16

Toen Foster de volgende morgen binnenkwam, zat hoofdcommissaris Harris in zijn stoel te wachten. Op zijn gebruinde gezicht had zich een frons afgetekend. Foster had een zwaar hoofd; drie biertjes in de pub en nog een halve fles rode wijn voordat hij in bed rolde, waren niet echt bevorderlijk om helder te kunnen denken. Maar hij had het nodig gehad om in slaap te kunnen komen. Een door alcohol veroorzaakt coma was beter dan een nacht liggen woelen.

Harris zei niets, zelfs geen groet. Hij gooide alleen maar een exemplaar van een ochtendkrant op het bureau. Foster pakte de krant op.

Op de voorpagina stond een foto van Dammy Perry in een lange jurk, met lichtblond haar, brede lach, en lichte ogen die je vanaf de pagina aanstaarden. Ze zag er etherisch uit, onaards. Boven de foto stond in vette letters de kop: HAD ZE KUNNEN WORDEN GERED?

Nee, dacht Foster. Het artikel stond op pagina 3, en hij sloeg die op.

‘Het zijn in totaal zes pagina’s,’ zei Harris.

‘Jezus!’

‘En er staat een hoofdcommentaar op de achtergrondpagina. Daarin wordt gezegd dat we een onderzoek moeten instellen naar hoe het mogelijk was dat onze eenheid bij het verkeerde station van de ondergrondse stond en daardoor de kans heeft laten schieten de moordenaar te pakken.’

Foster bladerde door de pagina’s en luisterde maar half. De koppen vormden een opeenvolging van prangende vragen: WANNEER ZAL MANIAK WEER TOESLAAN? WAT DOET DE POLITIE? Er stond een foto in van Simon Perry, BROER VAN VERMOORDE DAMMY. Simon had het voor elkaar gekregen er zowel diepbedroefd als zelfbewust uit te zien.

‘Papier voor in de kattenbak,’ zei Foster, en hij gooide de krant terug op het bureau.

Er verscheen een vreugdeloos lachje op het gezicht van de commissaris. ‘Misschien vind jij dat, Grant. Maar dit is nu precies wat we niet kunnen gebruiken. Besef je wel hoe erg dit eruitziet?’

Foster had helemaal geen zin in een discussie over de zienswijze van de media. ‘Ik besef heus wel dat het er niet al te best uitziet, als het zo wordt gebracht. Maar we kwamen er pas een paar uur voordat het gebeurde achter dat hij een lichaam zou dumpen. De genealoog had ontdekt dat het in Notting Hill moest zijn. Er was geen tijd om de hele geschiedenis van de Londense ondergrondse na te pluizen. Het was gewoon een grote vergissing. In ieder geval was ze al dood toen haar lichaam werd gedumpt.’

‘Haar broer zal het ons ongelooflijk moeilijk gaan maken.’

‘Haar broer is een slappe halvegare.’

‘Die deel uitmaakt van de bijzondere parlementaire commissie van Binnenlandse Zaken.’

Foster zei niets, hij was erop voorbereid Harris’ paranoia wat publiciteit betrof over zich heen te laten komen.

‘Hoe zit het met het eerste slachtoffer? Hoe bestaat het dat nadat zijn lichaam werd gevonden, het bijna een week heeft geduurd voordat iemand erachter kwam dat hij was vermoord?’

Foster vertelde hem het verhaal van de zwerver die geen zwerver bleek te zijn. De ernstige uitdrukking op Harris’ gezicht week niet van zijn plaats. Harris had in zijn jonge jaren in het leger gezeten, en volgens Foster was hij met zijn kaarsrechte rug, peper en zoutkleurige haar, en overdreven gewichtigdoenerij, waarschijnlijk een prima legerofficier geweest.

‘We hebben meer mensen nodig,’ zei Harris toen Foster klaar was met zijn verhaal.

‘Daar ben ik het mee eens.’

‘Ik haal Williams en zijn team uit district Zuid.’

Dat was nou niet direct wat Foster in gedachten had. Ze moesten meer voetvolk hebben, niet nog een generaal. Hij protesteerde. Het vertrek, slechts verlicht door het bleke zonlicht van de vroege ochtend, werd donkerder toen twee dikke grijze wolken op elkaar botsten en samensmolten.

‘Ik neem de leiding over,’ zei Harris. ‘En mijn eerste beslissing zal je niet bevallen.’

Foster zei niets, maar hij voelde meteen spanning in zijn schouders.

‘Het team van inspecteur Williams, plus het grootste deel van jouw mensen gaan terug de straat op, op zoek naar getuigen, en pluizen alles na over de slachtoffers. Over hun leven, wie hun vijanden waren, alles wat ze maar kunnen vinden. En iedereen die de slachtoffers heeft gekend, moet die schets onder ogen krijgen. Ik zal die ook doorgeven aan de media. We gaan iedere ex-bajesklant die zich ooit van een mes heeft bediend aan een pittig verhoor onderwerpen. Williams zal het veldonderzoek coördineren en alles aan mij rapporteren. Jij richt je op het verleden. Ga na wat er verdomme in 1879 is gebeurd.’

‘Maar–’

‘Grant, er loopt iemand rond die in het wilde weg aan het moorden is,’ viel Harris hem in de rede. Hij wees met zijn vinger naar het raam. ‘De pers zit erbovenop. Ze zeggen dat er sinds de Yorkshire Ripper nog nooit zo’n klopjacht is gehouden.’

‘Gaat u dat er dan van maken?’ vroeg Grant.

‘Als we daarmee de moordenaar te pakken krijgen, ja,’ snauwde Harris.

‘We staan al dit hele onderzoek voor een raadsel, en nu we een aanknopingspunt hebben en een beetje grip op de zaak krijgen, laat u me vallen?’

‘Ik laat je niet vallen, Grant. Ik wil alleen dat je een ander deel van het onderzoek voor je rekening neemt.’

Dat deel waarbij je in donkere ruimtes over documenten, boeken en kaarten gebogen zit, dacht Foster.

‘We moeten inzicht krijgen in alles wat toen is gebeurd. Hoe zeggen ze dat ook alweer: “Het verleden is een land hier ver vandaan”?’

‘Dat geldt ook voor Frankrijk. Daar heb ik ook nooit naartoe gewild.’

Harris schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Mijn besluit staat vast.’

Foster wist dat Harris tot op zekere hoogte gelijk had. Om de problemen in het heden te kunnen oplossen moesten ze eerst wat er in het verleden was gebeurd tot een oplossing zien te brengen. Maar de moordenaar moest wel in het heden worden gearresteerd, en deze taak wilde hij zelf vervullen. En zoals het er nu uitzag zou hij in plaats daarvan met Barnes opgesloten zitten in het een of andere archief wanneer deze griezel uiteindelijk werd opgepakt.

‘De ex-vrouw van Graham Ellis komt vandaag het lichaam identificeren. Ik heb het laten fatsoeneren.’

‘Laat haar maar aan mij over,’ reageerde Harris onmiddellijk, en hij stond op uit Fosters stoel. Hij raapte zijn papieren van het bureau, kwam met zijn lange lichaam overeind en liep zonder Foster nog een blik waardig te keuren de deur uit.

Foster pakte een pen en smeet die tegen de muur.

 

Nigel stond buiten voor het krantenarchief een shagje te paffen toen Foster met piepende remmen stopte en met hoge vaart achteruit inparkeerde. Hij stapte samen met Heather uit de auto. Foster liep ongeveer drie meter voor haar uit. Toen hij bij de deur kwam, keek hij Nigel niet aan, mompelde geen groet, en liep rakelings lang hem heen naar de kleine receptieruimte.

‘Vraag maar niks,’ mompelde Heather tegen Nigel, die tussen zijn duim en wijsvinger zijn sigarettenpeuk wegschoot en achter haar aan naar binnen liep.

De veiligheidsbeambte bij de receptie bracht hen naar hun kamer. Ze liepen door een paar dubbele deuren naar het kleine ‘cafetaria’-gedeelte, dat slechts bestond uit een verzameling stoelen, tafels en automaten. Ze gingen naar links door nog meer dubbele deuren, naar een afdeling waarvan Nigel wist dat die alleen voor het personeel toegankelijk was, vervolgens rechtdoor naar de personeelskantine, en liepen toen een klein kamertje binnen waar het rook alsof het al heel lang niet was gebruikt. Op de muren waren de silhouetten te zien van foto’s en kalenders die daar hadden gehangen. Er waren geen ramen, en toen Nigel afwezig met zijn vinger over de tafel ging, zat die meteen dik onder het stof. Er waren twee draaistoelen en een gehavende houten stoel voor hen neergezet.

Foster deed de deur achter zich dicht. ‘Hier gaan we dus werken,’ merkte hij bars op.

Nigel begreep niet waarom ze hier moesten zitten, maar hij voelde dat het niet verstandig was naar de reden te vragen.

Foster merkte zijn verwarring op. ‘Als we boven aan de gang gaan, in het hoofdgedeelte, wie zegt dan dat Jan Publiek niet komt kijken wat we aan het doen zijn? En wie weet of dat maatje van je, die Gary Kent, of nog zo’n soort broodschrijver, niet een paar pond aan iemand van het personeel geeft in ruil voor een blik op dezelfde krant als die waarmee wij bezig zijn? Hier weten we tenminste dat we een beetje privacy hebben.’

‘Maar dat lost nog niet het probleem op dat het personeel kan worden omgekocht,’ wierp Heather tegen.

‘Nee, maar ik heb gevraagd om alle exemplaren van alle landelijke kranten uit de jaren zeventig van de negentiende eeuw hierheen te brengen.’

‘Allemaal?’ vroeg Nigel ongelovig.

‘Ja. Dus als ze zich door die hoeveelheid heen willen werken, kan dat. Maar tegen de tijd dat ze bij 1879 komen… Nou, dat gebeurt niet. Daar zijn ze te lui voor,’ zei hij.

Er werd op de deur geklopt. Foster deed open, mompelde iets en deed hem weer dicht. Nigel zag dat hij de jaargang van 1879 van de Kensington News and West Londen Times in zijn hand had, waarin hij zelf de gegevens had gevonden van de derde moord, die op zaterdagavond was gepleegd.

‘Ik heb het dienstdoend afdelingshoofd gevraagd me persoonlijk de Kensington News uit 1879 te brengen en heb gezegd dat als er iets uitlekte ik precies zou weten van wie dat kwam.’

Hij gooide het boek op tafel. Toen het met een doffe klap neerkwam, wervelde er stof op tussen de pagina’s.

‘Eerst kijken we hierin,’ zei Foster. ‘Als het andere materiaal komt, gaan we daarmee verder. We zorgen dat we zo veel mogelijk informatie over deze moorden verzamelen.’

‘Het meeste uit de landelijke kranten staat op microfilm,’ zei Nigel. ‘Daar moeten we–’

‘Er wordt een leesapparaat voor microfilms naar beneden gebracht, meneer Barnes,’ zei Foster meteen.

Nigel merkte wel dat als Foster ergens zijn tanden in had gezet, hij niet meer losliet.

Foster nam de taak op zich door de pagina’s van deze krantenjaargang te gaan. Hij sloeg de bladzijden om totdat hij bij de volgende editie kwam, gedateerd 11 april.

‘Daar gaan we dan,’ zei hij.

Heather ging bij hem staan en keek over zijn schouder mee. Nigel verroerde zich niet en staarde naar het leesapparaat voor de microfilms dat net binnen was gebracht.

 

DE GRUWELEN IN KENSINGTON: NOG MEER GEWELDDADEN

 

Zaterdagochtend jongstleden vormde Notting Dale wederom de achtergrond van een van de onwaarschijnlijk treurige taferelen waaraan deze buurt gedurende de voorbije twee weken maar al te gewoon is geraakt.

  Om van dit voorval zo helder en beknopt mogelijk verslag te doen, is het onontbeerlijk de plek te beschrijven die de locatie vormde van dit laatste misdrijf. Saunders Road, een in aanbouw zijnd huizenblok in het hartje van het nieuwe Norland Town, ligt pal ter rechterzijde van de West London Junction spoorweglijn, in een gebied dat tot voor kort bestond uit verlaten meenten en bouwland.

  Jongstleden vrijdagnacht waren de bewoners van Saunders Road zich niet bewust van de gruwelen die plaatsvonden op slechts enkele meters afstand van hun sponde, en op een steenworp afstand van het Norland Castle, waar de eerwaarde Booth en zijn heilsoldaten trachtten de harten te winnen en de levensomstandigheden te verbeteren van de minder bedeelden aldaar. Terwijl de bewoners van deze stille straat in diepe slaap waren, werd het lichaam van de afgeslachte John Allman, een in Ierland geboren handelsreiziger van achtendertig jaren en toegewijd vader van drie kinderen, woonachtig in de belendende Stebbing Street, verborgen op een stuk braakliggend terrein in de westelijke hoek van de rijtjeshuizen. De volgende dag, omstreeks het middaguur, toen een bewoner een luchtje schepte tijdens zijn gezondheidswandelingetje stuitte hij op de gruwelijke aanblik van het lijk van de heer Allman, dat met het gezicht naar beneden onder het puin lag!

  Het gerucht gaat dat Allman, een heer van goede naam die aanzien genoot onder de buurtbewoners, hoewel algemeen bekend was dat hij graag dronk, op weg was naar huis van de Queen’s Arms taveerne op de kruising van Queen’s en Norland Road, toen hij werd aangevallen door dit monster. Net zoals zijn onfortuinlijke medeslachtoffers, was een steekwond in de onderbuik voldoende om zijn heengaan te verzekeren.

  Ondanks de onwil van de politie om deze afschuwelijke daad te bevestigen, deed het gerucht de ronde dat de Moordenaar van Kensington weer zijn afgrijselijke werk had gedaan. Binnen het uur werd de omgeving rond Saunders Road door een politiekordon afgesloten voor het publiek. Vervolgens brak de hel los. Toen de avond viel, en het de mensen ter ore kwam dat zich in de buurt een bedelaar ophield die geheel bebloed was, doorbrak een uitzinnige menigte de afzetting en bewoog zich gewapend met toortsen in de richting van Shepherd’s Bush Common. In de veronderstelling dat dit de onverlaat moest zijn, gingen ze op zoek, angst zaaiend onder de smerige troep ongewassen lieden die hun beklagenswaardige bestaan leidden op het stuk land dat bekendstaat als de Green. Toen zij een doodsbenauwde zwerver tegenkwamen, leidde de bloeddorst van de meute ertoe dat hij bewusteloos werd geslagen. De arme ziel, die onschuldig wordt geacht, bezweek later aan zijn verwondingen.

 

Foster pauzeerde even. ‘Daar gaan we weer,’ zei hij met iets van treurigheid in zijn stem.

Heather fluisterde dat ze het bijna niet kon geloven.

 

Helaas, moeten wij tot onze grote droefenis en stijgende woede berichten dat De Moordenaar van Kensington opnieuw heeft toegeslagen, en daarmee in ons bescheiden deel van de wereld nog meer angst en hysterie heeft veroorzaakt. Nog geen 72 uur nadat het lichaam van de arme Allman werd ontdekt, werd het levenloze lichaam van Ilias Kelp, een manufacturier van omstreeks veertig jaar, door een voorbijganger aangetroffen in Powis Square, op het moment dat de klok van de kerk van All Saint voor het eerst sloeg na middernacht op de 8ste. Zijn keel was doorgesneden. Dit verdoemde, krankzinnige wezen had weer zijn boosaardige werk verricht alvorens te verdwijnen in de veiligheid van het duister.

  De politie heeft danig gefaald in haar poging deze demon ervan te weerhouden om zich heen te moorden, waardoor het totaal aan slachtoffers nu is opgelopen tot vijf onfortuinlijke schepselen die zijn vermoord door een enkele steek in het hart. Buitenstaanders beschouwen inmiddels North Kensington, Notting Hill en de Dale als een broedplaats van peilloos diepe schanddaden. Wij allen dragen het kaïnsteken op het voorhoofd. Wie twijfelt er nog aan dat deze buurt dit teken draagt vanwege deze misdrijven die met zulk een straffeloosheid zijn begaan? Gezien de politie nu vijf misdrijven tot haar beschikking heeft die aanwijzingen kunnen geven waarmede de onverlaat kan worden aangehouden, hebben ze buiten kijf gefaald.

  We vragen hun de onverlaat op te pakken. Neen, wij, bij monde van onze angstige lezers, éísen dit.

 

Drie slachtoffers in acht dagen, dacht Foster. Vijf in twee weken. Hoewel er weinig twijfel over bestond, bevestigde dit in zijn ogen dat het in deze zaak om iets persoonlijks ging. Iemand die alleen maar wilde nabootsen, zou absoluut een moordenaar hebben uitgekozen met een minder hectisch schema.

De volgende weekeditie berichtte dat drie dagen nadat het vijfde slachtoffer was gevonden, de politie een dertigjarig keuterboertje arresteerde dat Eke Fairbairn heette. Barnes vertelde hem dat die naam ‘Mooi Kind’ betekende, wat nogal wrang leek gezien de beschrijving die de krant gaf van Fairbairn als een ‘reus’, wiens ‘voorkomen te gruwelijk was om aan te zien’. Bij het station van Notting Dale had zich een menigte verzameld van honderden mensen die schreeuwend het hoofd van de verdachte eiste. Er werden geïmproviseerde galgen opgericht.

De politie liet tegenover de pers een zelfverzekerd geluid horen. De buren van de verdachte verdrongen elkaar om te bevestigen dat ze altijd al hadden geweten dat hij niet deugde, dat hij altijd al iets onbetrouwbaars had gehad. Fairbairn was ongehuwd, maar zijn vader en moeder, die bij hem inwoonden, waren gedwongen de buurt te ontvluchten. Of dat was uit schaamte of vanwege de dreigementen van het gepeupel, werd niet nader toegelicht. De verdachte werd in staat van beschuldiging gesteld. De krant, die eerder nog zo weinig vertrouwen had getoond in de bekwaamheid van de politie, was nu een heel andere mening toegedaan: de afdeling en de rechercheur die de leiding had in deze zaak, werden nu geprezen, zij het onder voorbehoud. ‘Wij vertrouwen erop dat er gerekend mag worden op een veroordeling,’ was het dreigende hoofdcommentaar.

Fosters mobieltje ging, wat hem terugbracht in de eenentwintigste eeuw. Het was Drinkwater.

‘Andy,’ zei Foster.

‘Hoe gaat het ermee?’

‘Hij heeft vijf moorden gepleegd.’

Drinkwater floot zachtjes. ‘Dus nog twee te gaan.’

‘Waar ben je mee bezig?’

‘Ik wilde u alleen maar laten weten dat het derde slachtoffer officieel geïdentificeerd is als Graham Ellis.’

‘Kwam zijn ex-vrouw nog met iets interessants?’

‘Niet echt. Ze had het laatste jaar van zijn leven geen contact meer met hem. Ze zijn blijkbaar niet als vrienden uit elkaar gegaan.’

‘Ik neem aan dat er iemand de dossiers van de firma controleert om na te gaan of er aanknopingspunten zijn tussen Ellis, Darbyshire en Perry?’

‘Op dit moment is er een team onderweg naar Cheshire. En nog iets: we hebben eindelijk het toxicologierapport van Darbyshire.’

‘En?’

‘Sporen van GHB in zijn bloed. En ook van PCP.’

Foster kende GHB als ‘vloeibare ecstasy’, of ‘date rape’, zoals het al snel op straat heette. Oorspronkelijk werd het gebuikt als narcosemiddel bij operaties, voordat het bekend werd en mensen het gingen gebruiken om af te vallen. Vervolgens werd het opgepikt door mensen in het uitgaanscircuit die genoeg hadden van ecstasy en op zoek waren naar een ander soort roes. Het wijdverbreide gebruik leidde nog tot een andere, meer sinistere toepassing: als een date-rape-drug die het slachtoffer machteloos maakte en in een comateuze toestand bracht. Er was tegenwoordig gemakkelijk aan te komen, dus deze ontdekking zorgde niet echt voor een doorbraak. Maar het wierp wel een nieuw licht op de manier waarop de moordenaar te werk ging.

‘Voldoende om hem te doden?’ vroeg hij.

‘Nee. Genoeg om hem voor een paar uur het bewustzijn te laten verliezen. Williams en zijn team zijn nu in de pub, en het ziet ernaar uit dat ze van plan zijn iedere GHB-gebruiker in Londen op te sporen.’

Daar zouden er nogal wat van zijn. GHB was niet alleen de uitverkoren drug van mensen die zo lelijk, verlegen of pervers waren dat ze alleen maar leden van het andere geslacht konden benaderen wanneer het object van hun lusten buiten westen was, maar ook door het uitgaanspubliek dat alle remmen los wilde gooiden.

‘Niet zo gek,’ zei Foster uiteindelijk. ‘Nog iets over die andere twee?’

‘Waarschijnlijk morgenochtend als eerste iets over Ellis, en de dag daarop over Perry. Maar Harris heeft tegen iedereen gezegd dat ze peper in hun reet moesten stoppen en de rapporten aan het eind van de dag afleveren.’

‘Dat wordt dus morgenochtend. Bel me als er nog iets boven water komt.’ Foster klapte zijn mobieltje dicht.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Heather.

‘Zijn ex heeft bevestigd dat de zwerver Ellis was. Wat betekent dat als de laatste gegevens kloppen, de moordenaar hem twee maanden heeft vastgehouden. Darbyshire werd positief getest op GHB. Dat is dan tevens de verklaring waarom de moordenaar in staat was Ellis zo lang vast te houden. Maar dan gaat het wel om een wagonlading GHB.’

Het verklaarde ook de doorligwonden. Ellis had al die tijd op zijn rug gelegen.

‘Heeft de moordenaar hem voortdurend onder verdoving gehouden? Maar hij heeft Perry iets meer dan een dag vastgehouden en Darbyshire maar een paar uur.’

Foster haalde zijn schouders op. ‘Misschien was hij alleen maar in de gelegenheid om naar Cheshire te gaan op de dag dat hij Darbyshire ontvoerde. Misschien is hij vanwege zijn werk of wat dan ook meestal in Londen.’ Foster wist dat hij op een spoor zat. ‘Of moest hij op die dag voor zijn werk in Cheshire zijn en zag toen zijn kans schoon.’

Nigel zei niets en staarde als gehypnotiseerd naar het enorme scherm van het leesapparaat.

‘En wat heb jij tot dusver?’

Nigel, die naar het apparaat bleef kijken, vertrok bij wijze van antwoord zijn gezicht.

‘Niet zoveel meer dan we al weten. Niet over de moorden tenminste.’

Foster werd een beetje nijdig. Nigel had gezegd dat The Times de beste bron zou blijken voor de dagelijkse berichtgeving over de moorden en hun nasleep.

‘Maar er is één ding. The Times, die zich meestal boven het gekrakeel verhief, schreef drie hoofdartikelen waarin de politie ervan langs kreeg, waaronder eentje op de dag van Fairbairns arrestatie. Deze moorden waren groot nieuws. In het Lagerhuis werden zelfs vragen gesteld over het politieonderzoek. Ook werd de man die was gearresteerd in een artikel omschreven als ‘een krankzinnige’.

Foster begreep niet waarom dat laatste van belang was. Die kerel had in twee weken vijf mensen afgeslacht. Dat kon je toch niet echt het gedrag van een normaal mens noemen.

‘Ze hadden toen een heel andere manier om geestesziekten te rubriceren,’ ging Nigel verder. ‘Vanaf 1871 werd in de volkstellingen aangegeven of iemand idioot, imbeciel of krankzinnig was. Het eerste betekende dat iemand leed aan aangeboren zwakzinnigheid. Een imbeciel was iemand die ooit geestelijk gezond was geweest, maar die gek was geworden. Een krankzinnige was behept met het verlies van verstand, maar kende ook heldere momenten. De laatste categorie omvatte een heel scala van aandoeningen. Bijvoorbeeld bij vrouwen die net een kind hadden gekregen. Eertijds werd een postnatale depressie als teken van krankzinnigheid beschouwd.’

‘Nigel, bedoel je dat deze kerel geestelijk uit zijn evenwicht was, maar niet schizofreen of psychotisch?’ vroeg Heather.

‘Nee, hij was misschien een beetje vreemd. Een excentriekeling.’

‘Werden krankzinnigen dan ook terechtgesteld?’ vroeg Foster.

‘Zeker wel. Je moest wel heel erg de weg kwijt zijn om te gek te zijn om niet te hoeven terechtstaan. De victorianen geloofden in schuld en boete, en daar werd maar zelden uitzondering op gemaakt.’

‘Probeer na te gaan of deze man heeft terechtgestaan. En zo ja, wat er dan met hem is gebeurd. Alles. Ik wil ook weten waar Saunders Road is. Als die nog bestaat–’

Heather viel hem in de rede: ‘Ik heb het nagekeken op het stratenplan op internet. Er is geen Saunders Road in W10 of W11.’

‘Shit,’ zei Foster.

‘Dat zouden we in het buurtarchief moeten kunnen vinden,’ opperde Nigel.

‘In het krantenbericht staat dat ze bezig waren de straat aan te leggen,’ voegde Foster eraan toe. ‘Er staat ook dat het in Notting Dale was, bij de spoorlijn. Dat betekent dat het aan de grens van Kensington en Chelsea met Hammersmith en Fulham was. Je weet wel wat daar nu doorheen loopt, toch? De Westway, een snelweg. Ga je me vertellen dat hij een lichaam uit een auto gaat gooien op een van Londens drukste verkeerswegen?’

‘Er is daar een onderdoorgang,’ bracht Heather spontaan uit.

Een donkere onderdoorgang. Dat zou te voor de hand liggend zijn, dacht Foster. Deze kerel deed niets wat voor de hand lag.

Hij moest ernaartoe, verder gaan met het onderzoek, niet opgesloten in een kamertje zitten lezen en door oude kranten bladeren.

‘Dan gaan Heather en ik naar het buurtarchief. We gaan kijken waar die straat precies was. Nigel, jij blijft hier en gaat na of Eke Fairbairn is berecht.’