- 8 -
Carstairs zat achter zijn bureau een memo te bestuderen, toen de vrolijke stem van Bishop hem via de intercom bereikte. 'Cairo op toestel 3, meneer, Fawda Ali.' Carstairs fronste zijn wenkbrauwen, niet omdat hij onderbroken werd, maar omdat de communicatie tussen de leden van de Atlasgroep altijd strikt tot een minimum beperkt bleef en dit telefoontje dus bijna automatisch op moeilijkheden duidde. 'Vervorm dit gesprek en kom binnen, Bishop, misschien heb ik je er wel bij nodig.' Hij nam toestel 3 op en zei: 'Met Carstairs, hoe gaat het, Fawda?'
'Goedemorgen, ja,' zei Fawda Ali. 'Wilt u dit gesprek alstublieft vervormen?'
'Dat gebeurt al,' zei Carstairs en hij trok een wenkbrauw op naar Bishop, die bij hem kwam zitten. 'Alles in orde,' zei Bishop en hij pakte een telefoon om mee te luisteren.
'We hebben hier een probleem,' begon Fawda Ali en Carstairs knikte. 'We hadden u van harte een man aanbevolen met de naam Max Janko, volgt u mij?'
'Ja,' zei Carstairs. Zijn gezicht verstrakte. 'En er is iets misgegaan?'
'Heel erg,' zei Fawda Ali. 'De foto die naar u getelegrafeerd is, was van een dubbelspion en niet van Max Janko . . .'
Mijn god, dacht Carstairs. 'Ga verder,' zei hij grimmig.
'Onze man Janko had een assistent, genaamd Flavien Bernard. Hij is degene die uw verzoek om een Arabisch sprekende agent onderschept heeft, wat allemaal heel snel ging, zoals u weet, omdat het om een noodsituatie ging en ik op het punt stond naar Tunis te vertrekken. Hij is degene die naar Marokko is gevlogen om uw agent af te halen.'
Carstairs zoog zijn longen vol en verbleekte. Bishop hoorde het aan en dacht: maar onze agent is Mrs. Pollifax, hij bedoelt Emily . . .
'U bedoelt Mrs. Pollifax,' herhaalde Carstairs wat Bishop dacht. Alleen aan zijn gezicht was te zien dat hij geschokt was.
'We zijn nog niet achter de werkelijke identiteit van Flavien gekomen,' zei Fawda, 'maar het is duidelijk dat hij tot nu toe aan elke screening ontsnapt is. Maar het gaat er nu om . . .'
Carstairs vloekte. 'Waar het om gaat is dat mijn agent Mrs. Pollifax de namen en foto's van alle zeven informanten voor hem heeft meegenomen, wat een zekere dood betekent voor zeven mensen en vermoedelijk ook voor Mrs. Pollifax.' En op bittere toon voegde hij eraan toe: 'Ik neem aan dat hij uw man Janko ook vermoord heeft?'
Fawda onderbrak hem. 'Ik achtte het mijn plicht om u meteen van het ergste op de hoogte te stellen, maar er is nog hoop.'
'Dat kunnen we wel gebruiken,' zei Carstairs kortaf. 'Er is al één wonder geschied. Onze man heeft een afschuwelijke moordaanslag overleefd. Hij is in een lege liftkoker gegooid. We hebben begrepen dat er een confrontatie is geweest, door Flavien geregeld, en aangezien dat op de twaalfde verdieping was, veronderstelde die Flavien . . .' - hij spuugde de naam eruit - ' . . .dat Janko dood was, maar hij heeft het overleefd. Een wonder, zoals ik al zei. Hij heeft twee uur lang op een balk gelegen, ter hoogte van de tiende verdieping, en hij is door werklui ontzet. Hij belde hiernaartoe vanaf het vliegveld, vlak voor hij naar Fez vertrok om Flavien te zoeken. Hij was er niet geweldig aan toe, dat begrijpt u, maar hij leefde.'
Carstairs floot tussen zijn tanden. 'Uitstekend! En toen?'
Fawda slaakte een zucht. 'Daar eindigt het wonder. Ik heb mijn telefoontje uitgesteld omdat ik nieuws van Janko verwachtte vanuit Fez. Ik heb nog niets gehoord.'
'Dat klinkt niet best.'
'Nee. Als u zijn dossier gelezen hebt, weet u dat hij op kantoor onmisbaar is, dat hij alles van documenten af weet, van boeken, van talen, van codes, noem maar op, maar hij heeft geen ervaring in het veld. Hij is met twee gekneusde ribben vertrokken, zei hij, en hij zal wel een flinke klap hebben opgelopen. Erger nog, hij is zonder pistool vertrokken. Misschien heeft hij wel problemen gekregen toen hij in Fez een pistool te pakken probeerde te krijgen en zonder pistool zou hij wel gek zijn om een confrontatie met Flavien te zoeken. Die vent staat voor niets. We kunnen alleen maar hopen dat hij hem uit de weg is gebleven.'
Carstairs zuchtte. 'Ik begrijp het.'
'Maar ik kan u wel vertellen,' vervolgde Fawda, 'dat we herhaaldelijk gebeld hebben naar het Palais Jamal Hotel in Fez en dat we aan de weet zijn gekomen dat een meneer Max Janko en een mevrouw Reed-Pollifax gistermorgen om vijf uur allebei betaald hebben en vertrokken zijn.'
'Vijf uur! Dus toen leefde ze in elk geval nog,' zei Carstairs enigszins opgelucht. 'Maar als ze met de verkeerde Max Janko vertrokken is, als ze met die Flavien vertrokken is, verdomme, Fawda, dan heeft mijn agent er geen idee van dat ze met de verkeerde man meereist.' Hij zweeg. Een nog bitterder gedachte kwam in hem op.
Het was Fawda die zijn gedachte onder woorden bracht. 'Of ze is uit de weg geruimd toen ze het hotel eenmaal verlaten hadden en reist helemaal niet met hem mee. We moeten ons overal op voorbereiden . . . Toen ze het lijstje en de foto's eenmaal aan hem overhandigd had, had ze voor hem geen enkel nut meer.'
Uit de weg geruimd, dacht Bishop. Hij heeft het over Mrs. Pollifax! Hij zegt dat ze misschien wel vermoord is, waarom gebruikt hij zo'n afschuwelijke uitdrukking, 'uit de weg geruimd', dat klinkt inhumaan, hij bedoelt dood, hij bedoelt dat ze misschien wel dood is, op dit moment, terwijl ze nooit begrepen heeft waarom, of waar we haar op afgestuurd hebben. Ik word misselijk . . .
Carstairs had een dossier te voorschijn gehaald en zei: 'We moeten niets aannemen, Fawda, we moeten doen wat we kunnen en die hoop van jou gebruiken. Jij hebt de namen van de informanten niet gekregen. Ik ga je nu de naam van een van hen geven. Kun je die opschrijven?'
'Zegt u het maar.' Voor het eerst klonk er enige emotie door in de stem van Fawda Ali en Bishop begreep dat hij het ook vreselijk vond.
'Ik ga je de naam van de informant in Fez geven en ik wil dat je hoe dan ook uitvindt - en ik zeg erbij dat je in dit soort noodsituaties permissie hebt om de telefoon te gebruiken, al weet alleen God of er telefoons zijn in de bazaar - ik wil dat je er op de een of andere manier achter komt of informant nummer één in Fez nog leeft.'
'Komt in orde.'
'Hij heet Hamid ou Azu,' zei hij. Hij spelde de naam en vertelde erbij waar in de bazaar de man kon worden aangetroffen.
'Staat genoteerd,' zei Fawda. 'Ik heb daar een man zitten die binnen een uur in de bazaar kan zijn . . . heel discreet, dat begrijpt u, zonder vragen te stellen. Het zal voorzichtig gebeuren, dat verzeker ik u.'
'Mooi . . . bel meteen als je iets gehoord hebt.'
'Uiteraard. Nog meer namen?'
'Je weet hoe belangrijk het is dat dit geheim blijft,' zei Carstairs kalm, 'ik riskeer al een heleboel door dit telefonisch aan je door te geven. Zoek eerst uit of nummer één veilig is. Zo niet . . .'
'Ja?'
'Zo niet,' zei hij vermoeid, 'dan zitten we nog dieper in de problemen. Dan moeten we nog eens goed nadenken en opnieuw beginnen.'
Toen hij had opgehangen, vloekte Bishop hartgrondig. Carstairs knikte. 'Zo denk ik er ook over. Maar het heeft geen zin Mrs. Pollifax op te geven totdat we meer informatie hebben.' Hij glimlachte wrang naar zijn assistent. 'We hebben hier al heel wat keren om haar zitten rouwen, Bishop, en op de een of andere manier heeft ze zich er altijd uit gered.'
'Dat zal deze keer moeilijk worden,' gromde Bishop. 'U hebt gehoord wat Fawda Ali zei, we hebben haar overgeleverd aan een of andere schoft die mensen in liftkokers duwt. Zo gauw ze de lijst met namen aan hem overhandigd had, en vooral de foto's . . . zoals wij haar geïnstrueerd hadden, verdomme . . .'
'Rustig, rustig,' probeerde Carstairs hem te sussen. 'Maar er moet iets zijn wat we voor haar kunnen doen!'
'Ja,' zei Carstairs kalm, 'we kunnen weer aan het werk gaan en wachten tot Fawda weer belt.'
Bishop keek hem woedend aan en liep met grote passen naar de deur van zijn kantoor.
'Bishop.'
Met tegenzin draaide hij zich om.
'Je weet net zo goed als ik dat dit een gevaarlijk vak is, en dat Mrs. Pollifax dat ook begrijpt.'
'O ja?' zei Bishop koppig. 'Misschien begreep ze dat in het begin, maar ze heeft al zoveel successen geboekt en zo vaak geluk gehad, dat ik durf te wedden dat ze vergeten is dat een mislukking ook tot de mogelijkheden behoort.'
'Er is op dit moment niets wat we kunnen doen. Bishop,' herhaalde Carstairs geduldig.
'Behalve wachten,' zei Bishop verbitterd.
Maar gelukkig hoefden ze geen heel uur te wachten. Fawda belde veertig minuten later al op met slecht nieuws. Het was niet eens nodig geweest dat zijn man in Fez persoonlijk op zoek ging naar Hamid ou Azu. iedereen in de bazaar weet dat hij dood is,' zei Fawda somber. 'Hij is zondagmiddag vermoord, voor zijn winkel, midden op de dag. Een mes in de rug. Niemand weet wie hem vermoord heeft, niemand heeft iets gezien.'
'O,' zei Carstairs. Hij knipperde met zijn ogen. 'Ja, dat verandert de zaak.'
'Ik heb geen hoop meer,' zei Fawda. 'Hij zal uw agent ook wel vermoord hebben.'
Carstairs keek naar het verbijsterde gezicht van Bishop en zei minzaam: 'De agent die ik gestuurd heb is niet op haar achterhoofd gevallen, Fawda, laten we de moed nog niet opgeven.'
'Maar u zei toch dat ze . . . een vrouw was?' Carstairs glimlachte zwakjes en met zijn ogen op Bishop gericht zei hij met klem: 'Een vrouw die ooit een vlucht uit Albanië heeft aangevoerd met twee gewonde mannen op sleeptouw, terwijl iedereen dacht dat ze gepakt zouden worden. We zijn misschien niet met veel, Fawda . . . en dit zou het einde kunnen betekenen voor de Atlasgroep, maar er begint een ideetje te groeien in mijn hoofd. Ik moet even nadenken.'
'Uit Albanië, zei u?' riep Fawda ongelovig uit.
'Uit Albanië, ja.'
'Maar wat kunnen we nu doen?'
'Geef me de tijd, Fawda, ik bel gauw terug.'
Toen hij de telefoon weer had neergelegd, vroeg Bishop achterdochtig: 'Wat voor ideetje groeit er in uw hoofd? Zei u dat om mij op te vrolijken of Fawda? Er is niemand die ons helpen kan. U weet hoe klein de Atlasgroep is, u kunt dit niet mee naar Boven nemen, want Mornajay is op vakantie.'
'Ja,' zei Carstairs luchthartig, 'Mornajay blijft ons verrassen, nietwaar? Die man die nooit op vakantie ging tot dat plotselinge en mysterieuze tripje naar Thailand, een jaar geleden nu. En nadien heeft hij in juli een week vakantie gehad en nu is hij weer voor twee weken weg. Een heel gezonde verandering, vind je niet?'
Bishop gaapte hem aan. 'Moeten we het nu over de gezondheid van Mornajay hebben?'
Carstairs glimlachte. 'Schaam je je niet, Bishop? Je bent vergeten waar hij naartoe is . . . Hij zit in Spanje, Bishop . . . Spanje, aan de Straat van Gibraltar. Marokko ligt aan de overkant van die Straat. Bel zijn secretaresse even, wil je? Probeer erachter te komen waar hij vandaag bereikt kan worden.'
'Maar wat kan hij doen?' vroeg Bishop verbaasd.
Carstairs zuchtte. 'Bishop, er is nog hoop. We hebben nog niet gehoord dat Mrs. Pollifax vermoord is en zo lang we nog niets gehoord hebben, doen we - moeten we doen - alsof ze nog in leven is. In moeilijkheden misschien, maar in leven. Als ze nog leeft, dan weten we de plaatsen waar ze naartoe moet. We kunnen geen foto's telegraferen, maar we hebben de namen van de stadjes op haar lijst. We kunnen een man naar het eind van de route sturen, naar Zagora en Rouida, voor het geval ze het redt.'
'U denkt echt . . . maar wie?'
'Mornajay, natuurlijk,' zei Carstairs, en hij leunde lui achterover in zijn stoel. 'Mornajay is van de CIA en hij is ook van Atlas en hij is een van de mensen van Boven. Hij heeft invloed en ervaring. Vakantie of geen vakantie, we moeten weten wat er gaande is en hij is de man die dat kan uitzoeken.'
'Goddank,' prevelde Bishop. Hij leunde naar de intercom, drukte twee toetsen in, kreeg de secretaresse van Mornajay ervoor en gaf de hoorn aan zijn superieur.
Even later zei Carstairs: 'Mevrouw Hudson? Met Carstairs. Kunt u me alstublieft vertellen hoe we Mornajay zo snel mogelijk kunnen bereiken, in elk geval vandaag nog, liever binnen een uur en het liefst over vijf minuten?'