'Overdag drink ik er altijd maar één. Maar toch bedankt.'

'Hoe Engels bent u eigenlijk?' vroeg Croaker, terwijl hij voor zichzelf een flesje opentrok.

Lillehammer lachte. 'Heel erg. Maar waar ik vandaan kom, ben ik zó

gewend geraakt aan het Amerikaanse idioom dat ik soms vrees dat het Engelse deel van mij ondergesneeuwd raakt. Buiten kantooruren heb ik de verontrustende neiging wel heel erg Engels te worden. Dat komt ervan wanneer je met een Engelse moeder en een Amerikaanse vader behept bent.'

'En waar is uw kantoor precies?'

'Dat heb ik niet.'

'Dat hebt u niet?'

Lillehammer hief een wijsvinger op. 'Als je een kantoor hebt, weet op een gegeven moment iedereen watje doet. Het heeft de CIA jaren gekost om daarachter te komen.'

Croaker zag dat die röntgenogen zich op zijn linkerhand richtten. Hij ontspande de uit titanium en kunststof vervaardigde vingers. 'Ik neem aan dat u hier nieuwsgierig naar bent. Dat is iedereen.'

Lillehammer knikte beleefd. 'Als u het niet erg vindt.'

'Daar zit ik allang niet meer mee.' Croaker legde zijn hand open op tafel. Zijn kunsthand was in Japan door een team van chirurgen en biotechnici vervaardigd voor wat de stomp van zijn linkerpols was geweest. Méér dan wat ook leek het op een kunstwerk: vier vingerachtige aanhangsels en een opponeerbare duim, geleed op de plaatsen waar de menselijke gewrichten - of knokkels - hoorden te zitten. Ze waren verstevigd met titanium en borium, gevat in mat zwarte kunststof en bevestigd aan 61

een hand van roestvrij staal en blauw titanium: handpalm, handrug en pols.

'Ik begrijp óók niet helemaal hoe het werkt,' zei Croaker, 'maar de voornaamste mechanismen zijn op een of andere manier verbonden met mijn eigen zenuwen. De hand wordt opgeladen door een paar speciale lithiumbatterijen.'

Voorovergebogen bestudeerde Lillehammer de hand zoals een archeoloog een historische vondst bekijkt. Hij vroeg: 'Vindt u het vervelend om mij te vertellen wat er is gebeurd?'

Croaker vermoedde dat hij dat allang wist, maar hij zei: 'Ik was aan het vechten met een bijzonder slimme vent. Hij was kampioen sumoworstelen en heel sterk. Hij was ook een expert in kendo - weet u wat dat is? Japans zwaardvechten.'

Lillehammer knikte. 'Ik heb het voorrecht gehad om een paar van de katana van dichtbij te kunnen bekijken.'

'Dan weet u hoe scherp die zwaarden kunnen zijn. Bij de beste exemplaren is het staal zó fijn geslepen dat het vrijwel verdwijnt. Met zo eentje heeft die sumo mijn hand erafgehakt.'

'En hoe goed werkt dit?' vroeg Lillehammer, terwijl hij een van de lange, gelede vingers aanraakte.

Croaker maakte een vuist, héél langzaam, en ontspande de vingers daarna weer, zodat de iriserend blauw titanium handpalm zichtbaar werd. 'Dit is het tweede model - nieuw en verbeterd. Het prototype was al geweldig, maar deze

Hij stond op om een van de lege bierflesjes te pakken. Terwijl hij het in zijn rechterhand vasthield, drukte hij met de top van een kunstvinger tegen het glas. Er klonk een vreemd geluid, als het scheuren van een dunne stof. De vlijmscherpe punt beschreef een lijn over de fles van boven naar beneden, langs de bodem en weer omhoog. Een seconde later viel het flesje in twee gelijke helften uiteen.

'Een opmerkelijke combinatie van kracht en finesse,' merkte Lillehammer op. Croaker kwam terug en ging weer zitten. Hij wees naar het koffertje dat Lillehammer aan boord had gebracht. 'Waar is dat van gemaakt?'

'Geen idee. Een soort ruimtevaartplastic, dat sterker en lichter dan staal is. Maar ik kan je wél zeggen dat het absoluut onverwoestbaar is. In het lab kregen we er zelfs met een kogel geen deukje in. En met springstof zou dat ook niet lukken.'

Croaker hield zijn hand op, zodat Lillehammer hem kon bestuderen. Voorzichtig trok hij de lange vingers in tot ze nog maar één vingerkootje lang waren. Toen boog hij zich naar voren, nam een hoek van het deksel tussen zijn linkerduim en de ingekorte wijsvinger. Daarna oefende hij druk uit.

Foemp!

Zijn vingers klikten tegen elkaar door het gaatje dat ze in het materiaal hadden gedrukt.

Lillehammer staarde naar wat Croaker had gedaan met zijn eens on62

verwoestbare koffertje. 'Ik denk dat ik nu wel toe ben aan dat tweede biertje,' zei hij zacht.

Lillehammer deed lang over dat tweede flesje. Croaker was zich ervan bewust dat de zon verder over de beplating schoof, het licht veranderde en de wind uit een andere hoek kwam. Er komt storm, dacht hij. Maar we hebben de tijd nog. Voor wat? Geduldig wachtte hij tot Lillehammer hem zou vertellen waarvoor hij was gekomen.

De deining nam toe en de boot dobberde aan zijn kluisters op en neer. Croaker voelde zich niet goed, en plotseling kwam hij overeind en rende de kajuit uit. Hij boog zich over de reling aan de andere kant van waar de twee jonge matrozen nog op wacht stonden en gaf over.

'Sorry,' zei Lillehammer, toen hij terugkwam. 'Die pillen zijn nog niet echt geperfectioneerd.'

'Doe me een lol,' zei Croaker, 'en hou die rommel voortaan bij je.' Hij spoelde zijn mond uit met bier. 'Dan heb ik tóch liever een lichte hoofdpijn.'

'Dat begrijp ik. Mijn verontschuldigingen.'

'De nada.'

Lillehammer zette zijn bier neer, kwam wat dichterbij en vroeg op zachte toon: 'Zegt de naam Dominic Goldoni u iets?'

'Zeker. Maffiabaas, is aan het praten gegaan tegen de politie, zodat de FBI twee van zijn belangrijkste rivalen van de aardbodem heeft kunnen verwijderen. Als dank wordt hem verder niets ten laste gelegd en is hij in het WITSEC-programma opgenomen. Voor zover ik heb gehoord, runt hij vanuit dat toevluchtsoord zijn organisatie aan de oostkust via zijn zwager, de gerespecteerde advocaat Anthony DeCamillo, voor vrienden Tony D. Ik heb ook gehoord dat Goldoni's overblijvende concurrent, de Mosselman -'

'U bedoelt Ceasare Leonforte.'

'Precies. Gifmossel, noemen ze hem. Hoe dan ook, ik heb begrepen dat de Mosselman erover denkt om zijn kans te grijpen. Het schijnt dat hij staat te popelen om een deel van Goldoni's gebied in te pikken.'

Lillehammer knikte. 'Voortreffelijk. U bent in het bezit van details waar het publiek nog niets van afweet. Echter, de connectie tussen Gol-doni en Anthony DeCamillo, een bekende advocaat, kan niet worden bewezen. Dat weet ik. WITSEC heeft het geprobeerd.' Hij keek Croaker met half toegeknepen ogen aan. 'Ik zie dat u uw contacten onderhouden hebt.'

'Sommige. Andere kan ik mij niet langer veroorloven.'

Lillehammer liet weer die vreselijke glimlach zien. 'Ik mag die humor van u wel, Mr. Croaker. Droog en pittig, net als goede wijn.'

'Maar niet half zo lekker,' zei Croaker, toegevend aan het gevoel voor humor van de man.

De glimlach op Lillehammers gezicht verbreedde zich, en nu kon Croaker de kleine dubbele lijntjes zien van de hechtingen naast de bleke littekens. Het was haastig gedaan, misschien in een gevarenzone ergens ver weg van de hi-tech beschaving waar Croaker zijn opmerkelijke prothese aan te danken had. Maar het feit dat de littekens zich aan beide 63

zijden van Lillehammers mond bevonden, sloten een ongeluk of een wond, opgelopen tijdens de achtervolging van een geheime vijand, uit. Ze leken eerder te wijzen op het handwerk van een folteraar - er lag sadisme ten grondslag aan wat die incisies hadden moeten doen, dat was net zo duidelijk als de littekens zelf.

'Ik wilde niet praten, dus hebben ze geprobeerd mij voor altijd het zwijgen op te leggen,' zei Lillehammer, alsof hij Croakers gedachten had gelezen. 'Ze hadden natuurlijk ook mijn keel kunnen doorsnijden, maar dat was hun stijl niet. Ik had het hen lastig gemaakt en ze wilden dat ik zou leven met wat zij met mij zouden doen. Ze probeerden dus de spieren van mijn lippen door te snijden. Dat blijkt hen dus niet gelukt te zijn. Ik mag mijzelf gelukkig prijzen.'

Croaker stond op het punt hem te vragen wie zij waren, toen hij zich realiseerde dat dat er niet echt toe deed. En misschien had hij in zijn tijd wel tegenover evenveel zij's gestaan als Lillehammer. Het zag ernaar uit dat hij en deze Brit heel wat gemeen hadden.

Lillehammer ging met zijn vingers langs zijn bovenlip. 'Jammer dat ik geen snor meer kan krijgen. Wat ze met me gedaan hebben, heeft de haarzakjes daar vernietigd.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Nou ja.' Hij wreef zijn handen energiek langs elkaar. 'Laten we maar eens kijken. De wind is gedraaid en neemt toe. Er staat ons een behoorlijk ruwe terugtocht te wachten.' Hij keek door een van de patrijspoorten, maar de zeilboten waren gekeerd en hadden koers gezet naar de beschutting van Marco Island. Verder leken er geen andere boten meer in de buurt te zijn. 'Terugkomend op Dominic Goldoni. Je inlichtingen kloppen tot zover. Maar gisteren heeft Goldoni onverklaarbaar en openlijk zijn overeenkomst met de federale regering van de Verenigde Staten verbroken.'

'Wat heeft hij gedaan?'

'Hij heeft zich laten vermoorden, dat heeft hij gedaan.'

'Dominic Goldoni dood,' mijmerde Croaker bijna in zichzelf. 'Dat lijkt onmogelijk.'

'Niet alleen heeft hij zich laten vermoorden, maar ook nog op een manier waarvan de beste mensen van WITSEC over hun nek zijn gegaan.'

'Kunt u me vertellen waarom?'

'Nou, dat ligt eraan,' zei Lillehammer, 'of u bereid bent met mij samen te werken.'

Croaker dacht even na. 'Waarom hebt u mij daarbij nodig? U bekleedt blijkbaar een heel hoge positie in de bureaucratische organisatie. U hebt God weet hoeveel andere kandidaten waaruit u kunt kiezen, jonger dan ik en getraind in de nieuwste technieken.' Hij gebaarde met zijn rechterhand naar het anti-afluisterkoffertje. 'Ik bedoel, ik had géén idee dat er zulke dingen bestonden.'

Lillehammer schudde zijn hoofd. 'Speel nou niet de oude oorlogsveteraan, daar trap ik tóch niet in. Ik heb uw naam in onze computers gevonden. U hebt een paar jaar geleden met Nicholas Linnear gewerkt nadat hij door C. Gordon Minck, destijds hoofd van ons Bureau Sovjet64

unie, was binnengehaald. U en Linnear wisten een gemene mol binnen Mincks organisatie te ontmaskeren.' Hij trok zijn wenkbrauwen samen.

'De waarheid is dat ik thuis niemand kan vertrouwen tot ik erachter ben hoe iemand bij Dominic Goldoni heeft kunnen komen, een man die zo goed en veilig zat weggestopt.

Het komt erop neer dat ik hulp nodig heb. Goldoni had strikte orders om niemand te bellen vanuit zijn huis, waar zijn lijn afgetapt zou kunnen worden, en om nooit iemand te ontmoeten zonder medeweten van zijn WITSEC-agent. Dus hoe heeft dit kunnen gebeuren? WITSEC heeft nog nooit eerder een van zijn mensen verloren zolang zij zich aan de regels hielden.'

'Toch heeft iemand hem te grazen kunnen nemen.'

Lillehammer keek lange tijd zwijgend voor zich uit. Toen richtte hij zijn doordringend blauwe ogen weer op Croakers gezicht. 'Volgens mij is hij verraden door iemand van binnenuit, iemand die hij vertrouwde. Ik verzeker je dat zijn beveiliging honderd procent was zolang hij zich aan de WITSEC-regels hield.'

Croaker dacht er even over na vóór hij zei: 'Het is duidelijk dat u hulp nodig hebt, maar ik betwijfel of die hulp van mij moet komen. Ik ben een eenling. Ik heb me nooit zo goed aan de regeltjes van het boek kunnen houden en werk op mijn eigen manier.'

Lillehammer keek hem opnieuw recht aan. 'Geef dan alleen antwoord op deze vraag: Ben je nieuwsgierig genoeg om mijn man in het veld te worden - of ga je liever door met chauffeur spelen op deze vijver ten behoeve van bier zuipende zakenlui?'

Croaker schoot in de lach. 'U kunt het leuk zeggen, Mr. Lillehammer.'

'Noem me maar Will.'

Croaker keek neer op de toegestoken hand voor hij die accepteerde en schudde. 'Waarom heb ik het gevoel dat ik erin geluisd word?'

Lillehammer lachte smakelijk, en deze keer verdwenen de gruwelijke littekens in de rimpels van zijn gebruinde gelaat. 'Ik ga veel plezier beleven aan onze samenwerking, Lew. Mag ik je Lew noemen? Dat zal dan meteen de laatste keer zijn, want onze namen voor deze operatie staan al vast. Ishmael, ik ben Ahab. Wij gaan samen een wereldteam vormen!'

Maar toen de mysterieuze Ahab op het schip van de kustwacht was verdwenen, bleef Croaker op volle zee, wachtend op het ondergaan van de zon en zich afvragend hoe hij zo stom had kunnen zijn zich weer met de FBI in te laten. Hij had een charter voor de volgende dag met Maracay, de Venezuelaanse magnaat die zo'n drie-, vierhonderd keer per jaar van Croakers diensten gebruik maakte. De man was een uitstekend visser, hij gaf geld uit als water en zijn fooien waren niet te versmaden. Om maar te zwijgen van de harem van wulpse jongedames die hij altijd bij zich had en die hij maar al te graag wilde delen.

Croaker voelde de zon op zijn rug toen hij zich over de reling van de Captain Sumo boog. Langs de waterlijn dreef allerlei rommel en hij pakte een boothaak om het van de romp weg te halen. Misschien dat de boot aan een goeie krabbeurt toe was.

65

Goed, zei hij bij zichzelf. Denk aan alles, behalve aan Alix. Misschien dat Lillehammers bezoek als katalysator had gewerkt, maar hij voelde zich misselijk, met een leeg gevoel, alsof hij in dagen niet had gegeten. De waarheid was dat hij Alix miste. En dat hij het haar kwalijk nam dat zij hem hier had achtergelaten, op een dieet van zeewater en drank, terwijl zij terugvloog naar haar vroegere leven van glans en glitter in de prachtige hoofdsteden van de westerse wereld. Welke andere keus was hem overgebleven? Maar nee... In gedachten zag hij haar gezicht, gebruind in de felle zon van Florida toen ze voor het vliegveld Miami International hadden gestaan. Geen van beiden had afscheid willen nemen.

Wat denk je eigenlijk datje hier aan het doen bent? had ze zachtjes gevraagd. Jij vindt dit leven zelf ook niet leuk meer. Dat had hij heftig ontkend, maar natuurlijk had zij gelijk gehad. Terwijl hij nu aan Maracay en zijn drijvende bordeel dacht, begreep Croaker wat ze hem had willen vertellen. Hij was daarheen gekomen omdat hij te veel lijken had gezien, te vaak uiterst gevaarlijke opdrachten had moeten uitvoeren. Overal om zich heen had hij had de stank opgesnoven van corruptie, macht, onmenselijkheid, en hij was er doodziek van geworden. Dus had hij ontslag genomen en was naar het zuiden verhuisd... om slechts een ander soort dood te vinden.

Hij hield van Alix, maar wat moest hij - haar trouwen en weghalen uit het leven waar ze zo van hield, of haar trouwen en genoegen nemen met de lange perioden dat ze voor haar werk van hem weg zou zijn? Er was geen aanvaardbare oplossing, en dus had hij haar laten gaan en was daar achtergebleven tussen het zeewier en de verdorrende palmen. Hij draaide de bootshaak om en keek de rommel die daardoor losraakte na, een donkere vlek op het door de zon beschenen water. Als ik hier nog een dag langer blijf, dacht hij, voel ik me net zo nutteloos als de rommel die daar wegdrijft.

Hij zette de bootshaak weg, daalde af naar de kajuit en hees het anker op. Toen zette hij de motor aan, draaide om en zette koers naar Marco Island. Zijn bloed was gaan zingen. Het was een goed gevoel weer een doel te hebben, om verwikkeld te zijn in geheimen en intriges, om een moord te moeten oplossen.

De rijke stinkerds zullen het zonder hun babysitter moeten doen, dacht hij. Het wordt tijd om het leven weer binnen te stappen. Die herfstmiddag lag Venetië onder een opgeblazen zon met zijn koepels en drukte in een zachte, glinsterende plas van groen en goud. Nicholas was nog nooit eerder in Venetië geweest en wist niet precies wat hij kon verwachten. Het was een wegrottende stad, die net als Atlantis verzonk in de lagunen die ze omarmden. Het bederf van eeuwen kleefde aan de gepleisterde muren van haar palazzo's en hing in de lucht, en binnen die dichte, vochtige doolhof die de stad vormde, verloor men elk richtingsgevoel.

Die negatieve opmerkingen had Nicholas te horen gekregen van mensen die er geweest waren, het gezien hadden en weer vertrokken waren 66

met het vaste voornemen de opdringerige menigte en de verstikkende zomerhitte voor altijd de rug toe te keren.

Wat een zielepoten. Dat was zijn eerste gedachte toen hij op een mo- toscafo over de lagune koers zette naar een stad die niet op de aarde leek te rusten maar op dromen.

Hij zat bovenop bij de kapitein en moest zijn gewatteerde jack goed dichthouden tegen de straffe, koele bries. Terwijl de barkas met grote snelheid over het staalblauwe water schoot, leek de stad in een laaghangende, parelmoerachtige nevel boven het zeewater en de wolken uit het niets op te rijzen.

De trillingen van de krachtige motor van de motoscafo veranderden in een diep, vloeibaar gegorgel. Het vaartuig had de buitenste grenzen van de centrale lagune bereikt en voer met een wijde, brede boog langs de hoge, houten palen die al eeuwen dienst deden als kanaalmarkering. Nu gleed het langzaam, bijna ritueel door de buik van de stad het Canale Grande in.

Ze gingen de hoek om bij de San Giorgio Maggiore, waar recht voor hen uit de Basilica Santa Maria della Salute oprees, bleek en schitterend, met daaroverheen de rode gloed van de zon, die langzaam neerdaalde als een groot, gevleugeld paard na een vermoeiende dag. Nicholas voelde de haartjes in zijn nek rechtop gaan staan en in gedachten zag hij zichzelf over een met keitjes bestratepiazetta lopen. Hij was gekleed in hoge, zwarte leren laarzen, een lange, zwarte cape en een soort masker dat het gezicht van de neus tot de haarlijn bedekte. Op zijn hoofd stond een driekantige steek van stijf vilt. Ver boven hem wapperden vlaggen die hij niet herkende, en zonder meer wist hij dat het een tijd van oorlog was. Hij had het duidelijke gevoel dat hij thuiskwam. Hij knipperde met zijn ogen, alsof hij verblind was door die gigantische herfstzon. De motoscafo was weer een hoek omgegaan en nu stond hij oog in oog met de Piazetta di San Marco, met aan de rechterkant het paleis van de doge. Links verrezen de beelden van de magistrale Venetiaanse gevleugelde leeuw en van St. Theodore, van wie sommigen menen dat het Mercurius, de Romeinse goddelijke boodschapper en god van list en bedrog was. Zijn gevoel van déja vu was een moment zó sterk dat hij wankelde en de mahoniehouten overkapping vastgreep om te voorkomen dat hij van de kajuitstrap viel. Dit was hetpiazetta uit zijn visioen, en hoewel hij wist dat het zich lang geleden had afgespeeld, hing ook hier toch onmiskenbaar de geur van oorlog in de lucht. Het Palazzo di Maschere Veneziane lag ongeveer tussen de Punta della Dogana, waar de Basilica Santa Maria della Salute in al haar glorie oprees, en de Campo della Carita, met aan het eind van de sprookjesachtige houten brug de Galleria delFAccademia. Ooit was het hotel een luxueus zomerpalazzo van de regerende doge geweest. De ligging, met uitzicht over het Canale Grande, was perfect: aan de Rio de San Maurizio, natuurlijk ook een canale, maar zoals Nicholas later zou merken, droeg alleen het Canale Grande die benaming. Verder waren alle grote gebouwen, die algemeen palazzi werden ge67

noemd, in feite casas. In de tijd van de Verheven Republiek mochten alleen de huizen van de hertogen palazzo worden genoemd. Het hotel had zijn eigen aanlegsteiger, en de in groen-en-goud geklede kruiers stonden klaar om hem te begroeten, zijn koffers over te nemen en hem vóór te gaan langs de voor het diner gedekte tafeltjes van het openluchtrestaurant van het hotel.

Binnen waren de ruimten weelderig gedecoreerd in de zwierige stijl van oud-Venetië, met gewelfde plafonds, de wanden bedekt met rijke moirézijde, en overal kleuren - de typisch Venetiaanse tinten blauw, groen, geel en gebrand oranje. En altijd het rococo verguldsel op meubelen, schilderijlijsten, enorme klokken, Murano-kandelabers en kroonluchters die peervormige tranen van geblazen gras weenden. Nicholas werd met veel formaliteit ingeschreven, bijna alsof hij een oude gast was die voor een speciale gelegenheid terugkwam. Boven de glimmend gepoetste balie hing een enorm masker. Het was glanzend wit gelakt, met een scherpe neus en een brede, agressieve bovenlip. Nieuwsgierig geworden, vroeg Nicholas aan de receptionist wat dat voor masker was.

'Ach, signore, Venetië is een stad van maskers - dat was het althans in de afgelopen eeuwen. De naam van dit hotel - II Palazzo di Maschere Veneziane - betekent het Paleis van het Venetiaanse Masker. De doge die dit palazzo heeft laten bouwen en hier de zomers doorbracht, was een nogal boosaardige man, die de gewoonte had zijn Bauta voor te zetten en zich onder het gewone volk te begeven om zich daar aan - nou ja, allerlei, eh, onkiese handelingen te bezondigen.' De receptionist streek met een vinger langs zijn bovenlip. 'In die vermomming heeft de doge, geloof ik, een groot aantal onwettige kinderen verwekt en veel snode politieke overeenkomsten afgesloten.' Hij wees omhoog naar het grote masker. 'Dat is de Bauta - het masker dat werd gebruikt door vele machtige doges, rechters en prinsen om hun identiteit geheim te houden. Als de Gewone Man zwierf hij volkomen onherkenbaar door de colli en rii van de stad.'

'En niemand heeft ooit geweten wie hij in werkelijkheid was?'

'Niemand, signore,' verzekerde de receptionist hem. 'Venezia beschermt zijn geheimen.'

Nicholas' kamer op de tweede verdieping was enorm groot. De kruier zette zijn koffers neer, liep over het Perzische tapijt naar het raam, waar hij de vier meter hoge houten jaloezieën opengooide om de geluiden, geuren, en vooral het licht van het Canale Grande binnen te laten. Badend in het waterige licht van deze stad, voor altijd achtergebleven in de geografische schemering tussen de kust en de zee, zag de sierlijk ingerichte kamer eruit zoals hij er driehonderd jaar geleden ten tijde van de doges moest hebben uitgezien.

Alleen gelaten, liep Nicholas naar de met marmer betegelde badkamer om onder de douche het stof van de reis van zich af te spoelen. Hij scheerde zich voor een vergulde spiegel en zag de subtiele verandering van zijn gezicht nu de stoppels eraf waren. Dat deed hem denken aan 68

Seiko's woorden: U zult veranderd zijn - zó veranderd dat niemand u zal herkennen.

Hij spoelde koud water over zijn gezicht en liep, met de handdoek nog in zijn handen, terug naar de kamer. Door het open raam keek hij hoe de nacht haar lange vingers uitstrekte over het Canale Grande. Links van hem straalde de Santa Maria della Salute poederachtig wit in de schijnwerpers. Rechts beneden deinden even verderop vier gondola's, een blauwe, een groene, een zwarte en een rode, aan een verlaten embarcadero. Met hun hoge, gebogen boeg met zes tanden, die de sestieri, de districten van de stad voorstelden, vond Nicholas dat het net muziekinstrumenten waren die een even mooie als oeroude melodie speelden. Hij droogde zijn gezicht af, draaide zich om en zag een grote, kartonnen doos op het king-size bed liggen, die er beslist niet had gelegen toen de kruier hem binnenliet. Hij belde naar de receptie, maar daar verzekerde men hem dat er geen pakje voor hem was afgeleverd in het hotel. Hij deed de doos open, keek erin en verstijfde. Weer voelde hij de haartjes in zijn nek overeind komen terwijl er een straaltje zweet langs zijn rug naar beneden liep.

Uit de doos haalde hij de lange, zwarte cape uit zijn visioen te voor-schijn. Eronder lag een met de hand gemaakt masker van papier-maché. Net als de Bauta boven de balie bij de receptie was het glanzend wit gelakt, met een scherpe neus en een nog agressievere bovenlip, waarvan de onderkant iets was ingetrokken, zodat het hele masker iets aapachtigs had. Het was een masker dat de identiteit van een edelman beschermde. Op de bodem van de doos lag een zeegroene envelop met een gouden randje. Hij maakte de envelop open en haalde er een enkel velletje perkament uit. Daarop was in een prachtig handschrift met grote letters één enkele zin geschreven:

Nicholas keek op zijn horloge. Het was kwart voor zeven, nog geen tijd voor het diner. Hij liet zijn bizarre kostuum op het bed vallen, kleedde zich aan en opende het koffertje dat Seiko hem op het vliegveld had gegeven. Tijdens de vlucht had hij het met opzet niet aangeraakt; hij was niet in de stemming geweest om aan werk te denken.

Nadat hij had plaats genomen in een gemakkelijke fauteuil, terwijl het licht van buiten zich vermengde met het lamplicht in de kamer, begon hij het laatste gecodeerde rapport van Vinnie Tinh te lezen. Tinh was geboren en getogen in Vietnam, hoewel hij voor zijn universiteitsopleiding naar Australië was geëmigreerd. Hij was een expert in internationaal zakelijk recht en had voor zijn proefschrift zelfs een jaar in het handelscentrum op Wall Street gewerkt.

Nicholas had zowel in Tokio als in Saigon heel wat tijd met Tinh 69

doorgebracht en was tot de slotsom gekomen dat hij intelligent en schrander was. Hij had ook iets sluws over zich. Ondanks het feit dat Nicholas had leren begrijpen dat dat trekje noodzakelijk was om in Zuidoost-Azië

succes te kunnen hebben, was hij er toch van overtuigd dat Tinh in de gaten gehouden diende te worden. In feite was dat één van zijn redenen voor de nu uitgestelde trip naar Saigon.

Nicholas las de samenvatting van de kosten-batenanalyse voor het komende kwartaal vluchtig door, evenals het verslag over het succesvolle opleidingsprogramma voor potentiële werknemers, en de voortdurende problemen om voldoende petroleumprodukten tegen een redelijke prijs te kunnen aankopen. De Japanners namen bijna 90 procent van Vietnams ruwe olie af, dus leek het hem bespottelijk dat het zo moeilijk zou zijn in het land zelf aan petroleumprodukten te komen. Hij las Tinhs beoordeling over het politieke regime en het huidige zakelijke klimaat aandachtig door. En ook het belangrijkste: Tinhs opsomming van politieke en zakelijke contacten. Tussen die hoeveelheid aan informatie sprong één feit duidelijk naar voren. Volgens Tinh deden geruchten de ronde - die hij geen van alle kon bevestigen - over de oprichting van een soort schaduwregering, die volkomen onafhankelijk van de Vietnamese regering handelde. Wat deze schaduworganisatie wilde of van plan was te doen, kon Tinh niet zeggen, behalve dan dat haar macht en invloed met de dag scheen toe te nemen. Tinh stelde voor daar eerst meer over te weten te komen vóór een van hun concurrenten er mogelijk gebruik van zou maken.

Nicholas nam zich voor Tinh te faxen dat hij geen tijd moest verspillen. Het was belachelijk, dacht hij. In Saigon liep het over van dat soort geruchten. Trouwens, wie zou zo'n regime steunen ? Hoe zou het tot stand kunnen komen en hoe zou het in vredesnaam in stand gehouden moeten worden? Als het steeds machtiger werd, wie zou het dan financieren?

Dat waren vragen waar Nicholas zich zorgen over gemaakt zou hebben indien hij Tinhs opjutterij zou hebben geloofd. Als Vietnam zo abrupt weer gedestabiliseerd zou worden, dan waren de honderden miljoenen dollars die Sato International in het land had geïnvesteerd in groot gevaar. Nicholas maakte een paar aantekeningen buiten de kantlijn en besloot, zodra het mogelijk was, zelf naar Saigon te gaan. Tegen de tijd dat hij naar beneden ging voor het diner had hij honger gekregen. Hij ging binnen zitten, in de blauwe zaal, en keek uit het raam naar de vaporetti die langs kwamen, terwijl hun navigatielichten als sprookjesachtige vuurvliegjes over het water leken te scheren. Gondels gleden voorbij, vol Japanse en Duitse toeristen, behangen met camera's en kleurrijke souvenirs uit Merano.

Hij bestelde spaghetti con vongole, een verrukkelijke pastaschotel met kleine, smakelijke mosselen die in zijn mond als kaviaar uiteenvielen, en seppia in tecca, in eigen inkt gestoofde pijlstaartinktvis. Hij liet zich door de kelner de wijn, een Prosecca, aanraden, maar dronk toch niet meer dan anderhalf glas. Het dessert sloeg hij over; daarvoor in de plaats nam hij een dubbele espresso. Tegen de tijd dat hij de rekening in ontvangst nam, was het tegen tienen. Hij herinnerde zich het adres dat op 70

het papier had gestaan en vroeg bij de receptie hoe hij daar het beste kon komen.

Hij kreeg een kleine, opvouwbare kaart van de stad waarop de receptionist met een pen de ligging van het hotel had aangegeven, en vandaar uit verschillende routes naar het Campiello di San Belisario.

'De beste manier is om te gaan lopen, natuurlijk,' zei de receptionist volgens de beste Venetiaanse traditie. 'Dat is niet de snelste, maar wel de mooiste route. Hebt u tijd genoeg voor een wandeling van zo'n twintig minuten?'

Nicholas zei dat hij dacht van wel, een antwoord dat de man wel beviel. 'Bene. Elk uur van de dag of de nacht voegt zijn eigen bijzondere schoonheid toe aan La Serenissima, signore,' zei hij met een brede glim-lach. Boven in zijn kamer probeerde Nicholas nogmaals Justine te bellen, maar weer kreeg hij geen gehoor. Waar zou zij zijn? Het was nu twee uur in de ochtend in Tokio. Hij legde de hoorn neer, trok een dikke trui aan en hoewel hij zich eigenlijk voor gek voelde lopen, sloeg hij toch de lange, donkere cape om zijn schouders. Daarna pakte hij het masker, stopte dat onder zijn arm en ging de deur uit.

Hij kwam langs een bar die nog laat open was en hoorde een schaterend gelach, en hij ving flarden van gesprekken op die hem door steegjes en over ontelbare bruggetjes leken te achtervolgen. En altijd hoorde hij op de achtergrond als in een droom het geklots van het water tegen de houten pijlers van een traghetto, waar altijd wel een gondel lag aangemeerd, of tegen de met mos begroeide stenen fundamenten van de huizen zelf.

Op een gegeven moment ging hij een hoek om en stuitte op een rio vol met gondels. Een oude man in een zwart pak die zich in de achterhoede van de vloot bevond, zette een lied in. Zijn zuivere tenorstem weergalmde tegen de stenen gevels terwijl zijn gondel onder de brug door gleed waarop Nicholas als betoverd stond te luisteren. Hij liep langs een klein palazzo met een corte ter grootte van een postzegel, waar bougainvillea in lange, weelderige trossen bloeide en een knoestige vijgeboom oprees bij het licht van de straat en de rio lampjes. Hij kon een smeedijzeren bank zien, gepatineerd door de tijd, en stelde zich Casanova voor die op die bank naar de nachtelijke hemel zat te staren.

Terwijl hij op weg was naar Mikio Okami begon Nicholas, die erop was getraind in zijn omgeving op te gaan, gevoel te krijgen voor plaatsen en mensen, zijn weg te vinden door het bovennatuurlijk raadsel dat Venetië was. Dit was nu het geheim van Venetië, de unieke plaats die het in de wereld innam, niet op het land gelegen en niet in zee. Geen auto's, bussen, treinen of metro's hadden zich in deze magische stad genesteld. De mensen verplaatsten zich nu nog zoals ze eeuwenlang hadden gedaan. Gebouwen waren gerestaureerd in de traditionele Venetiaanse bouwstijl, met gebruikmaking van dezelfde technieken die eeuwenlang door handwerkslieden waren gehanteerd. Nicholas liep door de colli, callesse, o\erponti van steen, zwart metaal en hout, langs fondamenti 71

die al honderden jaren oud waren. Als hij in de zeventiende eeuw had geleefd, zou het uitzicht fundamenteel hetzelfde zijn geweest. Zijn frustratie om zijn relatie met Justine zakte weg; hij zag zijn misplaatste woede jegens haar om het verlies van hun twee kinderen voor wat het was; hij vergat zijn laatste ontmoeting met Seiko. Wonderlijk genoeg voelde hij zich nu rustiger bij de gedachte aan zijn komende ontmoeting met Mikio Okami.

Hij was nog steeds in die stemming toen hij het Campiello di San Belisario opliep. Het was een klein, met keien bestraat pleintje zonder verdere versiering: geen bomen, fonteinen, bankjes of dat soort dingen. Zoals in de meeste Venetiaanse campiellis werd het plein aan drie kanten omzoomd door terrakleurige huizen, en aan de vierde zijde verrees de imposante witte fagade van een kerk. Toen Nicholas dichterbij kwam, zag hij dat deze kerk dezelfde naam droeg als het pleintje. Hij had nog nooit van Sint Belisario gehoord, maar de Italianen, en vooral de Venetianen, adoreerden een rijke schakering van over het algemeen onbekende heilige dames en heren. Het campiello lag er verlaten bij. Hij spitste zijn oren en dacht het geluid van wegstervende voetstappen op te vangen. Hij hoorde het geritsel van duiven die zich ergens in een dakgoot gereedmaakten voor de nacht, en van ver weg klonk het gegons van een motoscafo die het water van een onzichtbare, maar niet geluidloze rio doorkliefde. Over de straatstenen en aan de fundamenten van de gebouwen hingen mistflarden. Nicholas wachtte. De Venetiaanse nacht legde zich als een tweede cape over hem heen. Plotseling herinnerde hij zich de Bauta. Hij nam hem onder zijn arm vandaan en schoof hem over zijn hoofd, zodat hij voor zijn gezicht hing. Het was een vreemd en tegelijk bekend gevoel, en hij moest weer denken aan het visioen dat hij eerder die avond had gehad bij het passeren van de Piazetta di San Marco. Weer was hij zich scherp bewust van een gevoel van déja vu. Wie ben ik geweest, vroeg hij zich af, dat dit mijn thuis was?

'Bauta!'

Hij draaide zich met een ruk om en zag iemand in een priestergewaad, die een deurtje opende opzij van de bronzen deur van de hoofdingang van de Chiesa San Belisario.

'Bauta!' riep de priester met een diepe keelklank. 'Je bent te laat voor de mis!' Hij gebaarde heftig. 'Kom! Kom!'

Nicholas beklom de uitgesleten treden naar de ingang en ging, langs de in een cape met capuchon geklede priester, de donkere kerk binnen. Hij hoorde de scherpe klik van de deur die door de priester achter hem werd gesloten.

In de kerk hing een veelheid van geuren: van wierook, was, schimmel, steen-en marmerstof, en van voorbije eeuwen.

De priester fladderde voorbij Nicholas. 'Deze kant op!' zei hij fluis-terend. 'Volg mij!'

De kerk was zwak verlicht. Slechts de flikkerende vlammetjes van een overvloed van dikke, gelige kaarsen verlichtte het gewelfde plafond, de fresco's op de muren, de schitterende, met byzantijnse mozaïeken bete72

gelde vloeren en de met goud ingelijste religieuze iconen. Het interieur van de kerk was een schatkist vol historische relieken en religieuze kunst. Het plafond met zwart geworden balken ging over in een sierlijk, hoog en spitsboogvormig gewelf met mozaïekscènes uit de bijbel. Maar er was ook een oosterse ondertoon aanwezig, die de zware atmosfeer doordrong met de sterke geur van anijs.

Ergens hoorde Nicholas het gemurmel van stemmen, de roep en de antwoorden van de statige liturgische rite. Hoe onwaarschijnlijk het ook leek, er werd op dit uur van de late avond een mis gevierd.

'Dit is een zeer oude kerk,' fluisterde de priester, terwijl ze zich over het stenen gangpad repten. De vreemd perkamentachtige stem verried geen leeftijd en zelfs geen geslacht. Het was een stem zonder enige kleur of klank. 'Volgens sommigen is dit het oudste religieuze gebouw in heel Venetië. Zeker is dat er in de fundering en op andere plaatsen aanwijzingen zijn gevonden dat het ooit een Griekse tempel is geweest.' De stemmen van de mis stierven weg, het waren nu nog slechts echo's van echo's. 'Maar vóór die Grieken? Wie weet? De Scythen, ja, en wellicht de Cycladen, reuzen die in de tijd van de Feniciërs op aarde rondzworven, en vóór die Cycladen de goden die zelfs de oudste, levende Venetianen zich niet meer herinneren.'

Nicholas was verrast. Dit klonk niet als de filosofische opmerking van een priester. Hij stond op het punt de man nadere vragen te stellen over zijn theorieën, toen ze stopten bij de boogvormige toegang naar een kleine maar indrukwekkende ruimte.

'De schola cantorum,' fluisterde de priester, alsof dit alles duidelijk maakte. Een moment later was hij verdwenen in de flakkerende schaduwen van het kaarslicht. Nicholas ging de ruimte, die helemaal van steen was, binnen. Hij liep naar de muur en liet zijn handen over het ruw uitgehakte oppervlak gaan. Hij was ervan overtuigd dat deze steen ouder was dan de stenen van de buitenzijde van de kerk - of zelfs van dat deel van het interieur dat zo weelderig bewerkt was door byzantijnse handwerkslieden. Zou dit een deel van de originele Griekse tempel kunnen zijn?

'Dit is waar het gewijde koor zong,' zei een welluidende stem. 'Vele eeuwen geleden.'

Toen Nicholas zich omdraaide, zag hij een lange vrouw met een zwart masker op, dat blonk als een donkere zon. Ze was gekleed in de cape van een priester of een monnik. In elk geval verborg een kerkelijk habijt haar kleding zowel als haar lichaam.

'De schola cantorum,' zei ze. 'Deze ruimte is zó gebouwd dat ze de schoonheid van de menselijke stem maximaliseert. Dit was, in die lang voorbije tijden, het middenschip... het hart van de kerk.'

'En nu is het gedegradeerd tot de achterkant,' zei Nicholas. 'Ver weggestopt van de alledaagse liturgie van de moderne kerk.'

'Maar daardoor niet minder indrukwekkend,' merkte zij op. Toen krulde haar mond zich in een glimlach. Haar diepliggende ogen glinsterden, en het was of het hele interieur, zo oud en esoterisch, in die diepten verzonk. 'Neem mij niet kwalijk, mijn naam is Geleste.'

73

'En u kent de mijne - tenminste, als u er zeker van kunt zijn wie ik ben achter deze Bauta.'

Geleste lachte. Het geluid werd opgenomen door de bijzondere akoestiek van het plafond en als flarden gregoriaanse muziek naar hen teruggekaatst. 'Ja, ik weet wie u bent.'

'Waar is -' Maar hij zweeg toen Geleste waarschuwend een lange, slanke wijsvinger tegen haar lippen drukte.

'Alstublieft - noem zelfs in de onschendbaarheid van de schola cantorum zijn naam niet.' Ze kwam naar hem toe. Het ruisen van haar kerkelijk kleed klonk als het gezoem van een veld vol insekten tijdens een hete zomernacht. Toen het lichtschijnsel van een kaars over haar heen viel, zag hij dat ze een zijden tulband op het hoofd droeg. De tulband had de kleur van de Venetiaanse hemel even na zonsondergang en was versierd met witte en zwarte parels. Aan de randen hingen bleekgroene stenen en aan de voorkant zat een gouden medaillon vanwaar uit een lange, zwarte struisvogelveer oprees.

'Dus u kent de naam van het masker dat ik voor u heb uitgekozen om te dragen?'

'De Bauta. Ja, een beetje.'

'Ik draag de Domino,' zei ze zachtjes. 'Die naam is in feite afkomstig van het Latijnse benedicamus Domino, gezegend zij de Here, een priesterlijke banaliteit.'

'U was de priester die mij hierheen heeft geleid,' drong het opeens tot Nicholas door.

'Ja. Ik moest er zeker van zijn dat u niet werd gevolgd.'

'Wie zou mij willen volgen?'

Geleste gaf hem niet direct antwoord. In plaats daarvan vroeg ze:

'Weet u wat het vanavond is?'

'Eind oktober, begin november. Met het verschil in tijd weet ik niet meer of ik van de ene in de andere tijdzone terechtgekomen ben.'

'Het is de avond vóór Allerheiligen,' fluisterde Geleste. 'Buiten carnaval de enige nacht waarin maskers weer de norm zijn. Het was belangrijk dat wij elkaar op deze avond zouden ontmoeten. De maskers beschermen ons, zoals ze ooit onze voorvaderen beschermden.'

'De uwe, wellicht. Ik geloof niet dat die van mij uit Venetië afkomstig waren.'

Celestes lippen krulden zich in een typische glimlach. 'Welkom in Serenissima,' zei ze met haar hese fluisterstem. 'De Verheven Republiek.'

Waar heb ik die glimlach eerder gezien? vroeg Nicholas zich af. 'Wordt het geen tijd dat wij gaan?' merkte hij op. 'Die oproep leek vrij dringend.'

'Dat was hij ook, en de redenen voor die dringende noodzakelijkheid worden steeds duidelijker. Maar toch, onze route is met de grootste voorzichtigheid samengesteld.' Ze schoof haar arm door de zijne en hij ving een hem onbekende geur op, kruidig en muskusachtig tegelijk. 'Ik vertrouw erop dat u mijn gezelschap niet echt onaangenaam vindt.'

Door een achteruitgang nam ze hem mee de kerk uit, waar ze zich onder de boog van een stenen brug bleken te bevinden. Het was aardedonker, het water klotste zachtjes tegen de stenen, die bedekt waren met 74

groene korsten algen en ander aangroeisel. Het water weerkaatste het licht van de lampen tot aan de plek waar Nicholas, half gebogen, stond te wachten terwijl Geleste de oude houten en met ijzer beslagen deur achter hen op slot deed.

'Dit is een heel bijzondere plek,' zei Geleste, terwijl ze zich naar hem omdraaide. 'In het jaar 535 stuurde de byzantijnse keizer Justinianus zijn troepen over zee naar Italië voor de herovering van het gebied dat, vóór Theodorus het inpikte, een deel van zijn byzantijnse keizerrijk was. Aan het hoofd van die legermacht stond de briljante generaal Belisarius.'

Nicholas kon een zweem van een glimlach rondom haar mond ontwaren.

'Het lijkt nu dus nogal ironisch dat deze oude kerk gewijd is aan een zekere Sint Belisario.'

'Je wilt toch niet zeggen dat die twee één en dezelfde persoon waren?'

vroeg Nicholas. 'Het is toch onmogelijk dat een byzantijnse generaal een heilige van de christelijke kerk is geworden?'

'Dit is Venetië. Als je de geschiedenis van de stad hebt gelezen, moet je weten dat hier niets onmogelijk is.' Ze nam zijn hand en leidde hem onder de brug vandaan. Aan een kleine privé-traghetto lag een donkergroen met goud gelakte gondel op hen te wachten. Geleste verzocht Nicholas in te stappen, en toen hij zat, kwam zij ook aan boord. Ze duwde het vaartuig van de kant af, nam de lange stok op en begon hen uit de rio te sturen. Met haar cape en capuchon zag ze eruit als een illustratie van een historisch verhaal over Venetië.

'Venetië is opgezet als een soort Shangri-La, een toevluchtsoord tegen de opkomst van de barbaren - Goten, Hunnen en dat soort lieden - die Italië regelmatig binnenvielen,' vertelde Geleste. 'Volgens Homerus is het echter waarschijnlijker dat Venetië niet gesticht is door de inheemse Westeuropeanen, maar door bewoners van de oostelijke zijde van de Middellandse Zee. Of dat nakomelingen waren van degenen die bij de plundering van Troje waren gevallen, zoals Homerus blijkbaar geloofde, of dat ze afstamden van een nóg ouder zeevarend volk, de Feniciërs, het staat vast dat Venetië is gesticht vanwege zijn natuurlijke verdedigingswerken, zoals de malaria-veroorzakende zoutmoerassen, de stukken drijfzand en de verraderlijke stromingen die onder invloed van het getij steeds veranderen.'

Haar stem dreef over de rio als de nevelslierten die boven het water hingen. Nicholas luisterde geboeid, terwijl hij zijn ogen uitkeek naar de voorbijglijdende huizen met sierlijke, smeedijzeren balkonnetjes, oosterse gewelven en boogramen die lieten zien hoe de vroegste Venetianen hun eigen herkomst in ere hielden.

'Hoe dan ook,' ging Geleste verder, 'de stichters van Serenissima waren intellectuelen die op de vlucht waren voor oorlog, verkrachtingen, de pest - voor de vernietiging zelf. En hier oefenden zij hun kunsten uit

- en hun ingewikkelde intriges. Hier werd de uitoefening van het politieke bedrijf, waarin de Grieken zo bedreven waren, zó slinks gespeeld dat het resulteerde in bittere, moordzuchtige vendetta's.'

'En toen kwamen de maskers,' zei Nicholas.

'Ja.' Geleste zette koers naar een traghetto, waar ze geduldig wachtte 75

tot de laatste motoscafo van die dag hen was gepasseerd. 'Die maskers waren een pure illusie die een bepaald doel dienden. Welk doel? In de politiek werden zij gebruikt door hen die voor de staatsinquisitie verschenen om bekentenissen af te leggen. In het persoonlijke leven van die oude Venetianen schonken zij iedereen, van hooggeboren prins tot eenvoudige viskoopman, de vrijheid om hun geliefden te aanbidden.' Celeste leunde op haar stok. 'Dat zijn historische perspectieven, maar wat was de werkelijkheid? De menselijke natuur in aanmerking genomen, kweekten die maskers corruptie in alle lagen van de Venetiaanse gemeenschap.'

De motoscafo was in de laaghangende mist verdwenen, en ze duwde hen nu weg van de kleine aanlegsteiger.

'Die maskers, de Bauta, de Domino, de Gagna, de Primo Zanni, zijn geen figuren uit de commedia dell'arte, zoals vaak wordt gedacht. Het zijn rollen van een zuiver Venetiaanse oorsprong, en allemaal komen zij voort uit politieke voorbeelden in plaats van uit de theatrale stereotiepen van de commedia dell'arte.'

Ze passeerden een gondel, met zittingen van purper fluweel en goudgeverfde relingen. Een in een wollen deken gewikkelde man sliep met zijn hoofd op de schoot van zijn dochter, een donkerharig meisje van nog geen tien jaar, dat naar hen glimlachte terwijl haar handje het hoofd van haar vader streelde.

Toen ze weer alleen in de rio waren, ging Geleste verder: 'De maskers werden het symbool van alles wat Venetiaans was. Denk aan Venetië

als aan een prachtig schelpdier dat een parel van onschatbare waarde in zich bergt.'

'Heb jij hier je hele leven gewoond?'

'Dat lijkt soms wel zo,' zei Geleste nogal raadselachtig. 'Hoe dan ook, ik ben hier wel geboren, en dat is het enige dat telt.'

Ze waren nu op het Canale Grande gekomen, en voor hen uit kon Nicholas aan de rechterkant het indrukwekkende gebouw van de Accademia zien. Geleste stuurde de gondel naar rechts; zacht gleden ze over het glinsterende water. Er klonken slechts heel zachte geluidjes: gekabbel en gekraak, en zelfs haar zachte ademhaling terwijl ze de stok ritmisch in de dikke modder op de bodem van de rio stak. Boven dit alles uit verrees een soort melodie, sprookjesachtig en aanlokkelijk, gespeeld op het instrument van de verbeelding.

Ten slotte gleden ze naar een sierlijk afgewerkte traghetto, waar twee gondels afgemeerd lagen. Nicholas voelde een schok van herkenning; dat waren de gondels die hij vanuit zijn hotelraam had gezien! Ze hadden die avond een lange weg afgelegd om uit te komen op het beginpunt. De gondel stootte zachtjes tegen de oude, houten steigerpalen, die groen en goud gestreept waren. Nicholas sprong uit de gondel, ving de touwen op die Geleste hem toewierp en zette het slanke vaartuig vast. Het palazzo dat zij binnen gingen, was in typisch Venetiaanse kleuren geverfd: zeegroen en een okerachtig geel. Ze liepen in de richting van een dubbele boog, versierd met oosters filigraan. Voorbij deze waterpoort lag een binnentuin die veel leek op de tuin die hij had gezien tijdens zijn 76

wandeling naar het campiello. De geur van bougainvillea en rozen hing zelfs op dat late tijdstip nog in de lucht en een breed uitgegroeide pereboom hing met zijn takken over de gestucte muren. Binnen de tuin zag Nicholas op een steiger van een paar ruwe, houten balken een motoscafo liggen van glanzend teak en roestvrij staal. Zoals bij vele van zulke palazi bestond de vloer uit versleten en gebarsten vierkante tegels van rood marmer en witte stenen uit Istrië. Juist die materialen werden vaak gebruikt, omdat hun kleuren door het water nóg helderder werden. Ze liepen een brede stenen trap op, naar wat Europeanen de eerste verdieping noemen, de piano nobile. De begane grond was met opzet niet gerestaureerd, vertelde Geleste, omdat er vaak overstromingen voorkwamen, zodat de ruimten daar nu alleen nog werden gebruikt als boothuizen voor privé-motorboten.

Boven waren de kamers kostbaar, bijna sensueel ingericht. De plafonds bestonden uit Indonesisch teak, zwart geworden door de rook van eeuwen; de wanden waren in het originele Venetiaanse ultramarijn geverfd, wat bijzonder kostbaar was omdat het pigment bestond uit fijngemalen lapis lazuli, of waren ingelegd met byzantijnse mozaïeken in stoffige kleuren en sierlijke patronen. De vloeren waren belegd met versleten Perzische tapijten van fijne wol en zijde, en op de meest in het oog springende plaatsen stonden sculpturen van porfier en geaderd oosters marmer.

Grote kussens van ruwe zijde lagen als edelstenen in het rond gestrooid op plaatsen waar normaal gesproken stoelen en sofa's zouden staan. Aan de andere kant van de woonkamer leidde een korte, marmeren trap naar een zitgedeelte dat vol lag met nóg grotere kussens tegen een wand waarin dubbele boogramen uitzicht boden op den'o. Brandende vetpotjes schenen door het glas de kamer in, samen met de vormeloze weerspiegelingen op het glinsterende water. Alles leek zijn eigen plaats te hebben, van de zilveren lucifersdoos op het marmeren tafeltje tot de bloemen in de prachtige glazen drijfschalen. En alles leek op elkaar afgestemd, alsof de bewoner van dit domein een hoog ontwikkelde mathematische geest had.

Bij het binnenkomen kon Nicholas een vage figuur onderscheiden, die op de vensterbank van het zitgedeelte zat.

'Mikio Okami,' fluisterde Geleste, waarna ze hem alleen liet en achter een met snijwerk versierde teakhouten deur verdween.

'Geleste, wacht -'

'Je bent dus gekomen.'

Bij het horen van die stem draaide Nicholas zich om. Ondanks zijn leeftijd bezat Mikio Okami nog steeds de macht anderen te domineren. Nicholas deed zijn masker af, liep de kamer door en ging het marmeren trapje op.

Vóór hem stond Mikio Okami, de oude en gewaardeerde vriend van kolonel Denis Linnear.

'Je lijkt precies op je vader!'

Okami, een kale man met een kogelvormig hoofd, had het ronde, joviale gezicht van een welwillende dictator. Hij had dicht bijeenstaande 77

ogen, een nogal strenge neus en een mond die leek te glimlachen. Zijn oren waren klein en lagen plat tegen zijn hoofd, en opzij van zijn kin zat een donkere moedervlek. Hij was van een middelmatige lengte, maar leek kleiner door het maatkostuum dat hij droeg. Hij was oud, ja, maar op de manier van een oosterling: zijn huid was geler geworden als het patina op perkament, en net zo dun, zo doorschijnend dat de blauwe aderen aan zijn slapen duidelijk te zien waren.

'Op een vreemde manier is het alsof ik hém weer zie.'

Op de westerse manier stak hij zijn hand uit, die Nicholas aannam en schudde.

'Het is heel vriendelijk, Linnear-san,' zei hij in het Japans, 'dat je gekomen bent. Ik kan mij voorstellen dat mijn oproep een schok voor je geweest moet zijn. Ik hoop dat het je niet te veel last heeft bezorgd.'

'Helemaal niet,' antwoordde Nicholas. 'Ik was tóch aan een vakantie toe.'

Er lag nog steeds zo'n vreemde halve glimlach om Okami's mond. Hij boog zijn hoofd, zijn enige verwijzing naar de traditionele Japanse handelwijze. 'En, vond je het leuk om jezelf te vermommen zoals de magistraten en prinsen van het oude Venezia deden?'

'Ik had geen enkele moeite mijzelf als Casanova voor te stellen.'

Okami wierp hem een koele, taxerende blik toe en zei toen abrupt:

'Mag ik je iets te drinken aanbieden om warm te worden? Sambuca?

Napoleon-cognac? Of misschien een espresso.'

'Een espresso zou goed smaken.'

'Uitstekend. Ik denk dat ik met je meedoe.'

Okami liep naar een buffet waar flessen met likeur en verschillende aperitieven om een glanzende, roestvrij stalen espressomachine heen stonden. Hij leek er een groot genoegen in te scheppen om de koffie zelf te zetten. Zijn kleine, knokige handen waren bereid op hun taak en hoewel hij over de tachtig moest zijn, kon Nicholas geen enkele trilling in die vingers ontdekken.

Okami zette twee kleine kopjes voor hen neer, compleet met een krulletje citroenschil in de donkere vloeistof. Ze namen plaats op de kussens terwijl het licht, dat vanaf het water werd weerkaatst, over hun gezichten speelde.

'Ik ben verzot op mijn espresso,' zei Okami, nadat hij een slokje had genomen. Toen schoot hij opeens in de lach. 'Je verwachtte ongetwijfeld groene thee en tatami-matten.'

'Eigenlijk maak ik er een gewoonte van nooit iets te verwachten,' zei Nicholas. 'Dat zorgt voor heldere gedachten en een zuivere reactie.'

'Instinct, hè?' Okami knikte. 'Het zou best eens kunnen zijn dat alles wat ik over je heb gehoord waar is.'

Nicholas zei niets. Hij zat met gekruiste benen te genieten van de uitstekende Italiaanse koffie die deze Yakuza had geleerd te zetten. Van buiten klonk het gepuf van een bestelboot. Misschien leverde die wel de beperkt houdbare produkten voor de keukens van zijn hotel, hier vlak in de buurt aan de overkant van de rio.

'Ik veronderstel dat jij je afvraagt wat ik hier in Venetië doe?'

78

Nicholas bestudeerde het oude maar nog steeds krachtige gezicht.

'Dat is inderdaad een vreemd verhaal.' Okami dronk de rest van zijn espresso op en zette zijn kopje weg. 'Ten eerste moet je iets begrijpen van de verandering die plaatsvindt in de wereld waarin ik mijn hele leven heb geleefd. Vele jaren lang waren de Yakuza alleen geïnteresseerd in hetgeen zich binnen de grenzen van Japan afspeelde. Ik was een van de eersten die de kortzichtigheid van dat beleid doorhad.' Hij hield zijn hoofd een beetje scheef. 'Het simpele feit ligt er dat zij wat zakendoen betreft niet zoveel anders zijn dan de anderen. Er kwam een moment dat het steeds moeilijker werd om in Japan nog geld te verdienen.' Hij hief zijn hand op en liet hem toen weer op zijn dij vallen. 'Nou ja, dat is, eerlijk gezegd, niet helemaal waar. Wat ik bedoel, is dat er een moment kwam dat het voor ons steeds moeilijker werd in Japan voldoende te verdienen. Toen heb ik een samenkomst bijeengeroepen van de oyabun en heb hun een gezegde voorgehouden dat ik van jouw vader geleerd had, en dat heb ik op mijn beurt aan hen doorgegeven. Het was heel eenvoudig: Het leven heeft je van alles te bieden. Okami leunde achterover, zijn handen over zijn kleine, ronde buik gevouwen.

'Natuurlijk begrepen ze mij niet - althans, niet regelrecht. Ik moest hun een demonstratie geven, en daarvoor moest ik uit Japan weg. Sinds die tijd, een jaar of vijfentwintig geleden, ben ik nog maar zelden terug geweest. Te veel hier vereiste mijn volledige aandacht.' Weer knikte hij.

'Hoewel het wel zo is dat wij een zekere (en hier gebruikte hij een Japans woord dat niet letterlijk te vertalen is, maar het best omschreven kan worden met de uitdrukking stilzwijgende overeenkomst) met de politie, politici, de bureaucratie en de andere kobun in Japan hebben, is die verstandhouding toch nooit zo hartelijk als ik graag zou willen. De waarheid is dat deze moderne samoerai onze nederige afkomst niet kunnen vergeten. Aangezien de Yakuza in eerste instantie afkomstig is uit de lagere klassen, kunnen deze voorname ministers alleen maar op ons neerkijken. Zij mogen ons dan vrezen; zij mogen ons zelfs, zo nu en dan, gehoorzamen omdat wij op onze beurt gebruik van hen maken. Maar ik ben ervan overtuigd dat zij ons in hun hart verachten en dat zij zich, mocht de gelegenheid zich voordoen dat zij zich volledig van ons konden losmaken, al het mogelijke zouden doen om ons te vernietigen.' Weer die halve glimlach. 'Dus heb ik mijn hoofdkwartier hier in Venetië opgezet.'

Nicholas dacht terug aan Celestes korte maar levendige geschiedenisles over de oorsprong van Venetië en nu begreep hij dat het van haar kant geen beuzelpraat was geweest.

'Historisch gezien was dat het enig juiste alternatief,' ging Okami verder. 'En zakelijk gezien heeft deze stad unieke mogelijkheden, zoveel is er niet veranderd sinds de tijd van de Medici's. Hoewel wij in feite bij Italië horen, vormt Venetië nog steeds een eigen stadstaat. En het is heel verstandig om dat in gedachten te houden. Zolang je hier bent, ben je in Venetië, niet in Italië of zelfs in Europa.' Hij verschoof op de kussens. 79

'Maar de laatste tijd begin ik mij af te vragen of ik niet een politieke blunder heb gemaakt.'

'Er is iets gebeurd,' zei Nicholas.

'Ja.' Okami's ogen verloren iedere uitdrukking, en hij stond op met de lege kopjes in zijn handen om nog een espresso in te schenken. Hij kwam niet meteen terug, maar bleef even bij het buffet in gedachten uit het raam naar de lichtjes van Venetië staan staren.

Plotseling, alsof hij een moeilijke en pijnlijke beslissing had genomen, kwam hij terug en gaf Nicholas zijn kopje. Hij bleef staan en keek neer op Nicholas. 'Het komt erop neer dat binnen de komende veertien dagen iemand zal proberen mij te vermoorden.'

Het droefgeestige geluid van een claxon dreef naar binnen en een korte uitroep toen vlakbij een boot aanlegde bij een traghetto. Okami kwam weer in beweging, liep vlug naar het raam en keek naar buiten. De uitdrukking op zijn gezicht verried hoe nerveus hij was.

'Iemand wil dat ik mij terugtrek. Maar dat ben ik helemaal niet van plan.'

'Okami-san,' zei Nicholas, 'u moet toch in staat zijn elke man van uw clan te wapen te roepen om u te beschermen.'

Okami wendde zich van het raam af en keek Nicholas met iets van verbazing aan, alsof hij zojuist uit het niets te voorschijn was gekomen.

'O, nog méér ook wel,' zei hij afwezig. 'Veel meer dan slechts één enkele clan. Maar de man die komt...'

Hij kwam weer bij Nicholas zitten, heel dicht naast hem. Zelfs zijn geliefde espresso bleef onaangeroerd staan. Nicholas herkende de sporen van angst op zijn gezicht.

'Dit is voor mij niet waar het om gaat,' zei hij. 'Een van mijn oyabun heeft zich tegen mij gekeerd. Met die wetenschap kan ik mij niet permitteren wie dan ook te vertrouwen. Natuurlijk vertrouw ik Geleste. En ik vertrouw jou, want door dit alles aan jou te vertellen, geef ik mezelf aan jou over. Maar verder vertrouw ik niemand!' Voor de eerste keer verhief hij zijn stem. 'Niemand!' herhaalde op zachtere toon.

'Ik heb je geroepen, vanwege de schuld die je vader jegens mij had,'

zei Okami. 'Ik heb je vaardigheden en je - vechtkunst - nodig om mij te beschermen, zodat ik kan afmaken wat ik begonnen ben. En om de verrader onder mijn trouwste oyabun te ontmaskeren.'

Nicholas zat doodstil. Hij liet alles wat Mikio Okami hem zojuist had verteld tot hem doordringen. Hij werd er inwendig koud van. Toen hij zijn ademhaling weer onder controle had, zei hij: 'U hebt tot twee keer toe gezinspeeld op uw oyabun. .'

'Ja.' Okami trok zijn wenkbrauwen omhoog. 'Wist je dat niet? Zo is de schuld ontstaan. Ik ben wat jouw vader mij heeft geholpen te worden, en vanuit mijn machtige positie heb ik vele, vele moeilijke dingen voor hem gedaan.' Die halve glimlach. 'Kijk, Linnear-san, dit is de waarheid achter de mythe: ik ben Kaisho, de oyabun van alle Yakuza oyabun. '

Justine zat in een kamer in het Tokio Hilton, het meest Amerikaanse van alle megahotels in de stad. Met de zware gordijnen dichtgetrokken tegen 80

de gloed van het nachtelijke Tokio had ze zich overal in de States kunnen bevinden, in New York of Chicago; met een beetje fantasie zou Londens Hyde Park of het gebied van de Serengeti achter haar dubbele ramen kunnen liggen.

Voorovergebogen, met haar samengevouwen handen tussen haar knieën geklemd, zat ze naar de vloerbedekking te staren. Ze leek niet in staat zich te bewegen of zelfs maar een samenhangende gedachte te kunnen opbrengen. Ze voelde zich gevangen in de greep van een wanhoop, zó diep als ze in vele jaren niet had meegemaakt.

Toen was hij haar redder geweest, haar beschermer tegen de verlammende wanhoop waaraan ze ten onder dreigde te gaan. Nu echter was tot haar ontzetting Nicholas zélf de oorzaak van dit gevoel. Ze voelde zich opgesloten, aangespoeld op een vreemd eiland, zonder hoop op redding. Nicholas had haar dit aangedaan met zijn onverklaarbare liefde voor Japan en die geheimzinnige begrippen als giri en eergevoel en de tienduizenden onbenullige rituelen die alleen maar dienden om mensen op een afstand te houden - zelfs familieleden.

Deze laatste gedachte, misschien nog méér dan de andere, had haar achtervolgd vanaf het moment dat zij voor de eerste keer zwanger was. Ze kreeg visioenen - nachtmerries, eigenlijk - van Nicholas die hun kind bij haar weghaalde om het naar een Zen-klooster te sturen of naar een dojo, om de vechtkunst te leren en ingewijd te worden in de vreemde leer van de oosterse religie en filosofie. Die gedachte - hoe ver gezocht en zelfs enigszins paranoïde ook - achtervolgde haar met een onontkoombare vasthoudendheid. De angst ondermijnde haar voornemen een goede moeder te zijn en verzwakte haar zelfvertrouwen, vergiftigde het enige waarvan zij had gedacht dat het onaantastbaar was: haar liefde voor Nicholas.

Uiteindelijk kwam het zover dat zij bang van hem was. Zo sterk en onoverwinnelijk als hij eens als haar beschermer was geweest, nu leek hij door een alchemistisch proces waartegen zij niets kon beginnen bezeten te zijn door een monsterlijke macht. Zijn tó/yïan-afkomst joeg haar angst aan, en hoe meer hij zich verdiepte in de duistere geheimen van Tau-tau, hoe minder menselijk hij er in haar ogen uitzag. En nu zij het had aangedurfd haar woede en angst de vrije loop te laten, besefte ze dat zij, vanaf het moment dat haar dochtertje gestorven was, een ander mens was geworden. Ze was altijd rusteloos, zowel in haar slaap als overdag, alsof ze voortdurend op zoek was naar die unieke band die zij tijdens het korte leven van haar dochtertje met haar had gehad. Het was waar, ze wist dat ze dat nooit meer zou vinden, maar ze was er heilig van overtuigd dat het haar hier, in Japan met Nicholas, zeker nooit zou lukken.

Nu, alleen in haar hotelkamer, snikte ze het uit. Wanneer was het geweest dat zij had beseft nergens naar toe te kunnen? Was dat toen Nicholas haar ondanks haar smeekbeden toch alleen had gelaten? Of toen ze voor de laatste keer hadden gevreeën en zij zich om onverklaarbare redenen zo vernederd had gevoeld? Of was het al veel eerder ge81

weest, toen zij de tweede baby had verloren en daar, heimelijk, God voor had gedankt?

Wat had zij geleden vanwege die gedachte! Ik ben slecht en egoïstisch, had ze zichzelf voorgehouden, terwijl een deel van haar een grote opluchting had gevoeld. Wat was ze in paniek geraakt toen ze voor de tweede keer zwanger bleek te zijn. Alleen de gedachte om een kind op de wereld te zetten, om weer die speciale band te hebben. Haar maag balde zich samen bij de angst dat Nicholas ertussen zou komen met zijn Tau-tau en zijn obsessie voor de vechtkunst. Ik sterf van binnen, jammerde ze. Weldra zal er niets meer van mij over zijn. Het breekpunt was gekomen een paar minuten nadat Nicholas' auto was weggereden. Zó kwaad dat zij niet meer tot nadenken in staat was, had ze een weekendtas gepakt en was de stad ingereden. Dat op zich was al een beproeving geweest, aan de verkeerde kant van de weg rijden in een auto met het stuur aan de rechterkant - iets waaraan ze nooit aan had kunnen wennen - op wegen zonder Engelse wegwijzers. Ze had zich helemaal op haar geheugen moeten verlaten, dat vanwege haar opgewonden toestand toch al niet zo betrouwbaar was. Uiteindelijk bereikte ze toch Tokio, en puur instinctief was ze bij het Hilton terechtgekomen. Daar logeerden haar Amerikaanse kennissen altijd tijdens hun zeldzame bezoeken. Haar huis lag veel te ver van het centrum van de stad verwijderd.

Ze zat al uren in dezelfde houding, met uitzondering van een enkel telefoontje zo'n drie kwartier geleden. Een telefoontje naar Tanzan Nangi, die zowel Nicholas' vriend was als de hare. Zo nu en dan ging er een rilling door haar heen, alsof ze aan een of andere ziekte leed - wat eigenlijk ook wel zo was: wanhoop. Nangi was niet beschikbaar geweest, maar Umi, zijn secretaresse, herkende Justine's stem en had haar beloofd haar baas te vertellen dat Justine op haar kamer in het Hilton op hem wachtte. Nadat ze de hoorn had neergelegd, wist ze absoluut niet wat ze tegen hem moest zeggen wanneer hij er eenmaal zou zijn. Eigenlijk had ze géén idee waarom ze hem had gebeld, behalve dan dat een kern van zelfbehoud tot het besef was gekomen dat zij slechts een stofdeeltje in een groot, zwart gat was en dringend behoefte had aan houvast.

In antwoord op een zacht geklop aan de deur stond ze op, liep met loodzware tred door de kamer en deed de deur open. Ze had zich voorbereid Nangi te kunnen begroeten, maar haar hart bleef in haar keel steken.

In de gang voor haar deur stond een knappe Amerikaan met lang, donker haar, lichte ogen en een glimlachende mond. Hij was niet zo bruin als ze zich hem herinnerde uit Maui, maar zag er wel fitter uit. Hij zag er zelfs heel goed uit in zijn donkerblauwe pak.

Met een grijns om zijn mond stapte hij over de drempel haar kamer binnen, nam haar toen in zijn armen en gaf haar een lange kus.

'God, wat heerlijk om jou weer te zien,' zei Riek Millar, zijn armen nog steeds om haar heen geslagen.

Justine, met zijn smaak nog in haar mond, herinnerde zich hoe hij 82

haar helemaal vanuit New York achterna was gereisd naar Maui, nadat hij haar vice-president van zijn reclamebureau, Millar, Soames & Roberts, had gemaakt. Ze was bij hem vandaan gegaan nadat zij had ontdekt dat hij een vriendin van haar had ontslagen om ruimte voor haar te maken. In Maui had ze bijna een verhouding met hem gehad. Bijna. En nu ze hem daar zag terwijl zij zich zo kwetsbaar voelde, kwam er een brok in haar keel en haar hart deed pijn. De tranen die achter haar oogleden brandden, kon ze slechts met moeite binnenhouden, en ze dacht: O, God! Er is niet veel meer nodig en ik ga eronderdoor.

'Riek, wat doe jij hier?' Toen ze eindelijk kon praten, klonk haar stem hoog en ademloos.

'Ik was bij Mr. Nangi toen zijn secretaresse hem belde over dat telefoontje van jou. Hij zou hierheen komen, maar ik heb hem weten te overtuigen dat een vriendelijk gezicht van thuis het beste medicijn voor jou zou zijn.' Op zijn gezicht was echte bezorgdheid te lezen. 'Hij heeft me iets verteld over je moeilijkheden om je aan de levensstijl hier aan te passen. Hij maakt zich zorgen om je, maar heeft géén idee hoe hij je zou kunnen helpen.'

Justine schudde haar hoofd. Ze kon er nog steeds niet bij. 'Maar hoe kom jij hier, in Japan, terecht?'

Hij liet haar niet los maar keek haar diep in haar gekwelde ogen, en ze voelde zich trillen onder zijn handen. 'Ik zou kunnen liegen, Justine, en zeggen dat ik hier ben om contacten te leggen of dat ik op vakantie ben, maar dat is niet zo. De waarheid is dat ik hier ben om jou op te zoeken en om jou - al weet ik nog niet hoe - over te halen terug naar New York te komen en een vaste aanstelling bij de firma aan te nemen.'

Justine dacht dat ze zou flauwvallen. Hoeveel malen had ze als klein meisje haar dromen gedroomd en zich afgevraagd wat er zou gebeuren als ze zouden uitkomen?

'Dat kun je niet menen!.'

'Justine, luister naar me, we gaan uitbreiden. We hebben tijdens de recessie een moeilijke tijd gehad, maar nu gaan de zaken beter dan ooit. Het probleem is dat ik alles zelf moet doen. Hoe ik het ook geprobeerd heb, ik heb jou niet kunnen vervangen. Wil je me geloven dat ik vier adjunct-direkteuren heb versleten sinds jij weg bent? Ik hou het niet langer vol tweeënzeventig uur per week te werken.' Hij drukte haar tegen zich aan. 'Ik heb je nodig. Daar maak ik geen geheim van. Als je terug wilt komen, kun je dat doen op je eigen voorwaarden. Dat meen ik. Ik ben bereid je een deel van de firma te geven. Een kwart, als ik je daarmee over de streep krijg.' Hij knuffelde haar nog eens en zijn overduidelijke enthousiasme stroomde als een koorts uit zijn aderen in die van haar.

'Zeg nou alleen maar ja.'

Justine sloot haar ogen. Nog vóór ze het woord over haar lippen hoorde komen, wist ze al wat ze zou gaan zeggen. Een apart gevoel van warmte spoelde over haar heen en het was alsof de schelp waarin ze gevangen zat, openscheurde en onherroepelijk in splinters uiteenviel.

'Ja.'

83

'Godsamme, wat zegje me daarvan?'

Croaker keek omhoog naar het waskleurige lijk dat met zijn voeten omhoog aan een bevestigingspunt in het plafond van de keuken hing. Buiten het raam hing een grijs wolkendek boven het beginnende spitsuur op de snelweg - een landschap zó vertrouwd dat het om bang van te worden was.

Hoewel dat verwoestende uitzicht zich overal in Amerika voordeed, vond dit deel ervan plaats net buiten Marine on St. Croix in Minnesota. Croaker staarde naar het bloed dat nog steeds in de roestvrij stalen gootsteen lag. Dat was beter dan naar het lijk te kijken, hoewel hij de psychische druk daarvan, wat hij ook deed, als een pijnlijke prikkeling onder zijn huid kon voelen.

In zijn vroegere loopbaan als rechercheur bij de Newyorkse politie had Lew Croaker heel wat gruwelijkheden in de met afval bezaaide straten van New York gezien. Maar dit sloeg alles. Elk bot in de ledematen van de dode don was gebroken. Dat soort marteling was niet nieuw voor Croaker, maar de rest wel. Met de precisie van een chirurg was het hart uit de borstholte gesneden, keurig en net, en nu lag het als een glanzend iets tegen de navel van de don. Croaker deed een stap dichterbij, er was hem iets opgevallen.

'Dat hart,' zei hij, 'is aan Goldoni's navel vastgenaaid.' Zijn blik zakte iets. 'En de vingerkootjes zijn gebroken omdat ze honderdtachtig graden zijn omgebogen.'

'Vreemd, hè? Dat zou op een soort ritueel kunnen duiden.'

Christus, ik zou er wat voor geven om Nick hier te hebben, dacht Croaker. Geheimzinnige rituelen waren zijn métier. Hij dacht eraan om hem te bellen, maar verwierp dat idee toen. Er was een tijd waarin hij er geen twee seconden over nagedacht zou hebben, maar tegenwoordig leidde Nick een enorme corporatie, hij had een vrouw, en hij wilde kinderen. Zijn prioriteiten waren verlegd. Hij had geen tijd meer om de Stille Oceaan over te vliegen teneinde bizarre mysteries op te lossen. Croaker voelde een diep gevoel van spijt. Hij was nooit iemand geweest die verlangde naar de goede, oude tijd, voornamelijk omdat die nooit zo goed was geweest. Maar nu wenste hij dat hij de klok kon terugdraaien, dat hij en Nick weer samen waren, net als toen. Een paar apart, in volle vaart op gevaarlijk water af stuivend.

Hij knipperde met zijn ogen, maar de enige die bij hem in de keuken was, bleef Will Lillehammer.

Tegen dit gruwelijk decor zag de extreem magere Lillehammer eruit als een dode. Hij vloog over het hele land - misschien wel over de hele wereld - in een vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht. Het toestel had met volle brandstoftanks op hen staan wachten op een UITSLUITEND

VOOR PERSONEEL-gedeelte van het vliegveld van Napels. De militaire bemanning behandelde Lillehammer zoals zij een nederige burger nooit zou behandelen.

Croaker verbaasde zich nog steeds over Lillehammers macht. Het was duidelijk dat noch de FBI, noch de staatspolitie die dit grensgebied onder haar hoede had, noch de gemeentepolitie van Marine on St. Croix hier 84

binnen was geweest; maar toch waren zij omgeven met genoeg politieagenten om een flinke rel te kunnen neerslaan. Er was heel veel invloed voor nodig om de plaats van een moord zo ongerept te houden, overdacht hij.

Tijdens zijn vlucht daarheen had Croaker het door de FBI geleverde dossier van de Goldoni's zitten lezen. De inhoud was ongewoon en vreemd incompleet. Dominic was in 1947 geboren. Zijn moeder, Faith Mattaccino, die zeventien jaar later de tweede Mrs. Goldoni zou worden. Er was blijkbaar niets bekend over Dominics vader - zelfs niet of zijn moeder met hem getrouwd was.

Volgens de regeringsdossiers was er over Faith Goldoni ook niet veel bekend, behalve dat zij een Amerikaanse van Italiaanse afkomst was en in 1923 was geboren. Een jaar na haar huwelijk met Enrico Goldoni wist zij hem over te halen haar zoon Dominic te adopteren. Enrico had twee dochters van zijn eerste vrouw, en een van die dochters - Margarite woonde in New York en was getrouwd met advocaat Tony 'D'. DeCamillo. Faith overleed in 1974 door een ongeluk met een boot voor de kust van het Lido, het strand van Venetië.

Wat Enrico Goldoni betreft, tegen de tijd dat hij met Faith trouwde, had hij zich al stevig verschanst in de onderwereld van de maffia. Hoe een Venetiaan aan de macht had weten te komen in een overwegend Siciliaanse misdaadorganisatie was niet bekend, behalve dat het duidelijk was dat via Enrico's firma in fijne zijde en handgemaakt brokaat andere, minder smaakvolle artikelen met het grootste gemak over heel de wereld werden verscheept.

Op 11 december van het vorige jaar hadden de autoriteiten Enrico's lijk, vastgebonden aan een houten balk, uit het Canale Grande gevist. De vraag wie hem had vermoord, of waarom, bleef onbeantwoord. De Goldoni's waren blijkbaar een familie met sterfgevallen en geheimen, maar niets in het dossier had Croaker kunnen voorbereiden op Dominics gruwelijke einde.

Lillehammer kwam vanachter het lijk vandaan. Zijn lippen trilden.

'Raak jij ooit gewend aan die stank?'

Croaker glimlachte, haalde een paar propjes uit zijn neusgaten en deed ze bijna ogenblikkelijk weer terug. 'Ik vraag me af wat er met het hoofd is gebeurd?'

'Misschien heeft hij dat begraven.'

'Waarom zou hij dat doen?'

Lillehammer haalde zijn schouders op. 'Waarom zou hij sowieso zoiets doen? Dit is het werk van een krankzinnige.'

'Denk je?'

'Wat anders?'

'Ik weet het niet. Maar ik heb de ervaring dat er een brede scala aan mogelijkheden is.'

Ze gingen de keuken uit, de gang in. Door het vuile raam zag Croaker dat de wolken nu lager hingen. Hij voelde de daling van de luchtdruk, maar een deel van zijn onbehagen kwam door die smerigheid in de keuken. In gedachten trok hij zich stukje voor stukje terug van de beelden 85

die zich achter zijn ogen afspeelden. Hij bedacht dat ze geluk hadden gehad dat ze waren geland vóór de storm losbarstte.

'Is dit het huis dat WITSEC voor Dominic had gekocht?'

'God, nee,' antwoordde Lillehammer. 'Hij is hierheen gebracht om te sterven.' Hij sloeg een notitieboekje van zwart krokodilleleer open. 'Dit huis staat te koop... al acht maanden zelfs. Er is hier niemand meer geweest sinds de inbeslagneming van de bank.'

'Behalve dan Dominic en zijn moordenaar.'

Croaker knipte een kleine zaklantaarn aan en liet de lichtstraal over de witte muren en plafonds schijnen.

'Wat is dat?'

Croaker hield de lamp stil. De lichtcirkel bescheen een plek op de muur die iets donkerder was dan de oppervlakte eromheen.

'Dat ziet eruit als -'

'Ja,' maakte Croaker de zin voor Lillehammer af, 'als zweet.'

Toen had hij zijn angst geroken, evenals die van Lillehammer, veronderstelde hij. Wéér die psychische druk, als zielepijn, nu nog dringender, hoewel ze verder weg waren van de keuken, de plaats van de gruwelijkheden.

'Er is hier iets gebeurd. Iets... ergs.'

'Ergs?' Lillehammer keek hem vragend aan. 'Wat bedoel je, man?

Wat kan er nou nog erger zijn dan wat daar in de keuken hangt?'

'Dat weet ik niet... nóg niet.'

Croaker liet de lichtbundel overal rondgaan. De vlek, eivormig en bijna volkomen symmetrisch, viel op als een marmeren zuil in een Zuidaziatische jungle. Het licht scheen langs de plinten onderaan de muur en daarna over de vloer. Vlak voor zijn voeten zat nóg een vlek, kleiner, maar dik en kleverig.

'Dat is bijna zeker sperma,' zei Lillehammer, over zijn schouder heen.

'Misschien dat de moordenaar Goldoni heeft verkracht vóór hij hem ophing en onthoofdde.'

'Nee,' zei Croaker. 'Zoals je zelf al aangaf, is er een soort ritueel uitgevoerd met Goldoni - als met een offerande.' Hij keek op naar Lillehammer. 'Schending van het slachtoffer zou dan niet zijn toegestaan.'

'Hoe kun je dat zo zeker weten?'

'Dat wéét ik niet. Het is gewoon een... gevoel.'

'Ja. Ik ben in de jungle geweest,' vertelde Lillehammer, 'waar een gevoel alles is. De ademtocht van een geest kan je leven redden... of je op een dwaalspoor brengen.'

Lillehammer liet zijn spookachtige glimlach zien, waarbij de kleine, gekruiste littekens in de lichtstraal extra wit en levendig afstaken. 'Zie je, ik wil die smeerlap te grazen nemen. Ik móet hem te grazen nemen.'

'Móet? Ik geloof dat je precies de juiste naam voor jezelf hebt uitgekozen, Ahab.'

Lillehammer lachte hard met een metaalachtige klank. Zijn grote tanden klapten op elkaar als de kaken van een krokodil.

'Jazeker,' zei hij. 'Dat zal ik je later misschien nog weieens uitleggen.'

86

Dat moet ik nog zien, dacht Croaker. Hij keek toe terwijl Lillehammer neerhurkte, zijn zwarte koffertje opende en er een paar plastic doktershandschoenen uithaalde, waarna hij het sperma conserveerde. 'Ik zal het laten testen. Zal wel niets opleveren, maar met de hoeveelheid DNAkaarten kun je het nooit weten. Misschien hebben we geluk en ontdekken we dat hij een aparte genetische afwijking heeft, waardoor we hem op het spoor kunnen komen.'

Lillehammer was een compleet raadsel voor hem, bedacht Croaker, en misschien dat hij zich daarom zo tot hem aangetrokken voelde. Het kwam er simpelweg op neer dat Croaker dol was op raadsels.

'Toch,' ging Lillehammer verder, terwijl hij zijn spullen weer inpakte,

'hebben we geen idee wat er hier is gebeurd.'

'Niet helemaal. De moordenaar is klaargekomen, waarschijnlijk vlak nadat hij Goldoni vermoordde. Het is duidelijk dat Goldoni in de keuken is vermoord - daar is doodgebloed.'

'Goed. Misschien dat hij door die moord zo opgewonden raakte dat hij zich heeft afgetrokken. Dat komt vaak voor bij moordlustige psychopaten. Gewoonlijk zijn ze impotent, maar de intense woede die hen tot moord drijft - het doden op zich - bevrijdt hen van hun seksuele remmingen.'

Druk op zijn psyche, een schaduw op zijn ziel.

'Mogelijk,' zei Croaker. 'Maar in dit geval geloof ik dat niet. Kijk maar eens naar wat wij in de keuken hebben aangetroffen. Niets wijst erop dat iemand door woede gedreven aan het werk is geweest, maar juist met een uiterst nauwgezette precisie. En het offeraspect? Alleen magiërs, sjamanen, voeren zulke ingewikkelde rituelen uit. Het gaat hier om macht, pure macht. Impotentie kan ik me in die speciale psychische vergelijking niet voorstellen.'

Lillehammer leek het met hem eens te zijn. Hij keek nog eens om zich heen. 'Als hij met Goldoni geen seks heeft bedreven en als hij ook niet masturbeerde, dan blijft er maar één andere mogelijkheid over.'

'Precies. Er was nog iemand bij.'

Ze liepen verder het huis in. De geur van oude verf, terpentine, vochtigheid en verrotting hing zwaar in de lucht. De gang eindigde in een ouderwetse badkamer met zwart-witte tegeltjes, die gebarsten en zó smerig waren dat een schoonmaakmiddel niet veel meer zou uithalen. Een badkuip op pootjes, een vierkante wastafel waarvan stukjes porselein afgebroken waren, geen handdoeken over het metalen rek, het geritsel van wegschietende insekten. Croaker kon zich niet herinneren ooit zo'n droefgeestige en troosteloze plek te hebben gezien.

Lillehammer bewoog zijn neus weer. 'Ruik jij iets?'

Croaker haalde de propjes uit zijn neusgaten. 'Christus? zei hij, en hij rende naar de deur aan de andere kant van de badkamer. Op slot. Hij hief zijn linkerhand op ter hoogte van het slot. Een dunne, metalen nagel kwam uit het topje van zijn wijsvinger te voorschijn. Croaker stak de nagel in het slot.

Lillehammer keek geboeid toe terwijl Croaker de nagel heen en weer draaide, tastend naar de groeven. Een moment later klikte er iets. 87

'Goed gedaan!' zei Lillehammer.

Croaker draaide de knop om en trok de deur naar buiten toe open.

'Godverdomme! Wat is dat?' Lillehammer pakte een zakdoek en drukte die tegen zijn neus en mond. 'Deze stank is nog erger dan in de keuken.'

'Ik geloof dat we onze derde persoon hebben gevonden,' zei Croaker, terwijl ze de kamer binnengingen.

Op het bed lag een jonge vrouw, of eigenlijk-wat ooit een jonge vrouw was geweest. Ze lag uitgespreid als een ster: de armen, benen en het hoofd vormden de vijf punten. Dwars over haar romp liepen snij wonden, van kant tot kant, heel voorzichtig en precies, alsof het door een chirurg was gedaan. Croaker liep om het bed heen. Hij telde het aantal insnijdingen. Het waren er zeven. In de zevende incisie stak keurig de veer van een witte vogel, bevlekt met bloed.

Lillehammer was achter hem aan gekomen en zei zachtjes: 'Goeie God, ze was een mooi kind, ooit.'

'Wéér een ritueel.'

'Moetje dat zien!'

Midden in het voorhoofd was een rechtopstaande halvemaan gekerfd, donker door het opgedroogde bloed. Verder naar onderen, waar de navel was geweest, zat een donker gat, waaroverheen iets was geweven. Dat was ooit wit geweest, maar zat nu onder de donkere bloedplekken. Croaker zei: 'Is dat een soort vogelveer die tussen het vlees en het orgaan vastgenaaid zit?'

'Dat ziet er wel naar uit. Zodra wij hier klaar zijn, zal ik het opnemen met een ornitoloog.' Lillehammer leek zijn blik niet te kunnen losrukken van die bebloede veer. 'Ik zal de gerechtelijke recherchedienst zo snel mogelijk hierheen zien te krijgen.'

'Ik ben altijd een groot voorstander geweest van ouderwets politiewerk, maar in dit geval denk ik niet dat we daar veel aan zullen hebben. Wat wij nodig hebben, is een tovenaar. Onze moordenaar heeft vast geen vingerafdrukken nagelaten.'

'Hij heeft zijn sperma nagelaten,' bracht Lillehammer hem in herinne-ring.

'Ja, dat wel,' zei Croaker bedachtzaam. Hij was nog steeds bezig met het bestuderen van die bloedige halvemaan. 'Dat was een wegwijzer en kijk eens waar die ons heeft gebracht.' Hij draaide zich om naar Lillehammer. 'Maar er is nog een vraag die beantwoord moet worden: Wat is er met het hoofd van Dominic Goldoni gebeurd?'

Mikio Okami zei: 'Zie je, Linnear-san, vele jaren geleden ben ik met een doel voor ogen naar Venetië gekomen. Ik heb hier het geld van de oude, misdadige Yakuza in nieuwe, legitieme firma's gestoken teneinde het voortbestaan van de Yakuza in de éénentwintigste eeuw te garanderen. Zoals je moet weten, werd de Yakuza in april 1992 officieel verboden. Niemand kon nog langer doen alsof de status-quo gehandhaafd kon blijven. Mythen gaan ten onder, zelfs de mythen rondom de Yakuza. Ongeveer een jaar geleden veranderde alles voor mij: vrienden, vijanden, mensen die tientallen jaren mijn bondgenoten zijn geweest. Die 88

verandering werd mij opgedrongen door een groeiende ontevredenheid binnen de kern van mijn eigen raad. De gevolgen waren legio. Een van mijn partners werd vermoord, en ik heb nu een bijzonder machtige vijand. Hij is lid van een groep die zich de Godaishu noemt.'

'De Vijf Continenten,' vertaalde Nicholas de term onwillekeurig uit het Japans.

Okami knikte. 'De filosofie van de Godaishu staat lijnrecht tegenover die van mij. Deze oyabun voelen zich bedreigd door mijn plan om hen onder te brengen binnen de grenzen van de wet. Deze mannen genieten van hun wetteloosheid omdat die het enige is dat hun broederschap, status en invloed verschaft. Zij hebben het gevoel dat zij zonder die wetteloosheid gereduceerd worden tot kleine mensjes, en zij worden verteerd door hun angst de status en de privileges van hun oude leven te verliezen. Ze zijn verslaafd aan de macht en kunnen de wereld niet aan zonder de adrenalinestroom die hun geld, hun macht en hun wetteloze leven hun schenkt. "Wat heeft het leven voor waarde zonder het scherp van de snede?" Die vraag heb ik hen zo vaak horen stellen. Voor de Yakuza is het van belang - zelfs van levensbelang - om ervoor te zorgen dat er uitgebreid kan worden. En daarmee bedoel ik niet het vermenigvuldigen van de verschillende misdaden. Ja, we zijn een heel eind op weg om vaste voet te verkrijgen op het gebied van misdaden die oorspronkelijk het bolwerk waren van de Amerikaanse maffia. Deze mensen zijn oud en ziek; de nieuwe lichting is van een generatie die zo verwijderd staat van de omertd en andere erecodes, dat daarop niet verder kan worden gebouwd. Bij de minste druk van de FBI rolt de ene don over de andere heen.'

Hij hief zijn hand op, in een ouderwets, zegenend gebaar, zodat Nicholas op een onwezenlijke manier herinnerd werd aan de liturgie die hij in de kerk van San Belisario had opgevangen.

'Nu wordt het voor het moreel van de Yakuza tijd om het voortouw te nemen. De voedingsbodem is rijp en gereed voor de kracht van onze doelstelling. Maar dat is niet de doelstelling van de maffia. Nee, ik heb het nu over legale firma's die wij gedeeltelijk in handen hebben of in handen willen krijgen. Het is niet gemakkelijk om je in zulke concerns in te kopen. We moeten niet alleen rekening houden met de Amerikaanse SED maar ook met talloze andere financiële regelgevingen. We moeten bij onze aankopen zo behoedzaam zijn dat er geen enkele verdenking, waarover dan ook, in onze richting wijst.'

'Waarom vertelt u mij dit allemaal, Okami-san?' vroeg Nicholas. 'U

moet toch weten dat ik geen vriend van de Yakuza ben? Ik verfoei de wijze waarop zij profiteren van de zwakheden van een fatsoenlijk volk.'

'Jij hebt openhartig gesproken. Dat zal ik ook doen. Je weet niets van wat wij doen - of wat wij hopen te bereiken. Jij veroordeelt ons zonder meer, net als onze vijanden gewoon zijn te doen.'

Nicholas wierp Okami een wrange glimlach toe. 'Integendeel, ik weet in elk geval iets van het privé-leven van de oyabun.''

'Niet van het mijne.'

Toen Nicholas niet antwoordde, was Okami wel gedwongen verder 89

te gaan. 'Heb je geen enkele hoop dat wij bij een nuttige onderneming betrokken zouden kunnen zijn?'

'Nuttig voor jullie zelf, ja.'

'Dat is niet zoals jouw vader erover dacht.'

Nicholas zette zijn kopje neer. 'Mijn vader leefde in een andere tijd. Voor hem was er nog steeds een oorlog aan de gang. Hij was betrokken bij de opbouw van het hedendaagse Japan.'

'Dat hoefje mij niet te vertellen,' zei Okami zachtjes. 'Daar was ik zelf bij.' Toen keek hij Nicholas recht in de ogen. 'Deze harde woorden doen mij pijn. Wij tweeën hoeven niet als vijanden tegenover elkaar te staan.'

'Misschien zijn wij simpel door onwetendheid vijanden. Ik weet niets van de oorsprong van mijn vaders schuld jegens u.'

'Dat is een geheim waarvan wij gezworen hebben dat het onder ons zou blijven.'

Nicholas zei niets; de stilte alleen al liet Okami weten dat ze een patstelling hadden bereikt.

'Zou jij de eed die je aan je vader hebt afgelegd, weigeren na te komen?'

vroeg Okami opeens op scherpe toon. 'Wil je dat ik de eed die ik aan hem heb afgelegd niet nakom?'

'Uw relatie met mijn vader heeft haar tijd gehad. Nu hebt u met mij te maken. U en ik zullen zelf moeite moeten doen om tot een overeenkomst te komen. Alleen daaruit kunnen wij verwachten dat zich een band kan ontwikkelen.'

Okami leek verbaasd. 'Je spreekt over een... bondgenootschap.'

Nicholas knikte. 'Misschien, ja. Maar waar ons contact ook op uitdraait, u kunt niet van mij verwachten dat ik mij blindelings laat gebruiken, als een pijl die door de jager wordt afgeschoten.'

'Maar je vader-'

'Okami-san, probeert u het alstublieft te begrijpen. Ik ben niet alleen mijn vaders zoon.'

Okami stond op, draaide Nicholas zijn rug toe en liep naar het raam, waar hij uitkeek over de rio. Hij sloeg zijn handen in elkaar terwijl hij over het probleem nadacht. Er viel niet veel te denken; Nicholas had hem een zeker ultimatum gesteld: vertel mij hoe die schuld is ontstaan of ik zal mijn belofte niet nakomen. Nicholas wist dat het nu zuiver een kwestie was van het beste ervan maken zonder enig gezichtsverlies.

'Je vader was een buitengewoon mens,' zei Okami zonder enige inleiding. 'Hij was buitengewoon in vele opzichten - sommige waarvan zelfs jij niets weet. In zekere zin was je vader een soort artiest. Wat hij zag, was nooit de pure realiteit, maar eerder wat erachter die realiteit verborgen lag. Eenvoudig gezegd, zag je vader de mogelijkheden van elke situatie

- en hij wist hoe hij een situatie moest uitbuiten om die mogelijkheden werkelijkheid te laten worden.'

Het viel Nicholas op dat Okami's rug rechter stond, dat de jaren van hem af leken te vallen bij de herinnering van zijn verleden met kolonel Denis Linnear.

'Ik heb je vader op een vreemde manier leren kennen. Niet door zaken, 90

namelijk. Eerlijk gezegd was mijn zuster gek op hem, en zij was degene die ons samenbracht. Zij stond erop dat ik hem zou ontmoeten - een iteki, dacht ik. Ik haatte hem op het eerste gezicht, dacht ik. Dat was vóór ik hem leerde kennen.'

Okami haalde diep adem. 'Je weet ongetwijfeld dat MacArthurs staf vaak in contact stond met bepaalde leden van de Yakuza. Zij konden ons gebruiken in hun strijd tegen de communistische invloeden in Japan, die erop gericht waren de nieuwe, door de Amerikanen opgelegde, democratie omver te werpen. In het begin voelde ik - en anderen als ik ons alsof wij tussen Scylla en Charybdis vastzaten, gevangen tussen twee verschillende systemen, die beide de basis van het Japanse leven zouden verstoren. Maar van die twee was het communisme natuurlijk het meest gevreesd en gehaat - dus móesten wij wel de kant van de Amerikanen kiezen. Wat konden wij anders doen? Die vraag stelden wij onszelf in die dagen voortdurend. En over die vraag discussieerden jouw vader en ik onafgebroken.

Maar de communisten vormden niet de enige dreiging. Zij waren de openlijke vijand, en daarom makkelijk te herkennen. Jouw vader had echter een meer subversieve groep ontdekt, die zich diep onder het oppervlak van onze beide maatschappijen had verborgen, en hij rekruteerde mij teneinde die vijand te vernietigen.'

Okami keerde zich eindelijk weer om en ging op een van de kussens zitten. Hij sloeg zijn benen over elkaar en leunde met zijn ene arm over de vensterbank. 'Je moet begrijpen, Linnear-san, dat het wetteloze tijden waren. De zwarte markt bloeide, en een beetje ondernemend persoon kon binnen een paar maanden een fortuin verdienen - zolang hij de juiste contacten en de goederen maar had.

Dat was helemaal gemakkelijk als je - bijvoorbeeld - officier bij de Amerikaanse militaire politie was. Dat kon je ongehinderd je gang gaan. Jij was de wet.

Je vader had een schakel ontdekt met de zwarte markt in Tokio. De leiding lag bij een zekere kapitein van de MP, Jonathan Leonard, die even meedogenloos als gewetenloos was. Hij was ook zó goed beschermd dat je vader hem niets kon maken, wat hij ook probeerde. Intussen leverde kapitein Leonard de stad alles wat ze toen niet nodig had: geweren, munitie, wapens van allerlei soort - en drugs. Heel veel drugs. Waar kwam die contrabande vandaan? Waar sloeg hij ze op? Wie gebruikte hij als distributeur? Tot mijn grote verbazing en woede ontdekte ik dat bepaalde Yakuza kobun betrokken waren bij de straatver-koop. Dat waren de teleurgestelden, de ontrouwen - soldaten die gepasseerd waren bij een promotie of, wat nog erger was, die te ongeduldig waren om zich van onderaan de ladder omhoog te werken. Maar wie zat er achter hen? Kapitein Leonard? Waarom niet? Hij was degene met de connecties. Jouw vader was op onderzoek uitgegaan en had ontdekt dat Leonard vlak vóór hij dienst nam in het leger zijn naam officieel had veranderd. De naam waarmee hij was geboren, luidde John Leonforte.' Okami knikte. 'Inderdaad, Linnear-san, hij was een jongere broer van Alphonse Leonforte, de maffia-don die Amerika vóór 91

de oorlog en jaren daarna terroriseerde. Alphonse verstevigde in zijn eentje de greep van de maffia aan de oostkust op de zeehaven van New York. Tevens kreeg hij de bouw-en de transportwereld in zijn macht, twee van de snelst groeiende industrieën in het Amerika van de jaren vijftig.'

'Heb ik in de biografie die er een paar jaar geleden is uitgekomen niet gelezen dat Al Leonfortes jongere broer in het leger om het leven was gekomen?'

'Inderdaad. Ik heb hem gedood,' zei Okami.

Nicholas keek Okami enige tijd onderzoekend aan. Toen stond hij op, liep naar het kabinet en schonk een cognac voor zichzelf in. Hij gooide het glas in één teug achterover en wachtte tot de warmte zijn maag had bereikt eer hij zich weer tot Okami wendde. 'Wilt u zeggen dat u op bevel van mijn vader Johnny Leonforte hebt vermoord?'

Okami nam een laatste slok espresso. 'Dit is iets dat je niet in die biografie hebt gelezen. Het laatste wat Alphonse Leonforte deed vóór hij aftrad, was het bevel te geven tot de moord op James Hoffa. En weet je waarom zijn lichaam nooit is gevonden? Dat zal ik je vertellen. De senator van New York in die tijd was een goede vriend van Leonforte

- ik ben zijn naam vergeten, maar dat doet er ook niet toe. Als je wilt, kun je dat opzoeken in de biografie. Hoe dan ook, die senator had een huis - een zomerhuisje was het, geloof ik - op Shelter Island. Weet je waar dat is, Linnear-san?'

'Heel goed zelfs,' antwoordde Nicholas. Hij kreeg een loodzwaar gevoel in zijn maag. Okami knikte. 'Ik ben er nooit geweest, maar zou het toch weieens willen zien. Het moet er heel mooi zijn, heel afgelegen.'

'Dat, en nog veel méér.'

Okami maakte weer een hoofdbeweging. 'Zoals ik al zei, had de senator daar een huis, waar hij heen ging om zich te kunnen ontspannen. Leonforte was dol op dat huis, hoewel hij er bij daglicht zelfs niet in de buurt mocht komen. Waarschijnlijk veel te gevaarlijk voor de senator. Maar er stonden een paar prachtige Japanse esdoorns op het terrein schitterende exemplaren, toen al. Leonforte hield hartstochtelijk van die bomen, vooral wanneer hun bladeren in de herfst rood kleurden. Misschien had de senator die bomen ietwat verwaarloosd en vond Leonforte dat ze behoefte hadden aan speciale kunstmest. Of wellicht haalde hij een ironische grap uit met zijn vriend. Wie zal het zeggen, zoveel jaren later? Maar dat was de plek waar hij zijn mannen Hoffa liet begraven, onder de wortels van de esdoorns van die senator. Ik heb gehoord dat die bomen er nog steeds staan, mooier dan ooit.'

Nicholas wreef over zijn voorhoofd. 'En dat is de vent wiens jongere broer u vermoordde?'

'Niet vermoordde. Nee, dat niet precies. Wij raakten in gevecht, hij en ik. Het is wél zo dat ik dat gevecht had uitgelokt, ja. Ik herinner mij dat hij sterk was en gespierd en hij had genoeg overlevingsdrang. Maar ik was in die dagen een expert in de vechtsport, en dat soort gevechten...'

92

Hij haalde zijn schouders op. 'Het is moeilijk om je in te houden tijdens het stoten. Ik geloof dat je mij wel begrijpt.'

Nicholas keek naar zijn eigen handen. Hij wist heel goed wat Okami bedoelde. Zijn handen waren verantwoordelijk voor een aantal doden. Hij keek Okami weer aan. Hij wilde dat de oude man hem recht toe, recht aan vertelde dat zijn vader hem had opgedragen Johnny Leonforte te vermoorden, maar nu geloofde hij niet dat Okami dat zou doen. Hij dacht nog even na en vroeg toen: 'Maakte de dood van kapitein Leonard veel verschil? Hield de aanvoer van goederen op de zwarte markt op?'

Okami gaf niet meteen antwoord. 'Een tijdje,' zei hij ten slotte, wat in feite een bekentenis inhield. 'Maar tot verbazing van jouw vader begon het opnieuw. En deze keer lukte het ons geen van beiden om de bron op te sporen.'

Nicholas ging iets verzitten. 'Verbaasde het u niet?'

Okami glimlachte zoals een docent doet wanneer zijn beste leerling een slimme vraag stelt. 'Geloof het of niet, ik wist heel wat meer over de Amerikaanse maffia dan jouw vader ooit heeft geweten. Ik had hem bestudeerd, was er zelfs voor naar Sicilië gereisd' - hij maakte een afwerende handbeweging - 'maar dat is een ander verhaal. Ik wist dat als er één Leonforte bij betrokken was, de anderen dat ook waren.'

'U bedoelt Alphonse?'

Okami schudde zijn hoofd. 'Oorspronkelijk waren er vijf broers. Eén kwam om tijdens een bootongeluk op de universiteit. Hoewel je bij dat soort mensen nooit zeker weet of het woord ongeluk wel juist is, vooral als het een man betreft die door Alphonse werd opgeleid om hem op te volgen. In elk geval, Paul Leonforte stierf jong, zodat het zwarte schaap van de familie, Francis, overbleef. Hij ging in San Francisco wonen en bleef daar - ondanks tegenwerpingen van Alphonse. Maar Frank was altijd al eigenwijs. Het was dan ook niets voor hem om in de schaduw van zijn grote broer te moeten leven en hij besloot aan de westkust een eigen imperium op te bouwen. Hij had drie kinderen, een dochter en twee zoons. Eén zoon, Michael, verwierf belangrijke decoraties in de strijd in Vietnam en verloor daarbij het leven. De andere, Caesare, bouwde voort op Franks successen en is nu de don van de westelijke helft van de Verenigde Staten. Hij is de belangrijkste rivaal van de capo van de oostkust, Dominic Goldoni.'

Okami kreunde; het was half en half een lach. 'Ceasare wordt de Gifmossel genoemd. Je zou denken dat het een grap is, maar dat is het niet. De manier waarop hij zijn plaats in de organisatie heeft verdiend, was door een rivaal van zijn vader te vermoorden. Die man zat in een plaatselijk restaurant te eten. Pasta met verse mosselen. Het verhaal gaat dat toen Ceasare die vent zijn hoofd aan gort had geschoten, hij met de nog rokende revolver in zijn hand tegen hem zei: "Zo zie je maar wat een gifmossel kan doen."'

Okami lachte kort, blaffend, en werd toen weer ernstig. 'Maar ik dwaal af. Achteraf leek het logisch dat John de spullen van Frank betrok, maar om die theorie te kunnen bewijzen, had óf ik, of je vader naar San Francisco moeten reizen, waar wij in die tijd geen van beiden connecties 93

hadden. Trouwens, de door de communisten opgestookte stakingen in Tokio hadden weldra al onze aandacht nodig.'

Nicholas schonk zich nog een cognac in en ging daarna naast Okami zitten. Beiden keken ze uit over het donkere water, waarin de palazzi aan de overkant van het Canale Grande zich spiegelden.

'Dus het mysterie is nooit opgelost,' merkte Nicholas ten slotte op.

'Nee, maar vandaag de dag ben ik in een positie die mij beduidend dichter bij de oplossing brengt,' zei Okami bedachtzaam.

'Wat bedoelt u?'

Okami draaide zijn hoofd om, zodat hij Nicholas kon aankijken. 'Alleen dit. Terwijl ik bezig was te proberen de Yakuza te legaliseren, heeft een onbekende de banden met de maffia aangehaald, die volgens mij ontstaan zijn tijdens de periode dat Johnny Leonforte als contactpersoon in Japan diende.'

Okami's ogen schitterden door de reflecties op het water. 'Linnear-san, ik geloof vast en zeker dat diezelfde onbekende - een briljante geest - achter de recente transformatie van de maffia zit. Alle oude dons met hun eer-en familiegevoel worden om zeep gebracht, zodat alleen de jakhalzen overblijven, de witte boorden-dieven, die hun ziel zouden verkopen om weer miljoenenwinsten te kunnen maken. En het ziet ernaar uit dat zij hun ziel hebben verkocht aan die ene man, de stichter van dit internationale duivelse conglomeraat, de Godaishu.'

Zo'n conglomeraat - een samensmelting van ondergrondse contacten en bronnen door het hele oosten en westen; een soort criminele keiretsu die de hele wereld omspant - zou in theorie méér macht over de wereldeconomie kunnen krijgen dan de regeringen van de Verenigde Staten en Duitsland nu hebben. Heb je enig idee wat een ravage zo'n organisatie zou kunnen aanrichten?'

'Maar er zijn toch zeker staatsdiensten - zoals de CIA - die korte metten kunnen maken met zo'n bedreiging?'

'Normaal gesproken wel. Maar ik heb onlangs via bepaalde bronnen informatie ingewonnen. En het blijkt dat het mysterie wat er in het Japan van na de oorlog met Leonforte is gebeurd, veel verder gaat dan jouw vader of ik kon vermoeden. Volgens mij waren de relaties die Leonforte had, op zijn zachtst gesproken, semi-officieel. Hoe afschuwelijk het ook klinkt, Leonforte moet gehandeld hebben onder bescherming van bepaalde individuen binnen de twee regeringen - de Japanse en de Amerikaanse. Het eindresultaat is de Godaishu. Die is veel invloedrijker dan jij je zelfs maar kunt voorstellen; zijn tentakels strekken zich zelfs uit tot de machtigste elementen binnen Washington en Tokio.'

'U vertelde dat u tijd nodig had om uw eigen plannen in werking te zetten.'

'Ja. In het afgelopen jaar heb ik geprobeerd genoeg krachten te verzamelen om de Godaishu te kunnen tegenhouden. Dat is een enorm karwei geweest. Het heeft mij uitgeput, zelfs de invloed van de Kaisho kent zijn grenzen. Nu ben ik in de laatste fase, en ik weet dat het erop of eronder zal zijn. Of ik overleef het, met de kans de Godaishu te vernietigen, óf zij worden een macht die door niets en niemand meer te 94

stoppen is. Jij moet mij de tijd bezorgen die ik nodig heb om mijn plan tot een goed einde te brengen. Er is niemand anders die daarvoor de deskundigheid heeft, niemand anders tot wie ik mij kan wenden.'

Okami stak een sigaret op, maar hij drukte hem al snel uit omdat hij niet in staat was van de smaak te genieten. 'Linnear-san, eerlijk gezegd heb ik in mijn wanhoop om de Godaishu tot staan te brengen twijfelachtige relaties aangegaan met personen die ik niet volledig onder de duim heb of kan vertrouwen. Ik weet nog niet of mijn handelwijze zal resulteren in een briljante coup of in een volledige ramp.'

Okami ging zó zitten dat het licht van de palazzi aan de overkant van het kanaal over zijn gezicht speelde en het het aanzien van een werk van Titiaan gaf. 'Eén ding weet ik wél: mijn handelwijze heeft mij in dodelijk gevaar gebracht. Ik heb al gehoord dat één van mijn partners, Dominic Goldoni - de enige die ik kon vertrouwen - vermoord is. En nu ben ik ervan overtuigd dat ik, vanwege mijn grondige kennis van de Godaishu en mijn pogingen hen te dwarsbomen, bovenaan hun dodenlijst sta.'

95

New York/Tokio/Washington

Met haar slapende dochter in haar armen kwam Margarite Goldoni weer thuis, waar ze ontdekte dat haar echtgenoot een hele groep vechtersbazen bijeen had gebracht om achter Robert aan te gaan. Tony was van de oude stempel - heel macho. Wat ook de reden was waarom Dominic hém tot behoeder van de zaken van de Familie had aangesteld. In feite had ze erg opgezien tegen haar terugkomst. En al haar angsten werden bevestigd toen Tony de deur openrukte. Hij vroeg haar niet waarheen ze was gebracht, in hoeverre zij verantwoordelijk was voor de dood van haar broer of zelfs maar hoe het haar was gelukt weer naar huis te komen. Hij stelde haar slechts één vraag: 'Heeft hij je aangeraakt?'

In wezenlijk opzicht was haar antwoord helemaal niet belangrijk voor hem. Hij had reeds over haar lot beslist en in gedachten zag hij wat zij was geworden. De Madonna die zij voor hem altijd had moeten zijn, was bezoedeld.

Ze antwoordde hem ontkennend en vertelde hem dat Francine verdoofd was geweest, wat de waarheid was, en zijzelf geblinddoekt, wat natuurlijk niet waar was. Maar hoe kon zij aan iemand - en vooral aan hem - bekennen tot welke daad zij verleid was? De daad zelf was een soort hel; het naderhand toegeven was een heel ander soort hel, waaraan zij zich niet wilde onderwerpen.

Hij hoorde geen woord van wat ze zei; het interesseerde hem niet. Hij wilde niet eens in haar buurt komen. Hij bleef apart staan, met een koude, afkeurende blik in zijn ogen, alsof ze tijdens haar vreemde reis melaats was geworden.

Ondanks het feit dat ze overduidelijk zowel lichamelijk als emotioneel uitgeput was, dwong Tony haar tot een woordenwisseling over zijn strijd met Robert. Hij wilde zijn wraak.

'Allemachtig, Tony, we weten niet eens zijn echte naam. r was ze tegen hem uitgebarsten.

Tony had die gemene blik in zijn ogen die hij ook had wanneer hij op het punt stond een tegenstander een contract door de strot te rammen.

'Maar we hebben jou, Margarite. Nu het kind veilig is, kun jij een tekenaar een gedetailleerde beschrijving van hem geven. Meer dan zijn gezicht hebben we niet nodig. Het is zo'n verdomde Aziaat. Denk je soms dat we niet in staat zullen zijn hem te vinden?'

Ze haalde diep adem en zei langzaam en duidelijk: 'Tony, nu moetje 96

eens goed naar mij luisteren. Hij zei dat hij ons in de gaten zou houden en Francie van ons zou afnemen wanneer we iets uithaalden.'

Tony wuifde haar bezwaar weg. 'Woorden, alleen maar woorden. Hij heeft je gewoon bang willen maken. Denk nou eens na, Margarite, hoe zou hij, verdomme nog an toe, kunnen weten wat wij doen? Zelfs de FBI lukt dat niet, en dat met alle mankracht die zij tot hun beschikking hebben.' Bijna in een medelijdend gebaar schudde hij zijn hoofd. 'Jij bent een vrouw. Hij weet dat hij jou kan intimideren. Dat doen mannen als hij altijd. Laat mij dit maar regelen. We hebben die ellendeling te pakken voor hij weet wat er met hem gebeurt.'

Ze legde haar handen tegen haar slapen, alsof ze met dat gebaar haar snelle pols, de opkomende paniek kon tegenhouden. Ze voelde zich als een kind, zo hulpeloos, net zoals ze zich bij haar vader had gevoeld. In wanhoop zei ze: 'Jij kent hem niet. Hij krijgt haar te pakken. Dat kan hij.'

Ze moest vechten om haar stem rustig te houden, maar verloor en daar kwamen de tranen. 'Francie is veilig bij ons terug. Jezus, laten we het hier alsjeblieft bij houden!'

'Hierbij houden? Ben je nou helemaal belazerd. Vergeet het maar! Die smeerlap dringt mijn huis binnen, valt mij aan, vernedert mij, en laat mij de lijken opruimen die hij overal in mijn huis rondstrooit. Dit is gewijde grond, Margarite. Zelfs die smeerlap van een Gifmossel zou het niet wagen mijn huis te ontwijden.' Zijn gezicht zag vuurrood. 'Heilige Moeder Gods, Margarite, hij heeft je broer vermoord!'

Ze bezweek voor zijn kracht, voor zijn gerechtvaardigde woede, waarin hij zoveel op haar vader leek. Tony begon zijn mannen orders te geven. Toen pleegde hij een paar telefoontjes. Zij stond net onder de douche toen hij haar badkamer binnenkwam. 'Pak een paar koffers,' zei hij. 'Jij en Francine gaan een reisje maken.'

Margarite staarde hem aan. 'Ze heeft al genoeg gemist op school. Ik wil niet dat zij -'

'Doe wat ik zeg!'

Ze gehoorzaamde.

Toen Tony klaar was met de voorbereidingen kwam hij de slaapkamer in, waar zij zich stond aan te kleden. 'Niemand weet waar jullie heen gaan, behalve een paar van mijn meest betrouwbare mensen hier en de man die ik zojuist aan de telefoon had. Het is zijn huis en hij is lid van de Familie, dus over hem hoef je je geen zorgen te maken.'

Hij liet een man de koffers die zij had gepakt naar beneden dragen. Met de slapende Francine in zijn armen volgde hij hen naar beneden. Hij had geprobeerd Ryan, Francie's lievelingsbeer uit haar armen los te krijgen, maar ze had hem stevig vastgehouden. Die beer, versleten en kapotgesabbeld, was het enige restant uit haar kindertijd waarvan ze zelfs als teenager geen afstand kon doen.

Buiten stapte Margarite in de Lincoln en Tony gaf Francine aan haar over. Ze waren omringd door lijfwachten van de Familie, zowel in de auto als in de voertuigen vóór en achter de Lincoln.

97

'Wanneer dit voorbij is, zie ik je weer,' zei Tony en sloeg met zijn vlakke hand op het dak van de Lincoln.

Pas nadat zij het terrein af waren, drong het tot Margarite door dat hij haar niet had gekust, dat hij haar sinds haar thuiskomst zelfs niet had aangeraakt.

Francine lag met haar hoofd op Margarites schoot, Ryan nog steeds in haar armen geklemd. Margarite streelde het haar van haar kind, zoals ze ook had gedaan toen ze nog een baby was en het benauwd had door kroep. Terwijl ze door de duistere nacht reden, moest ze denken aan wat Tony van plan was, en haar angst groeide. Ze probeerde zichzelf te kalmeren en hield zichzelf voor dat hij zonder haar hulp geen portret van Robert had, maar dat was een schrale troost.

Een uur vóór zonsopgang bereikten ze het stenen huis in New Hamp-shire. De mannen uit de eerste auto gingen als eersten naar binnen. Ze deden de lichten aan en doorzochten het huis van onder tot boven. Pas toen gaven ze een seintje aan de chauffeur van de Lincoln. Margarite had Francine zelf naar de slaapkamer gedragen. Ze had haar ingestopt en Ryan binnen handbereik tegen de muur gezet voor het geval haar dochter zich in haar slaap zou omdraaien en hem zou zoeken. Toen trok ze zich terug in de slaapkamer die voor haar in gereedheid was gebracht.

Zo ze al sliep, dan was zij zich er in elk geval niet van bewust. In plaats daarvan beleefde zij opnieuw haar figuurlijke dood, de diepe verdoving van haar kind, haar rit over de nachtelijke wegen. Ze zag zichzelf als in een spiegel, reeds onbegrijpelijk verminkt, nauwelijks nog bij bewustzijn, voortgedreven door slechts één verlangen: haar dochter te beschermen tegen het kwaad dat haar bedreigde.

Tegen het middaguur ontwaakte zij. Haar ogen voelden dik aan, alsof ze nog maar net in slaap was gevallen. De adrenaline van de angst joeg misselijk makend door haar heen. Ze vloog naar de badkamer, bereikte het toilet nét op tijd. Ze sloeg dubbel, en haar mond en haar ogen liepen over.

Naderhand keek ze even bij Francine, die nog lag te slapen, nam toen een douche en kleedde zich aan. In de keuken at ze met tegenzin het ontbijt dat door een van de lijfwachten, een grote man met slimme ogen en een vriendelijke glimlach, voor haar was klaargemaakt. Ze verschoof haar ei van de ene naar de andere kant van haar bord en bedacht hoezeer ze haar echtgenoot verachtte.

Na een tijd kwam Francine boven water, haar haren in de war en haar ogen dik van de slaap. Margarite moest haar uitleggen waar ze waren en waaróm ze daar waren.

'Natuurlijk,' zei Francine mat. 'Tony.'

Ze wilde naar huis; ze miste haar vriendinnen. Margarite deed haar best haar dochter te troosten, maar het lukte haar niet tot haar door te dringen. Ten slotte kreeg ze haar zover dat ze iets at. De vreemde drugs die Robert haar had toegediend, leken geen nadelige gevolgen te hebben. Een uurtje later kwam een van de lijfwachten het huis binnen en zei iets tegen de grote man die hun ontbijt had klaargemaakt. 98

'Wat is er aan de hand?' vroeg Margarite in paniek.

'Waarschijnlijk niets,' zei de grote man, maar de glimlach was van zijn gezicht verdwenen. 'Ze hebben buiten een pakje gevonden. Het is geadresseerd aan Francine.'

Francine keek geschrokken en Margarite sprong overeind. 'Ik wil het zien.'

De grote man schudde zijn hoofd. 'Dat is niet zo'n goed idee, Mrs. DeCamillo. Voorlopig lijkt het mij beter dat u met uw dochter naar mijn kamer gaat. Sal blijft bij u.'

In de kleine slaapkamer hoorde ze de grote man aan de telefoon met Tony praten.

Hij was er binnen twee uur. Zij hoorde het twak! twak! twakl van een helikopter hoger en luider worden naarmate hij naderde. Het werd haar toegestaan uit de kamer te komen, maar ze liet Francie onder de hoede van Sal achter.

De doos stond op het kastje naast de ingang. Tony zei niets tegen haar, maar gebaarde naar een van zijn mannen om het open te maken. Erin lag een vrolijk verpakt pakketje dat met een roze strik was dichtgebonden. De man maakte ook dit pakje open en met z'n allen keken ze wat erin zat.

Margarite uitte een hoge kreet. Op een wolk van roze crêpepapier lag Ryan, Francie's teddybeer.

Ze rende naar de slaapkamer waar Francie had geslapen, staarde naar het bed met de gekreukte lakens en de lege plek tegen de muur, waar ze Ryan de vorige avond had neergezet.

'Moeder van God!'

Ze drukte haar knokkels tegen haar mond terwijl Tony achter haar de kamer binnenkwam. 'Tony, hij is hier in huis geweest; hij is vlakbij haar geweest.' Haar stem brak, ze kon niet verder praten, moest zich eerst herstellen voor ze verder kon. 'Ik heb hem zelf naast haar gezet toen ik haar gisteravond naar bed bracht.' Met angst in haar ogen draaide ze zich om naar Tony. 'Zie je nu wat ik geprobeerd heb je duidelijk te maken? Dit is een waarschuwing. Wat hebben we eraan datje ons hierheen hebt laten brengen? Wat hebben we aan die lijfwachten? Ik heb het je toch gezegd? Alle vechtersbazen in de wereld kunnen ons nu niet meer redden. Wij kunnen ons niet voor hem verborgen houden. Als we ook maar één woord zeggen, zijn we Francine kwijt.'

'Rustig maar,' zei hij automatisch, maar ze kon zien dat hij lijkwit zag onder zijn op de zonnebank gebruinde huid.

'Alsjeblieft, Tony, luister naar me. Ik kan de gedachte niet verdragen dat Francie nog méér zou kunnen overkomen dan al gebeurd is. Joost mag weten wat zij zich van die nachtmerrie nog herinnert; ze wil er met mij niet over praten. Ik smeek je om het leven van onze dochter. Laat het hierbij.' Was het pure wanhoop die haar woorden zoveel overtui-gingskracht gaf dat zelfs Tony erdoor werd geroerd?

En weetje nu wat ik je verder nog heb geschonken, Margarite ?De weten- schap datje de vastberadenheid bezit... om wat dan ook te doen. 99

'Goed,' zei hij uiteindelijk. 'Jij je zin. Maar dan stapje nu met het kind in de helikopter. We maken dat we hier wegkomen.'

Hier draait het allemaal dus op uit, dacht Justine toen ze Riek Millars gespierde dij onder het restauranttafeltje tegen de zijkant van haar been voelde drukken. Hij wil mij - niet een deel van me, maar helemaal. En ongevraagd drong de gedachte zich bij haar op: Het is lang geleden dat ik dat bij een man heb gevoeld.

Tranen brandden in haar ogen en ze wendde haar hoofd af om snel met de rug van haar hand langs haar gezicht te gaan. Ze wilde hem niet laten weten hoe kwetsbaar ze was. Veel verweer had ze niet over en er ging een koude rilling door haar heen toen ze moest erkennen dat wanneer - niet als, maar wanneer - hij haar zou aanraken, ze niet in staat zou zijn weerstand te bieden. Niet vanavond, niet hier. Hij bezat te veel van datgene waar zij zo'n behoefte aan had. In gedachten kon zij zich voorstellen hoe het moest zijn om wekenlang uitgedroogd door de woestijn te dwalen en dan eindelijk, onverwacht, op een oase te stuiten. Ze was zó dicht bij dat koele, heldere water. Wie zou het haar kwalijk kunnen nemen dat ze zich aan dat water tegoed deed?

'Het lijkt vanavond wel alsof geen enkele afstand ons gescheiden houdt,' merkte Riek op, terwijl hij hun glazen nog eens vulde. 'Ben je zo slecht behandeld sinds de laatste keer dat ik je zag?'

'Was ik altijd zo op een afstand?'

Hij boog zich naar haar toe, bedekte haar lippen met de zijne. Ze proefde hem, voelde de snelle streling van zijn tong en ze voelde hoe haar lichaam tegen het zijne versmolt.

'Je hebt gelijk,' zei hij ademloos. 'Dat zal ik je niet meer vragen. Wanneer je zelf zover bent dat je het van je af wilt praten, hoefje het maar te zeggen.'

'Ik vraag me af,' zei Justine, zich losrukkend van zijn hitte, 'of je soms hierheen bent gekomen om mij te verleiden?'

Riek schoot in de lach. 'Mijn God, de gedachte alleen al zou nooit bij mij opgekomen zijn. Jij, de Bevroren Maagd?'

'Noemden ze mij zo op de zaak?'

'Voor zover ik weet, alleen de kerels die jou begeerden. Dat waren ze dus zo'n beetje allemaal.'

Nu was het Justines beurt om in de lach te schieten, maar toch voelde ze zich gevleid. Ze liet haar hoofd hangen. 'Ik heb het gevoel alsof ik op een andere planeet heb gezeten.'

'Je meent het. Voor zover ik kan zien, is Tokio een andere planeet.'

Riek legde zijn hand over de hare en drukte die zacht. 'Het wordt tijd datje naar huis komt.'

Toen hij haar terugbracht naar het Hilton, kwam ze tot de ontdekking dat ze niet wilde dat hij wegging. Dat was niet echt een verrassing; gedurende de maaltijd viel haar honger naar het eten in het niet bij een andere, even aardse, honger. En aan de klank van haar stem, de blik in haar ogen, de meegaandheid van haar lichaam, wist ze dat zij hém aan het verleiden was. Het was een heerlijk gevoel. Jarenlang was zij afhan100

kelijk geweest - bijna letterlijk onderworpen aan de ideeën van een omgeving waarin ze zich zo slecht thuis voelde - en van de angstaanjagende grilligheden van Nicholas' tanjian -afkomst. Nu voelde zij zich vrij om haar eigen persoonlijkheid naar voren te halen. Eindelijk zag zij in hoeveel er van haarzelf onderdrukt was door haar angst voor de man waarin haar echtgenoot veranderde. Nu zag ze duidelijk dat zij geen deel van zijn macht en tovenarij wilde uitmaken; ze voelde zich slecht op haar gemak bij die mysterieuze dingen, zodat ze 's nachts klaar wakker naast hem lag terwijl de door haar angst opgewekte adrenaline door haar heen stroomde.

'Blijf vannacht bij me,' fluisterde Justine in Ricks oor toen haar kamerdeur zich achter hen sloot.

'Je moet wél zeker weten datje dit wilt,' zei Riek, terwijl hij zijn armen om haar heen sloeg,

Ik weet het zeker, zei Justine bij zichzelf. Ik heb behoefte aan een nor- maal leven, om 's avonds na mijn werk thuis te komen, met mijn man te vrijen, in het weekeinde vrienden te ontvangen en twee keer per jaar op vakantie te gaan.

Ze hief haar hoofd op, ving zijn mond met haar lippen. Zê*kreunde zacht toen zijn tong de hare vond.

Ze voelde zijn handen over haar lichaam gaan terwijl hij de knoopjes van haar blouse losmaakte. Hij liet de blouse van haar schouders glijden, maakte haar rok los en trok die over haar heupen naar beneden. Als een lappenpop viel ze in zijn armen, haar intense verlangen zweepte hen op. Hij tilde haar op en droeg haar in zijn armen naar het bed. Er brandde slechts één lamp, en terwijl Justine hem uitkleedde, zag ze tussen haar half dichtgeknepen oogleden door zijn lichaam te voorschijn komen. Ze herinnerde zich delen van zijn lichaam van hun tijd in Maui. Destijds had ze hem in een zwembroek gezien die maar weinig aan de verbeelding overliet. Ondanks dat ging haar hart als een razende tekeer toen ze zijn onderbroek naar beneden schoof. Naakt stond hij naast het bed op haar neer te kijken. Wat een prachtig lichaam had hij, met zijn slanke heupen en platte buik. Zeker, hij had niet dat unieke spierstelsel van Nicholas, maar, zo hield ze zichzelf voor, dit was een gewone man en hij was alles wat ze nu begeerde.

'Kom hier, liefste.' Ze hief haar armen naar hem op.

Riek knielde op het bed, kuste haar teder terwijl hij haar beha loshaakte en haar slipje langs haar benen naar beneden schoof. Justine griende toen ze zijn lichaam op het hare voelde. Het was zó lang geleden dat ze met iemand anders had gevrijd dan met Nicholas, en de onwennigheid van Ricks gewicht, vorm en geur wond haar zo op dat ze in zijn schouder beet terwijl ze haar heupen omhoogstootte.

Ze kreeg bijna geen adem meer, en het hameren van haar hart was het enige dat ze hoorde in de duizelingwekkende maalstroom van haar begeerte. Ze opende haar benen, voelde zijn harde lid en hijgend trok ze zijn hoofd op haar borsten. Met dichtgeknepen ogen voelde ze hoe zijn mond zich om haar tepel sloot en ze draaide met haar heupen om hem te laten weten hoe wanhopig ze naar hem verlangde.

101

Hij begreep haar meteen en hief zijn lichaam iets op, zodat ze hem met haar hand naar binnen kon leiden. Ze hoorde hem kreunen. Zijn lichaam sidderde en ze sloeg haar benen om hem heen zodat hij niet meer weg kon.

Zij was zó vochtig dat hij met één stoot helemaal bij haar naar binnen ging'O!' riep Justine uit, haar heupen omhooggeheven. Ze was al bijna zover, en toen hij haar bij de volgende stoot tot in haar binnenste raakte, hield ze het niet meer en gilde ze het uit terwijl haar orgasme bezit van haar nam.

'O, God, o, God!' riep ze bij elke beweging die hij in haar maakte. Haar dijen trilden, en ze voelde nóg een orgasme opkomen. Ze hief haar hoofd op, jammerde in zijn oor, ze voelde zijn heupen naar binnen stoten en toen liet hij zich ook gaan.

Justine voelde haar orgasme opbloeien. Deze keer was het anders, minder woest maar meer intens, heel diep uit haar binnenste. Toen het voorbij was, lag zij naast hem, één been over hem heen geslagen, en voor de eerste keer in maanden sliep ze als een kind: diep en droomloos.

Geesten.

Washington had iets dat andere steden in Amerika niet hadden, dacht Harley Gaunt. De kaarsrechte straten, de brede, met bomen afgezette boulevards, de parken, de torenhoge, kille aanblik van de belangrijkste gebouwen, dat alles deed hem aan Parijs of Londen denken, aan Europa, de Oude Wereld in plaats van de Nieuwe.

Daar kwam nog bij dat Gaunt de macht die in deze stad werd uitgeoefend bijna tastbaar kon voelen. En net als de brede, met bomen afgezette boulevards, leidde die macht naar één centraal punt: Pennsylvania Avenue 1600. Het Witte Huis bevond zich in het centrum van Washington, als een spin in haar web. Deze stad was vol geesten.

Gaunt kende de hoofdstad goed, had er vele vrienden. Als zoon van de voormalige Democratische senator van Maryland was hij binnen een steenworp afstand van het Oval Office, het kantoor van de president, geboren. Hij was opgegroeid met het geknetter van macht in zijn oren en was er snel op afgeknapt, in tegenstelling tot zijn vader, die daar was blijven hangen en er ook was gestorven.

Gaunt wist maar al te goed dat de macht waarop deze stad dreef even kwaadaardig kon zijn als radioactieve straling. De kunst van het sluiten van overeenkomsten droeg altijd de stank van machtshonger met zich mee. In Washington was je in of je was niets. Deze elitekliek regeerde het land - de enig overgebleven supermacht op aarde - en dat alleen was voor hen reden genoeg om te liegen, te bedriegen, af te persen, om alle wetten met voeten te treden om nog méér macht te vergaren. Die macht was als een virus, een virus dat Gaunt zo vaak had gezien dat hij het nu als een koortsachtige schittering in de blik van de degene zag die ermee was aangestoken. Hij had er genoeg ervaring mee opge102

daan. Zijn vader was aan die koorts gestorven, en niet van ouderdom of oververmoeidheid, daar was hij van overtuigd. Zijn vader, in feite een goed mens, eerlijk op een manier die de meest succesvolle politici nooit zullen leren te zijn, was langzamerhand veranderd. Hoewel Gaunt dat vast geloofd had, was zijn vader niet immuun gebleken voor die koorts. ledere keer wanneer hij in Washington terugkwam, voelde Gaunt in de klamme wind die van de Potomac woei de geesten fluisteren die ook in de kersebomen bij de Reflecting Pool schommelden, en hem uitlachten vanaf de top van Capitol Hill. In zekere zin had zijn vader deze stad nooit verlaten - de macht hield hem hier, zelfs na zijn dood. De lobbyist Gaunt had bij de minister van Buitenlandse Zaken politieke steun bepleit voor Tomkin Industries. Hij was een gematigd conservatief, stond in hoog aanzien en hield het groene vuur van de Potomac-macht in zijn gesloten vuist geklemd. In tegenstelling tot anderen, had hij de strijd met het virus gewonnen.

Terrence McNaughton hield kantoor op G Street in een Victoriaans uitziend gebouw. De strenge architectuur van het gebouw getuigde, als zoveel andere gebouwen in de hoofdstad, van oud kapitaal, invloed en de aanwezigheid van dat groene Potomac-vuur.

McNaughton was een lange Texaan met een door de zon gebronsde huid, lichtblauwe ogen met rimpeltjes aan de zijkanten en een bos dik, zilverwit haar. De bijna treurige uitdrukking in zijn gezicht werd opgeheven door de Romeinse neus en een welgemeende glimlach, waarop hij tijdens de vele campagnes in zijn jeugd had geoefend. Hij was als een oude handschoen, die ondanks de kreukels heerlijk zat. Zodra Gaunt was aangekondigd, kwam hij met uitgestoken hand zijn kantoor uit. Hij droeg een donker pak, wit overhemd en in plaats van een stropdas een veter met een handgemaakte bolo van bewerkt zilver en turkoois.

'Kom binnen,' zei hij met zijn warme stem. 'Fijn om je weer eens te zien, Harley,' - hij schopte de deur met een rijk bewerkte leren cowboylaars achter hen dicht - 'hoewel ik uit de grond van mijn hart wilde dat het onder betere omstandigheden was.'

Gaunt pakte een met leer beklede stoel en ging zitten. 'Wat is er precies met die omstandigheden aan de hand?'

Grommend nam McNaughton plaats, niet achter zijn ouderwetse bureau, maar op de aftandse bank tegenover Gaunts stoel.

'De omstandigheden,' zei McNaughton, 'kunnen in drie woorden worden samengevat: senator Rance Bane.'

'Bane moet mij hebben.'

'Hij moet Nicholas Linnear hebben, maar hij kan hem niet vinden. Weet jij waar hij zit?'

'Als hij niet in Tokio is, weet ik het óók niet.'

'Laten we dat dan maar hopen.' McNaughton drukte de vingers van beide handen tegen elkaar en staarde naar het plafond. 'Ik ken Rance al jaren. Wij zijn opgegroeid in twee naast elkaar gelegen stadjes. Mijn broer heeft meer dan een jaar verkering met zijn zus gehad. Ik ben zijn carrière blijven volgen; met een bezorgd gemoed. Die man heeft een 103

obsederende persoonlijkheid, en zijn tegenwoordige obsessie is het verjagen van de Japanners uit de grotere Amerikaanse firma's. De fusie van Tomkin met Sato International is voor hem het symbool geworden van alles wat er volgens hem verkeerd is bij internationale overnamen.'

McNaughton strekte zijn lange benen. Bij Gaunt zakte de spanning nu ook iets. 'Omdat Linnears firma betrokken is bij een aantal behoorlijk vooruitstrevende computerprojecten, is de bezorgdheid van de senator tot een hoogtepunt gerezen. Hij wil Linnear in staat van beschuldiging stellen en dat de fusie op staande voet beëindigd wordt.'

'Maar waarvan zou hij Nicholas in vredesnaam kunnen beschuldigen?' vroeg Gaunt geschrokken. 'Nick heeft niets illegaals gedaan.'

'Weetje dat wel héél zeker? Durf jij te zweren datje precies weet wat zich bij Tomkin-Sato afspeelt?'

'Nee, maar ik - ik ken Nick. Hij zou nooit -'

'Dat is niet voldoende, jongen. Ik heb geruchten gehoord. Het komt erop neer dat Tomkin-Sato de technologie die zij via Hyrotech-inc. hebben verkregen, gebruiken om hun eigen versie van de geheime Hivecomputer te maken. Die ze nu in het buitenland aan de hoogste bieder verkopen. Hive is het eigendom van de regering van de Verenigde Staten. Oneigenlijk gebruik zou een aanklacht wegens hoogverraad kunnen opleveren.'

Gaunt keek de oudere man somber aan. 'Toe nou, Terry, dit is krankzinnig!'

'Davis Munch vindt van niet. Hij is de onderzoeker die door het Pentagon aan Rance's commissie is toegewezen.'

'Het is allemaal waanzin.'

'Dat ligt eraan wat Munch en zijn speurneuzen boven water weten te krijgen -'

'Er is niets illegaals boven water te krijgen.'

'Dat ligt eraan van welke kant je het bekijkt,' zei McNaughton. 'Het gaat erom hoe zij van alles wat ze vinden iets illegaals maken.'

'Kom nou, Terry, dit is Amerika. Hier word je niet met een valse aanklacht opgezadeld. Ik bedoel, niet op deze schaal - in de schijnwerpers van het nationale regeringsapparaat.'

McNaughton wierp hem een scheve blik toe. 'Dat is een dubieuze opmerking, jongen, vooral wanneer ze van jou komt. Maar zelfs als alles de toets van de kritiek zou doorstaan, we hebben in tijden niet zo'n scherpe geest als Rance Bane aan het roer gehad. Ik denk dat McCarthy zijn meest verfoeilijke voorganger is geweest.'

Gaunt begon zich steeds meer zorgen te maken. 'Wat wil je daar precies mee zeggen?'

McNaughton boog zich naar voren en drukte op een knopje in een ivoren plastic console, die op zijn bureau stond. 'Marcy, je kunt de koffie nu wel brengen.'

Hij bleef even zwijgend zitten, terwijl hij zijn vingers in een onbekend ritme tegen elkaar sloeg. Een momentje later ging de deur open en bracht zijn knappe assistente koffie en broodjes binnen.

'Dank je wel, Marcy,' zei McNaughton toen ze alles op de salontafel 104

had gezet. Zij vroeg of er verder nog iets was, en toen hij nee zei, vertrok ze weer.

McNaughton was in de weer met het inschenken van de koffie. Voor Gaunt deed hij er room in en een theelepel rietsuiker - hij vergat nooit iets. Zelf dronk hij zijn koffie zwart.

'Een koffiebroodje?' vroeg hij, terwijl hij Gaunt zijn koffie aangaf.

'Die met pruimenvulling zijn heel erg lekker.'

Gaunt schudde zijn hoofd. Hij betwijfelde of zijn maag het op dat moment aan zou kunnen. Hij nam een slok van zijn koffie en keek naar McNaughton, die een koffiebroodje uitkoos en er zijn parelwitte tanden inzette.

Pas nadat het broodje verorberd was en McNaughton nog een koffie voor zichzelf had ingeschonken, beantwoordde hij Gaunts vraag. 'Wat ik daar precies mee wil zeggen, is dat we met een gigantisch probleem te maken hebben. Het is mijn werk dat soort problemen op te lossen, en normaal gesproken heb ik daar geen moeite mee, maar dit gaat me boven mijn pet; en geloof me, ik heb mijn best gedaan. Rance heeft zijn klauwen in Tomkin gezet en hij is niet van plan los te laten vóór hij Tomkin heeft verscheurd.'

'We moeten hem tegenhouden.'

McNaughton keek Gaunt aan en zei: 'Jij bent geboren en getogen in deze stad, jongen. Luister nou eens naar wat je zegt.'

'Maar -'

McNaughton schudde zijn hoofd. 'Er valt hier niets te maren, Harley. Ik heb macht, en mijn vrienden hebben macht, maar Bane kunnen wij niet aan. Goeie God, zelfs de president kan hem niet aan. Hij is een man die deze stad laat sidderen van angst, want hij krijgt van die diepgewortelde evangelische ondersteuning waar zelfs de meest doorgewinterde politicus niet tegenin durft te gaan. Op het moment is hij als een raket op volle snelheid en wie er op zijn weg komt, kan beter maar een stap opzij doen, tenzij men verpulverd wil worden.'

In de stilte die volgde, kon Gaunt Mary of iemand anders horen werken op haar tekstverwerker. Er rinkelde een telefoon, en iemand nam op. Er viel een deur dicht.

Eindelijk kon Gaunt het niet langer uithouden. 'Terry, omdat dit zo belangrijk is, wil ik graag dat je het mij nog eens helemaal vanaf het begin vertelt.'

McNaughton knikte en trok zijn benen onder zich zodat zijn hakken over de vloer schraapten. 'Oké, jongen, het zit zo: jij - dat wil zeggen Tomkin Industries - betaalt mij een leuk bedrag om overal een goed woordje voor je te doen, en ik verzeker je, dat heb ik ook gedaan. Maar de raad die ik je nu ga geven, is geheel persoonlijk. We kennen elkaar al heel lang, jij en ik. Toen je afstudeerde aan de universiteit was ik bij de uitreiking van je diploma omdat je vader niet kon. Die moest op de Hill een wet verdedigen die hij had gesteund. Ik heb alleen maar fijne herinneringen aan hem - en geloof dat ik voor jou een goede vriend ben geweest.'

Hij boog zich naar voren. 'Voor zover ik het zie, zijn er twee moge105

lijkheden. Eén is: je verschijnt voor die Commissie en beantwoordt elke verdomde vraag die Bane je stelt, in de wetenschap dat jijzelf met het schip mee ten onder gaat. Want vergis je niet, zo zeker als wij hier zitten: Tomkin-Sato is er geweest.'

Gaunt had een droge keel. Hij nam een laatste slok koffie en stikte er bijna in.

'En mogelijkheid twee?' Maar eigenlijk wist hij het al.

'Die mogelijkheid is volgens mij wat je zou moeten doen,' zei McNaughton op afgemeten toon. Zijn ogen schitterden en het leek alsof zijn mond het vermogen om te glimlachen had verloren. 'Stap eruit. Neem ontslag. Maak dat je weg komt. Laat die raket zijn werk maar doen. Laat hem vernietigen wat hij wil: Tomkin Industries en Nicholas Linnear.'

Haar ogen vlogen open en haar hart bonkte pijnlijk in haar borst. Margarite Goldoni klemde het satijnen laken tussen haar vingers. Daar was het weer, dacht ze wanhopig, dat vreselijke gevoel alsof ze viel. Ze lag in bed naast haar zacht snurkende man. Haar knokkels zagen wit van de inspanning en ze hijgde een beetje terwijl ze zonder iets te zien naar het plafond staarde. Het was er altijd vlak voordat ze wakker begon te worden.

Dat vreemde gevoel alsof ze viel.

Niet van een trap af of van de rand van een zwembad, maar in een soort niets - een leegte die slechts gevuld werd door haar eigen angst. En dan werd ze helemaal wakker - zoals nu - overdekt door het koude zweet en met de zekerheid dat haar iets kostbaars was ontstolen. Eerst hadden de nachtmerries bestaan uit korte flitsen van haar onwerkelijke reis dwars door Amerika, naar de dood van haar broer, verhitte, zinloze emoties die als verf uit een spuitbus in waanzinnige motieven over een serie kamers was uitgespoten. Dan droomde ze weer van Dominic, of eigenlijk van zijn weelderige begrafenis, overal bloemen, limousines die bumper aan bumper stonden, agenten van de FBI die alle aanwezigen filmden. En terwijl ze naast de glimmend mahoniehouten kist stond, overal wijdopen monden die zachte klaagzangen lieten horen tot zij het niet meer kon verdragen en gedwongen was in het open graf te kijken. Daar lag Dominic, verminkt en zonder hoofd, en hij kwam overeind, zijn gebroken vingers graaiden in de rulle klei, tot hij rechtop stond en naar de plek liep waar zij aan de grond vastgenageld stond terwijl haar keel van ontzetting werd dichtgeknepen en de angst haar longen, haar keel, haar open mond vulde.

Wanneer ze, trillend en nat van het zweet, uit die nachtmerries wakker werd, zei ze bij zichzelf: ja, natuurlijk voelde ze een groot verlies, ze had haar broer verloren, ze was zelf medeplichtig aan dat verlies. Gespannen en wit weggetrokken lag Margarite te luisteren naar haar eigen raspende ademhaling en ze bekeek dit gevoel van verlies alsof het een driedimensionaal ding was. Het bracht haar terug naar de zomer toen zij elf jaar was. Ze was met haar vader en stiefmoeder op bezoek 106

geweest bij haar grootmoeder-de moeder van haar vader-die stervende bleek te zijn.

De oude dame was zo krom als een Venetiaanse wandelstok, alsof ze alle jaren van haar leven op haar schouders met zich meedroeg. Haar haar was wit en strak naar achteren gekamd in een keurig knotje, en Margarite zou zich altijd haar eenvoudige, zwarte japon herinneren, die ze zelfs in de hete zon droeg zonder dat er een zweetdruppeltje op haar voorhoofd verscheen.

Ze kon slecht horen en had nog maar weinig eigen tanden over. Niet lang daarvoor was haar strottehoofd verwijderd, en haar stem kwam nu uit een klein doosje. Margarite moest heel dicht bij haar komen om haar te kunnen verstaan.

Haar grootmoeder had de hele familie te eten gegeven, en naderhand had ze zachtjes en zonder dat de anderen het zagen in Margarites hand geknepen. Ze had haar kleindochter meegenomen naar haar slaapkamer, die vol stond met sepiakleurige foto's van haarzelf als kind, haar ouders, haar heilige communie, en haar huwelijk in Venetië. Margarite zag foto's van haar vader en zijn zusje, dat heel jong aan cholera was gestorven. Margarites grootmoeder vertelde bij elke foto een verhaal en liep daarna naar de bovenste la van haar walnoten toilettafel. Ze nam er iets uit, dat ze, vóór zij weer naar beneden gingen, in Margarites hand drukte. Terwijl ze haar een kus gaf, fluisterde ze in haar oor: 'Dit is voor jou. Het is van de voorouders van mijn overgrootmoeder geweest. Toen ze heel lang geleden in Venetië arriveerde, had ze dit bij zich. Ze was op de vlucht, en dit was het enige dat ze nog had van haar familie, die tijdens een grote oorlog, die twintig jaar duurde, allemaal om het leven waren gekomen.'

Op weg naar huis had Margarite haar klamme hand geopend en daar uit amber gesneden de mooiste vrouw zien liggen die ze ooit had gezien. Ze had niemand ooit verteld van dat cadeau, en toen ze maanden later aan het graf van haar grootmoeder stond, klemde ze dat beeldje in haar hand om het gevoel af te weren dat ze voor altijd en eeuwig iets was kwijtgeraakt.

Nu ze hier zo hijgend in haar bed lag, werd ze overvallen door dat zelfde gevoel. De dood van haar broer was een klap voor haar geweest, maar haar eigen aandeel erin bleef haar kwellen, ook al had zij het onder dwang moeten doen.

Door de man die ze slechts kende als Robert, was ze gedwongen geworden te kiezen tussen haar dochter en haar broer. Die keuze was een hel geweest, en ze had van tevoren geweten dat ze daar niet onbeschadigd uit te voorschijn zou komen. Maar welke keus had ze dan hem naar Dominic Goldoni te leiden? Francine moest ten koste van alles gered worden, en vreemd genoeg had ze Robert geloofd toen hij haar beloofde dat hij haar dochter niets zou doen zolang zij maar meewerkte. Hij had woord gehouden, was verdwenen zonder een spoor achter te laten nadat hij haar - en Francie - in dat slonzige motel aan snelweg 95, net buiten Marine on St. Croix, Minnesota, had achtergelaten.

Weer vroeg ze zich af of hij haar op een of andere manier had betoverd. 107

Met een groeiend gevoel van ontzetting herinnerde ze zich haar begeerte maar al te goed. Zelfs nu hij toch ver weg moest zijn, kon ze zijn gewicht, zijn hitte voelen, als een intens erotische gewaarwording. Nee, ik mag het ondenkbare niet denken.

Onwillekeurig legde ze haar hand tussen haar benen, voelde hoe nat het daar was, en ze wist welke zonde als een steen op haar ziel drukte. Met moeite rukte ze haar gedachten los, probeerde ze zich te concentreren op Dominic. Hoe zat dat met Robert? Wat had hij van haar afgenomen, en wat had hij haar daarvoor in ruil geschonken ? Dominic: de enige man in haar leven die in haar had geloofd, die voorbij haar vrouw-zijn had gekeken; naar het verstand dat zij bezat en die haar in het geheim had gebruikt.

Die mannen zijn allemaal net kinderen, dacht ze, ze spelen dat ze de paus zijn. Weten ze wel dat ze in de werkelijke wereld leven ? Naast haar sliep Tony DeCamillo door, waarbij hij kleine, grommende snurkgeluidjes produceerde. Ze voelde zich net zover van hem verwijderd alsof hij in Londen zat. Ze had nooit geweten hoezeer zij hem verachtte, tot het moment dat Dominic op het ingewikkelde en vermetele plan was gekomen om Tony als zijn opvolger aan te wijzen. Het idee om de capo van de Familie te worden, was Tony ogenblikkelijk naar het hoofd gestegen. Was het zó verrassend? Hij had het talent om invloed aan te wenden de Hollywood-mentaliteit, overgedragen door zijn cliënten uit de show business. Macht was het enige dat telde in de filmwereld, en Tony had een ruime ervaring gekregen in het verkrijgen van macht voor zichzelf. Toen Dominic de deur naar een heel nieuwe wereld voor hem opende, was Tony maar al te blij geweest om daar binnen te stappen. Alleen had hij geen flauw idee wat die wereld in feite inhield - dat wisten alleen zij en Dominic. Dominic had hem verteld dat zij de contactpersoon tussen hen beiden zou zijn; Tony's betrokkenheid met Dominic - zelfs privé - moest tot een minimum beperkt blijven vanwege de aard van Tony's advocatenpraktijk.

Toen was Dom vermoord. Margarite herinnerde zich het moment waarop zij Tony had moeten vertellen hoe het van nu af aan zou gaan, dat zijn macht en invloed slechts een illusie waren geweest. Zijn reactie was natuurlijk te voorspellen geweest, besefte ze achteraf. Zijn Siciliaanse aard kwam boven, zijn woede was enorm geweest, en hij had haar zó

vaak geslagen dat zij de pijn alleen nog had gevoeld als een verlammende last die haar tegen de muur van hun slaapkamer drukte. Ze beet op haar lip. Hoeveel daarvan had Francie gehoord? Deed dat er iets toe? Alles of een beetje, het zou hetzelfde effect op het meisje hebben, een effect dat Margarite niet zou kunnen tegengaan.

Waarom heeft Dominic mij tot zijn enige vertrouweling gemaakt? vroeg ze zichzelf af. Haar diepe trots over hun speciale en geheime band had maar al te vaak gestreden tegen de verpletterende verantwoordelijkheid die hij haar had nagelaten. Ze voelde een kort moment van wanhoop, een emotie waarmee de oude Margarite maar al te bekend was. Toen dook, als een rots uit zee, Robert in haar gedachten op. Terwijl ze daar in bed lag te luisteren naar de nacht en de film die zich 108

in haar gedachten afspeelde, wist Margarite dat ze een soort van Rubicon was overgestoken. Op een of andere manier was alles anders geweest toen zij weer thuis was; nu hoorde ze in gedachten weer Roberts stem fluisteren: En weetje nu wat ik je verder nog heb geschonken, Margarite?

De wetenschap datje de vastberadenheid bezit... om wat dan ook te doen. Of ik het nu leuk vind of niet, dacht Margarite, hij is de oorzaak van die diepgaande veranderingen. Ik weet dat hij iets van mij heeft afgenomen en daar haat ik hem om, maar, o, God, wat is datgene wat hij mij in ruil heeft geschonken ?

Als een geest die uit de fles was ontsnapt, waren haar gedachten van hem vervuld. En in haar onderbewustzijn zag ze haar zonde op de bodem van haar ziel liggen.

Het was alsof hij hier naast haar lag, en een onbekende emotie bracht haar aan het rillen. Ze wist nu dat hij haar de kracht had gegeven om samen met Tony het pad van hun nieuwe toekomst te vervolgen. Want er was méér, en ze had zo lang mogelijk niet aan die wetenschap willen denken. Maar uiteindelijk kwam het toch allemaal terug, in elk geval voor dit moment, de nieuwe Margarite, die de kracht bezat om het volle gewicht van haar broers nalatenschap op haar schouders te nemen. Dank zij Robert. Met een zacht gekreun gaf ze zich over aan de ge-dachte dat zij hem terug wilde zien. 109