Soms vind je het geluk ergens anders
Seija Berends
Ze leunt tegen de oude eikenboom. Haar handen op de rug. Het hoofd iets omhoog, alsof ze luistert naar het geruis van de bladeren. Hebben ze haar iets te vertellen? Het is het eeuwenoude verhaal van het leven. Het leven met zijn ups en downs, zijn vreugde en verdriet. Haar leven?
De laatste stralen van de zon zetten haar krullen in een sprankelend licht. Het is alsof ze steun zoekt bij de oude boom. Met een glimlach denkt ze aan al die jaren die achter haar liggen. Nu kan ze weer glimlachen. Maar de oude boom heeft ook haar tranen gezien, en haar snikken gehoord, en haar vuisten gevoeld, waarmee ze in machteloos verdriet tegen de dikke stam beukte.
Zo’n dertig jaar geleden dansten er kindervoeten om deze boom heen. ‘Zoek me dan, opa, zoek me dan!’ zong het heldere stemmetje. Opa, met zijn grote, witte snor en zijn wandelstok, zocht. ‘Waar is dat meisje dan?’ Opa keek achter iedere struik en ieder heggetje. Maar niet achter de oude eik. ‘Ik ben hier!’ zong het heldere stemmetje weer. Maar hoe opa ook zocht, hij vond zijn meisje niet. ‘Domme opa, domme opa!’ juichte het stemmetje toen ze tevoorschijn schoot. Opa, heel verbaasd en blij, tilde zijn meisje van de grond en zwierde haar in het rond. Samen gingen ze naar binnen, de oude man en het kind, vrolijk met elkaar babbelend.
Enige jaren later is het meisje al aardig op weg om een tiener te worden. Het beeld van de oude man vervaagt. Er zijn nu de vader en de moeder, en de twee broertjes. Het huis is groot, te groot eigenlijk, en vaak te leeg. De vader is dikwijls weg voor zaken. De moeder, rusteloos, zoekt haar vertier ergens anders. De kinderen zoeken in dat grote huis naar liefde, maar kunnen het niet vinden. Vaak, als het erg eenzaam is in dat huis, gaat het meisje naar de tuin. Ze neemt haar schrift mee en een potlood en probeert gedichten en verhaaltjes op te schrijven. Ook tekent ze mooie bloemen, als wilde ze de liefde die ze mist gestalte geven. Dan gaat ze onder de eikenboom zitten en denkt ze terug aan haar opa. En soms denkt ze aan haar droomprins, die misschien eens zal komen. Met open ogen droomt ze hoe mooi het leven zal worden, later.
Dan is het later. De deuren van het oude huis gaan open. Vlugge voeten komen de tuin in en lopen regelrecht naar de oude eikenboom. Een jonge bruid in een wolk van wit. Ze slaat haar armen om de eik. ‘Hier,’ roept ze naar binnen, ‘hier moeten de foto’s gemaakt worden!’ De jongeman komt naar buiten. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden, zijn bruid, zijn vrouw, zijn liefste. Met uitgestrekte armen komt hij naar haar toe. Ze omhelst hem schaterend. Dit is leven. Het geluk is gekomen.
Het wordt een prachtige bruiloft. De vader en de moeder zijn er, en ook de twee broers. Iedereen houdt weer van elkaar, denkt het meisje, en ze kijkt door de roze bril van haar eigen geluk. Ze maken een huwelijksreis, zij en haar droomprins. Iedere dag schijnt de zon. Het kan niet op. Na ruim twee weken komen ze in hun eigen huis. Het is nog niet helemaal klaar, maar dat is niet erg. Ze vult de dagen met kopen en inrichten. De avond is echter van hen samen. En ze genieten, met volle teugen, als twee kleine kinderen van mooi speelgoed. Als de nacht komt, beminnen ze elkaar. Het meisje, dat nu vrouw is geworden, bedenkt met een glimlach dat aan haar geluk nooit een einde komt.
Er komt een tijd dat ze zit te wachten. Eén avond, twee avonden. Ze voelt het geluk beetje bij beetje wegglijden. Maar dat mag niet, denkt ze hartstochtelijk. Dat wil ze niet. Ze zal ervoor vechten, ze zet de tanden op elkaar. Zo begint haar strijd. Een kind, denkt ze dan. Een kind zal hen binden.
‘Een kind?’ Verwonderd kijkt hij haar aan. ‘Laten we eerst nog wat genieten.’
Genieten, ja, denkt ze wrang. Op dit moment is er weinig te genieten. Ze vlucht naar het huis van haar kinderjaren. De oude boom ziet haar komen. Was dat die jonge bruid? Ze vindt niet de rust waarop ze hoopt. Ze loopt door het huis, waar de vader en moeder nu wel aanwezig zijn. De loopt ze de tuin weer in, en ze denkt met een weemoedige glimlach aan de gedichten die ze daar schreef. Die avond gaat ze weer terug. Haar man ontvangt haar vol spijt en belooft dat van nu af aan alles beter zal worden.
Het kind komt. Negen maanden lang is ze vol verwachting. Een stil geluk is in haar ogen te lezen. Ze maakt het wiegje klaar en alle kleine kleertjes. Vaak gaat ze kijken of ze echt alles al heeft. Ze houdt beide handen tegen haar buik en glimlacht blij. Dat haar man weer vaker wegblijft, deert haar niet. Zij heeft nu haar kind.
Het worden bange, donkere uren, waarin de pijn in golven af en aan komt. Uren die gevuld zijn met vechten om door die donkere tunnel heen te komen. Uren van zweet en bloed, en pijn, pijn, pijn...
Dan, eindelijk, opent de poort zich. Het kind glijdt uit haar weg. Er klinkt een ijl geluidje en ze voelt de handen van de man om haar gezicht, hoort zijn ontroerde stem: ‘Een zoon, we hebben een zoon.’ Het geluk is er weer.
Heel langzaam knapt ze op. ‘Het heeft te lang geduurd,’ zegt de dokter. ‘Ik adviseer u om het niet nog een keer te proberen.’ Het is goed, denkt ze moe, want ze heeft nu haar kind. Haar man bezoekt haar en hij is bezorgd. Ze krijgt veel bloemen. De bloemengeur bedwelmt haar bijna. Ze verlangt naar de geur van de tuin bij het oude huis. De kruidige geur die opstijgt nadat er regen is gevallen. Ze sluit haar ogen. Ze moet sterk worden, zodat ze voor haar kind kan zorgen.
Er komen steeds artsen naar de baby kijken. ‘Is het niet goed?’ vraagt ze angstig.
‘Nog niets om u zorgen over te maken,’ stelt de arts haar gerust.
‘Is er iets met hem?’ vraagt ze haar man.
‘Niet dat ik weet,’ antwoordt hij. ‘Gewoon wat stil.’
Als het avond wordt, glipt ze haar bed uit. Ze wil haar kind zien. Ze kijkt, maar ontdekt niets. Misschien verbeeldt ze het zich maar. Dan pakt ze zijn handje, dat slap terug valt. Een wurgende angst grijpt haar plotseling bij de keel. Met trillende handen trekt ze het dekentje weg. Ze pakt haar kind op, schudt zijn lijfje heen en weer. Een klaaglijk geluidje is het antwoord. Ze gilt.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt een zuster, die verschrikt naar haar toe komt. De zuster neemt de baby vlug van haar over en legt hem terug. De moeder valt op bed en huilt alsof haar hart zal breken.
Ze weet het nu. Het kind is niet in orde. Het zal nooit goed zijn. Ze wil naar huis, en ze wil naar een specialist. Niet om hoop te krijgen. Haar kind zal nooit worden zoals een ander. Het komt door de zware bevalling, is haar verteld.
Het is stil geworden in het eens zo gelukkige huis. ‘Zie je wel,’ zegt haar man, ‘we hadden moeten wachten.’ Ze kijkt hem alleen maar aan. Er zijn geen woorden voor.
De man gaat zijn gang. Hij heeft zijn eigen leven. Naar het kind, dat toch ook van hem is, kijkt hij niet om. Zijn vrouw zit naast het wiegje. Ze streelt de slappe handjes van haar zoon. ‘Mijn kind,’ zegt ze, terwijl een traan op het lakentje drupt. Als ze weer sterk is, zal ze vechten voor haar kind. Ze pakt weer zijn handjes en belooft hem: ‘Jij en ik gaan ervoor vechten, net als toen je geboren werd.’ Even slaat hij zijn oogjes op en kijkt hij haar aan.
‘Kom een poosje naar huis om uit te rusten,’ opperen haar ouders. Dat doet ze. Voor haar man hoeft ze toch niet thuis te blijven. Ze krijgt haar oude kamer. Haar kind slaapt bij haar. Ze wil ’s nachts elk zuchtje van hem horen. Voordat ze gaat slapen, loopt ze even naar buiten. Het heeft geregend, ze snuift de kruidige geur op. Maar bij de oude boom balt ze haar vuisten en ze beukt tegen de schors. ‘Waarom, waarom,’ kreunt ze. Dan snikt ze, met haar hoofd tegen de oude boom, al haar verdriet eruit.
Jaren van hoop en wanhoop volgen. Van het ene doktersbezoek naar het andere, je kunt immers nooit weten. Haar man is weggegaan. Hij pakte berouwvol haar hand en fluisterde: ‘Vergeef me, dit kan ik niet aan.’
‘Ga maar,’ antwoordde ze. ‘Ga maar. Ik heb mijn kind.’ Maar ze voelde zich alleen, en koud. Hij is snel vertrokken. Naar het kind, dat toch ook van hem was, keek hij niet meer.
Wanneer haar kind vijf jaar is, krijgt ze bericht van haar ouderlijk huis. Haar vader is gestorven. Na de begrafenis moet ze naar de notaris. Haar moeder en de jongens krijgen hun deel. Zij krijgt het huis, en een som geld om het te laten verbouwen tot een inrichting voor gehandicapte kinderen. Door een floers van tranen kijkt ze haar moeder aan. Die knikt haar glimlachend toe.
Alweer vijf jaar later. Het huis is klaar. Morgen wordt het officieel geopend. Haar eigen kind zal de opening verrichten door een lint door te knippen. Voor hen beiden zal een nieuw leven beginnen. Er wacht een drukke tijd, maar dat is goed. Nog even loopt ze de tuin door en ze kijkt naar het huis, dat prachtig is opgeknapt. Alleen de eikenboom is gebleven. Ze slaat haar armen om hem heen en glimlacht. Er is toch nog geluk in haar leven gekomen.
~~~