EEN VREEMDE VERDWIJNING

„Allemensen, die vrouw heeft me kippevel bezorgd," huiverde Chet, terwijl de wagen in lage versnelling de heuvel op kroop.

„Joh, maak je daar toch niet zo druk over," zei Joe. „Je hebt toch zelf gezegd dat geen mens tegenwoordig meer in die onzin gelooft."

„Ik weet het niet—hier misschien nog wel," zei Chet bezorgd. „Al dat bos, en bijna geen huizen... Denk je dat ze het allemaal heeft verzonnen ? Per slot van rekening heeft iemand — of iets — Bobby's hond meegenomen!" Joe haalde zijn schouders op.

„Daardoor ontstaan zulke verhalen juist," legde hij uit. „Er gebeurt iets geheimzinnigs en in plaats van naar een verstandige oplossing te zoeken, denken bijgelovige mensen direct aan toverij en heksen."

„Ik weet het zo net nog niet," bracht Frank bedachtzaam in het midden. „Denk eens aan dat geschreeuw, Joe. Mevrouw Thompson zou ons dat heus niet verteld hebben, als ze het niet zèlf had gehoord."

Boven op de heuvel zagen ze een hek met de naam 'T. Maguire' erop geschilderd. Vandaar liep een smal graspaadje, omzoomd door bomen, naar een schilderachtig, wit bepleisterd huis. Ze liepen naar de achterkant, waar een oude auto stond met glimmend gepoetste koplampen en radiatorkap.

„Dat is vast de auto van kapitein Maguire," lachte Joe. „Het ding is al vijftien jaar oud, maar ziet eruit als nieuw - nog precies zoals de laatste keer dat ik hem zag." Tot hun verbazing zagen Chet en de Hardy's, dat vlak achter het huis een steile afgrond lag. Er groeide geen sprietje gras en het was één grauwe rotsmassa. Helemaal in de diepte kwam hij uit op een vallei, die een ronde vorm had. Kilometers ver zagen ze in een enorme cirkel de rotswand als de rand van een grote schaal. Hier en daar duidde een groene strook op plaatsen, waar een pad naar beneden liep. „Dit moet de Zwarte Vallei zijn," zei Frank rustig. „Gek, zelfs de bomen daar beneden lijken zwart, ondanks het daglicht." „Nou, zullen we de tenten maar opzetten?" stelde Joe opgewekt voor.

„Raar trouwens, dat kapitein Maguire ons niet is komen begroeten... Kapitein Maguire!" riep hij in de richting van het huis. „Wij zijn het, Frank en Joe Hardy!" Maar het nette huisje en het bos er omheen bleven doodstil. Het verbaasde de jongens; ze hadden de kapitein geschreven dat ze zouden komen. Ze liepen naar de deur en klopten, maar zonder resultaat.

„Hij is er niet," zei Joe perplex. „Nou, laten we maar eens proberen of de deur open is." Dat bleek inderdaad het geval te zijn en ze stapten naar binnen. Ze kwamen in een kleine, maar keurige en gezellige kamer waarin een smal bed tegen een wand geschoven stond. Nog steeds geen teken van de kapitein! Chet Morton, die op onderzoek ging in de keuken, riep plotseling:

„Zeg, je kunt hier gewoonweg zwemmen!" Frank en Joe vlogen de deur naar de keuken door, hun vriend stond in een grote plas water. Verder glom alles als een spiegel: de pannen waren blank geschuurd, er zat geen vlekje op de gordijnen en alles leek netjes op zijn plaats te staan. Joe kon een lachje niet onderdrukken.

„Water op de grond ? Dat is gek, kapitein Maguire is preciezer dan menige huisvrouw!"

„Ik denk dat er ergens een lek zit," zei Chet en klagend liet hij erop volgen: „Mijn gloednieuwe schoenen... dóórnat. Bovendien is het water steenkoud." „Dat komt, omdat het ijswater is, Chet." Frank bukte zich naar de ouderwetse koelkast in een hoek van de keuken en trok er een lekbak onderuit, die aan het overlopen was. Chet grinnikte.

„Die koelkast is bepaald van een, laten we zeggen, niet al te

nieuw model, zeg!"

Frank legde uit wat er was gebeurd.

„De ijsstaaf smelt en dat smeltwater moet ergens naar toe. Ik zou gewoon een gat in de vloer maken." Joe fronste:

„Ik snap niet dat kapitein Maguire die bak niet heeft geleegd!" Hij pakte hem op en gooide het water in de gootsteen. Frank knikte.

„Dat is wel raar. Hij heeft een vreselijke hekel aan rommel en hij zou zeker teruggekomen zijn om hem te legen, tenzij... tenzij er iets onverwachts is gebeurd!" „Het bed is ook niet opgemaakt," zei Joe peinzend. „Dat is ook niets voor hem."

„Het lijkt er dus op," concludeerde Chet, „dat kapitein Maguire overhaast is weggegaan."

De jongens, die plotseling onraad vermoedden, renden naar

buiten, naar de rand van de vallei. Frank zette zijn handen aan

zijn mond en schreeuwde:

„Kapitein Maguire! Kapitein Maguire!"

In de stilte, die daarop volgde, spitsten ze hun oren, maar er

was geen geluid te horen, zelfs geen echo.

„We moeten hem gaan zoeken," besliste Frank. „Wie weet

ligt hij hier wel ergens gewond. Ik zal aan deze kant van het

huis zoeken, jullie nemen de andere kant. En blijf hem roepen,

terwijl je door het bos loopt."

Joe en Chet liepen samen het bos in. Hoe dieper ze erin doordrongen, hoe zwakker het geluid van Franks stem werd. „'t Is al bijna avond," zei Chet. „Volgens mijn maag is het al lang etenstijd geweest. Ik stel voor dat we teruggaan; hier schieten we toch niets mee op."

Toen ze weer uit het bos kwamen, riep Joe zijn broer Frank, maar er kwam geen antwoord.

„Oh-oh...," kreunde Chet wanhopig. „Eerst kapitein

Maguire verdwenen en nu Frank ook nog!"

„Sst!" siste Joe. „Wat is dat voor geluid?"

Het was nu bijna helemaal donker. Uit het bos klonk het

geluid van krakende takken en even later hoorden ze een

bekende stem:

„Joe? Chet?"

Chet slaakte een diepe zucht van opluchting. Frank voegde zich bij hen en rapporteerde:

„Geen enkel teken van de kapitein. Wel heb ik een pad naar de vallei ontdekt en dat ben ik een stuk af gelopen. Maar ook daar was geen spoor van hem te bekennen." „Het is héél vreemd," zei Joe hoofdschuddend. „Maar goed, we hebben wel vaker een mysterie opgelost. Laten we onze bagage maar naar binnen brengen. We kunnen nu toch niets meer doen."

Algauw vulde de heerlijke lucht van bonen en ham het huisje en onder het eten bespraken ze de situatie nog eens. „De deur was open en zijn auto stond achter het huis," peinsde Frank. „Er zijn nogal wat mogelijkheden." „Ja," ging Joe verder, „óf hij is met iemand meegereden, óf hij is gaan lopen. Waarom zou hij zijn gaan lopen? Misschien omdat hij ergens naar toe ging, waar hij niet met de auto kon komen..."

„Naar de vallei dus!" concludeerde Frank. „Daar had ik zelf ook al aan gedacht."

„Luister jongens, ik weet hoe zulke geheimzinnigheden jullie in beslag nemen, dus zal ik de afwas straks doen, maar... op één voorwaarde!" mengde Chet zich in het gesprek. „En die is?"

„Dat jullie hout halen voor het fornuis." „Afgesproken."

De broers gingen lachend naar de zijkant van het huis, waar een stapel houtjes lag en met hun armen vol kwamen ze even later weer terug. Toen begonnen de twee jonge speurders in huis te zoeken naar een mogelijke aanwijzing, terwijl Chet water ging pompen.

„Hier heb ik wat," riep Joe vanuit de huiskamer. „Ik geloof dat er een geweer ontbreekt uit het wapenrek! Er is tenminste een plaats open."

Frank had inmiddels in de keuken iets gevonden, dat hij nog

belangrijker vond.

„Kom eens hier, Joe," drong hij aan.

De blonde jongen vond zijn broer turend op een doodgewone kalender, waarop de afgelopen twee maanden stonden. „Op bepaalde dagen heeft de kapitein het ras van een hond en zijn eigenaar opgeschreven," legde Frank uit. „Hier bijvoorbeeld op 10 juni: 'Terrier, eigenaar J.Brewer'." „Je hebt gelijk," antwoordde Joe. „Maar kijk eens, bij sommige data staat nog een aantekening: 'Ze heeft geschreeuwd'."

„Geschreeuwd," herhaalde Chet, die net weer binnenkwam,

„wie heeft er geschreeuwd? Toch niet die heks, hè? Heeft

kapitein Maguire haar ook gehoord ?''

„Dat zou best kunnen, Chet," antwoordde Frank ernstig.

„En die aantekeningen over honden—dat klopt ook met het

verhaal. De heks doodde honden, weet je wel?"

„De hond van dat jochie, Bobby Thompson, staat die er ook

op?" wilde Chet weten.

Snel keek Frank het na.

„Nee... en die is gisteravond verdwenen... Ik vraag me af of dat wil zeggen dat kapitein Maguire hier gisteravond en misschien ook vandaag niet meer is geweest?" „Zou kunnen," zei Joe. „Ik neem aan dat het die heksen- en hondengeschiedenis is, waarvoor kapitein Maguire vaders hulp wilde hebben."

„Best mogelijk," stemde Frank in. „Ik vrees dat hij toch in moeilijkheden zit. Morgen, als het licht is, gaan we hem weer zoeken, oké?"

„En dat betekent dan dat we nu beter maar meteen onder de wol kunnen kruipen," geeuwde Chet. „Zullen we erom loten wie er in het bed mag?"

„Neem jij het maar, Chet," lachte Joe. „Frank en ik leggen onze slaapzak wel op de grond."

Ze bliezen de suizende olielampen uit en de stilte daalde neer over het huis. Vermoeid door de lange tocht en de inspannende avond vielen de jongens in een diepe slaap.

Het was omstreeks middernacht toen ze wakker schrokken van een angstaanjagend geluid. Verstijfd van schrik wachtten ze of het zich zou herhalen. Plotseling was het er weer. De nacht werd verscheurd door een lange, ijzingwekkende kreet - als van een vrouw in doodsangst. Het gehuil leek uit de diepte van de vallei achter het huis te komen. Toen het wegstierf, fluisterde Chet: „Denken jullie dat kapitein Maguire dat gisternacht ook heeft gehoord en toen op onderzoek is uitgegaan?" „Ik weet het niet," antwoordde Frank terwijl hij overeind sprong. „Maar gillen is gillen. Het klinkt alsof er iemand in gevaar is. Laten we ons als de bliksem aankleden en erop af gaan!"

Enkele minuten later haastte het drietal zich onder Franks leiding langs het smalle, door boomwortels en losliggende rotsblokken moeilijk begaanbare pad, de vallei in. Hun zaklantaarns veroorzaakten vreemde schaduwen op de bomen en struiken. Zonder iemand te zijn tegengekomen stuitten ze uiteindelijk op een snelle bergstroom. „Tot hier ben ik gisterenavond gelopen," schreeuwde Frank boven het geruis van het water uit. „We moeten het risico nu maar nemen en aan de overkant zien te komen." „Kom mee," Joe liep het water al in, maar hij had de kracht ervan onderschat, hij werd omvergeslagen en ging kopje onder in de meedogenloze, woedend kolkende stroom!