Tachtig rode rozen
Mink van Rijsdijk
Evert Westra werd die ochtend wakker met hoofdpijn en het onbestemde gevoel dat er iets merkwaardigs had plaatsgevonden. Drie dagen was hij nu in Parijs en als alles een beetje meezat kon hij met het avondvliegtuig naar huis. Naar huis - dat klonk wel goed, maar vooral onwezenlijk en erg ver.
Hij hield niet van die conferentiedagen, die hem regelmatig een paar maal per jaar verplichtten naar Parijs te gaan. Behalve in september, zoals nu, dan vond hij het niet zo onprettig. Als het even kon liep hij tussen de vergaderingen door het park in. Vooral het Luxembourg trok hem erg in dit jaargetijde. Alle perken stonden nog volop in bloei, met de vage geur van de naderende herfst al een beetje in de lucht. Een enkel bruin blad dwarrelde levensmoe op het nog warme gras.
Hij stapte uit bed en trok de gordijnen open. Beneden zag hij hier en daar glimmend vochtige plekken op de straat. De zon was kennelijk al warm en veroorzaakte dunne dampsliertjes boven het nattige asfalt. Ineens was hij helemaal wakker en realiseerde hij zich waarom hij met dat vreemde, ongewone gevoel aan de dag begon. Met grote sprongen kwam zijn herinnering tot leven. Een krankzinnige avond had hij gehad.
Het regende toen een taxi hem bij het hotel afzette na een drukke en volle dag. Hij was bekaf en had het plan nog even iets te drinken voordat hij naar bed ging. Naast hem aan de bar zat een vrouw. Het had net zo goed een man kunnen zijn, want hij lette niet op haar. Pas toen zij een sigaret pakte en hij haar in automatische beleefdheid vuur gaf, werd hij zich bewust van haar aanwezigheid. Ze was Amerikaanse en er ontstond spontaan een oppervlakkig gesprekje tussen hen. Algauw verhuisden ze naar gemakkelijker stoelen. In het schemerige licht ontdekte hij met een zekere opluchting dat ze niet het type was dat een avontuurtje zocht. Toch vond hij het een hele belevenis. Het was nog nooit gebeurd dat hij tijdens zijn zakenreizen iets had ondernomen om eenzame uren door te komen. Hij was daar de man niet naar, bovendien nam het werk hem altijd erg in beslag.
En nu zat hij daar dan zomaar met een mooie Amerikaanse vrouw, die Mary Donald heette. Hij praatte met haar over zijn dagen in Parijs en over Nederland. Zij vertelde op haar beurt dat ze pas in Amsterdam was geweest en stelde een beetje ironisch vast dat ze alles gezien en gedaan had zoals dat van een Amerikaanse toerist werd verwacht. De grachten, de Nachtwacht en het Anne Frankhuis. Maar er ging, zo meende ze, niets boven Parijs in september. Ze hield vooral zo van de parken en speciaal van het Luxembourg. Dat verraste hem bijzonder. Ze hadden er misschien de afgelopen dagen wel op hetzelfde moment gelopen of naast elkaar op een ijzeren stoeltje gezeten. Hij raakte er een beetje opgewonden van.
Zo kon het dus gebeuren zonder dat je eropuit was - een toevallige ontmoeting, die uitgroeide tot een romance. Nou ja - romance? Daar had het in de verste verte niets van. Zou hij een afspraak durven maken in het park? Eigenlijk zou hij dat best willen. Er hoefden toch niet per se allerlei dingen uit de hand te lopen. Maar hij ondernam geen enkele poging, zijn verlegenheid weerhield hem. Doch ook de nuchtere zekerheid dat hij de volgende dag absoluut geen tijd had en daarna weer weg zou zijn. Mary daagde hem ook op geen enkele manier uit om dolle dingen voor te stellen. Ze dronken wat en praatten alsof ze oude bekenden waren.
Hij genoot ervan en een beetje verliefd raakte hij ook. Weer stelde hij onthutst vast dat het zo dus gebeuren kon, onverwacht en ongezocht.
Hij bracht haar tot haar kamerdeur, mompelde iets clichématigs over ships that pass in the night, gaf haar een vederlicht kusje op haar voorhoofd en dat was alles.
De vochtplekken op de straat beneden hem droogden snel op en dampten niet meer. Met een zweem zelfspot vroeg hij zich af hoe de ontmoeting met Mary had kunnen zijn als hij een ander type man was. Makkelijker, vlotter en een beetje lichtzinnig. Ach kom, het was mooi geweest zo, meer zou hij toch niet willen, ook om Laura niet. Veel mannen zouden hem ongetwijfeld voor lichtelijk getikt verslijten. Een mooie vrouw, Parijs in september, romantischer en rianter konden de kaarten nooit geschud liggen. Maar soit. Op de hoek van de straat kocht hij een krant. Tijdens het ontbijt probeerde hij zich los te maken van de herinneringen en zich in te stellen op de komende vergadering. Het lukte niet best. Gemelijk vouwde hij de krant open, las de koppen die niet tot hem doordrongen.
Toen gebeurde het. Het was alsof alle lucht langzaam in zijn longen oploste, hij werd duizelig en voelde het bloed in zijn aderen bonken. Want daar vlak voor hem in de krant zag hij een grote foto van Mary en de vette kop: Mary Ann MacDonald in Parijs. Een exclusief interview met de gevierde actrice voor haar terugkeer naar de Verenigde Staten. Mary Ann bezocht oude vrienden in Europa.
De letters dansten voor zijn ogen. De grote vreugde van haar reis, las hij ten slotte, was vooral geweest dat bijna niemand haar had herkend. Ze had gewoon en onopgemerkt gewinkeld, met mensen gepraat en in het Luxembourg gewandeld.
Hij keek naar de foto, las de tekst en wist niet of hij zich trots of gefopt moest voelen. Dat hij haar niet herkend had, verbaasde hem niet, hij ging bijna nooit naar de film. Al was hij natuurlijk niet zo wereldvreemd om haar naam niet te kennen. Mary Ann MacDonald. Het was volledig absurd. Hij, Evert Westra, had wijn gedronken met een beroemdheid, was verliefd op haar geworden, had haar gekust - nou, ja, nauwelijks, maar toch. Een vreemde roes kwam over hem. Ineens had hij haast, dronk zijn koffie niet op, maar liep ijlings naar een bloemenwinkel, waar hij voor een buitensporig hoog bedrag veertig rode rozen kocht. Op het kaartje schreef hij: Goede reis, lieve Mary Donald...
Natuurlijk was dat bespottelijk, een verspilling vanjewelste. Hij besefte bovendien dat zij die rozen niet mee op reis zou nemen, maar op de hotelkamer achterliet als ze vandaag vertrok, zoals de krant meldde. Maar hij kon het niet laten. Dat ene kleine avontuur dat hij in zijn solide leven had binnengelaten moest zo en niet anders met iets heel uitbundigs eindigen.
Hij gaf de bloemen zelf bij de receptie af met het verzoek ze direct naar kamer 87 te brengen. „Madame is vanmorgen om zeven uur al vertrokken,” zei de man achter de balie zonder enige expressie op zijn gesloten gezicht. Zo stond hij met zijn rozen als een verdwaald mens in een tragikomedie. Dat duurde slechts een seconde, toen had hij zichzelf weer onder controle. Tegelijk merkte hij op dat hij dus te laat was met zijn attentie. Quasi nonchalant overhandigde hij de dure bloemen aan de receptionist en zei: „Zet ze dan hier maar ergens neer.” Hij schoof het kaartje tussen de rozen weg en alsof dat het kostbaarste was van alles, borg hij het behoedzaam op in zijn portefeuille.
Een half uur later zat hij op de vergadering en concentreerde hij zich op zijn werk. Punt drie van het programma bracht even wat ontspanning: het vaststellen van de datum voor de volgende bijeenkomst. Nog voordat er van enig overleg sprake was, ja zelfs zonder dat hij in zijn agenda had gekeken, drong het pijnlijk tot hem door dat de pech hem wel erg achtervolgde. Pech? Onzin, zo kon je het niet noemen, hij was gewoon een grote sufferd. Het gesprek rondom hem ging zacht gonzend aan hem voorbij. Zijn hersens werkten op topsnelheid. Hij kon er op geen enkele manier onderuit. Het was vandaag de trouwdag van Laura en hem en voor het eerst tijdens hun huwelijk had hij er absoluut niet aan gedacht. Laura zou vreselijk teleurgesteld zijn en terecht. Kon er nog iets geregeld worden? Het was elf uur in de ochtend. Opbellen? Hij wist geen nummers, bovendien kon hij niet zo lang uit de vergadering weg. Telegram? Ja, telegram. Gonda, een vriendin van Laura, moest hem maar uit de nood helpen. Snel schreef hij de tekst op een memo, las hem nog eens na en veranderde toen twintig in veertig. Per slot van rekening had hij Mary ook veertig rozen willen geven en waarom zou hij Laura dan met de helft afschepen? Zo bestelde hij die dag voor de tweede keer veertig rode rozen. Alsof het geld hem op de rug groeide. Ja, Evertje, hoonde hij zichzelf, gatje branden, blaartjes zitten en er valt geen stuiver op de onkostennota te zetten, man.
Zonder kwalijke incidenten verstreek de dag verder in het geplande schema, het avondvliegtuig kon makkelijk gehaald worden.
Het eerste dat hij zag toen hij de zitkamer binnenstapte was de vaas met rozen. Mooie donkerrode rozen op lange stelen. Alleen - veertig stonden er zeker niet. Hij herinnerde zich de enorme bos waarmee hij door Parijs had gelopen nog te goed. In huize Westra bevond zich zeker geen vaas die daar groot genoeg voor was. Schichtig keek hij om zich heen, maar ontdekte nergens meer rozen. Laura ving zijn blik op en glimlachte geheimzinnig. Toen zei ze: „Nog bedankt voor de mooie rozen, lieverd. Ze zijn werkelijk schitterend.”
Hij kuste haar en was blij dat hij thuis was. Vredig en vertrouwd was alles - op de bloemen na. Laura maakte zich los uit zijn armen, keek van hem weg en vroeg: „Evert, je vindt het toch niet erg dat er maar veertien rozen staan in plaats van veertig?”
„Ik begrijp niet wat je bedoelt, schat,” antwoordde hij verbouwereerd.
„Nou kijk, het zit zo. Je stuurde Gonda een telegram hè. Daarmee kwam ze holderdebolder naar mij toe, want je had er eventjes niet aan gedacht dat zij geen woord Frans begrijpt. We hebben ontzettend gelachen samen. Dat ze uitgerekend naar mij kwam voor de vertaling is natuurlijk ook dikke pret. Maar toen ik las dat je veertig rozen bestelde, dacht ik: of de tekst is verminkt óf het is Evert in de bol geslagen. Het is vandaag onze veertiende trouwdag, nou en zodoende maakte ik er maar veertien rozen van.”
En omdat het hen niet aan gevoel voor humor ontbrak, maar vooral omdat ze van elkaar hielden, beleefden ze nog een goed uur samen.
„Weet je wie er vanavond even op de televisie was?” vroeg Laura. „Mary Ann MacDonald. Er was een vraaggesprek met haar op Schiphol vlak voordat ze weer naar Parijs vertrok. Ze vertelde dat ze zo graag in het Luxembourg wandelde. Misschien liepen jullie er wel tegelijk. Heb je haar niet gezien?”
Langzaam antwoordde hij: „Ik heb haar niet alleen gezien, maar ook gesproken en hij aarzelde even, vatte toen moed en vervolgde: ik heb wijn met haar gedronken en lieve Laura, ik heb haar zelfs gekust.”
Ziezo, dat was er tenminste uit.
„Gekkerd,” reageerde zijn vrouw, „het goede mens zal je zien aankomen. Ze is al grootmoeder en daar praatte ze heel geestig over. Ik vond het zo’n verademing eindelijk eens een actrice zonder een spatje schaamte te horen zeggen dat ze zestig is.”
Ze gingen naar bed. Hij dacht: morgen, morgen zal ik haar alles zo vertellen dat ze me echt gelooft.
~~~