opzij om geen spetters op zijn kleding te krijgen. Hij trok Leonforte hardhandig verder het steegje in, bij zijn eigen braaksel vandaan.

'Ik wil weten wat er aan de gang is.'

'Loop naarde hel!'

Okami raakte hem zó hard tegen de zijkant van zijn hoofd dat hij het bot hoorde kraken. Leonforte kreunde, schudde zijn hoofd. De tranen waren in zijn ogen gesprongen. 'Ik vermoord je!' siste hij tussen zijn bloederige tanden door.

'Ik zie datje staat te popelen om dat te proberen.' Met een smak legde Okami Leonfortes .45 in diens hand en deed toen een stap achteruit. Hij legde zijn hand op het gevest van zijn wakizashi. 'Ga je gang maar.'

Ondanks het pak slaag was Leonforte snel. Als in een flits kwam de loop van de .45 overeind en drukte Leonfortes wijsvinger op de trekker. Maar Okami was al binnen zijn verdediging gestapt en de scherpe punt van het lemmet prikte in de hals van Leonforte.

'Doe het dan,' fluisterde Okami. 'Haal de trekker dan over!'

Leonforte keek Okami strak aan, alsof hij zojuist uit een droom was wakker geworden. 'Wat -' Hij slikte moeilijk. 'Wat wil je van me?'

'Vertel me eens wat Vincent Alba uitspookt.'

Leonforte knipperde met zijn ogen. 'Vinnie? Wat bedoel je? Hij is een doodgewone lijfwacht.'

'Eh-eh. Hij is hier om ervoor te zorgen dat jij niet in de problemen komt.'

'Je bent niet goed wijs, knakker.' Maar Okami kon zien dat Leonforte erover nadacht; hij mocht dan een heethoofd zijn en onbeheerst, maar hij was niet gek.

'Dan moet Jack Donnough óók niet goed wijs zijn, want ik heb het van hem gehoord.'

'Madonna!' riep Leonforte uit. Toen begon hij te lachen. Zijn lichaam 299

schokte, zijn ogen traanden en hij spuugde bloed, maar het leek hem allemaal niet te deren. Hij probeerde lucht te krijgen terwijl de pijn van zijn afranseling begon op te spelen, maar de lach bleef komen, tot hij de grens van hysterie bereikte.

Okami sloeg met de zijkant van zijn hand op de brug van Leonfortes neus, alleen maar om dat gelach te laten ophouden. Van afkeer vervuld, wendde hij zich af van de bewusteloze man en liep snel en geluidloos het steegje uit.

Indien Faith Sawhill verrast was Okami te zien, was dat aan haar gezicht niet te merken.

'Mr. Okami, komt u binnen,' zei ze glimlachend toen ze de deur van haar flat opendeed.

Okami stapte over de drempel en deed de deur achter zich dicht. Faith Sawhill was nog steeds gekleed in haar uniform. Okami keek naar de majoorsbalken op haar epauletten. Hij was verrast door haar hoge rang. Maar ach, eigenlijk alles aan haar verraste hem.

'Wilt u misschien iets drinken?' vroeg Faith hem, terwijl ze naar de klaptafel liep. 'Ik weet niet hoe het met u is, maar ik heb een zware dag achter de rug.' Haar sterke handen gingen vaardig te werk. 'Rond nul zeshonderd uur begonnen de maagzweren van de generaal te bloeden, en ik denk dat er nu een amoebe in het spel is. Wat een rommeltje is het bij hem van binnen!'

Ze overhandigde hem zijn whisky, stootte de rand van zijn glas aan met het hare en nam een slokje. Daarna nestelde ze zich op de canapé

en schopte de schoenen van haar voeten.

Hij was zich bewust van haar seksuele aantrekkingskracht en de manier waarop zij die gebruikte. Toen concentreerde hij zich op zichzelf en vroeg: 'Waar is de baas? Waar is Alba?'

Faith keek hem onverschillig aan. 'Uit.'

'Dan wacht ik wel.' Okami zette zijn glas neer. Hij kreeg het koud van het ijs erin. 'Beneden kwam ik Johnny tegen. Hij zag er niet zo best uit.'

Faith ging rechtop zitten. 'Wat hebt u gedaan?'

Ontwaarde hij de kleur van de angst in haar mooie ogen? 'Ik heb gedaan wat ik móest doen. Trouwens, Johnny solliciteerde naar een pak slaag.'

Faith stond op en keek over zijn schouder naar de deur. 'Ik hoop bij God dat u hem hebt gedood, want als er nog een sprankje leven in hem zit-'

Op dat moment vloog de deur open en Johnny Leonforte, bezweet en bebloed, kwam de kamer in. De .45 in zijn hand.

'Okami, ellendeling datje bent. Nou ga je eraan!'

Okami dacht niet meer na. Hij liet zijn lichaam reageren op een diepgewortelde overlevingsdrang en dook languit achter de canapé waar Faith nog stond, al haar aandacht op Leonforte gericht.

'Johnny -'

'Bek dicht!' schreeuwde Leonforte. 'Wat voeren jullie hier samen uit?

300

Samenzweren tegen mij, net als je met die verdomde spion Alba hebt gedaan? Of duiken jullie met elkaar het nest in?'

'Doe niet zo dom!'

Dat had ze niet moeten zeggen.

'Hoe dan ook, het gaat ten koste van mij!' De spetters spuug vlogen om hem heen bij het uitbrengen van die woorden.'Uit de weg, Faith, of ik schiet jou ook overhoop!'

Te laat probeerde /e hem tot bedaren te krijgen. 'Johnny, denk nou eens na... er is niets tussen Okami en mij. Als j e nu eerst even kalmeert -'

'Ik kalmeer pas als Pasen en Pinksteren op één dag vallen,' snauwde Leonforte, terwijl hij de trekker overhaalde.

Een, twee! Drie explosies scheurden door de rugleuning van de canapè, net op het moment dat Okami Faith naast zich neertrok. Een van de kogels sloeg in haar linkerdij.

'Uhh!' gromde ze, haar tanden opeengeklemd van de pijn. Okami kroop over haar heen en wierp een snelle blik van achter de dekking van de canapé. Leonforte stond met gespreide benen, zijn armen stijf voor zich uitgestoken in de klassieke pose van een schutter. Hij vuurde een schot af dat zó dicht langs Okami's oor suisde dat het pijn deed.

'Ik weet waar jullie zitten, etters, en schiet jullie kop van je romp!'

Okami twijfelde niet of Leonforte zou zijn bedreiging waarmaken. Hij had nooit over de dood nagedacht, maar nu keek hij hem recht in het gezicht. Wat hij zag, beviel hem niet. Hij voelde het bloed in zijn aderen kloppen, de sterke spier van zijn hart trok samen en zette weer uit. Hij was niet van plan het op te geven en nam zich voor dat, indien hij daar levend uit te voorschijn zou komen, hij zich nooit meer in zo'n zwakke positie zou laten manoeuvreren.

'Klaar of niet, hier kom ik!'

Okami zette zich schrap om weg te springen, want daar achter die canapé blijven zitten, betekende een zekere dood.

Op dat moment hoorde hij boze stemmen. De explosie van het schot drong niet door tot de rug van de canapé.

Hij nam het risico, keek langs de rand en zag tot zijn verbazing dat Leonforte met de kolf van zijn pistool op het bebloede hoofd van Vincent Alba stond te rammen. Hij had al twee kogels in Alba geschoten en sloeg hem nu tot hij door zijn machtige knieën zakte.

Okami sprong van achter de canapé te voorschijn zodat hij schuin tegenover Leonforte kwam te staan. Zoals hij had verwacht, ving Leonforte de beweging in zijn ooghoeken op, maar hij was zó verhit bezig, dat hij te langzaam reageerde.

Dat gaf Okami genoeg tijd. Terwijl hij sprong, zag hij dat Leonforte zijn .45 richtte en wist maar één enkele kans te zullen krijgen. Hij had zijn wakizashi al getrokken en hield hem horizontaal voor zich uit. Op het moment dat Leonforte voor de derde keer vuurde, gleed Okami's mes dwars door zijn gezicht in zijn ribbenkast. Okami voelde de terugslag van het schot toen het lemmet van zijn mes Leonfortes ribben raakte en ertussendoor gleed.

301

Leonforte wankelde, zijn ogen wijdopen. Zijn mond viel open, wellicht om een laatste scheldwoord te laten horen, maar tegen die tijd rolden zijn ogen al omhoog en konden zijn benen hem niet meer dragen. Hij struikelde over de uitgestrekte gestalte van zijn laatste slachtoffer en zijn ene hand gleed over het rode gezicht van Alba heen alsof het een glijbaan was. Hij sloeg achterover tegen het tafeltje met de dranken, en de flessen vielen overal om hem heen in scherven.

Okami, die onder het bloed zat, stond met zijn mes in zijn hand op Leonforte neer te kijken. Hij probeerde iets van gevoel in zich op te roepen, maar kon het niet.

Even later draaide hij zich om en liep terug naar Faith, die half onder de omgevallen canapé lag. Okami legde zijn wakizashi opzij en trok de canapé boven haar weg.

'Hoeveel bloed?'

Ze bedoelde hoeveel bloed ze had verloren. Hij liep de keuken in, vond een dunne handdoek, kwam terug en knielde naast haar neer, waarna hij haar dij vlak boven de wond afbond.

'Niet genoeg.' Hij bedoelde: niet genoeg om dood te gaan.

'Ik voel mijn been niet.'

'Was dat niet te verwachten?'

Ze keek hem aan. 'Ik weet het niet. Dat is mijn stiel niet.' Ze probeerde te lachen. 'Ik ben de hele oorlog doorgekomen zonder één wond gezien te hebben.'

'Mooie oorlog.'

'Johnny?'

'Dood. Maar eerst heeft hij Alba vermoord.'

'O, God,' fluisterde ze. Haar ogen waren dichten haar lippen bewogen.

'Laat me denken.' Opeens vlogen haar ogen open.

Ze ging met haar tong langs haar lippen. 'Ik wil graag datje me ergens heen brengt.'

'Ja, ik weet waar het legerhospitaal is.'

'Nee, daar niet heen.' Ze wachtte even, maar toen hij niet reageerde, voegde ze eraan toe: 'Ik weet niet of ik je wel kan vertrouwen.'

'Maar ik denk datje geen keus hebt. Wij hebben elkaar nodig om hier weg te komen vóór de politie of de MP hier arriveert.'

Hij stak het mes weg in zijn broeksband en tilde haar op in zijn armen. Ze was verrassend licht.

Ze wees hem naar de zijuitgang, die uitkwam op het steegje waar hij Leonforte had aangesproken. Het was maar goed ook dat ze die deur gebruikten, want vanuit de schaduwen waarin zij terechtkwamen zag hij reeds de reflecties van de rode en blauwe zwaailichten van de politieauto en MP-jeeps.

Okami draaide zich om en rende naar het andere einde van het steegje, waar hij uitkwam in een straat en linksaf sloeg. Snel ging hij naar zijn auto, deed het portier open en zette haar erin. Hij probeerde te negeren dat ze naar lucht zat te happen van de pijn, ging achter het stuur zitten, startte de motor en weg reden ze.

302

Ze vertelde hem in westelijke richting te rijden, naar de pakhuizen die langs dat deel van de Sumida staan. Een vervallen buurt, die evenveel te lijden had gehad van verwaarlozing als van de oorlog. In de verte werd Tokio herbouwd, maar de oude vooroorlogse gebouwen waren er nog intact, stonden weg te rotten langs het slapende water van de rivier. Met een door pijn en shock verzwakte stem stuurde ze hem een nauwe straat die op de kade uitkwam. Tot zijn verrassing ontdekte Okami tussen twee langgerekte pakhuizen een gebouw waarin kennelijk gewoond werd.

'Stop hier maar,' fluisterde Faith, toen ze bij dat gebouw waren gekomen. 'Laat mij hier maar achter.'

Okami liet de motor zachtjes draaien en keek van het gebouw naar Faith. Ze zat onderuit gezakt op de achterbank. Haar ogen waren bijna gesloten.

'U hebt veel bloed verloren, Miss Sawhill. Als ik u niet naar binnen help, redt u het niet op eigen kracht.'

'U hebt uw rol van de barmhartige Samaritaan gespeeld.' Ze worstelde zich omhoog, maar zakte vrijwel meteen tegen de deur in elkaar. Haar hand tastte naar de deurknop.

Okami stapte uit en opende haar portier. Uiterst voorzichtig tilde hij haar uit de auto.

'U mag hier niet gezien worden,' fluisterde Faith. Haar hoofd leunde tegen zijn schouder en hij kon haar snelle, oppervlakkige ademhaling zien. Hij wist dat hij haar ogenblikkelijk naar binnen moest zien te krijgen. 'Het is gevaarlijk...'

Hij droeg haar naar de voordeur, waar hij een paar keer kort maar krachtig tegenaan schopte, wat een vreselijk lawaai maakte. Hij realiseerde zich dat die deur van metaal was, waarschijnlijk van staal. De deur ging snel open, wat hem de indruk gaf dat ze vanaf boven geobserveerd waren. Hij werd opgewacht door een slanke Japanse, die niet ouder kon zijn dan achttien jaar.

Ze maakte een nonchalante buiging voor hem, zei toen: 'Deze kant op, alstublieft.' Uit haar efficiënte manier van doen maakte hij op dat zij een arts of een verpleegster moest zijn.

Ze ging hem voor door een lange gang, waarvan de wanden met kersehout waren betimmerd. Aan het eind ervan werd hij een helder verlichte operatiekamer ingestuurd. Een arts stond gewassen en wel op hem te wachten en wees Okami de tafel waarop hij Faith kon neerleggen. Daarna kon hij vertrekken.

'Anako zal u laten zien waar u kunt wachten,' zei de chirurg, terwijl hij voorbereidingen trof om Faith te opereren. 'Zodra ik kan, kom ik bij u.'

De jonge vrouw die dus Anako bleek te heten, bracht hem naar een aangrenzende kamer, die als bibliotheek was ingericht. Boekenplanken tegen de wanden, een kristallen kroonluchter aan het gewelfde, zes nieter hoge plafond, een Perzisch kleed op de vloer. Het comfortabele meubilair

- een stel extra grote sofa's, twee diepe fauteuils - was met leer bekleed. Tussen de sofa's stond een bronzen salontafel met een glazen blad, waar303

op een kleine klok stond. In één van de hoeken stond een Franse secrétaire, die glimmend opgepoetst was. Okami was in musea geweest waar meer stof lag.

Nieuwsgierig liep hij naar de boekenplanken. Tot zijn verrassing waren bijna alle boeken in het Japans, op een indrukwekkende afdeling na, waar boeken over historische oorlogvoering stonden, die óf in het Engels óf in het Frans waren geschreven. Ergens anders stonden veel geschiedenisboeken en boeken over tuinbouwkunde, maar het grootste deel van de bibliotheek was gereserveerd voor filosofische schrijvers, sommigen zó onbekend dat zelfs Okami, die door zijn opleiding heel wat wist op dat gebied, nog nooit van hen had gehoord. Hij nam een van die boeken mee naar een stoel en zat een tijdje te lezen. De enige verlichting was afkomstig van de kroonluchter en enkele schemerlampjes aan de muren. Dikke gordijnen waren voor de hoge ramen getrokken, en toen hij opstond om ze een eindje open te schuiven, ontdekte hij dat er zich slechts een lege wand achter bevond. De gedachte aan Faith Sawhills waarschuwing over het gevaar dat daar voor hem zou kunnen dreigen, maakte hem opeens onrustig. Hij liet het boek op de stoel liggen, liep naar de deur en opende die. De gang was in het halfduister gehuld en zó stil dat hij de klok in de bibliotheek achter zich kon horen tikken.

Dit einde van de gang bevatte drie kamers. Twee daarvan had hij al gezien: de operatiekamer en de bibliotheek. Nu stak hij de gang over en legde zijn oor tegen de derde deur. Hij hoorde niets.

Hij greep de knop, draaide eraan en duwde tegen de deur. Hij bevond zich nu in een kleinere kamer. Het leek wel de wachtkamer van een dokter: een grijs, laagpolig tapijt, witte wanden met een paar etsen van klipperschepen uit de vorige eeuw. Een bureau, drie stoelen, verder niets. Hij liep naar de stoel die het dichtst bij het bureau stond omdat hij daar overheen het met bloed bevlekte uniform van Faith Sawhill zag hangen. Nu hij zover was gekomen, zag hij nog een andere deur, die wel naar de operatiekamer zou leiden.

Hij stond enige tijd naar het uniform op de stoel te kijken. Toen doorzocht hij voorzichtig de zakken. Hij vond niets, behalve een grijze pen, die met het clipje in de binnenborstzak van haar jasje was geklemd en, in diezelfde zak, een kort boodschappenlijstje.

Pas toen hij het lijstje voorzichtig weer in de zak terugschoof, merkte hij iets vreemds aan de pen. Hij was dikker dan een gewone schrijfpen, en nu hij hem wat beter bekeek, zag hij dat de pen was gemaakt van een materiaal dat hij niet kende.

Hij plukte hem uit de zak en bekeek hem van alle kanten. Toen drukte hij op het knopje bovenaan en er kwam een schrijfpunt naar buiten. Toen zag hij dat er over de lengte van de te grote clip een paar kleine bobbeltjes zaten.

Hij drukte het bovenste in en hoorde een zacht, gierend geluid. Hij hield de pen tegen zijn oor. Daarbinnenin gebeurde iets. Hij drukte op het tweede knopje en hoorde weer dat gierende geluid. Het derde knopje maakte een eind aan dat geluid, en nu begon hij het te snappen. Met een 304

groeiend gevoel van opwinding drukte hij op het vierde knopje en hoorde de stem van Faith Sawhill uit de pen komen. Het bleek dus tevens een miniatuurbandrecordertje te zijn.

'Verslag uit Tokio. Zeventien april. We hebben de belangrijkste informatiebron gevonden. Donnough bleek een voorbeeldige bron te zijn, zie de bijgaande microstip. Jammer genoeg ben ik op een nogal complex probleem gestoten. Een Yakuza oyabun, ene Mikio Okami, weet méér over onze operatie dan goed voor ons is. Ik heb hem een compagnonschap aangeboden, wat voor het moment het beste van een heel stel slechte opties leek.'

Er volgde een korte pauze, toen klonk haar stem weer.

'Ik heb hem verteld dat Vincent hier is om Johnny in de gaten te houden, wat de waarheid is. Hij heeft echter geen idee dat Vincent ook mij in de gaten moet houden. Nou ja, dat weet zelfs Johnny niet, maar Johnny weet überhaupt niet veel, hè? Maar dat is precies wat u wilde, omdat Johnny uiteindelijk toch alleen maar om Johnny geeft.'

Weer een lichte aarzeling.

'Okami gelooft dat Vincent hier de dienst uitmaakt, wat wel grappig is, en vanuit ons oogpunt gezien beslist nuttig. Ik geloof niet dat Okami weet met wie wij hier samenwerken, wat maar goed is ook. Maar hij is slim en vasthoudend - ik denk dat hij zelf ook Amerikaanse steun krijgt, wat verontrustend is. Ik moet het uit hem zien te krijgen, maar wel op zó'n manier dat hij denkt dat hij mij uithoort. Niet gemakkelijk, maar maakt u zich geen zorgen, dat lukt me wel.'

Stilte, terwijl de rest van het bandje verder draaide. Dat was het enige wat erop stond, maar voor Okami was het méér dan genoeg. Wat stom van hem om Faith Sawhill zo te onderschatten. Zij was een vrouw, en hij had haar alleen maar in dat licht bekeken - en haar verder als afgedaan beschouwd. Hij draaide het bandje terug tot de plek waar hij vermoedde dat het had gestaan en schoof de pen toen weer op zijn plaats. Zonder geluid te maken, ging hij het kamertje uit, terug naar de overkant van de gang, de bibliotheek in.

Hij zat een tijdje met het boek dat hij had uitgekozen geopend en ongelezen op zijn schoot. Zijn eerste impuls was Faith Sawhill uit te schakelen, maar op hetzelfde moment zag hij de dwaasheid van zulk onbezonnen gedrag in.

Als het Willoughby-plan werd verwezenlijkt, waren ze allemaal verloren - in het bijzonder Japan, dat dringend ruimte nodig had om de economie op te bouwen, zodat een basis werd verkregen om het land uit de as van de nederlaag te doen herrijzen.

Met een uitermate onbehaaglijk gevoel kwam Okami tot de conclusie dat de kolonel gelijk had gehad om tot voorzichtigheid te manen. Hij had hier de kans van zijn leven. Wat Faith ook mocht zeggen tegen haar tot nu toe onbekende werkgever, zij zou hem laten delen in die zwarte-markthandel van haar. Hij wist dat hij de kolonel ten koste van alles tegen haar moest beschermen, omdat haar werkgever hem ongetwijfeld als een vijand zou zien en zijn best zou doen de kolonel te vernietigen. 305

Dat betekende dat hij moest proberen Faith te slim af te zijn, of-wat een ontstellende gedachte - een soort van wapenstilstand met haar moest zien te sluiten. Omdat Okami wist dat haar werkgever de sleutel in handen had tot de mislukking van Willoughby's plan om Japan te herbewapenen en de grootste oorlogsmisdadigers hun voormalige machtspositie terug te geven. Niet alleen was hij in het bezit van de uiterst geheime informatie die de ondergang van Willoughby zou betekenen, hij bevond zich met zijn machtige contacten in Washington in de positie om de voorstanders van Willoughby in het leger en in de senaat uit te schakelen. Vroeg of laat zou hij, of de kolonel, in staat zijn die bandopnamen en micropuntjes te traceren, van Tokio tot hun eindbestemming in Amerika. En dan zouden zij eindelijk hun vijand leren kennen.

Op dat moment ging de deur naar de bibliotheek open en kwam de dokter binnen. 'Ze wordt weer helemaal beter,' zei hij. 'Hoewel ze wellicht enigszins mank zal lopen, omdat er een paar zenuwen geraakt zijn.' Toen glimlachte hij. 'Wilt u alstublieft met mij meekomen? Zij zou u graag even willen zien.'

Faith Sawhill lag als dood op de tafel. Okami keek op haar neer en vond dat ze er heel wit uitzag. Haar ogen gingen open en hij schrok toen hij zag dat ze even donker waren als die van hem.

'U bent er nog.'

'Tot nu toe is er nog niets gebeurd.'

Ze ging met haar tong langs haar droge lippen en zonder dat erom werd gevraagd, schonk hij wat water voor haar in. Terwijl hij haar hoofd omhooghield, duwde hij het rietje tussen haar lippen en liet haar drinken. Nadat ze genoeg had gedronken, bedankte ze hem. 'Hebt u hier iemand gezien?' vroeg ze met enige bezorgdheid. Haar stem was hees en nog zwak.

'Alleen de dokter - en Anako, natuurlijk. Ik heb in mijn eentje in de bibliotheek gezeten.'

Faith knikte, en haar gezicht leek zich te ontspannen. Haar ogen boorden zich in de zijne. 'Ik ben bereid de samenwerking te garanderen die Johnny u weigerde.'

Okami keek haar enige tijd onderzoekend aan. 'Waar heb ik dat geluk aan verdiend?'

'Ik heb u liever als partner dan als vijand.' Ze liet een zwakke glimlach zien. 'Trouwens, u hebt mij een goede dienst bewezen door Johnny uit te schakelen. Vincent vertelde me dat hij steeds moeilijker in bedwang te houden was.' Weer likte ze haar lippen. 'Hij kon voor vrouwen alleen maar minachting opbrengen.'

'Ik zou een veel betere partner zijn,' zei hij. 'Ik onderschat hen alleen maar.'

Faith probeerde te lachen.

'Is het deze keer écht waar?' vroeg hij. 'Weet u, in de akachochin zei u het ook, maar we weten allebei dat u het toen niet meende.'

'Deze keer meen ik het wel.' Haar hand zocht de zijne. 'Dus wat zegt u ervan? Afgesproken? Wij kunnen elkaar zeer behulpzaam zijn. Nu Vincent dood is, kan ik hier alle hulp gebruiken die ik krijgen kan. Wie 306

weet wanneer er een vervanger komt, en tot die tijd kunt u profiteren van Vincents contacten.'

Hij leek hier even over na te denken. Ten slotte vroeg hij: 'Kent u het verhaal van de zes apen?'

'Ik geloof het niet.'

Hij negeerde haar verbazing. 'Er was eens een oude man. Hij was heel wijs, en in zijn lange leven waren er veel mensen bij hem om raad komen vragen. Het vreemde was dat bijna iedereen die bij hem kwam dezelfde vraag stelde: Hoe leer ik mijzelf te begrijpen? wilden ze allemaal weten. Hierop gaf de oude man steeds hetzelfde antwoord. Hij liet hun een soort bamboekooi zien. Die kooi was langwerpig en er waren zes raampjes in. In de kooi zat een aapje. 'Kies een raam uit,' zei de oude man tot hen, 'en roep dan het aapje. Let heel goed op zijn reactie. Dat zal een weerspiegeling van je eigen ik zijn.'

Lange tijd was alleen het geluid van haar ademhaling te horen.

'Wordt er van mij verondersteld dat te begrijpen?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ja en nee. Het is een Zen-raadsel. Dat op zich een weg tot nadenken en meditatie wil zijn.'

Faith dacht diep na. 'Ik geloof dat ik het snap. Het aapje reageert verschillend op de houding en de klank van de stem.'

'Dat is zeker waar.'

Ze keek naar hem op. 'Welke van die zes apen bent u?'

'Dat moet u zelf maar ontdekken,' antwoordde Okami glimlachend. Hij pakte haar hand. Die was warm en droog en deed hem op onverklaarbare wijze aan zijn vader denken. 'Intussen, mijn lieve Miss Sawhill, zouden we groene thee moeten drinken om deze overeenkomst te bezegelen.'

'U zult geen spijt hebben van uw besluit.' Die donkere ogen keken glimlachend naar hem op. 'Partner.'