Er was geen ontsnapping mogelijk, daarvoor was de richel waar ze op stonden, veel te smal. Ook konden ze niet aan de dodelijke reptielen ontkomen door een snelle afdaling, daarvoor waren de rotsen daar veel te steil. Terwijl de twee slangen die uit de grot te voorschijn waren gekomen naar hun enkels gleden, maaiden Frank en Joe radeloos met hun armen in de lucht om de slang pal boven hen van zich af te houden. Pang! Er klonk een schot... het lange slangelijf hief zich sidderend omhoog en viel met een doffe slag aan de voeten van de Hardy's neer. Geschrokken trokken de twee anderen zich weer in de grot terug.
„Zo gauw mogelijk hiervandaan, Joe!" fluisterde Frank hees van spanning. Ze lieten zich naar beneden glijden tot ze alleen nog aan hun vingertoppen hingen. Met hun voeten probeerden ze een steunpunt te vinden en net toen ze dachten het niet meer te houden werden ze stevig beetgegrepen door Chet Morton en Walter Donner, die zo snel mogelijk naar hen toegeklommen waren. Donner hield in zijn ene hand het nog rokende pistool met de lange loop, dat een einde had gemaakt aan het leven van de dodelijke slang. Toen ze alle vier weer veilig en wel op de begane grond stonden, zei inspecteur Ecker nog een beetje bibberig: „Nou, nou, dat was op het kantje af!" „Wat een geluk voor ons dat u mee bent gegaan, meneer Donner!" zei Joe dankbaar. „En een nog groter geluk, dat u zo goed kunt schieten!"
„Nou en hoe! Die kogel moet de slang precies in zijn kop hebben getroffen!" voegde Frank eraan toe. Donner keek hen ernstig, zelfs streng aan.
„Ik ben blij dat ik erbij was," antwoordde hij. „Ik moet er niet aan denken wat er anders gebeurd zou zijn! Stel dat jullie zomaar verder die grot in waren geklauterd zonder op of om te kijken en ik was niet in de buurt geweest...!" Hij sloeg zijn ene arm om Chets schouders, de ander om Joe en ging voort: „Nou moeten jullie goed naar me luisteren. Jullie hebben nu gezien dat je in deze streek niet voorzichtig genoeg kunt zijn! Je weet nooit waar het gevaar vandaan komt: Soms van onder je voeten, en soms verschijnt het boven je hoofd. Slangen houden nou eenmaal van zonnige, rotsige plekjes, dus kijk goed uit voortaan!"
„Meneer Donner," viel één van de helpers hem in de rede, „ik heb thuis ook twee van zulke jongens en ik had het niet beter tegen hen kunnen zeggen, dan u net hebt gedaan." „Inderdaad," stemde de tweede in. „Kinderen horen hier in de bossen niet thuis."
De inspecteur deed ook een duit in het zakje: „De meesten die in moeilijkheden raken, weten van geen toeten of blazen: Ze hebben helemaal geen gevoel voor richting, kijken niet uit waar ze lopen, ze vergeten lucifers mee te nemen enzovoort, enzovoort. Ik begrijp niet waarom al die mensen uit de stad zo nodig hun leven moeten wagen!" „Nou, maar ik weet zeker dat deze twee knapen wel heel voorzichtig zullen zijn, na wat er vandaag is gebeurd," zei Donner vriendelijk tegen de inspecteur. Hij richtte zich weer tot de jongens: „Het lijkt me overigens maar beter als jullie je onderzoekingen in de Zwarte Vallei staken. Jullie hebben nu zelf ondervonden hoe gevaarlijk het hier is, nog afgezien van die Simon, die iedereen met stenen bekogelt. Bovendien is het toch wel duidelijk dat jullie vriend hier niet is." De terneergeslagen jongens konden niets tegen zijn betoog in brengen; ze bedankten iedereen voor de hulp en keerden terug naar het huisje van de kapitein, waar Frank de hoofdwond van zijn broer verbond. „Hoe voel je je ?" vroeg hij medelevend.
„Verschrikkelijk... ik heb een koppijn om u tegen te zeggen. Ik ga maar even een uurtje liggen."
Frank begon voor de zoveelste keer de aantekeningen, die de kapitein op de kalender had gemaakt, te bestuderen. Chet maakte zich nuttig met het klaarmaken van het eten en algauw riep hij opgewekt: „Wie wat wil hebben, moet 't maar komen halen!"
Hij had zich werkelijk uitgesloofd om alles zo lekker mogelijk te maken, maar Frank en Joe besteedden er nauwelijks aandacht aan. Diep in gedachten verzonken zaten ze hap voor hap naar binnen te werken. Chet nam zijn vrienden bezorgd op.
„Voelen jullie je een beetje genomen?" vroeg hij ten slotte
voorzichtig.
„Hoezo, Chet?"
„Nou, vanwege dat lesje dat Donner meende te moeten weggeven. Hij deed net alsof we een stel baby's waren Jongens, wat was ik woedend toen hij zo begon te praten! En dan moet je nagaan dat we al jaren in dergelijke bossen kamperen. Ik had ze graag eens het een en ander van onze avonturen verteld!''
„Nou ik zeker niet!" stemde Joe volmondig in. „Maar dat kon ik niet doen, omdat hij net ons leven had gered." „We moeten wel eerlijk blijven, jongens," kwam Frank ertussen.
„We zijn inderdaad geen groentjes, maar wat er gebeurde is onze eigen schuld. We hadden tenminste rekening moeten houden met de mogelijke aanwezigheid van slangen. Ik weet net zo goed als Donner waar die beesten zich verschuilen, maar... hé... daar bedenk ik me ineens iets: Als hij dat wist, waarom waarschuwde hij ons dan niet van tevoren ?! Bovendien is hij bekend met iedere rots en iedere boom van de Zwarte Vallei, dat heeft de inspecteur ons zelf verteld. We hebben volledig op Donners kennis van de vallei vertrouwd. Daarom waren we ook helemaal niet voorzichtig. En wie zei dat we maar eens in die grot moesten kijken? Donner!!" „Je hebt gelijk!" riep Joe opgewonden. „En hij was het ook die ons aanraadde onze onderzoekingen verder te staken en voortaan helemaal uit de vallei weg te blijven. Nee jongens, er iets niet pluis met die vent en zijn huis. Ik weet namelijk ook zeker dat ik een deur hoorde dichtslaan ergens achterin de hut, toen we bij hem waren. Maar ik heb verder helemaal geen andere deur kunnen ontdekken!"
„Nou begrijp ik ook waarom Donner ons eerst op een nest slangen afstuurde en daarna ons leven redde," ging Frank verder. „De enige reden waarom hij met ons mee naar boven klom was om binnen pistoolbereik van die beesten te komen. De inspecteur en zijn mannen konden immers niet schieten, omdat wij precies in hun vuurlijn stonden!" „Je slaat de spijker op de kop," bevestigde Joe. „Ik geloof dat het Donners bedoeling was de anderen te laten zien hoe verschrikkelijk onervaren wij zijn. Veronderstel dat er inderdaad een 'ongeluk' was gebeurd: De inspecteur zou dan helemaal niet argwanend zijn geweest, omdat hij er stellig van overtuigd was dat wij eersteklas groentjes waren." „Wil je daarmee zeggen dat Donner van plan was om ons te doden en het de schijn te geven van een ongeluk?" vroeg Chet verbijsterd.
„Wie weet...," knikte Frank ernstig. „Nog iets... dat stenen gooien van Simon, die stomme jongen; heult hij samen met Donner of deed hij het misschien omdat hij ons samen met Donner zag?"
Joe fronste zijn wenkbrauwen.
„Het is één groot raadsel, inclusief Donners sprekende gelijkenis met kolonel Thunder."
„Hé... dat vergat ik bijna!" Frank greep in zijn zak en legde
een glinsterend metalen schijfje op tafel.
„Wat is dat?" vroeg Chet. „Oh, ik zie het al, een
hondepenning. Wat staat erop... ? Skippy! Zo heet het hondje
van Bobby Thompson! Waar heb je dit gevonden, Frank?"
„In het gras bij Donners voordeur!"
„Denk je... dat Donner die honden steelt?" vroeg Joe
aarzelend.
„Hij heeft zelf gezegd dat er een enorme illegale handel in honden is."
Frank schudde met zijn hoofd.
„Ik begrijp er helemaal niets van. Als hij ze inderdaad steelt, waar laat hij ze dan? Ik heb er geen één in zijn huis gezien." „Ik heb ook nog in die schaapskooi gekeken, maar daar zaten alleen maar schapen in," voegde Chet eraan toe. „Het is natuurlijk best mogelijk dat Skippy alleen maar is weggelopen en zijn penning daar heeft verloren." Hun aandacht werd getrokken door het luide slurpen van hun eigen hondje dat zich te goed zat te doen aan een bak warme melk, die Chet voor hem had neergezet. „Maar jóu zal niets gebeuren, hoor Mysterie," verzekerde Chet het hondje, dat bij het horen van zijn naam vrolijk naar hem toe kwam springen. Franks ogen lichtten op. „Zeg jongens, als we vannacht eens een val zetten voor die hondendief; Mysterie kan dan mooi als lokaas dienen." „Hé, wacht eens even," protesteerde Chet. „Dan moet ik er wel absoluut zeker van zijn, dat hem niets kan overkomen!" „Dat zal wel lukken, denk ik," zei Frank. „We leggen hem alleen maar op de veranda vast als het helemaal donker is. Dan houden jullie, Chet en Joe hem van binnen in de gaten en ik zal me verbergen aan de zijkant van het huis. Op die manier kan geen énkele hondendief ons ontsnappen!"
Volgens afspraak bliezen ze om ongeveer tien uur de olielampen uit, waardoor alles in complete duisternis werd gehuld. Dicht opeengepakte wolken, het teken van een naderende onweersbui, joegen langs de hemel. Buiten was het onheilspellend stil. Chet en Joe openden zachtjes de deur en bonden Mysterie met een touw aan de balustrade. Daarna trokken ze zich weer terug op hun plaats. Ze hadden moeite het hondje in de inktzwarte duisternis te onderscheiden.
Vlak daarna glipte Frank in z'n donkerste kleren de achterdeur uit en kroop tussen de auto van kapitein Maguire en de zijkant van het huis, vlak bij de veranda. Daar wachtte hij, bedacht op het minste of geringste geluid, de komende gebeurtenissen af. Geleidelijk aan begonnen zijn ogen aan het donker te wennen. Hij besefte dat hij iedereen die over het open terrein tegen de achtergrond van het bos het huis naderde, in elk geval moest zien.
De lucht leek steeds drukkender en zwoeler te worden. Het duurde niet lang of de eerste bliksemschichten flitsten langs de hemel. Het begon nu ook steeds luider te rommelen. Plotseling werd de bosrand één seconde hel verlicht, daarna was alles weer aardedonker. Onmiddellijk volgde een enorme donderslag. Frank keek op zijn horloge: Bijna twaalf uur. Nog een flits, gevolgd door een zo mogelijk nog hardere slag. Op de veranda begon het hondje zachtjes te janken. De bui is nu bijna recht boven ons, constateerde Frank. Bijna onmiddellijk werd de hemel weer hel verlicht en scheurde een huiveringwekkende slag de nachtelijke stilte. De eerste, grote regendruppels vielen al. Mysteries gejank sloeg plotseling over in een luid en schel gekef. Toch nog verrast aarzelde Frank één moment, maar toen spurtte hij naar voren. Ook Joe en Chet kwamen naar buiten rennen . Mysterie was weg!
In de verte hoorden ze nog zijn geblaf, maar het klonk steeds zwakker. Bij het licht van een volgende bliksemstraal zagen de jongens een schimmige gestalte de kant van de vallei op rennen.
„Achter hem aan!'' schreeuwde Joe.
Met hun zaklantaarns voor zich uit schijnend zetten de drie jongens de achtervolging in.