Zonder drempels

Margreet Maljers

 

 

Mevrouw Vos zat op haar geliefde plek voor het raam. Ze zwaaide naar haar buurvrouw die haar kinderen naar school bracht en wuifde een paar minuten later extra hartelijk naar de kleine jongen die langs huppelde. Hij slingerde een rugtas, die te groot voor hem leek, heen en weer en hief zijn hand naar haar op.

'Dag Joris,' riep ze hem na, al wist ze dat hij haar niet kon verstaan door het gesloten raam.

Mevrouw Vos kende iedereen en iedereen kende haar. Niemand noemde haar bij haar voornaam. Ze was en bleef 'mevrouw' Vos. 'Weet je wat zo goed is van mevrouw Vos,' zei tante Jans, haar Amsterdamse overbuurvrouw, die voor iedereen Jans of tante Jans was,' dat ze alles weet en niets doorkletst. Dat is een gave.' Daarbij knikte ze nadrukkelijk.

Inderdaad was mevrouw Vos de vertrouwelinge van de hele buurt. Ze was in haar jonge jaren onderwijzeres geweest en verschillende mensen uit de buurt hadden de eerste beginselen van rekenen en schrijven van juf Vos geleerd.

'Streng maar rechtvaardig,' typeerde tante Jans op gedragen toon haar overbuurvrouw regelmatig en dat werd door haar buurtgenoten bevestigd.

'Heel streng,' zei een ex-leerling die zich goed herinnerde hoe koeltjes juf Vos hem terecht had kunnen wijzen toen hij bij haar in de klas had gezeten. 'Heel streng.' Toen die opmerking mevrouw Vos ter ore was gekomen, had ze met haar grijze hoofd geknikt, want Evert was als kind een lastig portret geweest. Teveel naar de ogen gekeken door een zwakke moeder, was haar oordeel toen geweest. En zwakheid was iets waar ze niet van hield, want dat gaf overmoedige, verwende kinderen en daar hield ze niet van. Maar zij had hem wel in het gareel gekregen.

 

Maar nu had mevrouw Vos zorgen. Zorgen om een gezin dat een paar maanden geleden in de straat was komen wonen: De Schaafsma's. Ze waren erg op zichzelf. De vrouw groette iedereen, maar bleef afstandelijk. Zelfs tante Jans, die vlak naast hen woonde en bij iedereen in en uit liep, was het niet gelukt om werkelijk in contact met haar te komen.

'Zelfs als ik een koppie azijn leen, kom ik niet verder dan de drempel,' zei tante Jans verontwaardigd en haar Amsterdamse accent werd sterker. 'Hij gaot echt wel. Spraokzoam ... maakt een grappie op z'n tijd ... maar zij en die koters ... Zeggen geen boeh of bah. Nog een wonder dat ze 'dag' zeggen, beleefd zijn ze wel. .. maar verder niets. Dat deugt niet. Vooral dat meisje, die Klaartje ... dat is een ijskouwe!'

Mevrouw Vos zei 'Hmm...' en verder niets. Ze zag het meisje met het sluike, lichtbruine haar tot op haar schouders, voor zich. Het kind had haar jas altijd stijf om zich heen getrokken als ze op straat liep, alsof ze het koud had. Inderdaad ijskoud, maar dat had vast een oorzaak. Haar vijfenveertigjarige ervaring had haar dat geleerd. Klaartje uit zichzelf een ijskoude? Nee. Ze herinnerde mevrouw Vos aan iemand die ze in de klas had gehad. Ook zo'n teruggetrokken kind. Wat was daar ook al weer mee geweest? Ze dacht na, maar kon er op dat moment niet opkomen. Maar dat kwam nog wel, want haar geheugen was nog uitstekend.

Dat er iets niet in orde was, moest ze tante Jans wel toegeven. De kinderen speelden vrijwel nooit op straat. Het jongetje voetbalde wel eens met de andere jongens, maar als de zwarte auto van zijn vader de straat inreed, maakte hij dat hij thuiskwam, want, zo legde hij haastig uit. 'Ik moet voor zessen binnen zijn.'

'Kan jou wat schelen. Kom op. Nog effies die penalty nemen,' riep een buurjongen dan, want Jeroen was een prima voetballertje en ze stonden op winst.

Maar Jeroen pakte zijn jas op die als doelpaal dienst deed en verdween haastig naar binnen, terwijl de andere jongens hem verbaasd nakeken.

 

'Ik durf te wedden dat zij woest wordt als ze te laat binnenkomen,' zei tante Jans. 'Zo'n precieze teutebel als ze is. Weet u dat ze hem vorige week bijna naar binnen sleurde om tien voor zes? Af en toe hoor ik wel eens wat, want de muren zijn niet bepaald metersdik, foei zo gehorig als ze zijn. Dan denk ik wel eens: Daar krijgt iemand er stevig van langs. En dat is zij hoor! Zij haalt die kinderen telkens naar binnen. Bang dat ze met anderen meegaan en teveel zeggen. Let op mijn woorden, ze heeft losse handjes. Al zie je aan de buitenkant niet veel aan die kinderen. En begrijp me goed, van een drens op zijn tijd krijgt een kind niks, maar echt slaan... Nee.' Ze maakte een gebaar alsof ze iets weggooide.

'Kindermishandeling bedoel je?' Mevrouw Vos hield van helderheid.

'Nou ja, nou ja ... 'draalde tante Jans, 'dat zou ik nu ook weer niet willen zegge. Een mens moet voorzichtig zijn met zijn woorden. Afijn ... ik ga boodschappen doen. Moet ik nog iets meenemen? Sinaasappels in de reclame op de hoek.'

'Nee, dank je wel, Jansje, ik ben van alles voorzien, 'zei mevrouw Vos verstrooid. Tante Jans vertrok met een grote boodschappentas in haar hand.

 

Mevrouw Vos keek zorgelijk en schonk zichzelf een kop thee in. Daar knapte een mens altijd zo van op, vond ze.

Aan de overkant zag ze Klaartje Schaafsma lopen. Mevrouw Vos tikte tegen het raam en knikte vriendelijk. Klaartje keek naar het raam met de donkerroze cyclamen en lachte even. Een klein, verlegen lachje.

Ach, dacht mevrouw Vos. Een lief kind zoals ze er tientallen van in de klas had gehad. Aan wie deed ze haar toch ook al weer denken? Ze wenkte.

Aarzelend kwam het meisje dichterbij.

'Het touwtje hangt uit de brievenbus,' riep mevrouw Vos. 'Doe zelf maar even open.' Klaartje wierp een blik naar haar eigen huis, aarzelde even en liep toen naar de voordeur van mevrouw Vos. Verlegen kwam ze een paar tellen later de kamer in en bleef in de deuropening staan.

'Drink je een kopje thee mee?' vroeg mevrouw Vos.

Klaartje wiebelde van haar ene been op het andere. 'Eh... ja ... fijn.'

'Ga zitten.' De ogen van mevrouw Vos stonden warm in haar nog gladde gezicht dat omlijst werd door de paar lokken die aan de grijze knot waren ontsnapt.

'En pak de koekjes uit de keuken, dat kun jij vlugger dan ik.' Ze wees op de rolstoel waarin ze zat. 'Tweede deur links.'

'Net als bij ons.' Klaartje liep naar de keuken.

'Zelfde indeling natuurlijk. Kastje boven het aanrecht,' riep mevrouw Vos met heldere stem. 'Dat blik met die blauwe bloemen.'

Klaartje kwam terug met het blik, nam plaats tegenover mevrouw Vos en ontdooide in de rustige kamer. Ze vertelde over haar broertje, haar moeder en over haar oma en over de school waar ze nu opzat. Ze vond het leuk, al die verschillende vakken. Mevrouw Vos luisterde geïnteresseerd en stelde vragen. Vond ze geschiedenis leuk? Dat had ze zelf vroeger graag gegeven.

 

De tijd verstreek en de klok op de schoorsteenmantel sloeg zes slagen.

Klaartje verstarde en stond haastig op. 'Ik moet precies om zes uur thuis zijn,'zei ze zenuwachtig. 'Ik wist niet dat het al zo laat was.'

'Ga dan maar vlug, maar maak je niet ongerust. Mijn klok loopt altijd vijf minuten voor,' zei mevrouw Vos geruststellend.

Ze keek Klaartje door het raam na toen die haastig op de lange dunne benen die onder haar jas uitstaken, de straat overstak.

Dit meisje ijskoud? Jansje, je vergist je, zei ze in gedachten tegen haar buurvrouw. Maar het kind was wel buiten proporties bang om te laat te komen. Zou haar moeder nu echt zo vreemd precies zijn. Nou ja, alles kon. Mensen waren vreemde wezens. Daar was zij, op haar vierenzeventigste wel achter.

 

Een paar weken later - de regen kwam met bakken uit de hemel - kwam tante Jans, schuilend onder haar grote paraplu, bij mevrouw Vos langs. Haar wangen strak van verontwaardiging.

'Nou heb ik er genoeg van,' zei ze en klapte de paraplu in elkaar op de mat.

'Ik hoorde gisteravond de kinderen schreeuwen! IJselijk. En niet omdat ze een beetje met elkaar aan het bakkeleien waren ... Er was echt iets aan de hand. Ik hoorde dat er gesmeten werd met meubels, of zo en ik hoorde iemand kermen. Een hoge stem. Klaartje, denk ik. En echt zoals iemand klinkt die pijn heeft. Ik had grote zin om erop af te stappen. Dan denk je ook: waarom doet die man niets? Hij is toch sterker dan dat misselijke mens? Niet dat hij een reus is, maar kabouter Plop is-ie nu ook weer niet. We kunnen het toch niet zo maar laten gebeuren? Het blijven kinderen.' Ze veegde over haar wangen, die ondanks de paraplu vochtig waren.

'Wat wilde je doen? vroeg mevrouw Vos en schoof een doos met tissues naar tante Jans toe. 'De politie bellen?'

'Nee.' Tante Jans had het niet op politie. 'Nee, die zeggen toch alleen maar: 'Nooit meer doen, vrouwtje', en dat soort flauwekul. Ik had eigenlijk gedacht ... u en ik. Als wij met z'n tweeën er nu eens op af gingen. Samen kunnen we die vrouw toch wel aan? Ja ... ik alleen in m'n eentje ook nog wel, maar ik heb liever getuigen, en iemand die me tegenhoudt, want ik ben in staat om haar zelf een lel te verkopen.'

'Dat lijkt me tamelijk riskant,' zei mevrouw Vos peinzend.

'Precies, maar wij samen? Kom nou, er moet toch mee te praten zijn.' Tante Jans geloofde heilig in haar eigen overtuigingskracht en zeker in die van mevrouw Vos. 'Haar man is al naar zijn werk. Die heb ik vanmorgen al weg zien gaan. Met die vent zou ik ook wel eens een hartig woordje willen spreken, want volgens mij doet hij er niets aan.'

Mevrouw Vos keek haar aan met een diepe frons in haar voorhoofd. 'Die is weg? Goed. Dan gaan we nu meteen maar,' besloot ze. 'Geef me even mijn jas en mijn plu, Jansje.'

 

Vijf minuten later stonden ze aan de overkant. Klaartje deed de deur half open. Ze had roodomrande ogen en schrok zichtbaar toen ze mevrouw Vos en de brede gestalte van tante Jans zag staan.

'We willen graag je moeder even spreken,' zei tante Jans en duwde de deur verder open.

'Dat kan niet ... mijn moeder kan nu geen bezoek ontvangen,' zei Klaartje zenuwachtig en maakte aanstalten om de deur weer te sluiten.

'Wedden van wel,' zei tante Jans voortvarend. Ze duwde eerst de deur verder open en laveerde toen de rolstoel van mevrouw Vos de gang in. 'Kijk uit voor dat drempeltje daar, mevrouw Vos. Goed dat u bij u thuis al die dingen hebt laten slopen.'

Klaartje week achteruit tegen de jassen die aan de kapstok hingen en keek verbijsterd.

Mevrouw Vos knikte geruststellend tegen haar. 'Roep je moeder maar,' zei ze. Klaartje bleef doodstil staan. Er zakte een sjaal van de kapstok naar beneden op haar schouders.

'Klaartje ... wie was dat?' klonk het uit de kamer.

'Niks mam...' riep Klaartje haastig terug. Ze keek smekend naar mevrouw Vos. 'Gaat u nu toch liever weg... Toe nou.'

Die schudde haar hoofd en riep met de krachtige stem die je niet verwachtte van zo'n kleine, oude dame: 'Mevrouw Schaafsma. Wij zijn het. Uw buren. We komen een bezoekje afleggen. Komt het even gelegen?'

'Bezoek? Nu? Klaartje ...' Het bleef stil.

'Kom, het is tijd om het ijs een beetje te breken,' zei mevrouw Vos met dezelfde heldere stem.

Het bleef stil en toen ging de kamerdeur langzaam open. 'Ach … erger kan het toch niet worden. Komt u verder,' zei mevrouw Schaafsma. Ze opende de kamerdeur wijd om ruimte te geven aan de rolstoel van mevrouw Vos. Het licht viel door de opening naar buiten.

Tante Jans hield haar adem in. Het gezicht van Klaartjes moeder was helemaal beschadigd. Haar ene oog zat dicht en was paarsblauw. Het andere oog was rood en opgezet. Met een onbeholpen gebaar streek ze een haarlok over de meest beurse kant van haar gezicht. Tante Jans wist niets te zeggen.

'We komen kijken of we kunnen helpen. Misschien wilt u eens praten?' Mevrouw Vos hield alle medelijden uit haar stem. Te veel emoties waren niet goed op dit moment.

De moeder van Klaartje ging de kamer weer in, Klaartje duwde mevrouw Vos naar binnen en tante Jans volgde. Ze was totaal van haar stuk gebracht. Zo anders dan ze verwacht had.

De kamer was ingericht met grote, monumentale meubels die blonken van de boenwas en, misschien door die geur, leek het vertrek angstig schoon. 'Misschien kan Klaartje thee zetten?' vroeg mevrouw Vos.

Ze knikte tegen het meisje en Klaartje verdween. Op het sombere gezichtje verscheen een glimpje hoop.

Mevrouw Vos stak een hand uit naar Klaartjes moeder. 'Een schat van een dochter heeft u.'

'Ja, de kinderen zijn een hele troost,' zei mevrouw Schaafsma toonloos. Mevrouw Vos keek naar het beschadigde gezicht en haar hart deed zeer van medelijden.

'Hm...' Ze aarzelde even en zei toen onder omwegen: 'Dit kan toch niet zo door voortduren?'

Mevrouw Schaafsma deed niet of ze de opmerking niet begreep. 'Hij slaat de kinderen niet,' zei ze verdedigend. 'Alleen mij. Maar het gaat altijd om kleine dingen. Als er rommel in de kamer ligt ... of als de kinderen niet op tijd thuis zijn voor het eten. Hij was bij zijn moeder thuis altijd gewend dat het eten precies om zes uur op tafel stond en hij moest zelf ook altijd op tijd thuis zijn. Dat hoort zo, zegt hij. Voor alles staat een tijd. Gaat u zitten.' .

Tante Jans zeeg neer op een stoel met donkerblauwe bekleding. Ze was perplex. 'Gisteren was ik voor het eerst bang dat hij Klaartje ook zou slaan,' zei mevrouw Schaafsma. 'Klaartje pikt het niet meer. En hij zegt dat hij een grote mond van een kind niet tolereert en dat ze moet leren om zich te gedragen. Jeroen krijgt ook de leeftijd dat hij ziet dat het niet helemaal. ..' haar stem stokte, 'dat het niet helemaal gewoon toegaat bij ons. Hij komt nu af en toe bij vriendjes over de vloer. En het helpt niet, hoe ik ook probeer om het goed te doen. Er is altijd wel iets wat fout is. Als er een mes verkeerd ligt, of als er speelgoed in de kamer is achtergebleven.' Ze keek wanhopig naar de beide vrouwen. 'Het is mijn eigen schuld, zegt hij. Hij wil niet dat het hier een huishouden van Jan Steen wordt.'

Mevrouw Vos rolde haar stoel naar de moeder van Klaartje toe en greep haar hand. 'U gaat met ons mee. Vanmiddag nog. We gaan naar de politie en doen aangifte. U en de kinderen hebben hulp nodig.'

Ze wist opeens aan wie Klaartje haar had doen denken. Dat angstige gezichtje toen ze dacht dat ze te laat was die keer dat ze bij haar thee dronk ... precies Dicky Vollenaar: het meisje dat ze in de vijfde klas had gehad en die met een gebroken arm en een gescheurd oor op school was gekomen. Die ogen van dat kind. Dat was toen nog een hele toestand geweest, want die vader was op school gekomen toen zij het meisje niet meer naar huis had laten gaan en naar het ziekenhuis had gebracht. Niet dat hij iets had durven doen. Ze had altijd goed om kunnen gaan met agressieve ouders. Zelfs met Vollenaar had zij geen moeite gehad nadat hij zijn geschreeuw had gestaakt.

'U moet hier weg... met de kinderen. Uw man heeft dringend hulp nodig,' zei ze.

'Hij hulp?!!!' Tante Jans schoot uit. 'Hulp? Een drens voor zijn kanis ... Dat moet hij hebben. Ik zal Bart de Jong wel halen, die doet dat zonder problemen en ik zal hem graag zelf een handje helpen!'

Haar stemming was helemaal omgeslagen. Zijn vrouw mishandelen en 'aap wat heb je mooie jongen' spelen tegen de buitenwacht. 'Hulp. Die zal even lekker zijn!'

'Daar schieten we niets mee op, Jansje,' zei mevrouw Vos zakelijk, al begreep ze tante Jans volledig. 'Eerst de politie inlichten en aangifte doen. Mevrouw Schaafsma moet zelf mee.' Ze onderbrak zichzelf. 'Hoe heet je eigenlijk, kind?'

'Anneke,' zei mevrouw Schaafsma gesmoord.

Anneke. We gaan eerst naar de politie en dan weg hier.'

'Naar zo'n blijf-van-mijn-lijfhuis ga ik niet,'zei Anneke heftig. 'Ik woon hier en wil nu eindelijk wel eens ergens blijven wonen. Telkens als de buren door hebben hoe het er bij ons aan toe gaat, moeten we verhuizen. En ik schaam me zo... Ik schaam me zo.' Haar stem brak en ze vervolgde hortend. 'Ik heb net een klein baantje gevonden. Dat vond Jaap wel goed omdat we dan een beetje ruimer zitten. Maar zo ... 'Ze bracht haar hand naar haar gezicht, ... 'zo kan ik niet naar mijn werk. Hij heeft vanmorgen zelf gebeld dat ik niet helemaal in orde ben. Griep. Ik schaam me zo. Maar soms is hij een goede man. Echt wel.' Ze keek mevrouw Vos smekend aan.

Mevrouw Vos zweeg.

Tante Jans niet. 'Jij je schamen? De omgekeerde wereld,' hitste ze en kneep haar handen om haar knieën in elkaar. Ze was het niet eens met mevrouw Vos. Alleen de politie inschakelen. Een pak op zijn falie had die man nodig. Dat zou hem leren. Wie had dat gedacht van zo'n ondermaats kereltje. Misnoegd keek ze de kamer rond. Een huishouden van Jan Steen. Deze kamer. Hoe verzon iemand het. Een toonzaal was hier een rommelhok bij.

Mevrouw Vos' hersens werkten op volle toeren en ze zei bijna verstrooid: 'Wie zegt dat jij naar een blijf-van-mijn-lijfhuis gaat? Pak je koffers maar. En die van de kinderen. Mijn huis is groot zat.'

Klaartje kwam binnen met een blad met theekopjes. Ze ving de laatste woorden op. 'Gaan we weg? Bij u logeren? Hoeven we dan niet naar zo'n huis?' Haar gezicht begon te glanzen.

Anneke Schaafsma keek nog onzeker, maar toen ze het opgeluchte, blije gezicht van haar dochter zag, vermande ze zich. 'Ga maar spullen inpakken voor jezelf en voor Jeroen. De koffers ...' 'Achter het schot op de zolder. Weet ik.' Klaartje wilde het blad weer mee naar de keuken nemen, maar mevrouw Vos zei: 'Zet maar neer, lieve kind, en neem zelf ook een kopje. Geen overhaaste toestanden. We hebben alle tijd.'

Klaartje knikte en ging naast haar moeder zitten.

 

Tante Jans en Klaartje brachten kleren, schoolboeken en speelgoed over naar het huis van mevrouw Vos. Ze maakten de bedden op in de ruime kamers en tante Jans stelde Klaartje, die af en toe zenuwachtig uit het raam keek, gerust.

'Als jij je broertje opvangt en hier naar toe brengt, kan er verder niets gebeuren,'zei tante Jans terwijl ze zichzelf afvroeg hoe ze Klaartje een ijskoude had kunnen vinden. Zo'n angstig vogeltje en ze praatte het gedrag van die vader nog goed ook. Dat ie soms echt heel lief was en dat hij er vaak spijt van had dat hij mama sloeg. Ja, de groeten, dacht tante Jans terwijl ze de handdoeken uit de goed voorziene linnenkast van mevrouw Vos pakte. Spijt is een goedkoop goedmakertje. Ondertussen verbaasde ze zich over de inhoud van de kast.

Dat mevrouw Vos als vrouw alleen zoveel linnengoed had, dat had zij ook niet geweten. Ach, wat wist je van elkaar, dacht ze filosofisch terwijl ze een paar royale washandjes op de baddoeken legde.

 

Beneden zat Anneke Schaafsma tegenover mevrouw Vos. Alleen haar handen die onophoudelijk over haar armen streken, verraadden haar verwarring.

'Ik zie er zo tegenop om naar het politiebureau te gaan,' zei ze wanhopig. Mevrouw Vos knikte.'Begrijp ik. Ik vraag wel of ze hier komen. Met het oog op mijn rolstoel. Het heeft zo zijn voordelen om minder goed uit de voeten te kunnen.'

Ze telefoneerde en legde neer. 'Er komt zo een vrouw langs. Ik heb om een vrouwelijke agent gevraagd.'

Anneke herademde.

Een kwartier later was de agente er. Ze was in burger en reed gelukkig in een neutrale auto.

Ze zag het gezicht van Anneke en begreep na een paar woorden de situatie. 'Bijna altijd vrouwen, die het slachtoffer zijn van dit soort affaires. U bent echt de enige niet,' zei ze troostend. 'Bent u al bij de huisarts geweest?'

Anneke schudde haar hoofd. 'Dit gaat vanzelf weer over,' zei ze. 'Er is niets gebroken.'

'Het is dus niet voor het eerst,' stelde de agente vast. 'Nooit bij de huisarts langs gegaan? En u doet aangifte?'

Anneke zweeg.

'Nee dus?' De agente schreef. 'Goed dat u eindelijk wel om hulp vraagt,' zei ze.

'We kunnen dus rekenen op hulp en bijstand?' zette mevrouw Vos de puntjes op de i. 'Bij agressie? Absoluut? Maar u begrijpt dat hier iets aan gedaan moet worden. Ook al doet u geen aangifte.'

Anneke zweeg eerst weer. 'Als hij weer ... weer ...' hakkelde ze daarna. 'Dan kom ik bij u en dan doe ik wel aangifte.'

En anders ik wel, dacht tante Jans achter de kamerdeur.

 

Zo ver kwam het niet. Toen meneer Schaafsma die avond het huis leeg vond en bij de buren langs ging om te vragen of ze iets van zijn vrouw en kinderen hadden gehoord, kwam hij ook bij mevrouw Vos, waar tante Jans open deed.

Ze bleef in de deuropening staan, met haar armen gevouwen voor zich. Een en al onverzettelijkheid.

Schaafsma trok een gemaakt komisch gezicht. 'Nou ben ik toch op zoek naar mijn verloren gezinnetje. Ik heb al rondgebeld, maar niemand weet iets van ze. Ze lijken wel in rook opgegaan te zijn en al zijn het geen van drieën zwaargewichten, zo erg dat ze gaan zweven is het nu ook weer niet, en het zou me verbazen als het opeens engeltjes geworden waren. Het zijn eerder duveltjes.'

Tante Jans keek in het niet onaardige gezicht. 'Als je maar genoeg met een duivel te maken hebt, gebeurt dat vanzelf,' zei ze afkerig.

De lach verdween van zijn regelmatige, knappe gezicht. Even leek hij onzeker, maar daarna kwam er een misprijzende uitdrukking op zijn gelaat. 'Waar hebt u het over. Wat voor fabeltjes heeft u gehoord? Is Klaartje weer aan het fantaseren geweest?' Voor tante Jans kon antwoorden, klonk de stem van mevrouw Vos uit de kamer. 'Jansje, laat meneer even binnen.' Tante Jans deed een stap opzij om hem binnen te laten.

'Nee, als u verder niets van ze weet, ga ik meteen door,' zei hij afwijzend en draaide zich om.

'O, maar we weten wel iets van ze... Ik heb uw vrouw gezien. En niet alleen ik.'

Hij maakte een schrikbeweging. 'Gezien?' Hij dacht na. 'Ach... U weet dus dat ze gevallen is. Onvoorzichtig als altijd. En waar is ze nu naar toe? Ze kan zo labiel zijn. Ik vertrouw de kinderen nauwelijks bij haar alleen.'

Mevrouw Vos kwam de gang in rollen in haar stoel. Ze hief een hand op.

'Juist meneer Schaafsma. Daar gaan we het over hebben. Ik heb de politie toegezegd dat ik eerst met u zou spreken voor we stappen ondernemen, Komt u verder. Jansje, sluit de deur achter meneer Schaafsma.'

Een kleine vrouw in een rolstoel. Haar grijze ogen keken Jaap Schaafsma streng aan: de blik waarmee ze de ergste belhamels van de school in bedwang had gehouden. Hij keek terug... De politie? Daar geloofde hij niets van. Dat zou Anneke niet doen. Ze wist dat hij altijd spijt had. Hij kon alleen niet tegen wanorde. Daar moest ze rekening mee houden. Zijn moeder had dat ook altijd gedaan met zijn vader. Terecht, zag hij nu hij zelf vrouw en kinderen had!

Maar die vrouw daar... Ondanks zichzelf zwichtte hij voor het kalme gezag van haar blik en volgde haar de kamer in.

Tante Jans bleef buiten voor de kamerdeur staan en deed de voordeur op een kier. Voor het geval dat die man buiten zinnen zou raken, had ze toch Bart de Jong van nummer negen even in geseind. Mevrouw Vos was dan wel voor geen halve cent bang voor die Schaafsma, maar je kon nooit weten en de handen van Bart hanteerden zo gemakkelijk de meest zware gewichten, dat hij Schaafsma met een flinke oplawaai tot de orde kon meppen. Stiekem hoopte tante Jans dat het nodig zou zijn, want haar eigen handen jeukten. Die gladjanus ... en nog praatjes over zijn vrouw op de koop toe.

 

Boven zaten Anneke en haar kinderen doodstil naast elkaar op het bed in de grootste logeerkamer.

'Als papa mevrouw Vos nu ook slaat,' bibberde Jeroen en drong zich tegen Anneke aan.

'Mevrouw Vos? Dat durft niemand,' antwoordde Klaartje vol ontzag en legde haar wang tegen de schouder van haar moeder. Anneke had haar armen stevig om haar kinderen heen geslagen en legde haar beurse gezicht op het haar van Jeroentje. Mevrouw Vos slaan? Ze wist zeker dat zelfs Jaap dat niet zou durven.

 

Na een tijdje ging tante Jans, die niets opving van wat er in de kamer werd besproken, naar de keuken. Ze liet de deur open en luisterde met gespitste oren, terwijl ze een pak pannenkoekenmeel in een kom deed, maar er drong geen geluid naar buiten. Ze zou maar voor een hap eten zorgen, want daar kwam natuurlijk weer niets van als zij het niet deed.

Na een uur klonken er voetstappen in de gang en hoorde ze de buitendeur dichtklappen.

De kinderen en Anneke waren tegelijk met tante Jans in de kamer en vonden daar mevrouw Vos, met een verhoogde kleur op haar wangen. Haar ogen blonken waakzaam en strijdlustig en ze glimlachte geruststellend naar Anneke en haar kinderen.

'Het is in orde. De eerste tijd blijven jullie nog hier, en hij heeft toegezegd dat hij niet zal proberen om jullie thuis te halen,' zei ze op de onuitgesproken vraag in hun ogen. 'Gaaf. Maar kan ik straks eerst mijn voetbal wel halen?' vroeg Jeroen. 'Want die is Klaartje vergeten.'

'Daar zou ik een paar dagen mee wachten. Ik denk niet dat je vader morgen werkt en het is waarschijnlijk beter dat hij jullie even niet ziet,' merkte mevrouw Vos op.

Ze wist dat Jaap Schaafsma de tijd moest hebben om tot zichzelf te komen en zich ergens aan te melden. Hij was op dit moment te veel uit het lood geslagen. Het zou niet goed zijn voor de kleine jongen om zijn vader zo te zien.

'Ik weet zeker dat een van de andere kinderen uit de straat wel een voetbal heeft,' besloot ze.

Dat dacht Jeroen ook wel.

'En dan gaan we nu eten. Ik ben pannenkoeken aan het bakken,' verkondigde tante Jans en ging weer terug naar de keuken.

De normale keukengeluiden deden bij Anneke de tranen weer vloeien. 'Sorry, neem me niet kwalijk, maar ik ben zo in de war,' huilde ze gesmoord.

'Kom, veeg je gezicht af, dan eten we een hapje,' zei mevrouw Vos onverstoorbaar en reikte haar een papieren zakdoekje aan. 'Klaartje, als jij daar gaat zitten en Jeroen daar. En rijd meteen mijn stoel naast je aan tafel.'

Ze glimlachte naar het meisje. Inmiddels wist ze weer precies hoe het was afgelopen met Dicky. Die was uit huis gehaald en van pleeggezin naar pleeggezin gegaan. Dat zou deze kinderen niet gebeuren. En Anneke zou niet meer geslagen worden. Dat wist ze ook heel zeker.

 

Na drie weken gingen de kinderen Schaafsma met hun moeder weer naar hun eigen huis, naast tante Jans. Hun vader had tijdelijk een flat in een ander deel van de stad betrokken.

'Hij gaat in therapie,' zei tante Jans. Ze aarzelde tussen minachting en medelijden. 'Hij heeft een trauma uit zijn jeugd overgehouden. Had zelf een gekke vader!'

Ze was de enige die er iets over kwijt wilde, want mevrouw Vos, die nog een lang gesprek met Jaap Schaafsma had gevoerd, zweeg daarover in alle talen. En dat was toch wel eens erg lastig, vond de buurt die met Anneke meeleefde en graag meer wilde weten. Het bleef bij de enkele inlichting van tante Jans. Enfin, er werd in ieder geval aan gewerkt.

 

Een halfjaar later kwam Jaap Schaafsma weer terug in de Anjelierstraat. Eerst op bezoek, en een paar maanden later weer voorgoed.

En nog een paar maanden later kwam hij met een grote bos bloemen bij mevrouw Vos langs.

'Want...' zei hij tegen Anneke: 'Zij heeft me echt over een drempel geholpen.

'En dat, terwijl ze niet eens drempels heeft, 'zei tante Jans, die dat laatste natuurlijk net hoorde, tegen Klaartje. 'Alleen jammer dat ze zo weinig spraakzaam is. Weet je dat ik nog niet eens weet hoe ze heet?'

Ze sprak alleen het laatste deel van de zin uit tegen Klaartje, want Klaartje mocht niet denken dat ze nieuwsgierig was.

Klaartje zei niets. Ze kon net zo zwijgzaam zijn als mevrouw Vos. Ze was ook de enige die de voornaam van mevrouw Vos kende. 'Lucretia.'

De naam van Lucretia Borgia, die beroemdste gifmengster uit de geschiedenis, was ook geen naam voor mevrouw Vos, vond Klaartje. Er waren meer ouders waar een steekje aan los was, concludeerde ze en ze noemde mevrouw Vos liefkozend: tante Lucky.

En wonder boven wonder vond mevrouw Vos dat goed.

 

~~~