- 4 -

 

Mrs. Pollifax sliep, werd wakker, viel weer in slaap en werd om kwart over vier gewekt door room service met het ontbijt dat ze besteld had. Ze had geen trek, maar at het toch maar op, haar gedachten bij de mismoedig makende avond van daarvoor. Zelfs de televisie, waarop een in het Frans nagesynchroniseerde James Bond film vertoond werd, had haar zenuwen niet weten te kalmeren. Ze had overwogen om Carstairs een telegram te sturen teneinde hem persoonlijk te rapporteren dat Hamid ou Azu vermoord was, ongeacht hoe beledigend dat voor Janko zou kunnen zijn, maar moest het idee laten varen toen ze via de receptie te horen kreeg dat de postkantoren die dag gesloten waren. Deze frustratie had haar stormachtige gevoelens jegens Janko weer nieuw leven ingeblazen. Zijn onverschilligheid over de moord was weerzinwekkend en heel even voelde ze een waarachtige paniek opkomen bij het vooruitzicht hem een week lang gezelschap te moeten houden. Ze was er niet aan gewend om zo vijandig behandeld te worden en een ogenblik lang wilde ze wel vluchten. Maar haar kwaadheid over zijn brutaliteit won het van haar paniek. Dapper hield ze zichzelf voor dat die vijandigheid zijn probleem was, niet het hare, en dat ze niet zou, niet mocht toestaan dat zijn vijandigheid haar intimideerde of, erger nog, haar zelfrespect aantastte. Niettemin had ze slecht geslapen. Er had steeds een man door haar dromen gespookt, die voorover over een koperen tafeltje lag, met een mes in zijn rug.

Klokslag vijf uur stond ze in de hal. Ze had haar rekening betaald en had haar tassen bij zich. In haar handtasje droeg ze de foto met het adres van de informant in Er-Rachidia. Janko had haar verteld dat ze daar vroeg in de middag zouden aankomen. Als ze erin slaagden hem te vinden en als hij bij de foto bleek te passen, konden ze voor het vallen van de avond nog een andere informant controleren in Erfoud. Maar ze nam geen risico's en de foto van de man in Erfoud bleef veilig opgeborgen in haar geldriem. Het was mooi genoeg als ze vandaag in Er-Rachidia zouden aankomen. Dat was al een hele rit. En in Er-Rachidia zouden ze, tenminste dat hoopte ze, in het Gharmee Espresso Café een kelner aantreffen, genaamd Ibrahim, een hartelijke, vrolijke man, gedrongen en gladgeschoren. Op de foto stond hij met zijn handen op zijn heupen en glimlachend op een terras, voor een rij tafeltjes, met een groene schort voor.

Janko kwam een minuut later de lift uit. Hij knikte kortaf. Ze liep achter hem aan naar buiten, naar de kleine blauwe Renault die op hen stond te wachten. Zijn eerste woorden van die dag klonken geringschattend. 'Wat is dit?'

'Dit?' vroeg ze, terwijl ze hem het pakketje overhandigde dat in krantenpapier was gewikkeld. 'Twee djellabah's, gisteren in de bazaar gekocht.' Voor het gezellige uitje een nachtmerrie werd, voegde ze er in stilte aan toe.

Hij liet het pakje in de kofferbak vallen alsof ze hem de vuilnis van één dag had overhandigd. Ze wilde wel dat Cyrus bij haar had kunnen zijn: Cyrus had vast doeltreffend afgerekend met de onbeschoftheid van Janko, zoals zij uiteindelijk ook zou moeten doen. Maar zijn jaren als advocaat en rechter hadden Cyrus dan ook enigszins vertrouwd gemaakt met de minder prettige persoonlijkheden die op deze aarde rondliepen. Hij zou het waarschijnlijk alleen maar komisch gevonden hebben.

Ik moet proberen het komisch te vinden, dacht ze, terwijl ze naast Janko voor in de Renault ging zitten. En toen schoot haar iets anders te binnen. Zou hij zich bij Cyrus wel net zo gedragen? Of was de houding van Janko uitsluitend een gevolg van het feit dat zij een vrouw was?

Misschien voelt hij zich wel vernederd, dacht ze verbaasd. Dit besef schokte haar, maar ze klampte er zich toch aan vast, omdat ze hem zo beter meende te begrijpen.

'Mag ik nu de foto zien?' vroeg hij met zijn gebruikelijke sarcasme en een uitgestoken hand.

Ze overhandigde hem de foto uit Er-Rachidia. 'We moeten naar het Gharmee Café zoeken, aan de hoofdstraat.'

'O, dank u beleefd,' zei hij overdreven hoffelijk. Ze vertrokken in de melkachtige schemering die aan de zonsopgang voorafging. De lucht werd steeds helderder en toen ze Fez achter zich lieten, waren de gebouwen van de stad al duidelijk zichtbaar. Een gouden licht gleed over de daken en vergulde de vensters van de witgewassen huizen. Janko chauffeerde zwijgend. Hij had een muur tussen hen opgetrokken die even ondoordringbaar was als plexiglas. Hij wilde haar domweg niet mee hebben en ze had het idee dat ze zijn vijandigheid bijna kon aanraken, dat die tastbaar werd, een vorm en een inhoud kreeg die haar beide benauwd maakten. Ze had wel begrepen dat hij arrogant was, maar een dergelijke halsstarrige en hardnekkige afwijzing van haar aanwezigheid had ze toch niet verwacht. Ze probeerde zich voor de geest te halen waarom ze hier überhaupt was. Hij maakte het haar in elk geval duidelijk genoeg dat ze voor hem geen enkel nut had, dat er voor deze klus alleen zeven foto's en een chauffeur nodig waren. Hij weigerde de tragedie van gisteren in de bazaar met haar te bespreken en hij weigerde zelfs over het weer te praten, dat mistig en koel was. Op deze eerste morgen in een vreemd land, met een man naast haar die zo vastbesloten was een vreemde voor haar te blijven, was het effect onmiskenbaar. Ze voelde zich verbannen en eenzaam.

Wat droeg ze bij, waarom was ze hier, vroeg ze zich af. Ze deed verwoede pogingen om zich de redenen te herinneren die Bishop haar gegeven had. Hij had het over een heilzame werking gehad . . . Carstairs maakte zich zorgen . . . en hij had iets gezegd over het rechtzetten van problemen die Janko zou kunnen veroorzaken wanneer hij ongemanierd deed of kwaad werd. Ze vond het een giller, nu, maar het had ook wel iets van een troost. Tot nu toe was de grofheid van Janko alleen op haar en op Dasran gericht geweest, maar nu ze Fez achter zich lieten en meer landelijke streken zouden gaan opzoeken, waren er ongetwijfeld andere Dasrans die hij neerbuigend en minachtend behandelen zou, en dan zou ze toch nog van enig nut kunnen zijn. Dan kon ze de rotzooi mooi opruimen die een ander gemaakt had, bedacht ze sikkeneurig.

Om haar aanwezigheid kenbaar te maken, zei ze onverschrokken: 'Ik heb begrepen dat in Marokko, als islamitisch land, vrouwen als inferieur aan mannen worden beschouwd, meneer Janko. Ik vraag me af of het mogelijk is, gezien uw gedrag, dat u ook vindt dat vrouwen inferieur zijn?'

Hij keek vluchtig haar kant uit. 'Doe niet zo vermoeiend.'

'Zou u het ook vermoeiend vinden om iets te zeggen over de moord op Hamid ou Azu gisteren? Het lijkt mij een toeval dat ook ons aangaat.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Dat is een zaak voor de politie.'

'Ja, maar als we . . . denkt u dat het mogelijk is dat we gevolgd worden en dat we de moordenaar misschien op een spoor gezet hebben?'

Hij zette heel nadrukkelijk zijn achteruitkijkspiegeltje recht en keek erin. 'Er rijdt niemand achter ons en waarom zouden ze ook? U hebt te veel verbeelding.'

Ook zij keek achterom, maar de weg was leeg en ze slaakte een zucht. Ze wilde wel dat hij zich iets opener opstelde. 'En het weer dan? Dat begint kouder te worden dan ik verwacht had.'

'Ik haat weerpraatjes,' zei hij.

En dat was dat . . . het leek zinloos om verder te gaan. Nog één zo'n dag, bedacht ze, en ze zou niet langer in staat zijn om haar woede te bedwingen. Dan zou ze tegen hem gaan gillen en ze had al in geen jaren meer gegild.

Hun route door Fez had hen langs het koninklijk paleis gevoerd - een van de zeven, las ze in haar reisgids. De poorten werden goed bewaakt door mannen in donkere, olijfkleurige uniformen en helder groene baretten met rode emblemen. Maar toen ze de stad uit waren, kwamen ze in een land terecht dat helemaal verlaten leek. Ze reden tussen sappige groene velden door, onder een enorme, bleke hemel. Het terrein was vlak zover het oog reikte. De enige tekenen van menselijke bewoning waren wat oude, afbrokkelende muren en plotseling een klein winkeltje, midden in die verlatenheid, met grote brokken steen op het dak van golfplaten, om te voorkomen dat de wind die door de vallei joeg het dak met zich mee zou voeren.

Weldra doken er cipressen op, die het vlakke groene land een zachter tintje gaven. En heel in de verte doemden bergen op, met een belofte van verandering. Mrs. Pollifax kreeg heimwee naar Cyrus, met wie ze tenminste over haar indrukken zou kunnen praten. Een rit van vijfhonderd kilometer met Cyrus zou nooit saai kunnen zijn. Zijn commentaar was altijd spits en vaak humoristisch en met hem in een auto opgesloten zitten was een waar genoegen.

Tot nu toe heb ik zulke leuke mensen ontmoet, dacht ze, zulke interessante mensen, op die reisjes voor Carstairs, en ik moet niet meteen gaan zitten klagen als er ook eens een minder geschikte figuur tussen zit. Ik heb tot nu toe gewoon geluk gehad. Met weemoed dacht ze terug aan John Sebastian Farrell, met wie ze haar eerste avontuur had beleefd, in Albanië, en later nog één in Zambia. Ze glimlachte bij de gedachte aan die goede oude ijzervreter. En er waren zoveel anderen geweest, zoals Robin Burke-Jones, die ze de eerste keer als geveltoerist had ontmoet in Zwitserland. De brieven en kaarten die elk jaar voor Kerstmis bij haar in de bus gleden, droegen zulke exotische postzegels, dat ze de nieuwsgierigheid van de postbode elke keer moest afleiden door hem de postzegels mee te geven voor zijn verzamelende zoontje, maar het was wel heel moeilijk gebleken om een verklaring aan te voeren voor de enveloppen met het Koninklijke wapen van Zabya.

Ze kwamen door het eerste dorpje dat ze in een uur gezien had, een klein, omheind groepje huizen van in de zon gedroogde bouwstenen en met platte daken. Mannen in haveloze djellabah's en op laarzen stonden om een enorme hoop dampende mest heen, die door twee mannen in een kar werd geschept met een ezel ervoor. De poort in de muur achter hen was bleekblauw. Hij stond half open en een kind op blote voeten stond in de opening naar de mannen te kijken. Toen lieten ze het dorpje weer achter zich, de aarde werd chocoladebruin en er liepen opeens elektriciteitsdraden langs de weg. De horizon was inmiddels achter een rij lage heuvels verdwenen en opeens was er een bocht in de weg en lag er een berg van steen voor hen, bezaaid met grotten, en met een zuidelijke helling die begroeid was met mossen en gras.

Ze klommen nu en met de stijging van de weg veranderde het landschap in een wereld van rotsen en gras, met daarachter hoge bergen en een lucht vol grote, jagende wolken. Tot haar verbazing schraapte Janko zijn keel en deed zijn mond open. 'De Midden-Atlas,' zei hij, en hij gebaarde naar het gebergte op de achtergrond.

'Dank u,' zei ze beleefd. Om hem aan te moedigen voegde ze eraan toe: 'Bent u dan al eerder in Marokko geweest?'

'Nee,' zei hij geringschattend. 'Ik heb gewoon een goede kaart bestudeerd.'

'O, zo.' Ze probeerde het nog een keer. 'Als we nog honderden kilometers voor de boeg hebben, hebt u dan al besloten waar we ergens kunnen lunchen?'

'Het volgende stadje van enige betekenis is Midelt,' zei hij stijf. 'Daar pauzeren we.'

'Mooi,' zei ze, waarna het weer stil werd. Toch vroeg ze zich af waar hij aan dacht onder het rijden. Af en toe zag ze dat zijn wenkbrauwen zich samentrokken in een frons en één keer krulden de mondhoeken onder zijn zware snor zich in een onmiskenbare glimlach. Zijn gedachtewereld, bedacht ze knorrig, moest wel heel erg amusant zijn. Jammer dat hij die niet met haar wilde delen.

Ze lunchten in Midelt, in een café met ronde tafeltjes, rode stoelen en groezelige ramen. Er werd een grote aardewerken pot voor hen opgediend met een dampende tajine: couscous, gesmoorde pompoen, kool, linzen en draadjes kippeviees. Ze lunchten weliswaar in stilte, maar er waren in elk geval mensen naar wie Mrs. Pollifax kon kijken. Aan een klein tafeltje zat een jong Europees meisje achter een pakje Kiri sigaretten en een potje muntthee. Ze staarde voor zich uit, haar hoofd in een wolk van sigarettenrook gehuld. In een hoek zat een groepje norse arbeiders en vlak bij hen een klein clubje toeristen, die Duits leken te spreken. De klok op de muur, die reclame maakte voor een beroemde cola, was lang geleden om negen uur stil blijven staan. Zorgvuldig las ze alle reclameposters die op de muur waren bevestigd, voor Stork Bier, voor NIDO (Instant full cream powdered milk from Nestlé) en voor Siai Harqzem Eau Minerale Naturelle.

Ze vond het bijna jammer om weer te vertrekken, maar de resterende kilometers werden wel steeds interessanter. Deze middag zouden ze informant nummer twee gaan bekijken, nog dezelfde avond gevolgd door nummer drie. Als ze in dit tempo bleven doorgaan, bedacht ze opgelucht, zou haar opdracht eerder volbracht zijn dan verwacht werd en zou haar akelige metgezel naar de zolder van haar geheugen verwezen kunnen worden, net als die nieuwe geranium-variëteit die het drie zomers geleden, ondanks haar inspanningen, niet gehaald had, en die nu alleen nog maar een schimmig bestaan leidde als herinnering.

Na Midelt kwamen ze in een bruin en rotsachtig landschap terecht, met vreemde, vulkaanvormige plateaus die afstaken tegen de verre bergen, waarop eeuwige sneeuw lag. Ze kwamen langs een paar huizen van ronde stenen met tinnen daken en vervolgens door een dorpje dat zowaar op een minaret kon bogen. Een Marokkaanse vlag wapperde in de wind en het rood van de vlag was de enige vrolijke kleur in de verre omtrek. Ze was zich er voortdurend van bewust dat ze hoger en hoger kwamen. Hier en daar lag al sneeuw. De rotsen - in elke denkbare kopertint - veranderden in heuvels vol grotten. Ze reden langs de rand van een diep ravijn, schoten een tunnel binnen die in de rotsen was uitgehakt en kwamen weer te voorschijn in een zonovergoten heuvellandschap.

In de ogen van Mrs. Pollifax zag Er-Rachidia eruit als een oase van beschaving na hun lange trip door een bruine leegte. Ze reden door een brede hoofdstraat, met links en rechts deuren waarop bordjes prijkten met opschriften als Dentiste, Bureau de Poste, Docteur, Tabac en Tailleur. Bij een kruispunt stond zelfs een soort huifkar met een man die snoepgoed verkocht. De zon scheen en aan alle kanten zag ze bergen oprijzen, steeds hoger, tot aan de verre, met sneeuw bedekte pieken van de Hoge Atlas. De stad lag weggestopt in de heuvels. Ze voelde zich meteen weer een stuk beter. Het ergste was achter de rug, ze hadden Er-Rachidia bereikt en hun volgende en laatste stop, Erfoud, lag nog geen honderdvijftig kilometer verderop.

Om haar enthousiasme nog verder te prikkelen, zag ze Café Gharmee bijna meteen, halverwege de hoofdstraat, tegenover de kruising in het centrum van de stad. 'Daar is het!' riep ze uit. 'Dat café met dat terras daar. O, wat ziet dat er leuk uit!'

'Ik kan het heel goed zonder hulp vinden,' zei Janko korzelig. 'Daar had ik geen moment aan getwijfeld,' zei ze. Ze weigerde haar goede bui meteen weer door hem te laten verpesten. Er waren zelfs auto's in dit stadje, er stond een hele rij aan beide kanten van de straat geparkeerd. Waar waren die allemaal vandaan gekomen, vroeg ze zich af, ze hadden er onderweg maar zo weinig gezien. Het zag er zelfs even naar uit of er geen parkeerplaats te vinden zou zijn, maar toen reed een kleine auto met het opschrift Petit Taxi weg van een plekje vlak bij het café. Janko zette de Renault op die plaats neer en schakelde de motor uit.

'Ik trakteer,' zei ze onbaatzuchtig. 'Muntthee of espresso?' Zonder zijn antwoord af te wachten of zelfs maar te wachten tot hij klaar was om uit te stappen, deed ze de deur open en liep ze snel naar het café, blij dat ze even een paar seconden bij hem weg kon zijn, dat ze even vrij kon zijn. Ze zoog haar longen vol frisse berglucht en genoot van het tintelende gevoel in haar benen, die zo lang opgevouwen in de wagen hadden gezeten. Ze nam plaats aan een tafeltje vlak naast de ingang, van waar ze zowel naar binnen kon kijken, als naar de mensen op straat. Even later voegde Janko zich bij haar. 'Niet veel djellabah's hier. Veel broeken en westerse T-shirts,' prevelde ze.

'Provinciehoofdstad,' zei hij kortaf.

'O.'

Vanuit haar stoel zag ze niemand die op Ibrahim leek, ze zag zelfs helemaal geen kelner, en ze besloot dat het een geschikt moment was om op zoek te gaan naar het damestoilet. Janko geeuwde en ze besefte dat hij dus toch menselijke trekjes had. Een honderden kilometers lange autorit, met alleen een lunchpauze, had zijn weerslag op hem.

In het café zaten een paar mannen aan de bar, waarachter thee, espresso en bier werden verkocht. De barkeeper was een zwaar besnorde, oudere man, maar niet Ibrahim Atubi. De gedachte bekroop haar dat als ze de bedrieger hier in Er-Rachidia ontdekten, ze zich Janko niet anders kon voorstellen dan als een blok aan het been. Zou zijn vijandigheid jegens haar hun orders bijvoorbeeld in de weg staan om onmiddellijk een telegram naar Baltimore te sturen? Zou zijn hardnekkige weigering om hun taak in eendrachtige samenwerking uit te voeren, dieper zitten dan de wil om die taak tot een goed einde te brengen? Deze gedachte was nieuw voor Mrs. Pollifax en verontrustte haar.

Ze trok de deur van het damestoilet weer achter zich dicht en kwam bijna in botsing met een man die met een blad voorbij snelde. Hij droeg een groene schort en stapte achteruit met een gehaast: 'Pardon, madame !'

Ze keek hem aan en glimlachte. Ze was bijna in botsing gekomen met Ibrahim. 'Het geeft niks,' zei ze.

'Ah, u spreekt Engels! Is uw bestelling al opgenomen?'

'We zitten buiten,' zei ze.

Hij knikte verwoed. 'Eén minuutje, dan kom ik eraan, mevrouw. Excuseert u mij, ik moest daar nog wat . . . hoe noemt u dat . . . broodjes . . . brengen.'

'Broodjes, ja,' zei ze. Ze liep weer terug naar het tafeltje buiten. Janko had een sigaret opgestoken en zat weer verzonken in de gedachten die hem de hele dag al hadden beziggehouden, zijn zware wenkbrauwen gefronst.

Ibrahim kwam vrijwel meteen achter haar aan en vroeg, met een buiging en een glimlach die precies overeenkwam met de glimlach op de foto, wat ze wilden bestellen.

Janko bekeek hem aandachtig en zei: 'Du thé a la menthe.'

'Espresso,' zei Mrs. Pollifax. Toen hij weer naar binnen was, glimlachte ze naar Janko. 'Dat is Ibrahim.'

Hij knikte. 'Ja, dat is Ibrahim.'

'Heel aardige man.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ongetwijfeld.'

Even later was Ibrahim weer terug met hun bestelling. Janko kreeg een blad met een glas vol munttakjes en een bordje met suikerklontjes, Mrs. Pollifax kreeg een klein kopje espresso. Ze had het kopje snel leeg en aangezien er geen hoop was op een gesprek, keek ze naar Janko, die met een wezenloze blik in zijn ogen aan zijn glas thee zat te nippen. Twee eenzame zielen die elkaar nooit bereiken, dacht ze. Wat een verspilling. Ze keek op haar horloge en zei: 'Ik heb mijn espresso op. Ik loop die straat even in om wat van de stad te zien. Ik ben zo terug.'

'Graag,' zei hij kortaf.

Ze stond op en stak de straat over. Aan het begin van de straat die daar begon liep ze onder een bordje van een tandarts door, waarop een dreigend gebit stond afgebeeld. Ze bleef even bij een krantenkiosk staan en glimlachte toen ze een Mickey Mouse boekje zag dat de titel Mickey Jeux droeg. Ze kon nergens een Engelse krant ontdekken en liep door naar de volgende winkel, die volhing met bonte papieren slingers in rood, geel en turquoise. Op een groot bord stond Tabac, een kleiner bordje meldde dat er ook Souvenirs werden verkocht.

Ze ging naar binnen en knikte naar de eigenaar, die achter de toonbank stond. Opgetogen begon ze rond te snuffelen. Ze zag kleine, gepolijste doosjes van cederhout, pakjes wierook en kaarsen voor in de moskee, primitief houtsnijwerk en een paar eigenaardige dozen van koper en zilver. Ze pakte er een om hem te bewonderen.

Een stem achter haar zei in het Engels: 'Wat u daar in uw hand houdt, is een doos voor de koran. Er zit een koordje aan waarmee hij om de nek kan worden gehangen.'

Zijn Engels was vlekkeloos. Ze draaide zich om en zag dat de eigenaar nog steeds achter de toonbank stond, maar achter haar stond een andere klant. Hij droeg een grijs-met-wit gestreepte djellabah. Zijn donkere hoofddoek lag losjes op zijn hoofd. Hij had een vriendelijk en aantrekkelijk, donker gezicht, met een dun snorretje en - verrassend genoeg -blauwe ogen.

'Dank u, dat wist ik niet,' zei ze met een glimlach. In het Arabisch riep hij iets naar de eigenaar, waarna hij geamuseerd tegen haar zei: 'Hij zegt dat de prijs vijfenveertig dirham is, maar, als ik u iets mag adviseren: als u het mooi vindt en u wilt het graag kopen, dan zou ik proberen over de prijs te onderhandelen.'

Ze voelde een enorme opluchting dat ze eindelijk met iemand praatte, dat ze in gesprek was met iemand. Eindelijk werd ze als mens beschouwd en de vriendelijkheid van de man ontroerde haar. 'Ik vind het heel charmant,' zei ze stralend. 'Zou u nog iets verder willen gaan en mij zeggen hoeveel ik bieden moet?'

'Probeer het eens met vijfendertig dirham.'

'O, lieve help, hoeveel is dat in dollars, weet u dat toevallig?'

'Zo'n $4,50, geloof ik.'

'Zo weinig maar!' riep ze verbaasd uit. In haar enthousiasme richtte ze zich meteen tot de eigenaar. 'Wilt u hier vijfendertig dirham voor accepteren?'

De man achter de toonbank keek de man naast haar quasi-verwijtend aan. Vervolgens hief hij, in een dramatisch gebaar, zijn handen ten hemel en zuchtte een keer heel diep, maar toen glimlachte hij. 'Oui . . . ja. Vijfendertig dirham.'

'Kijk, ziet u wel?' zei haar nieuwe vriend. 'Bent u toerist?' vroeg hij toen. 'Hebben ze u over Er-Rachidia verteld? De mensen hier worden de mensen van de tempel genoemd, afstammelingen van Ali. Het is een heel bijzondere plaats.'

'Ook dat wist ik niet,' zei ze. Ze glimlachte en bekeek haar Marokkaanse geld. 'Is dit een dirham?'

'Ja . . . nee, die niet, alleen die grote munten, maar daar hebt u er niet genoeg van. Hebt u bankbiljetten? O, ja, daar hebt u al vijfendertig dirham.'

'Hoe zeg je dank u wel in het Arabisch?' vroeg ze.

'Dank u wel is shukren.'

Ze knikte. 'Dan zeg ik tegen u dank u wel en tegen hem shukren.' Ze overhandigde het geld aan de winkelier, waarna haar nieuwe aanwinst in krantenpapier werd gewikkeld. Er ging een touwtje omheen en zo kreeg ze het doosje mee. 'Shukren,' zei ze met een dankbare glimlach.

'U begint onze taal te leren!' zei de winkelier verrukt. Ze wuifde naar de man met de blauwe ogen en haastte zich naar buiten. Ze zag Janko al ongeduldig naast de auto staan wachten, maar ze was toch tevreden. Ze had met twee echte Marokkanen gepraat, ze had een brug geslagen! Misschien kon ze toch nog iets van deze reis maken. Haar tevredenheid was gauw verdwenen. Janko stond met opeengeklemde lippen te wachten, hij was woedend. 'We hebben nog bijna honderdvijftig kilometer te gaan,' zei hij boos, 'en u houdt de boel op, precies zoals ik voorspeld had. Moet ik u er nog aan herinneren dat u hier niet bent om te winkelen?' Toen ze hem domweg aanstaarde, ontzet door de toon die hij aansloeg, stak hij een hand uit en zei: 'Ik zou nu graag alle foto's willen zien, ik vind dat u daar nu lang genoeg kinderachtig over hebt gedaan.'

Haar lippen verstrakten. 'Kinderachtig?' herhaalde ze. 'Meneer Janko, als u zo doorgaat zal het niet lang meer duren of ik verlies mijn geduld met u. Er is zich een enorme woede in mij aan het opstapelen over uw gedrag en uw . . . uw hebzucht naar die foto's. U maakt wat een prettige reis door Marokko zou kunnen zijn tot een heel onprettige reis.'

'Nu laat u goed zien hoe naïef en onervaren u bent,' zei hij kil. 'Agenten worden erop getraind om nooit hun emoties te uiten en u bent nu al kwaad.'

'Integendeel,' wierp ze tegen, 'het lijkt er nog niet op.'

'Ik kan niet wachten tot het zover is,' snauwde hij. Hij deed het portier voor haar open. 'Ga zitten, we hebben al genoeg tijd verknoeid.' Zonder nog eens naar de foto's te vragen nam hij plaats achter het stuur en startte hij de motor. Nu zijn we zover dat we alleen nog maar ruzie kunnen maken, dacht ze bitter. Ze hield haar mond stijf dicht. Ze wierp nog een keer een blik op het café en zag dat Ibrahim hun tafeltje aan het opruimen was. Toen hij de wagen hoorde starten, keek hij op. Hij wuifde naar haar.

Ze wuifde terug en dacht: als ik zo af en toe mensen als Ibrahim en de man met de blauwe ogen kan ontmoeten, dan kan deze reis met Janko nog draaglijk zijn. Maar ze wist dat ze met een van de meest vernietigende vormen van eenzaamheid werd geconfronteerd: die van de nabijheid van iemand voor wie zij niet bestond en die haar min of meer dood verklaarde.

Terwijl Janko gas gaf, hoorde ze door het open raam de verre galm van een muezzin, de golfbeweging in de jammerende stem waarmee hij de gelovigen opriep tot het gebed - Allah ila la Allah! Even later verwaaide de stem en reed Janko met gierende banden de hoofdstraat uit, op naar Erfoud, waar ze de dag zouden eindigen. Maar ze putte geen bevrediging uit de wetenschap dat ze informant nummer twee gevonden en geïdentificeerd hadden en dat ze, voor het einde van de dag, nummer drie zouden moeten kunnen vinden, de jonge hotelbediende Youssef Sadrati.

-

Het was donker toen ze in Erfoud aankwamen en het was koud geworden, heel koud. In een paar truien gehuld betrad Mrs. Pollifax de hal van het hotel. Ze huiverde en had zich voorbereid op een heldere verlichting en op warmte. Maar haar uithoudingsvermogen werd niet beloond, de hal van het hotel was spaarzaam verlicht en kil gemeubileerd. Janko bleef op een afstandje staan, terwijl zij zich liet inschrijven. Ze kreeg kamer 306. Een gebogen mannetje dook op, pakte haar tassen en ging haar voor door een doolhof van koude, cementen gangen. Deze waren zo donker dat ze het idee had dat ze in een onderaards netwerk was terechtgekomen. Hun bestemming bleek een binnenplaats te zijn, met in het midden een zwembad waar nog water in zat. Op elke hoek van het bad zorgde een verzonken lamp voor een spaarzame verlichting van het water. Het spookachtige licht gaf het water een sinistere glans, alsof het leefde en er in de diepten een verschrikkelijk geheim werd bewaard. Rijen deuren, met naast elke deur een raam, omringden het zwembad.

'Het is wel heel erg donker,' vertrouwde ze haar escorte toe. En griezelig, zei ze er in stilte bij. Maar de man sprak geen Engels en knikte alleen maar toen hij de sleutel in het slot van haar deur stak. Ze wierp nog één keer een blik op het naargeestige zwembad en liep toen huiverend haar kamer binnen. Een peertje van vermoedelijk 25 watt verlichtte een bed, een stoel, een plank en een kleine badkamer achterin. Ze gaf de drager een fooi en bedankte hem. Toen hij verdwenen was, liep ze snel naar het raam om het gordijn dicht te trekken en de binnenplaats met het zacht glinsterende water aan het oog te onttrekken. Ze achtte het heel wel mogelijk dat het hotel in een ander seizoen een zekere charme had, maar op dit moment had het meer weg van een verlaten zomerkamp. Er was geen televisie op haar kamer en zelfs geen telefoon. Er hing een doodse stilte en de gedachte dat ze helemaal alleen naar de eetzaal moest lopen, maakte haar er niet vrolijker op. Maar ze had honger gekregen en ze besloot heel wijs dat een maaltijd haar misschien een beetje zou kunnen opfleuren. Ze kamde alleen even haar haar en vertrok toen weer, aangemoedigd door glimpen van licht die onderweg aan een paar gesloten gordijnen ontsnapten. Opgelucht bereikte ze de hal. Er waren geen armen uit donkere hoeken gestoken om haar te grijpen en ze was niemand tegengekomen in het donker, maar toch voelde ze zich op de een of andere manier opgejaagd. Om haar zelfvertrouwen weer wat op te krikken liep ze rechtstreeks naar de bar en bestelde een fles mineraalwater, waarmee ze haar tanden kon poetsen. Met die fles onder de arm liep ze naar de eetzaal ernaast. Tot haar verbazing was die helder verlicht en zat er een grote groep toeristen aan een lange tafel.

'Hoort mevrouw bij het gezelschap uit Frankrijk?' vroeg een jongeman die haastig op haar af kwam. Ze draaide zich om. Hij droeg het zwarte uniform van de ober, met een zwart vest dat iets te strak zat, een zwarte das en een wit overhemd. Hij was gladgeschoren, had een enthousiast, bruin gezicht en zachte, donkere ogen. Ze glimlachte stralend naar hem, want het was Youssef Sadrati. Ze had hem gevonden, op de plaats waar hij hoorde. Ze wilde hem wel bij zijn naam aanspreken, hem de hand schudden en vertellen dat ze zijn foto al vanaf Amerika bij zich had gedragen, maar ze schudde slechts haar hoofd. 'Nee, ik ben alleen,' zei ze. Hij ging haar voor naar een tafeltje en legde uit waarom hij haar geen menu kon geven. 'Er is alleen tajine vanavond,' verontschuldigde hij zich, en hij gebaarde naar de groep toeristen. 'Zo veel!'

Ze glimlachte. 'Dan wil ik wel graag tajine.'

'Dank u wel, mevrouw,' zei hij opgelucht en hij liep naar de keuken. Even later kwam Janko de eetzaal binnen. Hij ging aan een tafeltje in een andere hoek zitten. Kennelijk had ook hij Youssef gezien en had hij zich ervan overtuigd dat ze nummer drie gevonden hadden. Hij keek niet naar haar en zij keek ook niet meer naar hem. Ze zat geduldig op haar tajine te wachten. Langzaam werd haar etentje een nachtmerrie. Haar bestelling liet een halfuur op zich wachten en werd koud opgediend. Een tiran van een chef sprak zijn personeel luidkeels toe en de groep toeristen werd ook steeds luidruchtiger. Mrs. Pollifax was net aan haar dessert begonnen, toen de chef vol ongeduld een blad met glazen uit de handen van een kelner rukte, die in zijn ogen niet snel genoeg werkte. Hij struikelde, belandde op zijn knieën en liet alle glazen aan scherven vallen. De nachtmerrie was een komedie geworden. Ze onderdrukte een bijna hysterische lach, at haar dessert en liep half op de tast weer terug naar haar kamer. Ze was blij dat ze er was, poetste haar tanden, kleedde zich uit en kroop uitgeput in bed.

Ze had al een hele tijd liggen slapen toen ze wakker werd van het zachte, maar aanhoudende geluid van iemand die aan het slot van haar deur morrelde. Ze bewoog zich niet. Het was te donker om de deur te zien, maar toen ze opeens tocht langs haar gezicht voelde strijken, wist ze dat er iemand binnenkwam. Even later hoorde ze de deur zacht dichtgaan. Bishop had haar gewaarschuwd voor dieven, maar ze dacht niet dat deze indringer een vreemde was. In Fez had ze al rekening gehouden met deze mogelijkheid. Janko was vastbesloten om de foto's in handen te krijgen en hij had deze nacht uitgekozen om haar ervan te beroven.