Eén ogenblik konden de Hardy's geen woord uitbrengen. „Het kan gewoon niet waar zijn!" stamelde Joe. „We moeten dat verhaaltje gewoon niet geloven," zei Frank met trillende stem. „Laten we nu eerst zorgen hier uit te komen; dan zien we daarna wel wat er werkelijk is gebeurd!" Ze liepen naar het hek en begonnen de enige ontsnappingsweg—langs de gevaarlijke poema en dan door het deurtje naar buiten—te bestuderen. Het dier sloop dreigend grommend naar de tralies toe. Na diep nagedacht te hebben, zei Frank langzaam: „Ik heb een plan! We trekken onze hemden en sokken uit en ook onze riem."
In een mum van tijd lag er een bundel kleren op de grond. „Er is één ding dat elk dier respecteert," mompelde Frank, terwijl hij de kleren om de zware riemen begon te wikkelen. „Vuur!" begreep Joe. „Je wilt een toorts maken! Maar waar halen we lucifers vandaan ?''
„Na Donners lesje over het feit dat je altijd op alles voorbereid moet zijn, heb ik mezelf heilig voorgenomen in ieder geval altijd lucifers op zak te hebben." Frank haalde een waterdicht doosje te voorschijn. Hij streek een lucifer af en hield hem tegen de kleren. De poema begon angstig te grommen. Langzaam kringelde de vlam omhoog, steeds feller wordend, tot het één grote vuurbal was. Het dier liep in paniek heen en weer en liet een vals gegrom horen. „Nu!" riep Frank uit. „Maak die ketting los, Joe!" Knarsend ging het ijzeren hek omhoog... Met de vlammentoorts voor zich uit naderde Frank de poema. Grauwend van angst deinsde het dier steeds verder achteruit, zijn machtige poten opheffend, tot bij het open deurtje, achterin de kooi. Met één grote sprong vluchtte hij weg. „Het lukt!" riep Frank enthousiast, terwijl hij ook naar buiten holde, op de hielen gevolgd door Joe. Maar op dat moment werd Joe beetgegrepen. Het gegrom van de poema en het knarsen van het hek had de boeven gewaarschuwd. „Socky!" schreeuwde Donner. „Grijp die ander!" „Lopen, Frank!" riep Joe.
Na een snelle blik over zijn schouder wist Frank wat er aan de hand was: Joe werd door twee kerels op de grond gesmeten, terwijl Socky achter hém aan ging. Wanhopig rende Frank zo hard hij kon, intussen de nog brandende toorts naar de poema slingerend. Het beest tolde een paar keer rond en verdween met grote sprongen in de bossen.
Frank veranderde van richting, maar even later dook Socky weer achter hem op, aarzelde een moment, maar zette toch de achtervolging voort.
Ondertussen kwam Joe langzaam bij bewustzijn. Zijn hoofd bonsde en hij merkte dat zijn enkels en polsen waren vastgebonden met touwen, die pijnlijk in zijn huid sneden. „Nu, wat voor 'ongeluk' zullen we voor deze twee ensceneren?" klonk Donners stem.
Langzaam sloeg Joe zijn ogen op en hij zag dat ze hem naar de cel van kapitein Maguire hadden gebracht. De kapitein lag ook gebonden op de bank. Eén van de bendeleden hield een pistool op hen gericht, terwijl Donner zelf een petroleumlamp omhooghield.
„Misschien een lekker vuurtje, dat laat tenminste geen bewijsmateriaal achter," ging de bendeleider met een gemene grijns op zijn gezicht verder. „En we moeten natuurlijk die andere knul niet vergeten — als Socky hem tenminste in handen krijgt, voor de poema toeslaat..." „Handen omhoog!" klonk plotseling een scherp bevel. „En laat dat pistool vallen!"
Verrast draaide Donner zich om en zag de loop van een geweer op zich gericht. Twee politiemannen stonden dreigend in de deuropening!
Terwijl het pistool op de grond kletterde, wierp Donner plotseling met volle kracht zijn lantaarn naar de dichtsbijzijnde agent toe. Er klonk glasgerinkel en het volgende ogenblik was het aardedonker. In de verwarring die ontstond, glipte de sluwe bendeleider naar buiten...
Intussen spurtte Frank nog steeds door het bos, zorgend dat hij werd gedekt door de bomen. Kogels floten om hem heen. Helemaal doorweekt van zijn vlucht door het natte struikgewas bereikte hij de rotsen en begon als een bezetene omhoog te klimmen. Een kogel spatte uiteen tegen de rots naast hem en de splinters drongen in zijn hand. Frank besefte dat hij in het flauwe ochtendlicht een makkelijk doelwit vormde tegen de kale rotswand en daarom dook hij weg achter een groot rotsblok en wachtte af. Toen de dikke Socky moeizaam omhoog was geklauterd en vlak bij hem was, sprong hij boven op hem. De man tuimelde een eind naar beneden, maar klemde nog steeds zijn revolver vast. Wanhopig greep Frank de pols van de man beet, in een poging hem zijn pistool te ontworstelen. Zich als tijgers aan elkaar vastklemmend rolden de twee langs de steile helling naar beneden, van de ene richel op de andere bonkend. Op een gegeven ogenblik gelukte het Socky bovenop Frank te komen en hij hief zijn wapen op... Maar op dat moment sloeg een derde persoon, als uit het niets verschenen, de boef knock- out met een steen en pakte hem zijn pistool af. „Simon!" riep Frank opgelucht. „Hoe ben jij... ?" Maar de stomme jongen wees naar boven, beduidend dat Frank verder moest gaan.
„Je hebt gelijk, Simon, ik moet hulp gaan halen."
Frank begon weer te klauteren. Het was nu helemaal licht, hoewel de zon nog niet op was. Toen hij om zich heen keek, ontdekte hij plotseling, enkele tientallen meters van hem vandaan, een man die ook omhoog klom... Walter Donner. Toevallig draaide de bendeleider zich om en één ogenblik staarden Frank en hij elkaar aan. Frank zette zich schrap voor een vechtpartij, maar tot zijn verbazing draaide Donner zich
om en begon haastig verder te klimmen. Alles op alles zettend ging Frank achter hem aan en even later was hij al zo dicht genaderd, dat hij hem bij zijn benen kon grijpen. Denkend aan Chet, die in het ravijn was gestort, trok hij de man woedend naar beneden. Maar een gegrom van de richel vlak boven hen en een plotselinge angstige schreeuw van Donner maakten dat zijn greep verslapte. Instinctief drukte hij zijn tegenstander en zichzelf tegen de rotswand... Enkele centimeters van hen vandaan sprong op dat moment het zware lichaam van de razende poema over hun hoofden heen. Tollend kwam het beest beneden neer en maakte zich uit de voeten.
Donner wilde zich losrukken, maar Frank gaf hem een harde stomp in zijn maag.
„Dat is voor wat je Chet hebt aangedaan!" hijgde hij, terwijl
Donner in elkaar zakte.
„Hé! Jij daar!" hoorde hij in de diepte roepen.
Nu pas zag hij dat de hele rotswand omsingeld was door
politie. Drie mannen wierpen een net over de blazende
poema, terwijl een paar anderen al bezig waren naar Frank
toe te klauteren.
„Mooi werk, jôh!" riep de man, die hem het eerst bereikte.
„Zonder jou was Donner ons toch nog ontsnapt!"
Alle lof wegwuivend vroeg Frank gespannen:
„Hoe is het met mijn broer Joe ? En heeft u het autowrak al
gevonden?"
De vriendelijke agent keek verbaasd.
„Joe Hardy ? Nou, die mankeert niets hoor! Maar wat bedoel je met dat autowrak?"
Frank had geen tijd het uit te leggen. Zo vlug hij kon klauterde hij weer naar beneden om Joe te halen en samen naar Chet te gaan zoeken. In één ren spurtte hij naar Donners hut. De deur stond wagenwijd open. Frank vloog naar binnen en bleef in uiterste verbazing op de drempel staan... Een heerlijke geur, het gesis van spek in een pan, het geluid van vrolijke stemmen... dat alles kwam hem uit de keuken tegemoet.
Frank kon geen woord uitbrengen en zijn mond bleef
openhangen. Joe en kapitein Maguire stonden lachend bij de
deur. Aan de keukentafel zaten Simon en Fenton Hardy. En
bij het fornuis was Chet pannekoeken aan het bakken,
waarbij hij het hoogste woord voerde...!
„Frank!" riep zijn vader uit. „Wat ben ik blij je te zien en wat
fijn dat de zaak nu helemaal opgelost is!"
„Maar wat... hoe... en Chet dan... ?" stotterde Frank.
„Je hoeft je nergens over te verbazen," zei Chet, terwijl de
anderen grinnikend voor Frank plaats maakten aan tafel. „De
ouwe Chet is regelrecht naar de politie gegaan en met
versterking teruggekomen, dat is alles!"
„Maar die auto die naar beneden is gestort—zat jij daar dan
niet in?"
„Welnee, dat was maar een truuk." De dikke jongen haalde nonchalant zijn schouders op. „Ik had een tamelijk grote voorsprong op mijn achtervolger en heb toen de stationcar tussen de bomen vlakbij dat ouwe autowrak gezet. Toen heb ik daar een deken in gestopt, de boel in brand gestoken en over de valleirand gekieperd." Chet glom. „Reken maar dat het een mooi brandje was! Die stomme Socky dacht natuurlijk dat ik erin zat! Ik heb gewacht tot hij rechtsomkeert had gemaakt en ben toen zonder lichten verder gereden. Enfin, ik heb de politie gewaarschuwd en zij hebben de rest opgeknapt!"
„Nou, maar zonder jou waren we nergens geweest!" zei Frank vol overtuiging.
„En nu mijn verhaal," viel Fenton Hardy in. „Ik ben vanuit New Jersey regelrecht naar Forestburg gegaan, nadat ik die kerels van de stationwagen die jullie gevangen hadden genomen, had ondervraagd. Toen Chet naar het politiebureau opbelde, was ik daar net aangekomen." „Dit was toch de bende, waar u ook naar op zoek was, hè pa?" vroeg Frank, weer wat tot zichzelf gekomen. „Inderdaad, en gelukkig hebben we ze nu allemaal te pakken. Webbers schoen paste precies in de gipsafdrukken, die inspecteur Ecker had gemaakt. Webber heeft trouwens al bekend dat hij het huis in brand heeft gestoken. De kist met gestolen goederen hebben we in één van die ondergrondse gangen gevonden. Webber zorgde ook dat alles werd doorverkocht, behalve de materialen voor de bouw van raketneuskegels, die hield hij zelf; hij had namelijk samen met een paar andere vriendjes een zogenaamde maatschappij voor de bouw van raketten opgericht. Ze waren al een heel eind op dreef!"
Joe voegde eraan toe:
„Hij stelde de verdeling van het familiebezit met de Donners steeds maar uit, tot Walter en hij al de gestolen spullen kwijt zouden zijn. En Socky heeft bekend dat hij ons die keer in het bos heeft bespioneerd. Dat deed hij bij Webber trouwens ook herhaaldelijk; Donner vertrouwde zijn eigen mensen niet eens! Tussen twee haakjes, William en zijn zuster zijn volkomen onschuldig aan de hele zaak." „Nu, dan is alles dus rond," concludeerde meneer Hardy. „Jullie hebben wel het leeuwendeel verricht, en jullie komt de meeste eer toe plus... het grootste deel van de beloning!" „En ze verdienen het zeker!" zei kapitein Maguire met overtuiging.
„Mijn deel krijgt Simon," verklaarde Frank zonder aarzeling. „Vader, misschien kan hij door een operatie zijn stem wel terugkrijgen!"
Joe en Chet sloten zich onmiddellijk aan bij Franks beslissing. „De medische wetenschap is al heel ver gevorderd op dat gebied," antwoordde Fenton Hardy. „En in ieder geval kunnen we hem naar een kunstacademie sturen, ik heb tenminste begrepen dat hij grote aanleg voor tekenen heeft.'' „En hóe," zei Chet met bewondering in zijn stem. „Mijn beloning is al groot genoeg als ik Mysterie kan houden. Maar hoor eens, ik wil ook zeker weten dat juffrouw Donner Skippy aan Bobby Thompson teruggeeft!" „Daar zal voor gezorgd worden, Chet," beloofde meneer Hardy.
„Blijft alleen de poema over," zei Joe. „Laten we die aan een dierentuin geven; dan kunnen ze op zijn kooi zetten:
Dit beest was eens bekend en berucht als De Schreeuwende Heks van de Zwarte Vallei!"
„Dan moeten er eigenlijk ook nog een paar uilen bij," vond Chet.
„Oef, dat afgrijselijke gekras heeft me wat rillingen bezorgd!!"