Hollywood/New York
HERFST
Zijn echte naam was Do Duc Fujiru, maar iedereen die hem in Hollywood, Florida, kende, noemde hem Donald Truc. Die naam stond in alle vervalste papieren die hij gebruikte. Volgens Do Duc, een imponerende man, had hij zijn gespierdheid te danken aan zijn vader, een Vietnamese expert in de vechtsport. Zijn innerlijke geest was volgens hem afkomstig van zijn moeder. Niet dat iemand in Hollywood belangstelling voor zijn innerlijk had. In elk geval niemand bij de garage waar hij als monteur werkte. Eigenlijk was Do Ducs vader niet eens Vietnamees. Do Duc was achtendertig jaar, de oudste monteur. Terwijl de jongere monteurs in hun vrije tijd gingen surfen, trainde Do Duc bij een fitnessclub en een dojo, hoewel die in zijn ogen bedroevend ontoereikend waren, maar alles was beter dan niets. Hij was een bijzonder knappe man met een donkere, exotische uitstraling die vrouwen aantrekkelijk vonden en andere mannen angst inboezemde. Hij had dik, blauwzwart haar en vrijpostige ogen met een onderzoekende blik. Zijn scherpe gelaatstrekken gaven hem een aura dat hij vanuit zijn diepste binnenste kon intensiveren wanneer hij dat nodig achtte. Niemand had enig idee waarom hij zijn tijd in die garage verdeed, afgezien dan van het feit dat hij duidelijk een uitzonderlijk talent had voor allerlei motoren in allerlei voertuigen. Hij repareerde elke motor zó dat die het beter deed dan toen hij uit de fabriek kwam. In feite had Do Duc Hollywood uitgekozen omdat hij daar kon opgaan in die etnische mengelmoes, anoniem kon blijven binnen het kader van die droefgeestige verzameling van eindeloze winkelpromenades, bijna identieke woonwijken en snelwegen langs de kust.
Twee jaar eerder was hij getrouwd met een mooie Amerikaanse, die Hope heette. Zij was lang, slank, had blauwe ogen en blond haar en was geboren en getogen in Fort Lauderdale. Ze adoreerde Do Duc en was daarnaast dol op snelle wagens, ongezond eten en een leven zonder verantwoordelijkheden. Do Duc, die opgevoed was met respect voor de miljarden verantwoordelijkheden van de volwassenheid, zag haar als een verrukkelijk, buitenaards wezen, niet te doorgronden, een curiositeit uit een dierentuin, met wie hij net zo vaak naar bed kon gaan als hij wilde. Op die momenten, wanneer haar extatische kreten in zijn oren weergalmden, wanneer haar sterke, stevige lichaam zich onder hem verhief, vond Do Duc het leven in Amerika bijna draaglijk.
Maar eerlijk gezegd, duurden die momenten slechts kort. Hij stond in de slaapkamer van zijn huis zijn overall vol olie-en smeervlekken aan te trekken, toen de bel ging. Het was een heldere, warme ochtend in oktober. Hij keek eerst naar zijn vrouw, die op haar buik tussen de gekreukte lakens lag te slapen. Meteen werd hij overvallen door een gevoel van afkeer bij het zien van haar blote billen. Dit gevoel was niet nieuw voor hem. Het leek op kiespijn, niet voortdurend, maar steeds terugkomend op gezette tijden. Weer klonk het geluid van de bel, deze keer wat langer, maar de vrouw bewoog zich niet. Do Duc maakte een sissend geluid achter in zijn keel en liep op blote voeten de gang in, de keuken en de woonkamer door om de deur open te doen.
Daar stond een jonge postbode, die hem vroeg zijn naam op een clipboard te zetten, waarna hij hem een pakje overhandigde. Terwijl hij dat deed, ving de postbode een glimp op van een tatoeage aan de binnenkant van Do Ducs linkerpols. Het was een menselijk gezicht. De linkerkant was huidkleurig, het oog was open; de rechterkant was blauw geverfd, en waar het oog had moeten zijn, bevond zich een verticale halvemaan. De postbode schrok even, maar herstelde zich toen en haastte zich weg. Do Duc draaide het pakje om in zijn handen. Hij zag dat het afkomstig was van een firma uit Londen, Avalon Ltd. Op zijn gezicht verscheen een glimlach.
Met de gesloten deur achter zich maakte hij het pakje open. Er zat een mat, donkerblauw doosje in waarin zich een paar in jagersgroen tissuepapier gerolde sokken bevond. Aan de zijkant van die sokken leek een groen en wit streepjespatroon te zitten. Do Duc ging de keuken in, waar het zonlicht door het venster naar binnen viel.
Toen pas zag hij de woorden die het patroon vormden. Ze stonden in verticale volgorde langs de buitenkant van elke sok. Primo Zanni, stond er.
Het pakje viel uit Do Ducs hand, en hij voelde het trage bonken van zijn hart. Hij ging op de keukenstoel zitten terwijl hij de groen-witte sokken aantrok. Daarna liep hij het huis door, waarbij hij in elke kamer keek die hij tegenkwam, alsof hij ze in zijn herinnering wilde opnemen. Ten slotte kwam hij weer in de slaapkamer. Hij liep naar zijn kast, trok zijn stoffige reistas van de plank en deed daarin wat hij nodig had uit zijn kast en zijn toilettafel. Dat was niet veel. In de badkamer deed hij hetzelfde.
Terug in de slaapkamer wierp hij een snelle blik op zijn nog steeds slapende vrouw, waarna hij zijn toilettafel opzijschoof. Hij haalde een zakmes te voorschijn, schoof het lemmet onder de vrijgekomen hoek van het tapijt en trok die omhoog.
Hij schoof twee vloerdelen opzij, die hij had doorgezaagd toen hij in het huis trok, nog vóór hij Hope ontmoette, en haalde er een oude, olijfgroene, metalen munitiedoos onder vandaan. Nadat hij de doos had geopend, schoof hij de vulling van ongemerkte bankbiljetten opzij en tilde er een masker uit. Het was een heel bijzonder exemplaar. Het zag er oud uit en was met de hand gelakt in rijk, glanzend zwart met groene en gouden accenten op de wangen, boven de gaten voor de ogen en de lippen. Het was vervaardigd van papier-maché en stelde een man voor met een nogal grote neus, vooruitstekende wenkbrauwen en jukbeenderen, en een hoog voorhoofd in de vorm van een V. Het masker eindigde waar bij een mens de mond had moeten zitten. Do Duc hield het masker voorzichtig beet, alsof het een baby was.
'Wat is dat?'
Hij schrok op, keek om en zag Hope in haar blootje op de rand van het bed zitten.
'Wat doe je?' Ze ging met haar hand door haar lange, blonde haar en rekte zich uit op de katachtige manier die haar eigen was.
'Niks,' zei hij, en duwde vlug het masker terug in zijn doos.
'Dat is niet niks, Donald,' zei Hope. 'Dat moetje niet zeggen. Je weet dat ik een hekel aan geheimen heb.' Ze schoof naar de plek waar hij nog steeds op zijn hurken zat.
Tegen het licht van de ochtendzon zag hij de haartjes langs haar armen oplichten. Ze werd omgeven door een stralenkrans in alle kleuren van de regenboog. Het licht dat van haar afstraalde, leek te trillen op het ritme van haar harteklop. Do Ducs lippen openden zich iets, alsof hij die stralenkrans zou willen proeven op zijn tong.
Er gleed een schalkse glimlach over Hope's gezicht. 'Wij horen elkaar alles te vertellen. Dat hebben we beloofd -'
Do Duc dreef het lemmet van het zakmes in Hope's onderlichaam, en gebruik makend van de kracht waarmee hij zich verhief, haalde hij het mes door haar vlees en haar spieren heen tot het haar hart bereikte. Hij keek toe met een trilling van genot terwijl een uitdrukking van schrik, ongeloof, verbazing en ontzetting over haar gezicht trok. Het was een verrukkelijke mengelmoes van genotzalige emoties waar zijn ziel zich aan te goed deed.
Vlug deed hij een stap naar achteren om de helderrode fontein van bloed te ontwijken. Een smerige stank verspreidde zich door de kamer. Stilte. Zelfs geen enkele kreet. Hij was erop getraind zo te doden. Do Duc keek neer op de ingewanden van zijn vrouw, die stoomden in het ochtendlicht. De dofglanzende kronkels zagen er in zijn ogen mooi uit. Ze spraken hem aan in een taal die geen regels, geen naam heeft. Die aanblik en die reuk, zo vertrouwd als oude kameraden, herinnerden hem eraan waar hij weldra heen zou gaan. Tijdens de vlucht naar New York had Do Duc de tijd om na te denken. Hij haalde de gekleurde pasfoto's te voorschijn die hij op het vliegveld van Lauderdale in een foto-automaat van zichzelf had gemaakt. Daarop borg hij ze weg bij zijn ticket, dat op naam stond van Robert Ashuko. Hij sloeg een tijdschrift open. Terwijl hij naar de tekst staarde, haalde hij uit zijn herinnering de informatie naar boven die hij, kort nadat hij naar Hollywood was verhuisd, uit zijn hoofd had geleerd. Die was hem toegezonden in een boek over schilderijen van John Singer Sargent, die opvielen vanwege de uitzonderlijke sensualiteit van de vrouwen en de weelderige landschappen. De informatie bevond zich op een pagina met een grote foto van Sargents prachtige schilderij van Madame X, en voor Do Duc leek die pagina een belichaming van de hooghartige erotiek die in de vrouwelijke schepsels uit een andere eeuw smeulden. Hij had de informatie gedecodeerd, uit zijn hoofd geleerd en daarna verbrand, waarna hij de as ervan door het toilet had gespoeld. Het boek had hij gehouden om het zo nu en dan nog eens door te bladeren. Dat was het enige waarvan het hem speet dat hij het had moeten achterlaten, maar het was veel te groot en onhandig geweest om het op deze bijzondere reis mee te nemen.
Na het vliegtuig op Kennedy Airport te hebben verlaten, liep Do Duc ogenblikkelijk naar de wand met kluisjes in de grote hal. Daar haalde hij een sleutel te voorschijn waarin een nummer gestanst was. Die stak hij in het bijpassende slot en uit het kluisje haalde hij iets dat eruitzag als een zwarte dokterstas.
Vervolgens huurde Do Duc een auto met behulp van een vervalst rijbewijs en een creditcard, die niet naar hem te traceren was en op geen enkele opsporingslijst stond. Hij was al eerder in New York geweest en dus kostte het hem geen moeite om de Belt Parkway te vinden. Een paar kilometers naar het oosten, in Nassau County, ging de snelweg over in de Southern State Parkway.
Het begon al tegen de avond te lopen en er zat nauwelijks beweging in het verkeer. Een met grind geladen vrachtwagen was door de middenbermbeveiliging gereden en frontaal op een Volkswagen gebotst, waarna hij ook nog een Toyota MR2 en ten slotte nog een Chevy Citation had geramd. Do Duc had geen bezwaar tegen het langzame tempo; hij had de tijd, en trouwens, de verschillende details van dat ongeluk interesseerden hem wel. Aan de hand van de hoeveelheid bloed en dergelijke begon hij de snelheid van de betrokken voertuigen te berekenen. Toen ging hij verder met zich voor te stellen hoe het geweest moet zijn om daarin te hebben gezeten.
Hij verlustigde zich aan de dood, of het nu snel ging of langzaam, en hij kreeg er nooit genoeg van. Heel kort dacht hij aan Hope, niet aan haar leven, maar aan haar dood, en hij genoot er nóg eens van. Do Duc nam de afrit naar de Wantaugh State Parkway en reed verder in noordelijke richting. Nu was hij op de Old Country Road en de wereld was weer normaal, met uitzondering van een vage lichtkrans die alleen hij maar kon onderscheiden rondom iedereen die hij passeerde. Via de Old Country Road bereikte hij Hicksville, waar hij aan de rechterkant van het Lilco-gebouw aankwam. Op het eerste gezicht had het voor een school kunnen doorgaan: een roodstenen gebouw van twee verdiepingen. Hij ging langs de kant staan en vouwde een met de hand getekende plattegrond van het gebouw open. Wat hij moest weten, was duidelijk aangegeven. Hij nam alles goed in zich op en hield toen een brandende lucifer bij een van de hoeken. De as die overbleef, stampte hij fijn in het asbakje van het dashboard, waarna hij uitstapte en vlug de Old Country Road overstak.
Binnen zeven minuten was hij het gebouw binnen en weer terug in de auto met laarzen, overall, hemd, gevlochten riem, plus het belangrijkste: een officieel, geplastificeerd identiteitsplaatje. De foto van de man, Roger Burke, leek in de verste verte niet op Do Duc, maar dat maakte niets uit.
Vier kilometer voorbij het gebouw bracht Do Duc de auto weer tot stilstand. Hij trok het Lilco-uniform aan. Met behulp van een inbrekersmes dat hij uit de veelomvattende dokterstas haalde, maakte hij een deel van het bovenste plastic laagje van het identiteitsplaatje los. Hij sneed een van de pasfoto's die hij in Lauderdale had gemaakt los, lijmde die over de zwart-wit foto van Burke en drukte het plastic laagje weer vast. Niemand zou er langdurig intrappen, maar Do Duc had ook niet veel tijd nodig.
Hij keek op zijn horloge: even over zeven. Etenstijd. Hij zocht een Chinees restaurant op, gaf zijn bestelling op en nam de volle zak mee terug naar de auto. Hij scheurde een paar doosjes open en strekte de wijs-en middelvinger van zijn rechterhand. Daarmee schepte hij de koude rijst, overgoten met een glibberige vissaus, in zijn mond. Hij spoelde het allemaal weg met grote slokken sterke, zwarte thee. Nu was hij klaar om verder te gaan.
Hij reed terug naar de drukke Wantaugh Parkway, die algauw overging in de Northern State Parkway. Bij de eerste afrit, Post Avenue, ging hij verder in noordelijke richting. Vlak na het passeren van de Jerichotolweg bevond hij zich in het chique voorstadje Old Westbury. Hij reed onder de Long Island Expressway door, en ging linksaf de ventweg op. Voorbij het politiebureau van Old Westbury sloeg hij rechtsaf de Wheatly Road in. Daar, in sterk contrast met de industriële bouw van Hicksville, gleed hij langs grote landgoederen, compleet met wit gesausde muren, statige eiken, kronkelende oprijlanen en bakstenen huizen met wit geschilderde portieken, gedragen door hoge, witte zuilen. Het huis dat hij zocht, stond een heel eind van de weg af, achter een drie meter hoge, kronkelende roodstenen muur. Het had een zwart, smeedijzeren hek en een elektronische beveiligingsbabbelbox. Do Duc stopte de auto.
'Roger Burke, Lilco,' sprak hij in het praatgedeelte van het metalen kastje, in antwoord op een dunne, elektronische stem. Hij moest er met hoofd en schouders voor uit het autoraampje hangen, maar dat verschafte hem een uitstekende kijk tussen de spijlen van het hek door, langs de met schelpengruis bedekte oprit, die in een wijde boog naar het witte en donkergroene huis leidde. Hij zag een grote bruinzwarte rottweiler aan komen rennen. Gevaarlijke beesten, eeuwen geleden door de Romeinen gebruikt als herdershonden. Tegenwoordig waren ze vooral in trek als politie-en waakhonden vanwege hun woestheid en hun kracht. Hij gaf Burke's Lilco-identiteitsnummer op en vertelde dat hij de aanvoerkabel van de elektriciteit moest controleren vanwege een gevaarlijke stroomuitval in de buurt. De eenvoudigste leugens zijn de meest aannemelijke, was hem geleerd, en het risico van elektrokutie maakte zelfs de meest koelbloedige man zenuwachtig. Een momentje later hoorde hij de elektronische motor aanslaan en begon het hek langzaam naar binnen open te draaien.
Do Duc trok een paar dikke handschoenen met een zwarte rubberbuitenkant aan, bracht de wagen in beweging en reed langzaam de oprit op. Hij gebruikte daarbij alleen zijn linkerhand. Zijn rechterhand lag verborgen in de opengesperde bek van de zwarte dokterstas. Hij zag de gewapende wacht over het brede, glooiende gazon naar zich toe komen en gehoorzaam stopte hij de wagen. Niet ver bij hen vandaan stond de niet-aangelijnde rottweiler zenuwachtig tegen een struik te plassen terwijl hij Do Duc met half open bek aankeek. De bewaker kwam dichterbij, maakte oogcontact en vroeg naar Do Ducs legitimatie. Hij was gekleed in gymschoenen, spijkerbroek, een linnen werkoverhemd en een corduroy jasje, waaronder zijn schouderholster opbolde. Maffiaschutter of ex-politieagent, dacht Do Duc. Tegenwoordig was dat moeilijk te zeggen. Hoe dan ook, hij was niet dom, en Do Duc was al in beweging vóór de bewaker achterdocht had kunnen krijgen over die hand in de tas. Met zijn linkerhand greep Do Duc een vuist vol kleding en trok daarmee de man naar zich toe. De hand van de bewaker ging naar de kolf van zijn revolver op het moment dat Do Ducs rechterhand, met daarin een slank, stalen mes, omhoogflitste.
Do Duc was voorbereid geweest op een zekere reactie toen het lemmet zich in het zachte vlees van de keel van de bewaker begroef. Maar nóg schoot de bewaker, die heel sterk was, bijna los uit Do Ducs greep. Do Duc kwam half overeind en ramde het lemmet door het gehemelte van de bewaker tot in de onderkant van zijn hersenen.
Het lichaam in zijn handen trilde. Plotseling steeg een gore stank omhoog toen de ingewanden van de bewaker zich leegden. De rottweiler stond in de wind en hij begon te janken en daarna te grommen toen zijn neusgaten zich vulden met de stank van de dood.
'Daar was niets aan te doen,' zei Do Duc als tegen een onzichtbare metgezel, terwijl de hond met grote snelheid op hem toe rende. In bijna één en dezelfde beweging liet hij het lijk los en deed het portier open. De rottweiler, zijn oren plat naar achteren en zijn tanden ontbloot, was al bij hem. De angstaanjagende, korte snuit zag wit van het speeksel. Do Duc stak zijn linkerhand uit en greep de hond tijdens zijn sprong midden in zijn bijtende muil en duwde hem tegen het dak van de wagen. De lange tanden boorden zich in de met rubber versterkte handschoen, en terwijl het dier daarmee bezig was, stak Do Duc het bebloede mes in het linkeroor van de hond en duwde het dwars door zijn kop heen, tot het er aan de andere kant weer uitkwam.
De tanden gingen bijna door de handschoen heen terwijl de hond in een reflex doorbeet. Do Duc deed een stap weg van het spuitende bloed terwijl hij het kronkelende beest op armslengte van zich afhield. Hij kreunde onder het gewicht, maar was zeer tevreden met het uithoudingsvermogen van zijn biceps en deltaspieren.
Uiteindelijk was hij verplicht zijn hand uit de handschoen te halen omdat de rottweiler, zelfs dood, zijn slachtoffer niet wilde laten gaan. Do Duc boog zich voorover en trok het mes uit de hond. Hij veegde het af aan de broekspijp van de bewaker, stapte weer in zijn auto en vervolgde zijn tocht over de oprit naar de brede entree. De Dorische zuilen verhieven zich hoog boven hem toen hij de wagen stopte en het contactsleuteltje omdraaide. Hij pakte de dokterstas van de stoel naast zich en liep de stenen treden op naar de voordeur.
'Mr. Goldoni?'
De goedgeklede man in de deuropening schudde zijn hoofd. 'Dominic Goldoni is, eh, afwezig.'
Do Duc fronste de wenkbrauwen en raadpleegde de papieren op een stalen clipboard; papieren die niets te maken hadden met deze situatie.
'Dit is toch het huis van Mr. Goldoni?'
'Jawel,' zei de goedgeklede man. Hij was knap, op een mediterrane manier. Zijn bruine ogen lagen diep en leken vloeibaar te zijn. Hij liep tegen de vijftig en zag er buitenlands uit in zijn dure Brioni-kostuum, zijn overhemd van Romeinse zijde en zijn instappers van zeker duizend dollar per paar. 'Bent u de Lilco-man?'
'Inderdaad,' antwoordde Do Duc, terwijl hij even wapperde met zijn identificatie en meteen over de drempel naar binnen stapte. De ogen van de man gleden over het plastic kaartje. 'Ik ben Tony DeCamillo, de zwager van Mr. Goldoni.'
'Ja, dat weet ik,' zei Do Duc en begroef zijn vuist in DeCamillo's solar plexus. Bijna teder hield hij de man overeind terwijl DeCamillo kokhalsde en naar adem snakte. Toen stootte hij met zijn knie omhoog tegen DeCamillo's kin, zodat het hoofd van de man naar achteren klapte. Do Duc liet de bewusteloze DeCamillo op de grond glijden. Terwijl hij over hem heen gebogen stond, nam hij de tijd om de gouden ringen, horloge, manchetknopen en dasspeld van hem in zich op te nemen. Daarna sleepte hij DeCamillo naar de garderobekast in de enorme, met marmer beklede ontvangsthal. Met een stuk elektriciteitsdraad dat hij uit zijn tas haalde, bond Do Duc DeCamillo's polsen en enkels. Hij pakte een das van de plank, maakte daar een bal van en propte die in DeCamillo's mond, waarna hij de prop vastzette met een stuk draad. Er was geen kok in huis; Margarite DeCamillo ging er prat op een echte keukenprinses te zijn. Maar er was wel een inwonende huishoudster. Do Duc trof haar in de keuken, waar ze haar eigen eten klaarmaakte. Zachtjes sloop hij naar haar toe, sloeg een lus van het draad om haar nek en trok. Ze snakte naar lucht, probeerde te gillen. Ze sloeg wild om zich heen, haar nagels krabden zijn ene arm open vóór de adem haar te kort schoot en zij voorover tussen de blikken gepelde tomaten viel. Daar liet hij haar achter. Hij liep naar de telefoon aan de wand naast de reusachtige ingebouwde koelkast en nam heel voorzichtig de hoorn van de haak. Het toestel was niet in gebruik en hij draaide een lokaal nummer, waarna hij luisterde naar de elektronische klikjes van een relais die het tot buiten de staat voerden. Hij wachtte tot de bel de benodigde vijf keer was overgegaan en zei toen in de stilte: 'Ik ben binnen.'
Terug in de hal ging Do Duc de brede, mahoniehouten trap op. Het hout was zó glimmend gepoetst dat hij zichzelf erin kon zien. Zijn schoenen maakten geen geluid op de Perzische loper. Margarite DeCamillo gaf zich over aan het genot van een heet bad in de vleugel van het huis waar de vertrekken van de heer des huizes zich bevonden. Haar hoofd rustte tegen een rubberkussentje, haar ogen waren half gesloten terwijl ze de hitte via haar spieren tot in haar botten voelde doordringen. Dit was het fijnste moment van de dag voor haar, wanneer ze de wereld buiten kon sluiten, zich ontspannen en haar gedachten vrij kon laten afdwalen. De extra verantwoordelijkheden die haar echtgenoot onlangs op zich had genomen, hadden hem onherroepelijk veranderd. Ze wist dat hij zich zorgen maakte, dat hij waarschijnlijk tot over zijn oren in de problemen zat.
Ze wist dat zij de enige mens ter wereld was die hem zou kunnen helpen, maar hij was een Siciliaan, en ze wist dat ze heel voorzichtig te werk zou moeten gaan. Het zou niet goed zijn hem te herinneren aan het grote aantal mensen uit de showbusiness die hij nu, dank zij haar contacten, tot zijn cliënten kon rekenen. Serenissima, haar zeer succesvolle boetiek en cosmeticafirma, leverde aan veel van de grootste sterren uit Hollywood en New York, en aangezien zij de maakster van alle produkten was, wilden ze haar ontmoeten. Met haar mensenkennis viel het haar niet moeilijk sommigen van hen door te sluizen naar Tony.
Terwijl haar gedachten afdwaalden, gleden haar vingertoppen bijna onbewust over haar lichaam, drukten op de plekken die pijn deden, de terugkerende kneuzingen. De hitte van het badwater trok de pijn uit haar weg en ze ontspande zich.
Uiteindelijk, zoals altijd, kwamen haar gedachten weer op Francine. Haar dochter zat met haar vijftien jaar in een moeilijke leeftijd: te oud om kind te zijn, te jong voor de verantwoordelijkheden van een volwassene. Het feit dat ze reeds het lichaam van een vrouw had, maakte het probleem alleen maar groter. Nog vóór haar broer, Dominic, in het WITSEC-programma was opgenomen, was Margarite al genoodzaakt geweest bij hem om hulp aan te kloppen om Francie te redden uit bepaalde moeilijkheden op school of van een vriend die veel te oud voor haar was. Margarite zuchtte. Ze hield méér van Francie dan van wat ook ter wereld - en wellicht werd de druk van die liefde haar te veel. Ze werd heen en weer geslingerd tussen het opbouwen van een carrière en Francie zogoed als in haar eentje te moeten opvoeden. Zij was zich maar al te goed bewust van het feit dat ze aan haar dochter nooit genoeg tijd had kunnen besteden. Maar wat had ze dan moeten doen? Ze zou wegkwijnen en sterven als ze aan huis gebonden zou zijn. Tony had geen tijd of geduld voor een dochter - ze geloofde dat hij haar nog steeds kwalijk nam dat ze hem niet de opvolger had geschonken op wie hij zo had gehoopt. En nu kon Margarite geen kinderen meer krijgen en zou het alleen bij Francie blijven. Geen wonder dat Tony altijd zo kwaad was. De buitenkant van de badkuip was gehouwen uit een monsterlijk stuk zwart-bruine onyx, een ovalen schaal die nu gevuld was met heet water, aromatisch badzout en de weelderige vormen van Margarite DeCamillo. De watertoevoer was van goud en had de vorm van een zwanekop met een sierlijk gebogen hals. De kranen, ook van goud, vormden de vleugels. De nis waarin het bad was geplaatst, had spiegels aan de wand van de grond tot aan het plafond en die weerkaatsten nu de beeltenis van Do Duc, die de vochtige ruimte binnenkwam.
Geschrokken schoot Margarite DeCamillo overeind en ze legde haar handen over haar naakte borsten. Haar amberkleurige ogen stonden wijdopen, haar zware lippen vormden een 'O'.
'Wie ben jij ? Wat doe je hier?'
'Ik ben hier om je een aanbod te doen.' Do Ducs zware stem klonk zacht. Niettemin kon Margarite niets anders doen dan luisteren. Ze staarde naar de indringer en had, enigszins tot Do Ducs verbazing, de tegenwoordigheid van geest om te vragen: 'Wat heb je met mijn man gedaan?'
'Die is niet dood,' antwoordde Do Duc, 'als je dat soms mocht denken.'
Langzaam kwam Do Duc dichterbij. Haar ogen namen hem op zoals een mangoest een naderende cobra bestudeert, zowel gefascineerd als angstig. 'Hij is zelfs niet ernstig gewond. Hij - slaapt alleen maar.'
Do Duc stond nu bij de rand van het bad op Margarite neer te kijken. Zij was een bijzonder mooie vrouw van eenjaar of vijfendertig, met hoge jukbeenderen, wijd uit elkaar staande ogen, een vooruitstekende neus en een dikke bos donker, krullend haar, dat nu aan de uiteinden nat was, zodat het in sliertjes tegen de parelmoerachtige huid van haar nek en schouders plakte. Alles bij elkaar was het een agressief gezicht, hoewel hij kon zien dat zij had geleerd haar gedachten goed te verbergen. Zij had die sluwe, intelligente blik die hij bij zoveel beroepsgokkers had waargenomen. De eerste angst was voorbij, en de kleur kwam terug op haar wangen. Do Duc schatte dat zij niet zo bang van hem was als zij eigenlijk zou moeten zijn.
'Je zei iets over een aanbod.'
Do Duc knikte. Hij merkte zowel haar woordkeus op als de kilte in haar stem. 'Dat is zo. Wij hebben allebei iets dat de ander wil hebben.'
Hij liet een glimlach over zijn gezicht glijden. 'Ik, bijvoorbeeld, wil weten waar Dominic Goldoni is.'
Er gleed een opgeluchte trek over Margarites gezicht, en ze lachte.
'Dan ben je aan het verkeerde adres. Dat moetje aan de FBI vragen. Ik heb géén idee waar mijn broer is.' Toen snoof ze spottend. 'En maak nou als de bliksem dat je wegkomt, goedkope oplichter.'
Do Duc negeerde haar. Hij vroeg: 'Wil je niet weten wat ik heb datje zou willen?'
Ze glimlachte liefjes. 'Wat zou jij nu in vredesnaam moeten hebben dat ik -'
Do Duc was in het bad gestapt, zodat het water over de rand gutste. Hij legde een hand over haar gezicht, de andere op haar borst, en duwde haar toen krachtig naar beneden, tot haar hoofd in het hete water verdween.
Hij ontweek haar schoppende benen en begroef zijn vingers in haar dikke haar, waaraan hij haar hoestend en proestend uit het water omhoogtrok. Het water liep uit haar ogen, haar borsten gingen zwaar op en neer. Hij zag dat hij ten slotte toch haar aandacht had.
'Zo,' zei hij. 'Ben je het nu met mij eens dat wij iets te bepraten hebben ?'
'Rotzak,' kreunde zij. 'Ellendeling. Datje me zoiets aandoet.'
Dat is nog niets, dacht Do Duc met een zekere voldoening.
'Ik heb je niets te zeggen.' Margarite veegde het haar uit haar gezicht. Ze zat nu op de rand van het bad zonder zich iets van haar naaktheid aan te trekken. 'Mijn eigen leven betekent niets voor me. Ik zou mijn broer nooit verraden, zelfs al wist ik waar ze hem hebben opgeborgen.'
Do Duc pakte een groot badlaken van een rek boven zijn hoofd en gooide haar dat toe, 'Droog je af,' zei hij, terwijl hij uit het bad stapte.
'Ik moetje iets laten zien.'
Hij dreef Margarite de badkamer uit. Zij had het badlaken om zich heen geslagen, zodat ze bedekt was van vlak boven haar borsten tot net boven haar knieën.
'Hoe kun je zo stom zijn? Begrijp je dan niet dat het niets uitmaakt, watje mij ook aandoet? Ik wéét niets. Daar heeft de FBI wel voor gezorgd.'
Hij nam haar mee door de grote slaapkamer, langs het grote hemelbed en de verzonken zithoek, compleet met een fluwelen bankje en een sierlijke marmeren schoorsteenmantel, die omhooggehouden werd door gebeeldhouwde cherubijntjes. Halverwege de gang voelde Margarite haar keel samenknijpen. Ze wist waar ze heen gingen. 'Nee,' zei ze met een heel klein stemmetje. 'O, alstublieft, God, néé!'
Hij liet toe dat ze zich van hem losrukte en voor hem uit de gang door holde naar een half openstaande deur van nog een slaapvertrek. Do Duc kwam achter haar aan, bleef op de drempel staan en bukte zich om de handdoek op te rapen die ze verloren had. Hij hing hem over zijn linkerarm terwijl hij de bleekroze geverfde kamer binnenging. Voor de ramen hingen geplooide gordijnen en op het bed zat en lag een groot aantal knuffelbeesten.
'Francie!'
Do Duc bekeek het tafereel: de naakte moeder met tranen in de ogen. Ze slaat de handen voor haar gezicht bij het zien van haar vijftienjarige dochter, die aan haar enkels ondersteboven aan het centrale lichtpunt hangt.
'O, mijn God, Francie!'
Het ovalen gezichtje van het meisje zag donkerrood, maar had geen enkele gelaatsuitdrukking. Haar ogen waren gesloten, haar mond halfopen.
'Ze is niet dood,' zei Do Duc. 'Maar dat zal ze wél zijn als jij niet doet wat ik zeg.'
Margarite draaide zich met een ruk om. 'Ja, ja. Alles. Maar haal haar naar beneden!'
'Wanneer je gedaan hebt wat ik je vraag.' Do Ducs stem klonk vriendelijk. 'Weet je, ik heb geen enkel verlangen om haar kwaad te doen. Maar weet wel dat haar leven in jouw handen ligt.' Hij liep de kamer door en overhandigde Margarite de handdoek. 'Begrijpen we elkaar nu ?'
Weer keek Margarite hem aan met die blik die hij zo vaak bij beroepsgokkers had gezien, en hij wist dat ze eraan dacht hoe ze een briefopener tussen zijn ribben kon steken. Hij vroeg zich af of ze het werkelijk in zich had om zo'n fatale handeling te verrichten, om iets te doen waardoor zij voor altijd tot in haar diepste wezen zou veranderen. Nu hij met haar in contact was gekomen, intrigeerde die vraag hem vooral omdat hij iets in haar herkende waartoe hij zich aangetrokken voelde.
'Wat is het datje van mij wilt?' vroeg ze.
Beneden in de bibliotheek schonk hij voor hen beiden een glas cognac in. Hij had haar toegestaan zich aan te kleden, maar was er wél zelf bijgebleven. Ze had een korte, zwarte plooirok aangetrokken, een crèmekleurige blouse en suède slippers, die met gouddraad bewerkt waren. In eerste instantie weigerde ze het aangeboden glas.
'Drink,' zei hij. 'De cognac zal je zenuwen tot bedaren brengen.' Hij nam haar van top tot teen op. 'Dat zal je goed doen.'
Ze nam nu het ballonglas van hem aan en dronk met voorzichtige teugen.
Do Duc pakte zijn glas op en ging op de sofa naast haar zitten. 'Goed,'
zei hij. 'Dit is wat ik van je verlang. Wanneer je gebeld wordt door je broer, zul je een manier moeten vinden om hem te laten zeggen waar hij zit.'
Margarite zette haar glas op de in koper gevatte glazen salontafel neer.
'Je bent krankzinnig. Dat gebeurt niet! Ten eerste is het hem ten strengste verboden mij - of wie dan ook van de familie - op te bellen.'
'Desalniettemin zal hij toch bellen,' zei Do Duc.
Margarite keek hem even onderzoekend aan en boog zich toen voorover om een sigaret uit een zilveren doos te pakken. Terwijl ze dat deed, kwam de stof van haar blouse strak over haar borsten te staan. Dat was het eerste provocatieve gebaar dat ze maakte, en Do Duc wist dat ze was begonnen alles op een rijtje te zetten. Dat was goed voor allebei. Beter een vijand die je kende...
'Jij stomme idioot. Dominic, mijn broer, is bijna eenjaar geleden toegelaten tot het Witness Security-programma. Hij mocht alleen zijn vrouw en zijn kinderen met zich meenemen. Sinds die tijd heb ik niets meer van hem gehoord. En zijn moeder ook niet. Er is hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij geen contact mag hebben met familie of vrienden. Anders kan de FBI niet voor zijn veiligheid instaan.'
Ze keek naar hem terwijl hij de zilveren aansteker hanteerde om haar vuur te geven. Ze aarzelde slechts even voor ze zich vooroverboog naar het vlammetje. Ze inhaleerde diep en blies daarna de rook uit op een manier die hem vertelde hoe geagiteerd ze was.
'Weetje wel dat zolang het WITSEC-programma bestaat er geen enkele beschermeling vermoord is zolang hij zich maar aan de regels hield ?'
Onder het roken bleef ze hem aankijken. 'Die agent van WITSEC heeft ons dat verteld, en na hetgeen Dominic heeft gedaan, weet ik wel zeker dat hij zich eraan zal houden. Hij heeft geen enkel doodsverlangen, integendeel. Hij heeft alles om voor te leven.'
Plotseling hield ze op met praten, en Do Duc wist dat ze wanhopig op een reactie van hem wachtte. Dit was haar eerste poging om de situatie de baas te worden, en hiervoor beloonde hij met nog méér punten. Hij zei niets.
Margarite rookte tot haar sigaret op was. Toen drukte ze hem uit in een asbak. Do Duc verwachtte dat ze er nog een zou pakken, maar wéér verraste ze hem met haar wilskracht. Ze bleef met haar handen in haar schoot zitten.
'Laat mijn dochter gaan,' zei ze zachtjes.
'Wij hadden het over jouw broer, Dominic.' Do Duc keek met belangstelling naar een enkele zweetdruppel die vanaf haar haarlijn langs haar slaap over haar wang liep. Op dezelfde manier waarop hij vaak aura's rondom personen waarnam, was hij zich nu bewust van de spanning. Die hing als een bijna tastbare trilling in de lucht.
Hij zag de minieme trilling van haar lippen vóór zij haar hoofd boog.
'Oké, veronderstel dat Dominic inderdaad belt,' zei ze berustend. 'Wat dan?'
'Maak een afspraak om hem te ontmoeten - zonder zijn WITSECbegeleider.'
'Dat doet hij nooit.'
Hij nam een sigaret uit de zilveren doos, stak hem aan en gaf hem aan haar. 'Dat doet hij wél, Margarite. Ik weet dat hij jou verscheidene malen eerder heeft gebeld. De laatste keer, eens kijken, was dat niet omdat hij erachter was gekomen wat Tony D. jou achter gesloten deuren aandoet?'
Margarite slaakte een zwakke kreet. Ze trok haar knieën op, alsof zijn woorden haar lichamelijk pijn hadden gedaan. Haar gezicht was wit weggetrokken en ze ademde moeizaam door haar half-geopende lippen.
'Deze keer zal Dominic te horen krijgen dat je man Francie in elkaar heeft geslagen.' Hij was net zo kalm alsof hij een nummer uit een telefoonboek voorlas, en dat maakte het alleen maar nóg erger. 'Dan zal hij je wel bellen, hè, Margarite? En wanneer hij dat doet, zul jij je rol goed spelen. Je zult hysterisch doen, en als Dominic het niet zelf voorstelt, zul je erop staan dat hij naar je toe komt.'
'Ellendeling.' Ze sloot haar ogen en dacht: Hij heeft alles kapot- gemaakt.
Ze voelde dat ze haar zelfbeheersing ging verliezen. Zilte tranen gleden langs haar wangen, de paniek leek haar hersens te doen smelten. Met moeite kon ze de ene heldere gedachte na de andere oproepen. 'Je weet watje mij vraagt te doen,' fluisterde ze.
Do Duc sloeg met een abrupt gebaar zijn handen op elkaar. Haar cognacglas zat ertussen en versplinterde met een luide knal, zodat Margarite opschrok. Hij was voldaan over wat dat met haar ogen deed, en hij moest opeens denken aan het schilderij van Sargent van Madame X. Hij zei: 'Ik heb je lijfwacht gedood, je rottweiler en je huishoudster. Denk vooral niet dat ik zou aarzelen om een eind aan het leven van je dochter te maken.' Zijn glinsterende ogen lieten haar niet los. 'Zoals ik al eerder heb gezegd, Francine's leven ligt letterlijk in jouw handen.'
Margarite drukte haar sigaret uit. 'Lieve God, hoe is het mogelijk dat jij 's nachts nog kunt slapen?'
Do Duc stond op. 'Dat is een interessante vraag uit de mond van de zus van Dominic Goldoni. Gebruik jij niet je meisjesnaam - zijn naam - voor je eigen zaak? Natuurlijk.' Hij schonk haar een overtuigende glimlach. 'Ik vraag me af wat Tony D. ervan vindt dat jij bekend bent als Margarite Goldoni. Komt daar een deel van zijn woede jegens jou uit voort?'
Als gebiologeerd keek ze hem aan, met in haar ogen iets van ontzag, grenzend aan afschuw. Hij liep achter de sofa langs om naar een schilderij van Henri Martin, een kleurig korenveld, te kijken.
'Margarite, je bent intelligent genoeg om te weten dat wij allemaal een manier hebben om onze daden te rationaliseren; dat wordt echt niet alleen gedaan door de fanatieken en rechtvaardigen onder ons.'
Hij wachtte, verdiept in het Provencaalse landschap dat Martin met de mysterieuze macht van een tovenaar had opgeroepen. Do Duc bedacht dat hij met liefde alles zou opgeven, zelfs de constante nabijheid van de dood die hem staande hield, om in staat te zijn al was het maar één schilderij als dit te kunnen maken. Hij had geen kinderen - tenminste niet dat hij wist - maar dit meesterwerk was beter dan een kind, omdat het als een goddelijk iets ontsproot aan je fantasie en precies bleef zoals jij het in gedachten had. Hij kon zich geen grotere beloning op aarde indenken.
'Interessant, een beest dat kunst weet te waarderen,' zei Margarite naast hem.
Hij had haar horen komen of beter gezegd, hij had het gevoeld, en weer vroeg hij zich af of zij het lef zou hebben toe te slaan met de briefopener. Zonder zijn blik van de Martin af te wenden, zei hij: 'Dominic zal in de komende twee uur bellen. Ben je gereed om jouw kant van de afspraak na te komen?'
'Geef me even de tijd,' zei ze. 'Ik heb nog nooit eerder een verbond met de duivel gesloten.'
'Misschien niet,' zei hij, terwijl hij zich naar haar omdraaide, 'maar je broer wel, wil ik wedden - vaker dan hij kan tellen.'
Je weet niets van mijn broer, zou ze willen schreeuwen, maar ze was zo vreselijk bang dat hij haar precies zou kunnen bewijzen hoe mis zij het had. Ze ging met haar tong langs haar lippen. 'Heb je ook een naam?'
'Een paar zelfs. Jij kunt mij Robert noemen.'
'Robert.' Ze deed een stap naar voren, zodat ze nu vlak bij hem stond. Haar ogen namen hem onderzoekend op. 'Vreemd. Dat is geen Aziatische naam, en jij bent zo duidelijk Aziatisch.' Ze hield haar hoofd een beetje scheef. 'Of ben je dat niet? Van welk ander ras... eens kijken... ben je Polynesisch?' Ze glimlachte. 'Zelf ben ik een Venetiaanse, dus ik weet wat het is.'
'Dat wat is?'
'Om een buitenstaander te zijn.' Margarite liep bij hem vandaan, terug naar de sofa. 'Ik woon tussen Sicilianen. Niemand vertrouwt je, niet écht.' Ze ging zitten en sloeg haar benen over elkaar. 'Je wordt altijd in een positie gemanoeuvreerd waarin je je loyaliteit moet bewijzen, zelfs tegenover de Familie.'
Do Duc glimlachte bij zichzelf. Deze kant van haar, als intrigante, beviel hem wel. Hij wierp - zonder daar enige moeite voor te hoeven doen - een wellustige blik op haar benen teneinde haar aan te moedigen. Ook al riep hij zijn wellust weloverwogen op - dat hoefde zij nog niet te weten. Hij wilde - nee, hij móest weten tot hoever ze zou gaan, waartoe ze onder de meest extreme omstandigheden in staat zou zijn.
'Heb jij familie?'
De vraag sneed door hem heen, en dus trok hij een masker voor zijn gezicht en glimlachte. 'Dat is heel lang geleden.' Maar zelfs in zijn eigen oren klonk zijn stem hol, en Margarite was slim genoeg om daarop voort te borduren.
'Ben je een wees?'
'Het zaad van mijn vernietiging is gezaaid toen ik nog erg jong was.'
Margarite hield zijn blik vast. 'Wat een bijzondere opmerking! Is het waar? Heb je geen familie?'
Dat was de waarheid, dus haalde hij ontwijkend zijn schouders op. Hij stond versteld van wat er over zijn lippen was gekomen. Was hij gek geworden?
'Wat wil je van Dominic?' vroeg Margarite.
'Informatie - die alleen hij kan verschaffen.'
'Dat maakt alles veel eenvoudiger. Ik kan het aan hem vragen wanneer hij belt.'
Do Duc glimlachte koud, zodat zij diep in haar hart wist dat hij niets meer of minder dan een dodelijk wapen was. 'Margarite, ik verzeker je: als je ook maar iets afwijkt van ons scenario zal Francine sterven, en jij zult daarvan getuige zijn.'
'Goed!' Ze rilde en verborg haar gezicht in haar handen. 'Alleen - zeg dat niet meer. Ik wil zelfs niet datje er maar aan dénkt.'
Ze keek naar hem op. Door haar tranen heen zochten haar ogen zijn gezicht af. 'Weetje, ondanks wat Dominic heeft gedaan, is er nog altijd een aantal vrienden die hij van de politie heeft gered, en die zijn nog steeds erg machtig.'
'Ja, ik weet precies hoe machtig ze zijn. Door wie denk je dat ik hierheen ben gestuurd?'
Het was een risico, maar dat moest hij nemen om zijn greep op haar niet te verliezen.
'Jezus, dat meen je niet,' zei Margarite geschrokken. 'Dat zou zijn dood zijn.'
Do Duc haalde zijn schouders op en kwam naast haar zitten. 'Het leven zit vol verrassingen - zelfs voor mij.'
'Nee, nee, nee,' zei ze ademloos. 'Je liegt.' Ze rilde. 'Ik ken de vrienden van Dominic. Die zijn volkomen loyaal. Als je hem kwaad doet, krijg je hen achter je aan. Maak je je daar geen zorgen om?'
'Integendeel. Het zal me een waar genoegen zijn.'
Hij keek naar alle emoties die achtereenvolgens over haar gezicht voorbijtrokken.
'Lieve God, wie bén jij ?' fluisterde ze. 'Welke zonden heb ik begaan dat ik jou op mijn dak krijg?'
'Vertel me eens, ben jij net zo onschuldig als je broer schuldig is?'
Ze negeerde de tranen die langzaam over haar gezicht liepen. 'Niemand is volkomen onschuldig, maar ik - dit lijkt de Dag des Oordeels wel. Wat ik ook doe, er zal bloed aan mijn handen blijven kleven.'
'Uiteindelijk zijn wij allemaal beesten. Er komt een moment dat wij ons bevuilen. Dat moment is nu voor jou aangebroken.'
Ze pakte nog een sigaret. 'Om net als jij te worden, bedoel je? Nee, nooit!'
'Ik wou dat je dat niet deed.'
Margarite nam de aansteker in haar hand, maar leek zich toen te bedenken. Ze legde de onaangestoken sigaret terug in de zilveren doos.
'Het maakt me bang dat jij er zo zeker van bent dat Dominic zal bellen.'
'Ja, dat weet ik.'
'Zijn vrienden...'
'Hij heeft geen vrienden meer.'
Hij doopte zijn vingertop in het kleverige restant van de gemorste cognac. Hij nam er niet alleen de drank, maar ook een kleine glasscherf mee op. Zij keek toe terwijl hij op het glas drukte tot het zijn huid doorboorde en er een druppel bloed zichtbaar werd. Door dit macho-gebaar besefte ze dat pijn, in welke vorm dan ook, deel uitmaakte van zijn persoonlijkheid. In de hoop er ooit iets mee te kunnen doen, borg ze die wetenschap op in haar achterhoofd.
Ze vroeg zich af waarom hij haar niet had aangerand. Hij had alle gelegenheid gehad om misbruik te maken van een hele serie provocatieve situaties: terwijl ze naakt in het bad zat, terwijl ze zich in zijn bijzijn aankleedde, en gedurende de tijd dat zij daar in de bibliotheek zaten. Inderdaad, nadat zij over de eerste schok van zijn aanwezigheid heen was, had zij hem alle gelegenheid geboden. Want ze wist dat hij niet meer helder zou kunnen denken wanneer hij gevangen zat tussen haar dijen en zijn bloed aangelengd zou worden met testosteron. Ze moest iets proberen om aan deze nachtmerrie te ontsnappen. Ze schoof wat heen en weer op de sofa, zodat haar rok tot boven aan haar dijen omhoogschoof. Ze zag zijn blik van het bloed op zijn vinger naar haar lichaam dwalen. Ze voelde het gewicht van zijn blik, en de hitte. Ze voelde dat haar eigen wangen begonnen te gloeien.
'Wat is er met jou?' Ze herkende haar eigen stem niet. Do Duc keek haar aan. Zijn vingertop tekende een rode halvemaan op de trillende huid aan de binnenkant van haar dij. Hij ging omhoog, tot in het plekje waar ze warm was, zelfs nu. Ze voelde iets samentrekken, en ze deed wat ze kon om hem te verleiden, om de hitte in zijn bloed op te zwepen.
Ze schrok op van het schelle gerinkel van de telefoon. Staarde naar het toestel alsof het een dodelijke gifslang was. Hij nam zijn hand weg, en haar enige kans was verkeken.
'Neem op,' beval Do Duc, haar strak in de angstige ogen kijkend. Margarite aarzelde. Ze trilde. Het hoefde Dominic niet te zijn; het kon iedereen zijn, hield ze zichzelf voor. Alstublieft, laat het wie dan ook zijn, maar niet hém.
Met een houterige beweging nam ze de hoorn op. Ze slikte en vroeg toen hoopvol: 'Hallo?'
'Margarite, bellissima.? zei Dominics stem in haar oor, en langzaam sloot ze haar ogen.
BOEK 1: OUDE VRIENDEN
Jaar najaar draagt het apegezicht
een apemasker.
- MATSUO BASHO
Tokio, Marine on St. Croix, New York
Zo vroeg in de ochtend rook Tokio naar vis. Misschien kwam dat door de Sumida. Op die rivier oefenden nog altijd honderden vissers hun beroep uit. Of misschien, dacht Nicholas Linnear, kwam het door de staalgrijze nevel die boven de wijdverspreide metropool hing. Ver weg op het platteland worstelde de zon zich over de bergtoppen heen, maar hier, in het hart van de stad, was het nog donker. Slechts een vleugje ochtendgloren gaf de schaduwen een zachte gloed. Terwijl Nicholas in de directeurslift meteen naar de bovenste verdieping van het Shinjuku Suiryu Gebouw ging, overdacht hij nog eens het grote aantal beslissingen dat hem te wachten stond bij Sato International, de keiretsu, industrieel conglomeraat, dat hij samen met Tanzan Nangi bestuurde.
Nangi was de sluwe Japanner, voormalig vice-minister van MIHI, Japans oppermachtige Ministerie van Internationale Handel en Industrie, met wie Nicholas een samenwerking was aangegaan door zijn eigen firma, Tomkin Industries, te fuseren met Nangi's Sato International. Interessant was het feit dat beide mannen de hoge positie in hun respectievelijke firma's geërfd hadden. Nangi van de overleden broer van zijn beste vriend, Nicholas van zijn overleden schoonvader. Door dit feit, en om vele andere redenen, bestond er een unieke band tussen de twee mannen, die niet verbroken kon worden.
Nicholas stapte op de tweeënvijftigste verdieping uit de lift. Hij liep langs de verlaten ontvangstruimte, langs stille kantoren en werkplaatsen, naar zijn eigen kantoor, dat samen met dat van Nangi het hele westelijke deel van de verdieping in beslag nam.
Hij ging naar een lage bank in de zithoek bij een enorm raam en zat daar enige tijd over de stad uit te kijken. De bleke nevel vormde een smerig filter, waardoor zijn uitzicht op de Fuji werd verduisterd. Hij wist dat hij vrij snel terug zou moeten naar Amerika, niet alleen voor een persoonlijk onderhoud met Harley Gaunt, maar ook om zelf in Washington te lobbyen tegen de opkomende vijandigheid jegens de inderdaad behoorlijk arrogante Japanners. Gaunt had daar een expert voor in dienst genomen, een zekere Terrence McNaughton, maar Nicholas begon te geloven dat hij in deze moeilijke tijden daar beter persoonlijk aanwezig kon zijn. Nicholas had de afgelopen jaren vele malen met de gedachte gespeeld om naar Washington te vliegen, maar altijd 29
weer had Nangi hem weten te overtuigen dat hij niet gemist kon worden en hun pro-internationale standpunt bij de Japanners zelf moest verdedigen. Met onbetwistbare logica had Nangi naar voren gebracht dat Nicholas bij uitstek geschikt was om dit te doen, aangezien de Japanners hem niet als een iteki, een barbaarse buitenstaander, beschouwden. Nicholas' vader, de Engelse kolonel Denis Linnear, nam een speciale plaats in in de harten van de oudere generatie Japanners. Hij was vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog gedetacheerd in het hoofdkwartier van generaal Douglas MacArthur. En toen MacArthur de verslagen Japanners een nieuwe democratische grondwet had gegeven die tot op heden van kracht was, was hij degene geweest, die met zoveel succes de verbindingen had onderhouden tussen de hoogste regeringsfunctionarissen. Na het overlijden van kolonel Linnear was het bij zijn begrafenis zó druk en werd er zoveel over hem geschreven dat het leek of er een Japanse keizer was heengegaan.
Nicholas werd zich al van Tanzan Nangi's aanwezigheid bewust vóór hij hem had gezien. Nangi begon nu werkelijk op leeftijd te komen. Hij had een markant gezicht, maar niet op een gewone manier. Zijn rechteroog was een blinde, melkwitte bol achter een beschadigd ooglid dat gedoemd was altijd half open te staan. Voor de rest zou zijn gezicht het gezicht kunnen zijn van een hoge diplomaat, die de noden van deze wereld kende en ze wist te omzeilen.
Nangi klopte op de half openstaande deur van Nicholas' kantoor met de knop van zijn wandelstok, die bekroond werd met een uit hout gesneden draak. Afhankelijk van de tijd, van het weer en van hoe hij zich voelde, bewoog hij zich meer of minder stijf vanwege de beenwond die hij tijdens de oorlog in de Stille Oceaan had opgelopen. De twee mannen begroetten elkaar hartelijk en zonder enige formaliteit. Wat heel anders zou geweest zijn indien er nog iemand anders bij hen zou zijn geweest.
In een kameraadschappelijke stilte genoten zij van hun groene macha- thee, waarna zij aan hun ochtendbezigheden begonnen: de strategie voor Sato bepalen, iets dat zij graag achter de rug hadden wanneer de rest van de staf arriveerde.
'Het nieuws is erg slecht,' begon Nangi. 'Het is mij niet gelukt het kapitaal bijeen te krijgen dat we volgens jou zo dringend nodig hebben om in Vietnam te kunnen uitbreiden.'
Nicholas zuchtte. 'Eigenlijk ironisch, aangezien de zaken zo goed gaan. Kijk maar naar de cijfers van het afgelopen kwartaal. De vraag naar de Sphynx T-PRAM overtreft ruimschoots onze produktiemogelijkheden.' De T-PRAM was de computer-chip waarop Sato het patent had - de eerste en enige programmeerbare random-acces memory chip die er te koop was. 'Daarom moeten we ook zo snel mogelijk uitbreiden naar Vietnam. Het uit de grond stampen van nieuwe fabricagefaciliteiten die aan onze eisen voldoen en tegelijkertijd de produktiekosten laag houden, is een uitputtende bezigheid.'
Nangi dronk van zijn thee. 'Jammer genoeg is de Sphynx slechts een kobun in het omvangrijke netwerk van firma's onder de paraplu van de keiretsu. En niet allemaal lopen ze zo goed.' Een kobun was een aparte firma binnen de keiretsu, het conglomeraat.
Nicholas begreep de toespeling. Tot dan toe had Sato International vóór de fusie altijd vrijelijk over kapitaal kunnen beschikken, in tegenstelling tot Tomkin Industries. Tot de regels in Japan plotseling waren veranderd. Het meest ingrijpende verschil tussen Amerikaanse en Japanse corporaties was in de laatste jaren veranderd van een groot voordeel in een gevaarlijk blok aan het been. Alle grote keiretsu in Japan waren óf eigendom, óf gebonden aan een commerciële bank. In Sato's geval was dat de Daimyo Development Bank. Die comfortabele samenwerking binnen de keiretsu maakte dat er tegen lage rente en op buitengewoon gunstige voorwaarden geld voor uitbreiding of research en ontwikkeling geleend kon worden. Nu echter bevond Japan zich in de greep van een economische crisis, groter en ernstiger dan de verschrikkingen van de periode direct na de oorlog. Het was begonnen in 1988, toen de regering, in een poging de economie te steunen, een kunstmatige hausse in handel in het eigen land begon te creëren. Deze ministers gingen ervan uit dat een investering in eigen land de waarde van de yen zou stabiliseren. En die theorie werkte - enige tijd. Toen klapte de zeepbel uiteen en alle Japanse zakenlieden die hun geld in onroerend goed hadden gestoken, konden hun handel aan de straatstenen niet kwijt en verloren van de ene op de andere dag enorme fortuinen.
Banken die vrolijk krediet hadden verschaft voor wat een gouden handel in onroerend goed had geleken, zaten opgescheept met wegens faillissement afgestane bezittingen waaruit zij niet het kapitaal konden halen dat ze zo hard nodig hadden. Zij werden gedwongen hun activa aan te spreken om de enorme leningen te kunnen aflossen en binnen eenjaar vertoonden hun balansen het rood dat voor een bankier het enige bloed is dat hij kent.
De Daimyo Development Bank was geen uitzondering. Hoewel minder aangetast dan andere die over de kop waren gegaan, maakte de bank toch een zeer moeilijke tijd door, en de verliezen hadden onlangs nog een flinke bres in de basis van Sato International geslagen. Nog geen zes maanden eerder was Nangi gedwongen geweest de directeur van Daimyo te vervangen, en nog steeds was alles nog niet onder controle. Dat was voor hem een bron van vernedering, aangezien hij ooit zelf directeur van die bank was geweest.
Het nieuwe wachtwoord in Japan was risutora, iets waarvan men nooit eerder had gehoord: industriële inkrimping. Japan kreeg te maken met herstructurering, een pijnlijke vermindering van fabrieken, consumptiegoederen, en Japans waardevolste bron, bijzonder goed opgeleid en loyaal personeel. Gelukkig hadden Nangi en Nicholas weten te voorkomen dat hun keiretsu te veel uit zijn krachten groeide. En de rol van Nicholas binnen het conglomeraat was steeds belangrijker geworden, aangezien hij meer ervaring had met grote economische teruggang dan welke Japanner ook. De situatie van hun werkkapitaal was evenwel ernstig genoeg.
'We zullen toch op een of andere wijze aan het kapitaal moeten zien te komen,' drong Nicholas aan. 'Als we daar niet gauw aan de slag kunnen, worden we straks onder de voet gelopen door alle andere grote keiretsu.'
'Ik heb echt wat meer tijd voor nodig,' waarschuwde Nangi, niet voor de eerste keer. 'Vietnam is nog maar zo kort opengesteld, en ik heb nog geen volledig vertrouwen in de regering daar.'
'Wat je bedoelt, is dat je de Vietnamezen überhaupt niet vertrouwt.'
Nangi liet het laatste restje thee in zijn kopje ronddraaien. Hij had een hekel aan die spanning tussen hen. Vanaf het moment dat Nicholas een aantal jaren geleden voor de eerste keer naar Saigon gereisd was om Vincent Tinh als hun vertegenwoordiger in Vietnam aan te stellen, had Nangi zich zorgen gemaakt. Tinh was een Vietnamees, en Nangi vertrouwde de Vietnamezen inderdaad niet. Er was al zoveel geld gestoken in dat vreemde, nog maar zo kort kapitalistische Vietnam, en Nicholas drong er steeds maar op aan dat hij er nog veel méér geld in moest steken. Stel dat de communisten terugkwamen en alle particuliere firma's nationaliseerde? Dan zouden hij en Nicholas alles kwijt zijn.
'Ik vind die mensen zo moeilijk te doorgronden,' zei Nangi. Hij keek op van de ronddraaiende theeblaadjes in zijn kopje.
'Ze zijn alleen maar anders.'
Nangi schudde zijn hoofd. 'De Chinezen uit Hongkong zijn ook anders en met hen werk ik al zo lang. Ze zijn sluw, maar ik moet toegeven dat ik geniet van hun intriges. Voor die Vietnamezen voel ik helemaal niets.'
'Daarom neem ik hen voor mijn rekening,' zei Nicholas. 'Kijk nou alleen eens naar het eindresultaat. De winsten op de kleine hoeveelheid goederen die we nu in Saigon onder supervisie van Vinnie produceren, rijzen de pan uit.'
Natuurlijk had Nicholas gelijk, dacht Nangi. Dat had hij meestal in dit soort zaken. En hij kon ook niet ontkennen dat Nicholas succes had in het voorspellen van de komende trends.
Hij knikte. 'Goed. Ik zal mijn uiterste best doen om het kapitaal dat we nodig hebben uit een of andere rots te persen.'
'Prima,' zei Nicholas, terwijl hij voor hen beiden nog een kopje thee inschonk. 'Van dat besluit zul je geen spijt hebben.'
'Dat hoop ik. Ik zal er een paar van mijn Yakuza-contacten voor moeten aanspreken.'
'Kende je de Kaisho maar,' merkte Nicholas sarcastisch op.
'Ik weet dat jij geen respect voor de Yakuza hebt. Maar je hebt ook nooit geprobeerd hen te begrijpen. Eigenlijk is dat heel vreemd, gezien alle moeite die je je hebt getroost om je aan te passen bij elk ander aspect van de Japanse levensstijl.'
'De Yakuza zijn gangsters,' zei Nicholas effen. 'Welk voordeel zou het mij opleveren als ik hen begreep?'
'Daar kan ik je geen antwoord op geven. Dat kan niemand, alleen jijzelf.'
'Wat ik maar niet kan begrijpen, is jouw relatie met hen. Bemoei je toch niet met hun duistere zaakjes.'
'Dat is hetzelfde als zeggen: adem alleen zuurstof in, en geen stikstof. Dat is onmogelijk.'
'Je bedoelt dat het niet praktisch is.'
Nangi zuchtte. Hij wist dat hij deze discussie niet kon winnen. Dat was hem nog nooit gelukt.
'Ga je Kaisho dan maar opzoeken,' zei Nicholas, 'of wie hij dan ook wezen mag.'
Nangi schudde zijn hoofd. 'Kaisho is de titel van de oyabun van alle oyabun. De baas van alle bazen van de verschillende Yakuza-families. Neem echter maar van mij aan dat hij niet eens bestaat. Het is een uitdrukking die door een slimme Yakuza is verzonnen om de politie op een dwaalspoor te brengen. Kaisho betekent: de geheimzinnige commandant. Zolang wij, buitenstaanders, het gevoel hebben dat er een quasimythische baas van alle oyabun bestaat, verhoogt het hun mystiek en het voorkomt gezichtsverlies wanneer de politie weer eens een paar invallen in gokhuizen ensceneert ten behoeve van de media.' Hij verschoof op zijn stoel. 'Al mijn Yakuza-contacten ontkennen iets van een Kaisho af te weten.'
Uiteindelijk kwam hun gesprek weer op de Hive-computer, Nicholas' eigen project, dat nu stilstond omdat Hyrotech-inc., de Amerikaanse firma die in opdracht van de Amerikaanse regering computers ontwierp, om onverklaarbare redenen was teruggekomen op haar afspraak met Nicholas inzake de produktie.
'Het meest zorgwekkende aspect ervan is dat niemand bij Hyrotech Harley Gaunts telefoontjes beantwoordt,' zei Nicholas. 'Ik heb hem gezegd dat hij er een rechtszaak van moet maken en hen moet aanklagen wegens contractbreuk. Daarbij heb ik hem ook opdracht gegeven dat hij er de Amerikaanse regering als medegedaagde bij kan betrekken.'
'De regering?' vroeg Nangi bezorgd.
'Ja. Volgens mij zit zij hierachter. Ze is meester in het voeren van obstructies.'
Hij bracht Nangi op de hoogte van de voortgang van het Chi-project. Nicholas had gekozen voor de naam Chi - wat 'wijsheid' betekende. Het was zijn idee geweest om een hele kobun - afdeling - van de firma op het Chi-project te zetten. De Chi was een nieuw soort computer die geen software nodig had: hij was letterlijk even flexibel als zijn gebruiker. Het Chi-prototype bevatte meer dan duizend minuscule 'cubes' - dus geen chips - die bestonden uit vierenzestig elektronische neuronen waarvan het ontwerp gebaseerd was op het menselijk brein. Een 'correcte' handeling door de gebruiker produceerde een bepaalde stroom door het neurale net, een 'fout' produceerde een ander soort stroom. Op die manier leerde de computer letterlijk de functies die ervan verlangd werden en hoe hij ze het beste kon uitvoeren zonder voor verschillende software interfaces geconfigureerd te hoeven worden.
'Hoewel het ernaar uitziet dat Ricoh als eerste op de markt zal komen met een neuraal-net computer,' zei Nicholas, 'ben ik ervan overtuigd dat de Chi veel geavanceerder zal zijn en ons al heel snel na zijn introductie een marktaandeel zal opleveren.'
De ochtendvergadering was afgelopen. Nangi stond op, pakte zijn wandelstok en ging naar zijn eigen kantoor aan het andere eind van de gang.
Nicholas was de daaropvolgende honderd minuten bezig met het bellen naar zijn produktieleiders in Bangkok, Singapore, Saigon, Kuala Loempoer, Indonesië en Guangzhou, in het zuidoosten van China. Dat had eigenlijk in minder dan de helft van de tijd afgehandeld kunnen worden, maar de telefoon was in die plaatsen vaak krankzinnig inefficiënt. Hij was er dan ook al aan gewend geraakt de in-gesprektoon te krijgen, dat de verbinding midden in een zin werd verbroken en dat hij het ene nummer draaide maar met een heel ander nummer werd doorverbonden. Maar deze telefoontjes naar wat eens afgelegen, onbereikbare uithoeken van de wereld waren, werden met de dag belangrijker. Eindelijk was het zware werk van telefonisch contact zoeken met derde-wereldlanden achter de rug. Hij wierp een blik op de klok en besloot een pot groene thee te gaan zetten. Hij wilde juist de garde pakken, toen zijn privé-telefoon rinkelde. Hij zette de zware ijzeren pot neer en keek naar het toestel. Met een duidelijk gevoel van naderend onheil pakte hij de hoorn op.
'Moshi-moshi.'
'Mr. Linnear? Nicholas Linnear?' klonk een onbekende stem in zijn oor.
'Met wie spreek ik?'
'Ik bel namens Mikio Okami. Zegt die naam u iets?'
Nicholas voelde zijn hart in zijn keel bonken. Hij had moeite met ademen. 'Hoe komt u aan dit nummer?'
'Mikio Okami laat u persoonlijk groeten,' zei de stem. 'Okami-san zorgt voor alles.' Er volgde een korte stilte, waarin Nicholas er zeker van was dat hij de andere persoon zachtjes hoorde ademen. 'Okami-san zou graag willen -'
Nicholas onderbrak de stem. 'Hier komt een telefoonnummer.' Hij noemde acht cijfers. 'Draai dat over tien minuten.'
De eerste zestig seconden nadat hij de hoorn had neergelegd, gebruikte hij om zijn ademhaling onder controle te krijgen. Daarna volgden vijf minuten zazèn. Maar zelfs de meditatie kon niet voorkomen dat zijn gedachten teruggingen in de tijd.
Vóór Nicholas' vader stierf, had hij hem verteld over Mikio Okami, een vriend van hem - een heel speciale vriend. De kolonel had Nicholas verteld dat hij zijn leven aan Okami te danken had, dat, als Okami ooit contact met Nicholas zou opnemen, de situatie zo zou zijn dat Okami geen andere keus had dan om Nicholas' hulp in te roepen. Nu, na al die jaren, was dat moment aangebroken.
Nicholas liep zijn kantoor uit, de nog steeds lege gang door naar de liften. De directeurslift wachtte op hem, als een trouwe dienaar, maar terwijl hij op de knop voor de tussenverdieping drukte, vroeg hij zich af waar de lift hem deze keer heen bracht.
Nicholas en Nangi hadden aan het eind van het afgelopen jaar besloten de tussenverdieping van het Shinjuku Suiryu Gebouw te kopen, nadat een duur Frans restaurant daar over de kop was gegaan. Sindsdien hadden zij de enorme ruimte leeggehaald, er hun eigen binnenmuren in aangebracht en waren ze nu bezig aan de inrichting van een chique nachtclub, de Indigo. De geur van gips en kalk, vernis, lak en warm geworden elektriciteitsdraad kwam Nicholas tegemoet toen hij uit de lift stapte. De voorman herkende hem meteen, boog en overhandigde hem een helm, die Nicholas zonder iets te zeggen opzette. Hij liep rechtstreeks naar een wandtelefoon en hoefde nog geen dertig seconden te wachten vóór het toestel rinkelde.
'Ja?'
'Mr. Linnear?'
'Daar spreekt u mee.'
'Ah.' Er klonk een veelheid van emoties in dat ene woordje. 'Ik begrijp dat wij nu veilig kunnen praten. Ik ben blij dat wij de verbinding zo snel tot stand hebben kunnen brengen.'
Nicholas staarde voor zich uit. 'Met wie spreek ik?' vroeg hij toen. 'U
kent mij blijkbaar wel, maar -'
'Ik ben in dienst van Mikio Okami. Mijn naam doet er dus verder niet toe.' De stem zweeg één kort moment. 'Herinnert u zich uw belofte?'
'Ja, natuurlijk.'
'Okami-san heeft uw onmiddellijke hulp dringend nodig.'
'Ik begrijp het.'
'Hij wil graag dat u naar Italië gaat, naar Venetië. Er ligt een eersteklasticket op uw naam klaar bij de Air France-balie op Narita. Zorg alstublieft dat u op tijd bent. U kunt het ten minste twee uur vóór uw vertrektijd, tien over halftien vanavond, afhalen.'
'Vandaag nog? Ik kan niet zomaar alles -' Nicholas zweeg. Hij sprak tegen dovemansoren; de stem had al opgehangen.
Nicholas legde de hoorn op het toestel. Er hing kalkstof in de lucht, dat glinsterde door de vele wolframlampen die overal hingen, zodat zelfs de kleinste oneffenheid op het stucwerk te zien was.
Hij dacht aan het weinige dat zijn vader hem over de mysterieuze Mikio Okami had verteld. Er zijn momenten, Nicholas, dat elke normale manier om een bepaald doel te bereiken ontoereikend blijkt te zijn, vertelde Denis Linnear aan zijn zoon toen Nicholas een jaar of twaalf, dertien was. En toch dient dat doel bereikt te worden - ten koste van alles. Jij bent nu nog jong, maar geloof mij, er zijn momenten dat het doel zó belangrijk is dat er niet verder gekeken dient te worden naar de manieren waarop dat doel kan worden bereikt. Dat mag dan jammer zijn, maar je kunt nu eenmaal niet als een heilige leven; je moet vaak compromissen sluiten, hoe pijnlijk en twijfelachtig die ook kunnen zijn. Dus zijn er momenten dat men dankbaar is wanneer men een man als Mikio Okami kent. Met het telefoongesprek nog in gedachten kregen die woorden van de 35
kolonel plotseling iets sinisters. Nicholas had zelfs toen al begrepen dat Mikio Okami een Yakuza moest zijn. Ja, in het licht van de moeilijke en veeleisende aard van zijn vaders werk in de ondoorzichtige chaos van de naoorlogse Japanse politiek leek het heel vanzelfsprekend dat hij met dit machtige, alomtegenwoordige element van de Japanse samenleving in aanraking was gekomen. Nicholas herinnerde zich hardnekkige geruchten gehoord te hebben dat groeperingen van de Yakuza door de Amerikaanse bezetters ingehuurd waren om in 1947-'48 stakingen, die door communisten georganiseerd en gefinancierd zouden zijn, de kop in te drukken. De felle en vreesaanjagende Yakuza waren de meest geëigende infanteristen in zo'n vernietigingsoorlog, want zij waren de wezenlijke aanhangers van het kapitalisme en waren bereid te sterven voor de bevrijding van hun land en ze verzetten zich hevig tegen enige afdwaling naar links.
Maar als Mikio Okami een Yakuza oyabun was, baas van de Yakuza-familie, en als hij destijds een jaar of dertig was geweest, dan moest hij nu achter in de zeventig zijn - misschien wel over de tachtig, bedacht Nicholas. Te oud voor het onophoudelijk intrigeren teneinde de unieke samenwerking van de Yakuza met de politie, de regering en de bureaucratie in goede banen te leiden? Of oud genoeg om versterking nodig te hebben tegen de opkomst van de andere, op macht en invloed beluste Yakuza-families? Hoe dan ook, geen van beide mogelijkheden kon Nicholas bekoren. Terug in zijn kantoor dicteerde hij haastig twee memo's aan Seiko Ito, zijn assistente: de eerste om haar in kennis te stellen van zijn reis en haar opdracht te geven zijn reservering te bevestigen; en de tweede inzake de acht belangrijkste zaken waarvoor brieven en faxen verstuurd en waarover opgebeld diende te worden. Hij faxte Vinnie Tinh in Saigon dat hij zijn geplande bezoek ten minste een week moest uitstellen en werkte toen alle telefoontjes af die hij eigenlijk had willen uitstellen tot na zijn bezoek aan Saigon.
Nadat dat gedaan was, dacht hij aan Justine. Zij zou natuurlijk woedend zijn. Het was al erg genoeg dat hij had geweigerd haar mee terug te nemen naar de States, maar nu liet hij haar ook nog eens alleen in Japan achter. Hoe kwam het toch, dacht hij, dat zij het hier zo was gaan haten ? Kwam dat door haar weigering Japans te leren, door haar eeuwige heimwee, of was het alleen maar haar onverdraagzaamheid jegens de Japanners zelf? Behalve haar vriendschap met Nangi had zij in Tokio maar heel weinig kennissen en dus voelde ze zich geïsoleerd, verbannen op een Elba dat ze zelf had geschapen. Of had ze dat wel zelfgeschapen?
Nicholas vroeg zich af of hij wel eerlijk tegenover haar was - of dat hij gewoon zijn buik vol had van haar geklaag.
Natuurlijk, hun relatie was onder bijzondere spanningen komen te staan. Justine was twee keer zwanger geweest. De eerste keer had zij het leven geschonken aan een meisje, dat snel daarna gestorven was. De tweede keer, nog geen jaar geleden, had zij in haar zesde maand een miskraam gekregen. Nu leek zij geen troost te kunnen vinden voor haar verdriet.
Nicholas steunde zijn hoofd in zijn handen, zijn geest werd nog steeds geteisterd door het gezichtje van zijn twee weken oude dochtertje, haar blauw-witte gezichtje, vervormd door het plastic van de zuurstoftent. In zijn dromen hoorde hij nog steeds haar zwakke kreetjes. De kantoren op de gang begonnen nu vol te lopen. Omdat hij op het moment geen zin had iemand te zien, glipte hij door de zijdeur zijn kantoor uit. Via de wenteltrap kwam hij één verdieping lager in de volledig uitgeruste fïtnessruimte terecht. Daar kleedde hij zich in een korte broek, T-shirt en gymschoenen en werkte drie uur lang eerst aan aerobics, aan spierversteviging, daarna aan gewichtheffen en ten slotte aan zijn geliefde vechtsporten: aikido, kendo, evenals aan de verschillende onderdelen van Akshara, die al zo oud zijn dat er in de Japanse taal geen woorden voor bestaan. Op deze manier reinigde hij eerst zijn lichaam, daarna zijn geest, en uiteindelijk zijn ziel van al het negatieve venijn dat de postmoderne wereld onveranderlijk oproept.
Nicholas was gespierd en breed geschouderd. Het was duidelijk dat hij een atleet was, maar het was zijn aanwezigheid, die de Japanners hara noemden, die hem tot zo'n bijzonder intimiderend persoon maakte. Het was alsof zijn voeten deel uitmaakten van de grond waarop hij liep. Wie hem voor de eerste keer zag, kreeg het gevoel dat zelfs de meest extreme maatregelen hem niet van zijn stuk zouden brengen. Hij had enigszins schuinstaande ogen, een erfenis van zijn moeder, zoals hij de hoekige wangen, neus en kin van zijn vader had. Hij was knap op een charismatische manier, met donker krulhaar waardoorheen hier en daar een zilveren draad liep.
Hijzelf zag het niet, maar zij die oud genoeg waren om kolonel Denis Linnear gekend te hebben, zagen de frappante gelijkenis tussen vader en zoon in de vorm van Nicholas' gezicht, de lijnen van zijn neus, lippen en kin. De vader, die onder zijn voorouders geen barbaarse Saksen rekende, maar intrigerende Romeinen en woeste Kelten, had de buitengewone gave gehad zowel krijger als staatsman te zijn. Zij die beiden hadden gekend, beweerden dat de zoon diezelfde gave bezat. Nicholas' moeder, Cheong, was een Aziatische. Nog niet zo lang geleden was hij achter het geheim van haar afkomst gekomen. In het geheim was zij een tanjian geweest, net als So-Peng, Nicholas' grootvader, die haar geadopteerd had. En net als Nicholas zelf.
Ingewijd in de geheimzinnige mysteriën van Tau-tau waren de tanjian, van wie de oorsprong terugging naar het met mysteriën omhulde oude China, tovenaar-krijgers die een wetenschap bedreven die zó sterk, zó elementair was dat de meeste mensen er al eeuwenlang van buitengesloten waren. De basis van Tau-tau was kokoro, het hart van de kosmos. Kokoro was het trommel vel van het leven. Zoals in de natuurkunde de opwekking van het atoom de meest uitzonderlijke reacties van energie teweeg had gebracht - licht, hitte en schokgolven - zo bracht de opwekking van het kosmische trommelvel zijn eigen etherische energie teweeg. Akshara en Kshira, de Weg van het Licht en het Pad der Duisternis, waren de twee belangrijkste vormen van Tau-tau. Nicholas, die nog niet zo lang voordien was opgeleid in de basis van Akshara, had al enige ervaring opgedaan in het bestrijden van hen die opgeleid waren in het dodelijke pad der schaduwen. Hij was misschien wel de enige mens op aarde die twee ingewijden van Kshira had bestreden en overwonnen. Dit had hij volbracht mede door het gebruik van de gift die So-Peng aan hem had doorgegeven, de mystieke smaragden van de tanjian. Zij waren een fysiek wapen geworden dat zelfs tot Kansatsu's Kshira had weten door te dringen en hem, op verzoek van Nicholas, had vernietigd. Kansatsu had Nicholas opgeleid in Akshara, maar al die tijd was hij in het geheim ook een ingewijde in Kshira geweest, en het was Kshira dat Nicholas bijna om het leven had gebracht. In feite was de vernietiging van Kansatsu door Kshira veroorzaakt. Hij had gedacht in staat te zullen zijn die twee verschillende wetenschappen in zichzelf onder controle te houden; hij had geloofd dat hij machtig genoeg was om Kshira in bedwang te houden, het alleen te gebruiken wanneer dat nodig was, maar hij had zich vergist. Het gif van Kshira was naar buiten gekomen en hem vergiftigd, zó langzaam dat hij er zelf geen erg in had, waardoor hij van een goed mens in een monster was veranderd.
Hoe meer Nicholas Akshara bestudeerde, hoe meer hij de verleiding begreep waaraan Kansatsu had blootgestaan. Het werd hem steeds duidelijker dat de Weg van het Licht op bepaalde punten een onvolledige wetenschap was. Er bestonden geen geschriften uit die verre tijd, maar hij vermoedde dat in de eerste dagen van Tau-tau de twee wetenschappen deel uitmaakten van één geheel. Op welk punt zij uiteengedreven waren - of waarom - wist hij niet. Misschien dat op een bepaald moment het verstand van de mens - zelfs van een tanjian - niet langer vertrouwd kon worden de kennis van Kshira op een verantwoorde wijze te gebruiken; misschien werd de verleiding van die indrukwekkende macht zelfs voor die oude wijsgeren te groot.
Hoe dan ook, wat ooit één was geweest, was nu voor eeuwig gescheiden door zó'n diepe afgrond dat het kenners van Akshira verboden was zich in de mysteriën van Kshira te verdiepen.
Ooit had Kansatsu over koryoku - de Verlichtende Macht - gesproken met een mate van eerbied die hij slechts voor de goden reserveerde. Als er ooit een raakvlak - werkelijk of ingebeeld - tussen Akshara en Kshira had bestaan, dan was dat koryoku geweest, daarvan was Kansatsu overtuigd. Zijn angst dat ondanks al zijn deskundigheid in Tau-tau die Verlichtende Macht buiten zijn bereik lag, moet een verpletterende slag voor hem zijn geweest.
Tijdens zijn studie na de dood van Kansatsu was Nicholas tot de overtuiging gekomen dat koryoku misschien wel de Weg zou zijn, het draaipunt vanwaar uit het geheel zou openbloeien als een bloem. Dat geheel had hij Shuken genoemd - de beheersing: waarin een brein beide helften van Tau-tau kon bevatten, zowel Akshara als Kshira zonder door de duistere kant ervan vernietigd te worden. Maar koryoku was niet als andere vormen van meditatie. Hoewel er niet veel over bekend was, leek het duidelijk dat men geboren moest zijn met een bepaald psychisch mechanisme dat de weg ernaartoe kon vrijmaken. Soms, in de schaduw van de nacht, schrok Nicholas wakker uit een droom. In zijn droomwereld was hij in Shuken, zoals hij geloofde dat zijn voorouders geweest waren. Hij had het geheel van Tau-tau tot zijn beschikking - hij beheerste zowel Akshara als Kshira. En hij wist met de zekerheid die dromen eigen is dat koryoku het enige pad naar Shuken was.
Wanneer hij uit zijn droom opdook, had hij het gevoel alsof hij kory- oku, de toegang, bijna kon aanraken, nog één seconde en... Maar als hij dan echt wakker was, ontglipte de kennis hem en hij onderging een diep gevoel van verlies dat de tranen in zijn ogen bracht. Toch, hij wist dat hij een heel nieuwe wereld had te ontdekken. Misschien dat deze reden, nog meer dan andere, hem ertoe bracht om in Japan te blijven, ook al was dat een bron van steeds groter wordend ongenoegen tussen hem en Justine, zijn vrouw, die zo graag naar Amerika terug wilde.
De gedachte aan Justine's verdriet was net zo pijnlijk als de aanblik van een ter aarde gestorte spreeuw. Hij sloeg zijn handen voor zijn ogen. Zelfs zó ver bij haar vandaan voelde hij haar verdriet. En toch was er een kloof tussen hen ontstaan, donker en onpeilbaar diep. Hoe lang was die er al? Nicholas begon weg te zakken in Tau-tau. Dat gevoel kwam hem net zo vertrouwd voor als een oud, afgedragen jasje. Geschrokken kwam hij tot het besef dat die kloof ontstaan was in de tijd dat hij ontdekte een tanjian te zijn. Raakte hij steeds verder verwijderd van de wereld die de meeste mensen kenden? Ontstond er door zijn ontdekkingstochten in het universum van Tau-tau een vorm van normvervaging waaraan hij zich niet kon onttrekken ? Hij dacht het niet, en toch was daar die gapende afgrond tussen hem en Justine.
Soms was zijn woede jegens Justine bijna tastbaar. Ze woonde nu al jaren in Japan en toch had zij niet de benodigde moeite gedaan om erbij te horen. Ze had geen eigen Japanse kennissen - behalve Nangi, en dat alleen nog door zijn aansporingen en voortdurende bemoeienis. Zij vertoonde nog steeds die typisch westerse verbazing over het ingewikkelde net van gebruiken, hoffelijkheden en uitingen van respect waarvan de Japanse maatschappij doordrongen was. En wat het ergste was, ze begon het botte ongeduld en openlijke wrevel jegens de Japanners te vertonen dat Nicholas ook had gezien bij een aantal van zijn Amerikaanse zakelijke contacten. Zoals Kansatsu hem had geleerd, begon hij aan de reis naar binnen, tot hij kokoro, het hart van alle dingen, bereikte. Daarna koos hij het juiste ritme, sloeg de maat op het trommelvel van kokoro en schiep daarmee de psychische resonantie die gedachten zou omzetten in daden. Steeds verder wegzinkend in Akshara, terwijl de trillingen van kokoro de ruimte om hem heen vulden, verwijdde Nicholas' bewustzijn zich tot het de hele fitnessruimte vulde, tot voorbij de buitenmuren. In zijn geest zag hij de stad uitgestrekt liggen, en toen, alsof hij een enorme snelheid had, vervaagde het beeld en doorbrak hij de baarmoeder van de tijd.
Hoe lang Nicholas in die nieuwe wereld verbleef, was moeilijk te zeggen. De tijd zoals de mensheid die kende, was in die staat niet te meten. Uren, zelfs dagen konden samengeperst worden in een fractie van een seconde.
Toen hij zijn ogen weer opende, voelde hij zich opgefrist en gesterkt; de geest van Justine's verdriet was een geur die snel vervloog. Tijdens zijn meditatie rinkelde de draadloze telefoon aan de andere kant van het lokaal verscheidene keren. Hoewel hij wist dat het voor hem was, reageerde hij er niet op. Zijn personeel was gewend aan zijn bijzondere werktijden en wist dat als hij niet opnam, hij alleen maar in geval van uiterste nood mocht worden gestoord.
Hij nam een koude douche, daarna een stoombad en nogmaals een douche, waarna hij schone kleren aantrok. Zelfs de vreselijke aanblik van zijn dochtertje dat haar laatste adem uitblies was voor een tijdje uitgebannen.
Buiten de gymzaal wachtte Seiko op hem. Ijverig als ze was, had ze een stapeltje paperassen bij zich en op de onderste treden van de wenteltrap gezeten, maakte ze aantekeningen en correcties en verzorgde ze de agenda van haar baas.
'Seiko,' zei Nicholas.
Ze sprong op, sloeg haar map met papieren dicht en maakte een diepe buiging, waarna ze haar glanzende haren weer naar achteren gooide. Haar schoonheid, die zo breekbaar leek vanwege haar doorschijnende huid, scheen zich in de tijd dat zij als zijn assistente werkzaam was te hebben verdiept.
'Linnear-san,' zei ze, 'ik heb faxen ontvangen inzake het proces dat onze advocaten in New York voorbereid hebben tegen Hyrotech-inc. Ik denk dat u die vóór uw vertrek even moet doornemen.'
'Heb jij ze doorgelezen?' vroeg Nicholas, terwijl ze de trap opliepen naar zijn kantoren.
'Ja, meneer. Ik heb een paar vragen omtrent de clausules nummer zes-a en dertien-c.'
'Seiko, ik weet niet hoe lang ik zal wegblijven.' Ze hadden nu de overloop bereikt. 'Je moet er maar aan wennen op je eigen oordeel af te gaan. Vergeet nooit dat ik je vertrouw.' Hij glimlachte terwijl hij haar voor ging naar zijn kantoor. 'En vertel me nu maar watje in de opstelling van die aanklacht niet bevalt.'
Ze antwoordde hem in heldere, beknopte zinnen, zonder zich te laten afleiden door de rechtskundige termen.
'Ik ben het helemaal met je eens,' vertelde hij haar toen ze uitgesproken was. 'Laat me vóór mijn vertrek vanmiddag maar eens zien hoe jij die problemen zou oplossen. Als ik het daarmee eens ben, zullen we het doorspelen naar onze rechtskundige afdeling in New York.' Vóór ze vertrok, voegde hij er nog aan toe: 'En zeg tegen Nangi-san dat ik hem zo spoedig mogelijk moet spreken.'
Hier zit ik in een armoedig motel ergens langs snelweg 95, dacht Margarite Goldoni. Wat doe ik hier? Het lijkt wel of ik mijn verstand heb verloren. Nee, nietje verstand, hield ze zichzelf voor. Je vrijheid. Ze bevonden zich zo'n vijftien kilometer verwijderd van Marine on St. Croix, in Minnesota. Naar dit kleine stadje hadden de mensen van WITSEC, in hun oneindige wijsheid, Dominic Goldoni overgeplaatst. Ze hadden hem een nieuwe identiteit gegeven, een huis, twee auto's, een baan als adviseur op basis van zijn achtergrond als bouwkundig ingenieur, alles. Robert had erop gestaan dat ze Francine meenamen, wat haar natuurlijk doodsbang maakte, maar vanuit zijn gezichtspunt wel begrijpelijk was. Met haar en Francine als gijzelaars zou Tony zich wel rustig houden.
Natuurlijk was Dominics eerste reactie geweest Tony te willen vermoorden. Langzaam, had hij tegen haar gezegd. Ik zal die pioen zó lang- zaam vermoorden dat zijn ogen uit zijn kassen schieten van de pijn. Een typisch Venetiaanse reactie. Maar daarop had zij gezegd: Dom, wij heb- ben Tony allebei nodig, en hij was stil geworden. Ongetwijfeld woog hij zijn haat aftegen zijn ambitie. En toen zij had voorgesteld elkaar ergens te ontmoeten, had hij daarmee ingestemd. Gezien de omstandigheden was dat het verstandigste, en dat wist hij.
De hele weg naar Minnesota had zij Robert gesmeekt Francine vrij te laten. Robert had haar slechts glimlachend aangekeken, alsof hij haar minnaar was in plaats van haar cipier.
Als ze met hun tweeën waren geweest, overwoog zij, hadden ze een vliegtuig kunnen nemen. Maar met Francine erbij had hij haar gedwongen de BMW te nemen. En natuurlijk had elk ander soort van vervoer een duidelijker spoor achtergelaten. In de auto zou Robert een achtervolger eerder in de gaten krijgen en maatregelen kunnen nemen. Aan de andere kant had hij haar een briefje aan haar man laten schrijven. Daarin stond dat, als haar ontvoerder ook maar zou vermoeden dat Tony hen liet volgen, hij Francine zou vermoorden. Dat was een dreigement dat Tony de Siciliaan wel ter harte zou nemen, dacht ze.
Eerlijk gezegd vond ze het niet zo erg om te rijden; de eindeloze kilometers snelweg gaven haar een vals gevoel van veiligheid. Hier, op de Amerikaanse wegen, leken ze ongebonden door de tijd, verloren in een wildernis van winkelpromenades, snackbars en autosloperijen. Ze kon bijna vergeten dat ze een doel hadden, ze kon alles naar de uithoeken van haar gedachten verbannen alsof het allemaal slechts bestond in een of andere nachtmerrie die niets met de werkelijkheid te maken had. Daarnaast was het ook een opluchting om even bij Tony vandaan te zijn. Toen reden ze Minnesota binnen en werd de toekomst onontkoombaar. Ze huilde bittere tranen in het armoedige hotel opzij van de snelweg. Het onophoudelijk geraas van de passerende auto's verving het zoemen van de insekten. Het maakte geen verschil meer of ze in de stad was of op het platteland, ze leefde in een schemerwereld. Ze voelde zich als een vlieg die vastzat in barnsteen en verteerd zou worden door wat er op het punt stond te gebeuren.
Francine werd de hele reis onder verdoving gehouden. Ze lag op een kermisbed dat de moteleigenaar voor hen had neergezet. Robert zat op zijn kant van het bed een artikel in Forbes te lezen, net alsof hij haar echtgenoot Tony was. Hij leek zich niets aan te trekken van haar tranen, maar toen ze onder de dekens kroop, legde hij het tijdschrift weg en zei:
'Morgen zullen we je broer ontmoeten en dan is alles voorbij.'
Margarite rilde zó dat ze de dekens tot aan haar kin omhoogtrok. 'Wat gaat er gebeuren?' vroeg ze.
Het duurde lang voor Robert antwoordde. Ze voelde hem, zijn warmte, ze hoorde zijn trage, oppervlakkige ademhaling, ze rook zijn typische, niet onaangename geur, maar ze kon zich er niet toe brengen hem aan te kijken.
'Ga slapen.' Zijn stem klonk zacht, bijna teder, zodat ze zich uiteindelijk toch gedwongen voelde haar hoofd om te draaien en hem aan te kijken.
Zijn gezicht was bijna knap in het nachtelijke licht dat bij motels hoorde: het paars/blauwe licht van de neonreclame dat door de gordijnen drong. In een andere, niet eens zo'n ondenkbare werkelijkheid had hij haar minnaar kunnen zijn die zich liefdevol naar haar omdraaide nadat zij het licht had gedoofd.
Ze sloot haar ogen. Ze probeerde zich zo'n werkelijkheid voor te stellen om te ontsnappen aan die vreselijke val waarin zij gevangen zat. Tijdens de laatste nacht van hun reis naar het ontmoetingspunt dat haar voor altijd zou veranderen, dacht zij weer aan de mogelijkheid van ontsnappen, Natuurlijk had Dom erop gestaan dat ze Francine meenam, maar nu zag Margarite in wat Robert al die tijd al had geweten: het was onmogelijk te ontsnappen met een meisje dat onder verdoving was. Hij wist waaraan ze lag te denken.
Margarite kwam tot de enig mogelijke slotsom: om te kunnen ontsnappen, zou zij hem moeten doden. Zij wist niet of zij het in zich had - niet of ze de moed zou hebben een kogel door zijn hoofd te schieten of een mes in zijn hart te steken, maar of ze slim genoeg zou zijn om daartoe de gelegenheid te scheppen. Tijdens hun eerste avond onderweg had ze ontdekt dat hij een ouderwets scheermes bij zich had. Hij had toen zijn armen geschoren terwijl zij op het bed vastgebonden lag. Ze had zich echter half weten te draaien, zodat ze hem in de spiegel boven de wastafel had kunnen zien. Hij had niet veel haar op zijn lichaam, maar blijkbaar voelde hij zich lekkerder met helemaal geen haar.
De enige plek waar hij haar alleen liet, was het toilet, maar ze mocht de deur niet op slot doen; ze mocht hem zelfs niet helemaal dichtdoen. En terwijl ze daar zat, was zij zich altijd bewust van zijn ademhaling, zijn lichaam net buiten haar gezichtsveld.
Ze maakte zich ook zorgen om Francine, die in slaap werd gehouden door de vloeistof die hij elke ochtend in haar keel goot. Hij had een hele voorraad flesjes en buisjes in de tas waarin zich, als het werktuig van de dood, ook haar redding, het scheermes, bevond. ledere avond was hij een uur bezig met het malen van wortels en kruiden en andere gedroogde spullen in een stenen vijzel, waaraan hij zo nu en dan een vloeistof uit een van zijn flesjes toevoegde. Wat voerde hij uit? Die alchimistische brouwsels die de bedompte lucht in hun motelkamer parfumeerde, vond ze nog het meest beangstigende aan hem. Ze was ervan overtuigd dat ze een bijna primitieve hitte uitstraalden, een soort kracht die haar schrik bezorgde.
'Licht uit,' zei hij tegen haar terwijl hij zich uitrekte naar de lamp op het nachtkastje.
'Wacht,' fluisterde zij. 'Ik moet naar het toilet.'
Haar gezicht stond strak van de spanning. Ze liep naar de badkamer en trok de deur zover achter zich dicht dat ze net buiten zijn gezichtsveld was. Terwijl ze haar nachtpon optilde, hoorde ze hem uit bed komen en even later ving ze zijn lichte ademhaling vlak achter de deur op. Hem zo te horen zonder hem te zien, was op een bepaalde manier nóg griezeliger, want in haar verbeelding was het alsof hij door zijn spookachtige, kwaadaardige aanwezigheid in staat was haar door de deur heen aan te raken.
Ze plaste luidruchtig, gebruikte toiletpapier en trok het toilet door. Onder de bescherming van dat geluid boog ze zich naar de wastafel om met haar linkerhand de kraan open te draaien. Met haar rechterhand pakte ze het scheermes uit zijn openstaande tas.
Heel even kreeg de paniek haar te pakken, omdat ze dit niet helemaal had doorgedacht. Waar moest ze dat ding verstoppen zonder dat hij het in de gaten zou krijgen? Ze kon slechts één plek bedenken, en vlug zakte ze door haar knieën en spreidde ze haar benen. Voorzichtig schoof ze het mes in haar warme schede. Het ging niet gemakkelijk, maar de pijn diende als aansporing om dat vreselijke te doen.
Met trillende hand draaide ze de kraan dicht en liep de badkamer uit naar waar hij haar in het halfduister opwachtte.
'Klaar?'
Ze knikte, te bang om iets te zeggen. In bed trok ze de dekens over zich heen en draaide zich bij hem vandaan. Hij deed het licht uit. Ze voelde hem - ze verbeeldde zich dat zij hem altijd zou voelen: die vreemde mengeling van dreiging en opwinding, die haar verraste en schrik aanjoeg. Ze legde haar hand op het haar tussen haar dijen, waarbij ze met haar wijsvinger over het uiteinde van het scheermes bewoog. Met moeite onderdrukte ze een huivering. Ze dwong zichzelf stil te blijven liggen en sloot haar ogen.
Ze schrok op toen ze de druk van zijn hand op haar schouder voelde.
'Je trilt.'
Een zachte kreet ontsnapte haar.
Hij wist wat zij dacht.
'Hoe bedoel je?'
'Ik kan de energie als hete stoom van je af zien komen.'
In het duister draaide ze zich naar hem om. 'Wat kun je zien?'
'Ik kan aura's ontwaren. Dat kun je leren. Dat heb ik geleerd.'
'Goed. Je kunt dus zien dat ik bang ben. Wat had je dan verwacht?
Ik ben hier helemaal alleen met mijn dochtertje.' Sloeg haar stem over?
Ze beet op haar lip, vastbesloten zichzelf beter onder controle te houden. Maar ze voelde het zweet van zich afdruppelen bij de gedachte dat hij in staat was haar gedachten te lezen.
'Uiteindelijk zijn we allemaal alleen,' merkte hij op, 'alleen met onze zonden.'
Ze huiverde. 'Ik ben nog nooit alleen geweest. Zolang ik me kan herinneren, ben ik in het gezelschap van mannen geweest: mijn vader, mijn oom, daarna vriendjes, minnaars, een echtgenoot. Wat een gevoel moet het zijn om alleen te zijn. De vrijheid die dat -'
'Ik ben altijd alleen geweest,' zei hij bedachtzaam. 'Zelfs op een drukke straat ben ik afgesneden van de rest.'
'Heb je dan helemaal geen familie... of vrienden?'
'Op wie zou ik werkelijk kunnen vertrouwen,' zei hij, 'dan op mijzelf?'
Voor de eerste keer leek het haar of ze achter dat gevaarlijke scherm van hem kon kijken, en ze dacht: hij is ontgoocheld.
'Wat ik aan familie had, is dood. Gevaarlijk.'
Als gebiologeerd draaide Margarite zich naar hem toe. 'Gevaarlijk?'
Hij bleef naar het plafond kijken. 'Familie,' zei hij na een tijdje. 'Familie is gevaarlijk.'
'Nee. Je vergist je. Familie is op moeilijke momenten de enige troost die je hebt.'
Ontgoocheld.
'We moeten vroeg op. Ga slapen,' zei hij.
Ze bleef naar hem kijken, durfde haar blik niet af te wenden. 'Hoe verwacht je in vredesnaam dat ik kan slapen?'
'Kom hier,' klonk zijn stem, die over haar heen zweefde als een buizerd over een ravijn.
Het duurde een moment vóór het tot haar doordrong dat hij zijn armen naar haar had uitgestoken.
Ze wilde lachen, hem in zijn gezicht spuwen, maar ze voelde ook het mes, warm binnen in zich - en er was nog iets anders, een mysterieuze emotie, ongrijpbaar als een nevel, die haar lippen gesloten hield. Achteraf begreep ze nog steeds niet hoe ze, gehoorzaam als een kind, in zijn armen had kunnen kruipen; het schokte haar dat ze zich in die omarming meer beschermd had gevoeld dan ooit tevoren.
Wat gebeurde er met haar? Op die vraag had ze geen antwoord. Was het hem op een of andere manier gelukt haar te betoveren met een van zijn toverdrankjes ? Ze dacht terug aan wat ze had gegeten of gedronken. Had hij haar toen stiekem iets weten toe te dienen? Ze wist het niet.
'Die blauwe plekken zijn duidelijk van hem afkomstig.'
Met zijn vingertoppen op haar paarse huid kon ze geen woord uiten; ze kon aan niets anders meer denken dan aan de warmte die van hem afstraalde en haar lichaam binnenging op de plekken waar ze de meeste pijn voelde.
Zijn hoofd kwam naar voren en zijn open mond raakte de beurse plekken aan. Ze voelde zijn tong, een lichte druk, en toen niets meer. Het was alsof zelfs de herinneringen die aan die pijnlijke plekken hadden gekleefd verdwenen waren.
Ze huiverde toen ze zijn lippen tegen haar hals voelde. Toen deed hij iets met zijn tong dat een trilling van begeerte door haar heen schoot. Ze voelde haar tepels verstijven en werd vochtig tussen haar dijen. Dat was het moment dat ze haar hand naar beneden bracht. Het scheermes, dat nu vochtig was, kwam naar buiten zonder de moeite die het haar had gekost om het naar binnen te schuiven. Het lag in de palm van haar hand, vervuld van de belofte des doods, warm als een levend iets. Margarite sloot haar slanke vingers om het mes en haar lippen openden zich in een zacht gekreun. Met haar wijsvinger knipte ze het blad open. Nu was ze gereed.
Zijn tong gleed in de holte tussen haar borsten, iets wat haar altijd enorm opwond. Hij weet het, dacht ze.
Het mes bewoog zich als vanzelf, een roofdier, uit op bloed, verlangend om door vlees en spieren te snijden.
Dood hem nu, zei een stem in haar hoofd. Dat is watje wilt. Dat is de manier om uit deze val te ontsnappen.
Ze kneep haar ogen dicht en kreunend van de inspanning die het haar kostte, zwaaide ze haar arm door de ruimte tussen hen in. De rand van het blad raakte zijn lichaam, maar in plaats van hem te snijden, gleed het staal gewoon langs de huid van zijn onderbuik.
Ze kon hem zien grijnzen, zijn tanden groot en wit in het halfduister, terwijl zijn hand de hare omhooghield en hij met zijn andere hand het blad van het scheermes omknelde.
De adem stokte Margarite in de keel toen hij zijn vingers spreidde. Ze waren onbeschadigd.
'Voel maar,' zei hij. 'Het blad is bot gemaakt. Het mes dat ik gebruik, is goed opgeborgen.' Zijn grijns werd breder. 'Ik voelde hoe je naar mij zat te kijken, hoe je blik het spoor van het blad volgde terwijl het mijn haren afschoor. Ik weet wat gretigheid is, Margarite, en ik kon jouw gretigheid voelen. Jij wilde mijn scheermes hebben... en ik heb het aan je geschonken.'
'Nee,' zei ze zwakjes, terwijl ze het mes op het laken tussen hen in liet vallen. 'Je hebt mij niets geschonken.' Ze had de bittere smaak van gal in haar mond. Straks zou ze nog moeten overgeven.
'Integendeel,' zei hij, en hij nam haar weer in zijn armen. 'Ik heb je het allerbelangrijkste geschonken: de smaak van jouw wraak.' Zijn tong raakte haar huid weer. 'Margarite, vertel me eens, smaakte het even goed als je je had voorgesteld?'
Ze weigerde antwoord te geven, maar in plaats daarvan slikte ze hevig om die vieze smaak uit haar mond weg te krijgen. En weer dacht ze: hij weet het.
'Geef antwoord!' Zijn stem klonk zó plotseling, zó ruw dat ze ervan schrok.
En ze zei: 'Ja.'
'Dat vermoedde ik al,' zei hij met een voldoening die haar bevreemdde.
'Je zou mij gedood hebben; je hebt het in je.'
Ze kon zijn adem ruiken, de geur van kruidnagelen. 'Ik hoef hier niet naar te luisteren.'
'En weetje nu wat ik je verder nog heb geschonken, Margarite? De wetenschap dat je de vastberadenheid bezit... om wat dan ook te doen.'
Hij raakte haar tepels aan en het was alsof ze in brand stond. 'Nu zie je dat ik je beter ken dan jij jezelf kent.'
Terwijl ze daar zo berustend lag en het nutteloze scheermes in haar bil voelde drukken, probeerde ze walging voor hem op te roepen. Ze kwam echter geschrokken tot de ontdekking dat haar dat niet lukte. Ze was duizelig van een verlangen dat ze niet kon benoemen, van een begeerte waaraan ze niet kon toegeven. Alsof haar lichaam vijfhonderd kilo woog, zo langzaam draaide ze zich om in de duisternis, bij hem vandaan.
Zoemend als insekten stoven buiten het raam de auto's voorbij. Thuis. Ooit was dat alle troost geweest die hij nodig had. Nicholas' huis lag in een buitenwijk van Tokio. Toen hij het uit de nalatenschap van zijn overleden tante, Itami, had gekocht, was het zowel binnen als buiten een typisch Japans huis geweest. Maar langzamerhand had Justine veranderingen aangebracht. Ze had plavuizen besteld, wandbekleding, lampen en meubilair uit Amerika, Italië en Frankrijk, tot hij het huis waarop hij oorspronkelijk zo verliefd was geweest niet meer herkende. De buitenkant van houten balken en het omringende landschap waren tot dan toe gespaard gebleven, maar de laatste tijd had ze geluiden laten horen over het herscheppen van de zorgvuldig gesnoeide zeldzame miniatuurflora en Japanse cipressen in een traditionele Engelse tuin. Vanwege zijn weigering toe te geven aan wat zij werkelijk wilde - terug naar huis, naar Amerika - wilde Nicholas haar deze kleinere gunsten, die haar blijkbaar het gevoel gaven thuis te zijn, liever niet onthouden. Niet alleen waren deze veranderingen er niet in geslaagd haar diepgewortelde onbehaaglijkheid weg te nemen, bedacht hij terwijl hij de gevaarlijke haarspeldbocht in de buurt van het huis 'nam'. Zij hadden ervoor gezorgd dat hij zich niet prettig meer voelde op de enige plek waar hij zich ooit zo op zijn gemak had gevoeld. Zelfs de nieuwbouw die twee huizen verderop verrees, had zijn liefde voor het huis niet aangetast, maar de laatste kilometer reed hij langzamer dan normaal. En dat was maar goed ook, want net vóór de oprit naar zijn huis kwam hem zo'n gigantische grondverzetmachine tegemoet, en hij moest de oprit van zijn buurman inrijden om het monsterlijke voertuig veilig te laten passeren. Justine stond hem op te wachten. Hij zag haar staan terwijl hij vanaf de parkeerplaats het pad van ruwe keien omhoogliep. Haar lichtbruine ogen hadden de groene tint die ze kregen wanneer ze zich ergens zorgen over maakte of opwond.
'Seiko heeft gebeld,' zei ze nog vóór hij de kans had gehad haar een kus te geven. 'Had je het te druk om zelf te bellen?'
Daarop draaide ze zich om en ging naar binnen, waarop hij achter haar aan naar de keuken liep.
'Eerlijk gezegd was ik te zeer in de war,' zei hij. 'Ik moest een tijdje trainen om tot rust te komen.' Hij liep langs haar heen en begon aan de voorbereidingen voor het zetten van groene thee.
'Lieve God, je bent al net als al die Japanse vrienden van je. Wanneer je alleen maar hoeft te praten, gaan jullie al die stinkende groene thee klaarmaken.'
'Ik wil heus wel met je praten,' zei hij, terwijl hij de fijngesneden theebladeren nam en de rieten garde pakte.
'Waarom heb je Seiko gevraagd mij te bellen?'
'Dat heb ik niet gedaan. Ze zal het als haar plicht gezien hebben.'
'Nou, dan had ze het mis.'
Het water in de keramische pot kookte. Hij pakte hem op en goot het zorgvuldig in het kopje. 'Waarom begrijp je het niet? Hier wordt efficiëntie gezien als de belangrijkste -'
'Verdomme!' Justine's hand schoot uit en veegde het kopje van het aanrecht. Het smakte tegen de muur aan en versplinterde. 'Ik heb er genoeg van om steeds maar weer te moeten horen wat voor die Japanners zo belangrijk is!' Ze lette niet op de rode plek op haar pols, waar het kokende water haar had geraakt. 'Laten we het nu eens hebben over wat er voor deze Amerikaanse belangrijk is! Waarom moet ik mij altijd aanpassen aan hun manier van leven?'
'Je woont in hun land, en je -'
'Maar ik wil hier helemaal niet wonen!' Tranen stroomden over haar wangen. 'Ik kan er niet meer tegen om altijd een buitenstaander te zijn, om geen enkele emotie van hun kant te voelen behalve dan die subtiele vijandigheid. De kou daarvan trekt in mijn botten, Nick! Ik kan geen enkele gewoonte, ritueel, protocol, formaliteit of hoffelijkheid meer onthouden. Het zit me tot hier om op straat opzij geduwd te worden, een por in mijn zij te krijgen wanneer ik gebruik wil maken van een openbaar toilet, of een elleboog in mijn maag wanneer ik op het perron van de metro sta. Ik kan er met mijn verstand niet bij dat mensen die in hun eigen huis zo onuitstaanbaar beleefd zijn zich in het openbaar zo onbeschoft kunnen gedragen.'
'Dat heb ik je uitgelegd, Justine. In een ruimte die van niemand in het bijzonder is - zoals een openbare ruimte - vinden de Japanners het niet nodig om beleefd te zijn.'
Justine stond te trillen op haar benen terwijl de tranen over haar wangen stroomden. 'Die mensen zijn helemaal gek, Nick!' Ze draaide zich naar hem om. 'Als ik alleen moet achterblijven met deze idioten, dan had ik dat op zijn minst van jouzelf willen horen.'
'Het spijt me.' Ze zei niets. 'Justine, Seiko deed gewoon haar werk.'
'Dan zou ze wel wat minder efficiënt mogen zijn.'
'Hoe kun je nou kwaad op haar zijn omdat ze efficiënt te werk gaat?'
Hij keek haar aan en het viel hem op hoe vreemd dat huis voor hem was. Het was als een pak datje in de winkel mooi had gevonden maar in het daglicht tegenviel. 'Maar dit gaat niet alleen om het feit dat Seiko heeft gebeld, hè?'
Ze draaide zich bij hem vandaan, haar handen plat op het aanrecht, haar armen stijf gestrekt. Haar lange, donkere haar zat in de war, haar lichaam was zó mager dat het hem pijn deed. 'Nee,' zei ze met gesmoorde stem, 'maar het gaat wel om Seiko.'
Hij zag de extreme spanning in haar opgetrokken schouders, de manier waarop ze haar voeten had gespreid. Onbewust had ze de houding aangenomen van een straatvechter die op een confrontatie uit is. Nicholas stond op het punt iets te zeggen, maar bedacht zich. Alles wat hij nu zei, zou zij als een verdere provocatie zien. Justine draaide zich om. Haar gezicht zag donkerrood van te lang ingehouden woede. 'Heb jij een verhouding met Seiko?'
'Waar heb je het over?'
'Verdomme, zeg me de waarheid! Alles is beter dan deze gek makende achterdocht.'
Hij deed een stap naar haar toe. 'Justine, Seiko is mijn assistente, verder niets.'
'Is dat de hele waarheid? En denk goed na watje zegt vóór je antwoord geeft.'
'Waarom zou je aan mij twijfelen?' Hij zag hoe verslagen ze keek en zijn hart brak voor haar. 'Justine...'
'Je hebt zoveel tijd met haar doorgebracht.'
'Dat was nodig.'
Haar schouders schokten. 'Je hebt haar meegenomen naar Saigon -'
'Zij kent Vietnam veel beter dan Nangi of ik. Ik had het zonder haar in Saigon niet gered.' Hij ging naar haar toe, nam haar in zijn armen.
'O, God, Nick, het spijt me zo. Ik weet niet...'
Bij zijn aanraking vloeide alle spanning uit haar weg. Zijn lippen daalden neer op haar lippen. Haar mond was al geopend, haar tong zocht hongerig naar de zijne. Haar warmte drong tot zijn botten, die door haar beschuldigingen tot op het merg bevroren leken te zijn. Hij wist dat het oneerlijk van haar was geweest om hem te verdenken, maar tegelijkertijd was hij zich ervan bewust dat het van hém oneerlijk was om haar gevangen te houden in een land dat zij verachtte en nooit zou kunnen begrijpen.
Hij deed haar blouse open, hield haar borsten in zijn handen en voelde de tepels hard en heet worden. Haar mond wilde hem niet loslaten, en hij schoof zijn handen verder naar beneden, waar hij haar cowboyriem losmaakte en haar spijkerbroek van haar dijen schoof.
Hij was zó hard dat hij tegen haar omhoogstootte, maar zij schoof met een verrassende kracht naar achteren en knielde voor hem neer. Met zekere handen kleedde zij hem uit.
'Justine -'
Hij tilde haar op alsof zij een kind was, en haar dijen klemden zich om hem heen. Zij opende zich voor hem en met een diep gekreun ging hij bij haar naar binnen. Ze was zó wild dat hem niets anders overbleef dan zich aan haar over te geven. Hij voelde haar buik trillen terwijl haar tepels heen en weer tegen zijn borstkas sloegen. Hij voelde de spieren aan de binnenkant van haar dijen trillen en het harde, ademloze gekreun in zijn mond.
Er was geen ritme, alleen een allesoverheersend, dierlijk genot, vermengd met pijn, toen zij hem zó hard beet dat het bloedde. Ze schreeuwde het uit, en de tranen stroomden uit haar stijf dichtgeknepen ogen. Een dichte wolk vochtig haar hing over zijn gezicht terwijl zij zich etappegewijs over zijn lichaam omhoogwerkte in een serie orgasmen die hem buiten zichzelf bracht. Hij voelde haar vingers op zijn scrotum terwijl ze onsamenhangende woordjes in zijn oor fluisterde, en nog met haar in zijn armen liet hij zich uitgeput op de grond zakken.
Ze huilde onbedaarlijk, en hij kuste haar mond, haar wangen, voorhoofd en slapen.
'Justine, Justine, zodra ik terug ben uit Venetië gaan we naar New York. Dat beloof ik je.'
Lange tijd zweeg ze, haar gezicht tegen zijn schouder gedrukt, haar mond half open met op haar tong de smaak van zijn zweet en zijn bloed. Toen zij hem ten slotte aankeek, kromp zijn hart ineen bij het zien van de wanhoop in haar ogen. 'Alsjeblieft, Nick, ga niet weg.'
'Ik - Justine, ik móet.''
'Ik smeek het je, blijf bij me, al is het maar een paar dagen. Neem een tijdje vrij van je werk, van... alles. Dan kunnen we samen weggaan naar Nara, de ryokan waar je zo dol op bent.'
'Dat klinkt heerlijk, maar deze reis móet ik maken. Ik kan niet -'
'Vertel me dan wat er in Venetië zo belangrijk is en ik zweer je dat ik zal proberen het te begrijpen.'
'Een oude vriend van mijn vader heeft mijn hulp nodig.'
'Wie is het?'
'Dat weet ik niet precies.'
'Bedoel je datje hem niet eens kent?'
'Justine, vóór hij stierf, heb ik mijn vader mijn woord gegeven. Dit is mijn plicht.'
Ze schudde haar hoofd terwijl de tranen weer over haar wangen rolden.
'Aha, daar hebben we het. Je plicht. En heb je dan geen plicht jegens mij?'
'Probeer het alsjeblieft te begrijpen.'
'God weet dat ik dat geprobeerd heb. Maar dat Japanse begrip giri, die plichtenschuld, begrijp ik zeer zeker niet. En zal ik je eens iets zeggen ?
Ik realiseer me nu dat ik daar ook geen moeite meer voor wil doen.' Met wankele bewegingen kwam ze overeind en keek zo op hem neer. 'Eerst was het je zaak, toen je vriendschap met Nangi, daarna je reizen met Seiko naar Saigon. Nu is het dit -je plicht jegens een vader die al jarenlang dood is om iemand te helpen dieje zelfs nog nooit hebt gezien. Jezus, jij bent al even gek als de rest!'
'Justine -'
Hij stak zijn hand naar haar uit, maar ze had zich al omgedraaid en rende de gang in. Een moment later hoorde hij een deur dichtslaan, maar hij deed geen moeite achter haar aan te gaan. Wat voor nut zou dat hebben?
Met een somber gezicht stond hij op en langzaam kleedde hij zich weer aan. Daarna ging hij zachtjes via de achterdeur naar buiten, tussen de fluisterende cipressen door. De hemel zag grauw met laaghangende wolken, die warrelden als de mantel van de spookachtige daimyo van eeuwen geleden. Hij liep de tuin door en vóór hij er erg in had, klom hij omhoog over een helling die zorgvuldig met ginkgo was beplant. Hij was zich niet bewust van zijn omgeving tot hij de top van de heuvel bereikte en het meer zag liggen. Het water was onzichtbaar onder een warrelende, parelmoerachtige mist.
Vader, dacht Nicholas.
Hij ging op zijn hurken zitten en tuurde door de mist alsof het een toverspiegel was die de tijdsbarrière kon doorbreken. In die spiegel zag hij de kolonel en zichzelf, jong en onschuldig. Linnear senior overhandigde hem Iss-hogai, de dai-katana, het lange samoeraizwaard dat Nicholas vele jaren later in dit meer had geworpen. Hij voelde Iss-hogai en zag in gedachten hoe het zoveel jaren later het water had geraakt en verticaal naar de bodem was gezonken. Nu het verleden en heden begonnen samen te smelten, leek het alsof hij zijn hand maar hoefde uit te steken om het te kunnen aanraken. De kolonel, van wie Nicholas had gehouden en die hij aanbeden had, had desondanks een geheim leven geleid, naast zijn leven met Nicholas en Cheong. Jaren na de dood van de kolonel had Nicholas ontdekt dat hij een gevaarlijke politieke fanaticus, Satsugai, om het leven had gebracht. Satsugai was de echtgenoot van Nicholas' tante, Itami, die, hoewel zij hem verachtte, altijd zijn vrouw was gebleven. Die daad van de kolonel had vergaande gevolgen gehad in het leven van Nicholas, omdat Satsugai's zoon, Saigo, uit wraak had getracht Nicholas te vermoorden. Het telefoontje van Mikio Okami had iets in beweging gebracht dat lange tijd onaangetast was gebleven.
Het geheime leven van de kolonel. Wat had hij samen met Mikio Okami uitgespookt? Waarom had hij vriendschap gesloten met een Yakuza oyabunl Nicholas had geen antwoord op deze vragen. Hij wist alleen dat hij, op zoek naar die antwoorden, nogmaals naar zijn vader - en naar het onbekende verleden werd getrokken.
Na een poosje stond hij op en even geluidloos als hij was gekomen, liep hij door bos en struikgewas, langs dromende tuinen en stenen paden die eeuwen geleden waren aangelegd, terug naar de keuken van zijn huis. Lange tijd stond hij voor het raam naar de cipressen en de esdoorns staren, waarvan de takken dansten op de wind die even tevoren was opgestoken.
Ten slotte draaide hij zich om naar het aanrecht, pakte een kopje en mat de macha, de kleingesneden groene thee, af. Hij pakte de rieten garde en wachtte tot het water kookte. Harley Gaunt zat in een crisis van gigantische afmetingen. Het was al erg genoeg dat Tomkin-Sato Industries, ongetwijfeld door de druk van de Democraten, die een isolationistische economie nastreefden, opdrachten kwijtraakte. Maar nu werd het hoofdkantoor in Manhattan ook nog eens belegerd door woedende klanten met protestborden waarop ze hem beschuldigden van 'heulen met de vijand'.
Terwijl hij als een adelaar vanuit zijn nest neerkeek op de drukte beneden, zag hij een bedieningswagen van CNN komen aanrijden. Binnen een paar minuten was ook de plaatselijke televisie aanwezig, waarna zoals gewoonlijk de andere netten als laatsten arriveerden. Jezus Christus, dacht hij, ik moet Nicholas hier hebben. Dank zij onze fusie met Sato International zijn wij tot boven aan de top gekomen, maar vanhier gezien zou de rit naar beneden weieens heel griezelig kunnen worden.
De intercom zoemde en hij informeerde kortaf: 'Suzie, heb je Mr. Linnear al aan de lijn?'
'Nee, Mr. Gaunt, het spijt me,' klonk de stem van zijn secretaresse,
'maar uw afspraak voor tien uur is gearriveerd.'
'Welke afspraak voor tien uur?'
'Weet u nog wel, hij belde gisteren laat in de middag. Vóór ik naar huis ging, heb ik u nog gezegd dat u het in uw agenda moest schrijven.'
'Dat heb ik...' Maar Gaunt had zich al afgewend van het misselijk makende tafereel buiten, en zijn blik viel op een haastig neergeschreven boodschap in de agenda naast zijn computer.
'Wie is Edward Minton, verdomme nog aan toe?'
'Hij komt uit Washington,' antwoordde Suzie. 'Hij heeft vanmorgen de eerste shuttlevlucht hierheen genomen om u te kunnen spreken.'
Gaunts maag kneep samen. Dit stond hem helemaal niet aan. Die Democraten op Capitol Hill wisten de boel goed op te hitsen wanneer het om Japanners ging. Volgens hen was er een economische oorlog aan de gang, en alle Amerikanen hadden de welwillende bescherming van de Democratische Partij nodig om de economische vernederingen te ontwijken die in de schimmelige kelders van het Keizerlijk Paleis in Tokio voor hen waren uitgebroed.
Gaunt sloot zijn ogen even. Hij was lang, met evenveel vet als spieren, een atletische man die vond dat zware lichamelijke inspanning niet meer nodig was zodra het doel bereikt was. Hij was een goede baseball-speler geweest, maar door een schouderblessure had hij geen beroeps kunnen worden.
Wat maar goed was ook, want hoewel zijn banksaldo tot grote hoogte gestegen zou zijn, zouden zijn hersens zijn uitgedroogd. Gaunt bezat namelijk een intelligentie en een intuïtie die zeer zeldzaam waren in het werk dat hij gekozen had. Dat was dan ook hetgeen de aandacht van Nicholas Linnear had getrokken en waarom Nicholas hem had bevorderd tot directeur Noord-Amerika van Tomkin-Sato Industries. Diezelfde intuïtie waarschuwde hem nu dat zijn afspraak voor tien uur uiterst gevaarlijk was. Hij zette zijn vingers tegen zijn voorhoofd en sloot een moment zijn ogen, alsof hij met pure wilskracht in staat zou zijn Edward Minton te laten verdwijnen.
'Mr. Gaunt?'
'Ja, Suzie.'
'Het is kwart over tien.'
Gaunt zuchtte. 'In dat geval moet je Mr. Minton maar binnen laten komen.'
Gaunts lichaam had dan misschien de atletische hardheid verloren die het tijdens zijn studietijd had bezeten, met zijn gezicht was dat niet het geval. Hij had een stevige kaak en er zaten geen kwabben onder zijn kin, zoals hij tijdens hun laatste reünie bij zijn klasgenoten had waargenomen. Er liepen grijze strepen door zijn nog volle haardos, maar dat paste bij de grijze vlekjes in zijn bruine ogen. De lijnen die er in zijn gezicht zaten, leken daar gehouwen door een knappe beeldhouwer - zij hoorden daar, ze maakten deel uit van zijn kracht, zijn inzicht. Edward Minton, daarentegen, was een heel ander verhaal. Hij was lang en mager en liep met enigszins opgetrokken schouders, een houding die eigen is aan mensen die al op jonge leeftijd verlegen waren met hun lengte. Zijn huid had de kleur van waspapier, wat Gaunt ervan overtuigde dat zijn grootste angst waarheid was geworden: hij kwam van de regering, en dat was op dat moment een slecht teken.
Minton droeg een driedelig kostuum, glimmend op de ellebogen, gekreukt in het kruis en onder de armen en van een niet nader aan te duiden kleur en stof. Het zou ongetwijfeld brandveilig zijn. Hij droeg een bril met een metalen draadmontuur boven een rechte neus en dunne lippen. Achter die brilleglazen schitterden de helderblauwe ogen van een roofvogel. Het verbaasde Gaunt niet een gouden Phi Bèta Kappa-hanger aan een gouden ketting uit het horlogezakje van zijn vest te zien bungelen. Politici waren net honden, bedacht Gaunt zwijgend. Ze voelen zich het best thuis bij hun eigen soort.
'Mr. Minton,' zei hij met een kunstmatige glimlach om zijn mond, 'gaat u zitten. Wat kan ik voor u doen?'
Minton, gehuld in zijn eigen vieze geur, nam plaats op een met leer beklede stoel aan de andere kant van Gaunts oude, toegetakelde mahoniehouten bureau.
'U hebt daar beneden aardig wat mensen staan,' zei Minton, op de toon van een moeder die een standje geeft.
'Dat soort dingen waait wel weer over,' reageerde Gaunt. 'Morgenmiddag om deze tijd staat de oorlog in Joegoslavië weer op de voorpagina.'
'Deze keer misschien niet.' Onder het spreken speelde Minton met zijn Phi Bèta Kappa. 'Dit zijn moeilijke tijden voor Amerika, en het volk is wakker geschud.' Toen hij zijn hoofd iets draaide, schitterden zijn brilleglazen. Door de manier waarop hij dit deed, wist Gaunt dat hij goed opgeleid was in de tactiek van de intimidatie. 'Ik geloof dat wij hier een vuurtje zien dat tot een ongekende vlammenzee wordt opgestookt.'
En maar spelen met zijn Phi Bèta Kappa! Gaunt durfde te wedden dat die vent wist dat hij de universiteit niet had afgemaakt. 'Wanneer dat eenmaal goed brandt, Mr. Gaunt, beklaag ik de man - of de firma - die te dicht bij dat vuur zit.'
Gaunt schraapte zijn keel maar zei niets. Hij voelde zich een beetje als Marie Antoinette. Zo voelde het aan, dacht hij, wanneer je wachtte tot het mes van de guillotine zou vallen.
'Wij op Capitol Hill houden de vinger aan de pols bij de steeds groeiende onrust in Amerika, en wij zijn vastbesloten adequaat en met kracht te reageren op wat het volk wil.'
'Wat jullie willen, zul je bedoelen,' zei Gaunt binnensmonds.
'Wat?' Minton leunde naar voren, plotseling zo alert als een terriër die zijn prooi ruikt. 'Wat zei u?'
'Ik schraapte alleen maar mijn keel.'
Minton rechtte zijn rug. 'Wat het volk in de Verenigde Staten wil, is dat Japan hen niet voor de voeten loopt. En dat, Mr. Gaunt, is precies wat het Congres van dit land van plan is te bewerkstelligen.'
Met een klap legde hij een dubbelgevouwen stuk papier op het bureau neer. 'Ik ben officier van justitie bij het Departement van Justitie. Ik ben hier om u, Harley Gaunt, directeur van Tomkin-Sato Industries in Amerika, mee te delen dat u bent gedagvaard door de Senaat van de Verenigde Staten van Amerika en met u tevens Nicholas Linnear, voorzitter van de Raad van Beheer van Tomkin-Sato Industries. Ik moet u ook meedelen dat er, in opdracht van senator Rance Bane, een onderzoek naar u zal worden ingesteld door de Senaatscommissie voor Strategisch Economisch Toezicht. U wordt hierbij opgedragen om donderdag over een week precies om tien uur 's morgens voor de Commissie te verschijnen.'
Senator Rance Bane, herhaalde Gaunt bij zichzelf. Na het horen van die naam was hij eigenlijk opgehouden te luisteren naar de rest van Mintons opgeblazen gezwets.
Bane was een Democraat uit Texas die zijn zinnen had gezet op het Witte Huis, waar de schuldenlast van de afgelopen jaren maar niet kleiner wilde worden - of er nu een Democraat of een Republikein zat. Rance Bane was een opportunist, afkomstig uit het hart van het Amerikaanse zuidwesten, uit een staat die misschien gebukt ging onder economische ellende, maar nog steeds bekendstond als de bakermat van Amerika's stuwende kracht, van cowboys tot Texas Rangers, van vechtersbazen tot senatoren. Wat Rance Bane ten voeten uit was: de grootste vijand van de president, en zich presenterend als de betrouwbaarste bondgenoot van Amerika en de Amerikanen. Maar in feite was Bane slechts een slimme, fotogenieke knul met flair voor de moderne politiek, die wist hoe hij adverteerders en de media moest bespelen. Zijn staat, en andere staten in het zuiden en het middenwesten, waren fervente voorstanders van het protectionisme. Werk en banen kwijtraken aan Japanners was geen lolletje, en Bane had deze economische angst op-gemerkt en aangewakkerd tot een brandhaard van paranoia. Het meest beangstigend was dat hij daarin niet alleen stond.
Een nieuwe vorm van McCarthyisme - deze keer als bescherming van het eigen land tegen de Japanse infiltratie - had zijn kop opgestoken onder het mom van liberalisme en een terugkeer naar de prima, ouderwetse Amerikaanse waarden.
'Wat houdt die Commissie voor Strategisch Economisch Toezicht eigenlijk in?' vroeg Gaunt, hoewel hij vermoedde dat hij het antwoord op die vraag al wist.
'De Commissie is het geesteskind van senator Bane,' zei Minton kruiperig. Zijn schaamteloze, overtuigde bewondering voor Bane was om misselijk van te worden. 'De Commissie is ingesteld om alle firma's door te lichten die meer dan vijftig procent van hun jaarlijkse opbrengst te danken hebben aan de handel met Japan, of die een of andere fusie zijn aangegaan met Japanse firma's.'
'Waarom ?' Eigenlijk was dat een overbodige vraag, maar Gaunt wilde het hele verhaal achter deze waanzin horen.
'Senator Bane is in het bezit van bepaalde informatie waaruit blijkt dat bij sommige van deze transacties de nationale veiligheid in het geding komt.'
'De nationale veiligheid?' Gaunt lachte Minton bijna in zijn gezicht uit. 'Dat meent u niet.' Maar hij kon zien aan het gezicht van de man dat zowel hij als zijn nieuwe idool, Rance Bane, het wel degelijk meende.
'Welke informatie?'
'Op het moment heb ik geen toestemming u dat te vertellen.' Minton ging abrupt staan, alsof hij bang was aan een of andere vreselijke besmetting bloot te staan indien hij daar nog langer bleef.
'Hierbij bent u gedagvaard, Mr. Gaunt.' Minton speelde nog steeds met zijn Phi Bèta Kappa. 'De Commissie verwacht u op het afgesproken tijdstip te zien.'
'En Nicholas Linnear? Die is momenteel in het buitenland.'
'Er is een formeel verzoek voor zijn verschijnen ingediend bij het kantoor in Tokio.' Minton ontblootte zijn gelige tanden. 'We hebben ü te pakken; we krijgen hém ook nog wel.'
Met een korte hoofdknik verdween Edward Minton, met in zijn kiel-zog zijn vaag ranzige geur, een onsmakelijke mengeling van gebakken eieren en zweetsokken, maar met achterlating van de kilte van onverbiddelijke macht. Gaunt bleef achter en had geen enkele neiging meer om iemand in zijn gezicht uit te lachen. Hij had eerder het walgelijke gevoel alsof hij gevangen zat in de muil van een gigantische organisatie waarvan het enige doel was hem te verbrijzelen en uit te spugen. Of een nóg vreselijker nachtmerrie: hem zou oppakken en verslinden, zodat hij maanden na die dag de eerste verdwenen Amerikaan zou worden, zoals in Argentinië vaak gebeurde met mensen die lastig werden gevonden.
Seiko ontmoette Nicholas op Narita Airport. Hij zag haar aan komen lopen door de kwetterende menigte in de ontvangsthal van het vliegveld. Ze glimlachte toen ze bij hem was en maakte een buiging. Hij stond voor de balie van Air France en ging even met haar apart staan.
'Ik heb een paar documenten meegebracht die u tijdens de vlucht kunt doornemen,' zei ze. 'Daarbij zit ook een gecodeerde fax van Vincent Tinh.'
Saigon weer, dacht Nicholas. Tinh, Sato's leidende man in Vietnam, had grote plannen voor de firma daar, maar soms had hij nogal de neiging om door te draven. Hij was het die Nicholas had aangeraden meer kapitaal in hun startende operaties te steken. 'Dank je wel, Seiko-san.'
Ze zag het verdriet in zijn ogen, maar haar aard getrouw zei ze er niets over. In plaats daarvan vroeg ze: 'Hebt u aan uw paspoort gedacht?'
'Hat: Ja.
'Het duurt nog even voor uw vertrek.'
Nicholas wist wanneer hem een wenk werd gegeven. 'Waarom gaan we daar niet even een kop thee drinken?'
Seiko knikte, en ze baanden zich een weg door de overvolle hal naar een balie waar ze groene thee in papieren bekertjes geserveerd kregen. Het rook er naar vis, en Nicholas keek in zijn thee en herinnerde zich Justine's afkeer voor deze nationale drank, die volgens haar naar vis smaakte.
'Deze reis,' begon Seiko op aarzelende toon, 'is heel belangrijk voor u.'
'Ja.'
'Het is heel erg... Japans om uw vader op deze wijze te eren.'
'Dank je.' Gewoonlijk was Seiko uiterst kalm in een crisis, maar nu leek ze vreemd onrustig. 'Seiko-san, wat is er?'
'Ik heb -' Ze zweeg even om haar lippen te bevochtigen. 'Ik heb een voorgevoel. Het was - weet u nog dat ik alles wist over Vincent Tinh?
Dat was ook een soort voorgevoel. Toen wij hem ontmoetten, bleek hij precies te zijn zoals ik u al had verteld dat hij zou zijn - en méér, gezien de cijfers van de kosten die ons uit Saigon beginnen te bereiken.'
Haar handjes grepen het papieren bekertje zó stevig vast dat de groene thee over de rand liep. 'Toen heb ik gelijk gekregen en ik - deze reis zal heel gevaarlijk zijn. Ik smeek u om voorzichtig te zijn.' Ze sprak nu erg snel en de woorden buitelden over elkaar alsof ze wist dat ze haar geheime kennis moest spuien vóór ze de kans had haar woorden in te slikken.
'Misschien dat ik u nooit meer zal zien. Ik heb het gevoel dat zelfs als dat wél het geval is, alles veranderd zal zijn. Ik zal niet dezelfde zijn en u zult zeker veranderd zijn - zo anders dat niemand u zal herkennen.'
Ondanks zijn westerse impuls om te lachen om haar melodramatische woorden voelde Nicholas toch een onaangename rilling over zijn rug gaan. Hij moest denken aan zijn eigen voorgevoel eerder die dag, toen het telefoongesprek dat hem naar Mikio Okami riep, was binnengekomen.
'Zelfs als hetgeen jij zegt waar is, dan nog moet ik gaan. Het gaat om een oude schuld die mijn vader heeft gemaakt en die ik moet vereffenen.'
Seiko nam een snelle slok van haar thee en stikte er bijna in. Nicholas legde zijn hand midden op haar rug en masseerde daarmee de verkrampte spieren terwijl zij uithoestte. Ze draaide zich om en keek hem aan, haar gezicht vuurrood; niet alleen van het hoesten, maar ook van iets anders.
Het was niet fatsoenlijk om haar in het openbaar aan te raken, zelfs op zo'n onschuldige wijze. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij haastig, terwijl hij zijn hand terugtrok.
Ze wijdde zich weer aan de bestudering van haar thee. Nicholas begon zich bewust te worden van de intense bezorgdheid die zij uitstraalde.
'Seiko-san, wat is er?'
Haar handen lagen samengeknepen op de balie, alsof ze bang was dat ze zichzelf niet meer zou kunnen beheersen. 'Ik ben een slechte, egoïstische vrouw.'
'Seiko-san -'
'Laat mij uitspreken. Alstublieft.' Ze haalde diep adem. 'Vanaf het moment dat ik door toedoen van Nangi-san voor u ben gaan werken, heb ik geweten dat ik - iets speciaals voor u voel.'
In gedachten bevond Nicholas zich nu in een mijnenveld van het prikkelende heden en het nog jonge verleden, waarin hij telkens weer Justine's beschuldigingen hoorde.
Eindelijk keek ze hem recht in de ogen. 'Ik ben tegen mijn wil van u gaan houden. Ik wist dat u getrouwd was, ik wist dat ik u nooit zou kunnen krijgen. Maar dat maakt allemaal niets uit. Er is in hartsaangelegenheden geen plaats voor logica en gezond verstand.'
Er hing een stilte tussen hen. Nu de verschrikkelijke waarheid gezegd was, zakte Seiko voorover alsof ze uitgeput was.' Ik zou het u nooit verteld hebben - nooit, nooit, nooit. Maar toen kreeg ik dat voorgevoel - ik wist dat ik dit geheim niet met mij mee kon blijven dragen als het waar zou zijn dat ik u nooit meer zou zien. Weet u, daar ben ik niet sterk genoeg voor.' Ze beet op haar onderlip. 'Ik bied u mijn verontschuldigingen aan, hoewel geen enkele verontschuldiging toereikend is. Ik ben zwak en egoïstisch. Mijn liefde had mijn eigen kwelling moeten blijven.' Ze liet haar hoofd hangen. 'Nu ziet u hoe vriendelijkheid wordt beloond. Maar ik kan er niets aan doen. Ik hou van je, Nicholas.'
Mijn God, dacht hij, Justine moet het geweten hebben - zij moet dit vreselijke geheim van Seiko's gezicht hebben afgelezen. Geen wonder dat ze hem ermee had geconfronteerd. Een deel van hem wilde naar huis rennen om Justine in zijn armen te nemen en haar te zeggen dat hij van haar hield, dat hij haar nooit meer zou verlaten. Maar hij zat als aan de grond vastgenageld, in het neonlicht van een theestalletje in de overvolle vertrekhal van Narita Airport met een mooie, jonge vrouw die hem zojuist haar liefde had verklaard. En voor de eerste keer erkende hij wat hij vanaf het moment dat hij Mikio Okami's naam had horen noemen onbewust had geweten: dat hij in een stroomversnelling terecht was gekomen naar een toekomst vanwaar uit hij niet ongeschonden te voorschijn zou komen. U zult veranderd zijn - zó veranderd dat niemand u zal herkennen, had ze gezegd, en nu huiverde hij omdat hij de waarheid van die woorden begon te vermoeden, ook al had hij geen idee wat die zou betekenen.
'Zeg alstublieft niets,' fluisterde Seiko. 'Het geeft niet dat u niet van mij houdt zoals ik van u hou. Het maakt niets uit. U bent getrouwd en u houdt van uw vrouw. Ik ben verraden door mijn eigen hart en verwacht écht niet dat ik als uw assistente bij u in dienst kan blijven.'
'Als je soms denkt dat ik je als een ongehoorzaam kind zal wegsturen, dan heb je het mis.' Nicholas wist nauwelijks hoe hij moest reageren op alles wat ze had gezegd, maar hij wist wel dat hij niet de beste assistente wilde verliezen die hij ooit had gehad. 'Jouw gevoelens voor mij doen er niet toe. Je leert snel, je doet alles wat ik je opdraag zó goed dat ik verwacht dat we binnen een jaar over een promotie en opslag zullen moeten praten.' Hij schudde zijn hoofd. 'Hóe je het ook bekijkt, Seiko, je staat aan het begin van een razendsnelle carrière bij Sato International. Je bent veel te waardevol voor mij om het risico te lopen jou kwijt te raken. Je werkt voor mij en dat blijft zo, punt uit.'
Seiko maakte een lichte buiging. 'Ik dank u nogmaals voor uw oneindige goedheid, Linnear-san. Ik zou mij niet kunnen voorstellen wat mijn leven zou zijn zonder u.' Ze keek even op haar horloge en liet zich van haar kruk glijden. 'Het is tijd dat u langs de controle gaat. Binnen vijf minuten kunt u aan boord van uw vliegtuig.'
Ze liep zover mogelijk met hem mee. Ze zag er heel bedaard uit nu de emotionele storm was gaan liggen.
'Hebt u een telefoonnummer waarop ik u in Venetië kan bereiken?'
Nicholas sloeg de dikke, geelachtige map open, die bij de balie van Air France voor hem had klaargelegen. 'Ik logeer in een hotel dat Le Palazzo di Maschere Veneziane heet.' Hij liet haar zowel het telefoonnummer als het faxnummer op de reserveringbevestiging van het hotel lezen. Seiko schreef ze over in een kleine, lederen agenda die Nicholas haar op de eerste dag dat ze voor hem kwam werken cadeau had gedaan.
'Dat is het dan, lijkt me,' zei hij, toen ze bij de rij wachtende mensen kwamen die langs de controle moesten. Hij keek naar haar zoals ze daar bleef staan, zo mooi, zo alleen en zó vol van pijn dat zijn hart naar haar uitging. Hij stond op het punt iets te gaan zeggen, maar ze legde haar wijsvinger tegen haar lippen.
'Geen afscheid,' zei Seiko. 'We zullen elkaar weer zien.'
Aan de andere kant van het hek gebruikte Nicholas de paar minuten vóór hij aan boord kon om Justine te bellen. Hij liet de telefoon negen keer overgaan, maar er werd niet opgenomen. Hij wilde dat hij zijn laatste uren met haar over kon doen. Nu pas werd hij overvallen door de werkelijkheid van zijn vertrek. Hij snakte ernaar om met haar te kunnen praten, om haar tenminste te kunnen vertellen hoe erg hij het vond. Maar terwijl hij naar de uitgang liep, troostte hij zich met de gedachte dat verontschuldigingen beter persoonlijk konden worden overgebracht. Wanneer hij haar terugzag, zou daar méér dan genoeg tijd voor zijn. Tanzan Nangi zat brieven te dicteren aan Umi, zijn assistente, toen Seiko binnenkwam. Hij zweeg en keek even zwijgend naar haar op. Toen vroeg hij: 'Welk nieuws breng je me?'
'Geen goed nieuws.' Ze opende een map, overhandigde hem enige volgetypte vellen papier. 'Wij hebben zojuist een formeel verzoek van de Amerikaanse Senaat ontvangen. Linnear-san wordt verzocht te verschijnen voor de Commissie voor Strategisch Economisch Toezicht om vragen te beantwoorden betreffende de fusie van Tomkin Industries met Sato International.'
'Lieve God, dit lijkt op een Amerikaanse heksenjacht!' Nangi keek de documenten vluchtig door. 'Ik heb wat over die senator Bane gelezen. Het internationale nieuws staat de laatste tijd vol over hem. Ik heb een interview met hem op CNN gezien. En er stond een artikel over hem in de Time van vorige week.' Hij wees. 'Is dit verzoek over de post gekomen?'
'Nee, mijnheer,' antwoordde Seiko, duidelijk niet op haar gemak. 'Het is bezorgd door iemand van de Amerikaanse ambassade. Volgens hen is dit vanochtend aangekomen via de diplomatieke post.'
Nangi vouwde de papieren zorgvuldig op en gaf ze terug aan Seiko.
'Nou, als we niet weten waar Nicholas is, kunnen we hem deze papieren moeilijk geven. Seiko, stel een antwoord op aan de Commissie waarin je ze dit meedeelt. Je weet het wel: Linnear-san afwezig wegens dringende zaken, ergens in Europa, tijdelijk onbereikbaar voor het hoofdkantoor, etcetera.'
'Goed, mijnheer.'
Maar na haar vertrek ging hij niet direct verder met dicteren. Zijn gedachten bleven bij senator Bane en zijn Commissie hangen. Voor zoiets was hij al bang geweest toen Bane's status en prestige zo omhoog schoten. Iemand zou als doelwit moeten dienen voor de gerechtvaardigde woede van de senator, en Tomkin-Sato was een logische keus. Het was een feit dat Nicholas kwetsbaar was. Hij was een buitenstaander die testamentair door zijn schoonvader was aangewezen om de firma te leiden na Tomkins voortijdige dood. Nangi ging ervan uit dat het voor Bane niet al te moeilijk zou zijn om Nicholas af te schilderen als een nieuweling onder de zakenlieden, die veel te veel steunde op zijn Japanse partner. Verdomme, dacht Nangi, hijzelf zou dezelfde beschuldiging kunnen uiten en het nog hard kunnen maken ook. Kijk alleen maar waar Nicholas de laatste acht jaar had verkozen te wonen - in Tokio, niet in New York.
Nu werd Nangi overspoeld door een schuldgevoel. Achteraf had hij Nicholas misschien beter niet kunnen bepraten om maar niet naar de States te gaan om te lobbyen voor het conglomeraat. Nangi was egoïstisch geweest - niet alleen op zakelijk gebied, waar Nicholas' aanwezigheid zowel in research als in herstructurering de opmerkelijkste resultaten opleverde, maar ook omdat hij Nangi's beste vriend was. Wat heb ik gedaan? vroeg Nangi zichzelf af terwijl hij zwijgend achter zijn bureau zat. Door Nicholas bij mij te houden, heb ik misschien hem - en ons - prijsgegeven aan de vergetelheid.
Marco Island/Venetië/Tokio/
Marine on St. Croix
Lew Croaker tuurde in het felle licht van de tropische zon en uitte binnensmonds een zware vloek. Het schip van de kustwacht was zojuist door de warmtenevel verschenen en kwam recht op hem af. Hijzelf was aan boord van zijn boot, de Captain Sumo, die hij voor exorbitante prijzen verhuurde voor vistochtjes aan de westkust van Florida. Zo'n twee kilometer voorbij Marco Island werd Croaker niet vaak gecharterd. In feite was hij niet alleen uitgevaren om aan recente herinneringen te ontkomen, maar ook om wat tot rust te kunnen komen. Het laatste waar hij behoefte aan had, bedacht hij somber terwijl hij gas terugnam en bijdraaide, was zo'n semi-officieel bezoek van de kustwacht. Croaker was een ex-detective van de Newyorkse politie. Hij had zich hier teruggetrokken met Alix Logan, een voormalige mannequin die, tot zijn verbazing en verrukking, verliefd op hem was geworden. Nu was zij weg, terug naar het leven van glitter en plezier dat zij méér miste dan dat ze van hem hield. Ze was in New York - of was het Parijs? Hij kon het niet meer bijhouden. En zelfs al belde ze hem regelmatig, toch had hij geen enkele illusie dat ze hem trouw zou blijven. De verleiding van haar vorige leven - en alle extra's die daar bijhoorden - was veel te groot. Hoe had hij ooit kunnen denken dat zij tevreden zou zijn met hem, een breedgeschouderde man van vijfenveertig jaar met het enigszins verweerde gezicht van een cowboy? Hij kon zichzelf niet knap vinden, en hoewel zijn haar nog donker en dik was, was het niet volgens de laatste mode geknipt en glad achterovergekamd, zoals bij haar voormalige en toekomstige modevriendjes. 7y doet me denken aan Robert Mitchum, had Alix hem aan het begin van hun verhouding tegen hem gezegd. Er spreekt zoveel karakter, zoveel geschiedenis uitjouw gezicht. De avond dat ze was vertrokken, zat hij achter het stuur van de oude oranjerood met witte Thunderbird uit 1969, die hij met zoveel liefde had opgeknapt, en zag haar vliegtuig in de zonsondergang verdwijnen. Hij had zich wanhopig gevoeld en zijn eerste gedachte was zijn vriend Nicholas Linnear op te bellen, met wie hij zoveel gevaren onder ogen had gezien. Maar het was niet Croakers stijl om zijn ellende te verdrinken, zelfs niet met zo'n goede vriend als Nicholas.
Het schip van de kustwacht had ook gas teruggenomen en Croaker zette de motoren af. Daarna liet hij de elektronische windas vieren en hoorde het anker in het water plonzen.
Terwijl hij zich gereedmaakte om mensen aan boord te krijgen, vroeg hij zich af waarom hij zo stom was geweest om akkoord te gaan met het voorstel van de kustwacht hen zo nu en dan behulpzaam te zijn bij het bestrijden van de drugshandel, die steeds meer toenam langs de schijnbaar eindeloos lange kustlijn van Florida. Hij had kennelijk toch nog niet zó genoeg van het politiewerk als hij zichzelf had wijsgemaakt toen hij hierheen was gekomen.
Het vaartuig van de kustwacht lag nu stil op de golven te deinen. Croaker maakte de lijnen vast die hem werden toegeworpen vanaf de sloep die door het schip was neergelaten en keek neer op de drie mannen die de touwladder begonnen te beklimmen die hij had laten zakken. Hij had verwacht zijn vriend, luitenant Mark McDonald, te zien. Dat was zijn verbindingsman bij de kustwacht. In plaats daarvan zag hij twee jonge matrozen met dienstrevolvers op hun heup. Deze ernstig kijkende zeelieden begeleidden een man die Croaker nooit eerder had gezien. Hij was lang en mager, met donkere wenkbrauwen en blozende wangen. Toen hij aan boord stapte, viel Croaker de intense blik uit zijn helderblauwe ogen op. Hij had een bepaald jongensachtig uiterlijk, hoewel Croaker hem op een jaar of vijftig schatte. Hij droeg een koffertje dat van een soort dofgrijze kunststof gemaakt leek te zijn. De twee matrozen deden erg formeel. Zij salueerden voor Croaker en gingen toen opzij van de ladder op de plaats rust staan.
'Mr. Croaker,' zei de man, terwijl hij zijn hand uitstak. 'Aangenaam kennis met u te maken. Mijn naam is Will Lillehammer.' Zijn ogen werden samengetrokken, maar zijn mond glimlachte niet mee. 'Vriendelijk van u om ons aan boord te laten komen.' Die blauwe ogen leken wel röntgenogen, ze namen alles in zich op. 'Ik ben aan een speciale opdracht bezig voor de president van de Verenigde Staten.' Hij zei niet met wie, en Croaker vermoedde dat het niet met de kustwacht was, ook al droeg Lillehammer het uniform van luitenant van de kustwacht. Hij sprak met een vaag maar onmiskenbaar Engels accent. 'Kunnen wij misschien ergens onder vier ogen praten?'
Croaker keek om zich heen. Behalve het schip van de kustwacht was er nog een vissersboot te zien, een paar zeilboten die aan het laveren waren en een slank vaartuig dat recht op de kust afging. Allemaal op een behoorlijke afstand. Hij spreidde zijn armen uit.
Nu glimlachte Lillehammer, en dat was geen prettig gezicht. Het bracht bij zijn mondhoeken een spinneweb van witte littekens te voorschijn. 'U zou verbaasd staan bij de vooruitgang in elektronische afluisterapparatuur sinds uw vertrek bij de politie,' zei hij. Dus hij kent mijn geschiedenis, dacht Croaker, terwijl hij Lillehammer voorging naar de kajuit. Hij haalde een paar ijskoude biertjes te voorschijn en ze namen plaats op de met vinyl beklede bank. Lillehammer hief zijn flesje, zei 'Cheers' en nam een grote slok. Toen legde hij het koffertje op de bank, stak een sleuteltje in het slot en opende het. Croaker zag dat het gevuld was met iets dat je de ingewanden van een computer zou kunnen noemen, alleen was er geen toetsenbord aanwezig. Lillehammer stak er een vreemd gevormde sleutel in, draaide die naar links en toen naar rechts.
Croaker trok een gezicht.
'Last van hoofdpijn?' Lillehammer stak een hand uit. 'Hier, neem dit maar in.'
Croaker nam de kleine, witte pil aan, die hij wegspoelde met een slok bier. Binnen een seconde was zijn hoofd weer helder. 'God-nog-an-toe, wat was dat?'
'De elektronische afluisterapparatuur is zó snel geavanceerd dat we gedwongen zijn om tegenmaatregelen te nemen die niet altijd volmaakt zijn.' Lillehammer wees op de apparatuur in het koffertje. 'Deze schoonheid doet wat het moet doen, maar het is wél een aanslag op de hersenen. Dat heeft iets te maken met de trillingen die het uitzendt.' Hij keek er met een zekere genegenheid op neer. 'Ik schijn aan dat verdomde ding gewend te zijn geraakt. Waaruit blijkt dat mijn oren niet meer zo best zijn.'
Hij dronk zijn bier op en smakte met zijn lippen. 'Overigens, de groeten van luitenant McDonald. Ik weet zeker dat hij het jammer vindt dat ik zijn plaats heb ingenomen.'
'Nog een bier?'